Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Kings 3". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/2-kings-3.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Kings 3". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KONINGEN 32 Kings 3:1.
JORAMS REGERING. STRIJD TEGEN EN OVERWINNING OP DE MOABIETEN.
2 Kings 3:1-2 Kings 3:20. Achabs tweede zoon Joram, opvolger van zijn broeder Ahazia op de troon van Israël, die weliswaar de onder het bestuur van de laatste weer binnengedrongen Balsdienst afschaft, maar daarentegen de kalverdienst tot staatsgodsdienst verheft, onderneemt in gemeenschap met Josafat, koning van Juda, een krijgstocht tegen de van het rijk van Israël afgevallen Moabieten, aan welke ook de koning van de Edomieten in zijn hoedanigheid als vazal van Josafat deel neemt. Maar op de grenzen van het land van de Moabieten komt het gehele grote leger door gebrek aan water in zware nood, Joram acht alles verloren; daar wordt op Josafats raad een profeet van de Heere gezocht, door wiens mond men God ondervragen kon, en ziet, Elisa bevindt zich bij het leger, die ook hulp toezegt. Die hulp komt dan ook op de volgende morgen ten tijde van het spijsoffer, door een in de verte op de oostelijke bergen van Edom gevallen regenbui, die de beek, waaraan het leger het kamp heeft opgeslagen, met regen vult.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KONINGEN 32 Kings 3:1.
JORAMS REGERING. STRIJD TEGEN EN OVERWINNING OP DE MOABIETEN.
2 Kings 3:1-2 Kings 3:20. Achabs tweede zoon Joram, opvolger van zijn broeder Ahazia op de troon van Israël, die weliswaar de onder het bestuur van de laatste weer binnengedrongen Balsdienst afschaft, maar daarentegen de kalverdienst tot staatsgodsdienst verheft, onderneemt in gemeenschap met Josafat, koning van Juda, een krijgstocht tegen de van het rijk van Israël afgevallen Moabieten, aan welke ook de koning van de Edomieten in zijn hoedanigheid als vazal van Josafat deel neemt. Maar op de grenzen van het land van de Moabieten komt het gehele grote leger door gebrek aan water in zware nood, Joram acht alles verloren; daar wordt op Josafats raad een profeet van de Heere gezocht, door wiens mond men God ondervragen kon, en ziet, Elisa bevindt zich bij het leger, die ook hulp toezegt. Die hulp komt dan ook op de volgende morgen ten tijde van het spijsoffer, door een in de verte op de oostelijke bergen van Edom gevallen regenbui, die de beek, waaraan het leger het kamp heeft opgeslagen, met regen vult.
Vers 1
1. Joram nu, de tweede zoon van Achab ( 1:17), werd koning over Israël te Samaria, in het achttiende jaar van Josafat, de koning van Juda (in het jaar 896 v.Chr.); en hij regeerde twaalf jaar (tot 883).Vers 1
1. Joram nu, de tweede zoon van Achab ( 1:17), werd koning over Israël te Samaria, in het achttiende jaar van Josafat, de koning van Juda (in het jaar 896 v.Chr.); en hij regeerde twaalf jaar (tot 883).Vers 2
2. En hij deed wat kwaad was in de ogen van de HEERE, maar niet op zo verregaande wijze zoals zijn vader Achab en zoals zijn moeder Izebel, wier regeringsbeginselen (1 Kings 16:31vv.) ook zijn voorganger Ahazia gevolgd had (1 Kings 22:53vv.), a) want hij deed het opgerichte beeld van Bal weg, dat zijn vader te Samaria gemaakt had. 1)a) 1 Kings 16:32
1) Hier is de invloed van Elia's hervormende invloed op te merken. Wat met zijn vader Achab en zijn broeder Ahazia was gebeurd, ten gevolge van hun zonde van afgoderij, was niet zonder invloed gebleven op Joram. Hij was hierdoor tot het besluit gekomen, een voor zichzelf en voor het volk niet meer Bal te dienen, maar de God van Israël. Hij deed daarom het opgerichte beeld, de zuil van Bal weg. Echter keerde hij niet tot de zuivere dienst van Israël's God terug, maar hield vol met de politieke zonde van Jerobeam door de kalveren te vereren en de HEERE onder het beeld van een kalf te aanbidden. Hierdoor vermocht hij niet de straffende hand van God af te wenden, maar omdat straks ten gevolge van zijn halve maatregelen ook de Balsdienst weer werd ingevoerd en begunstigd, onder de invloed van zijn goddeloze moeder Izebel, en alzo de kalverdienst weer verbonden werd met de afgoderij, trof hem het oordeel, over het huis van Achab uitgesproken, door de mond van Elia, de profeet..
Vers 2
2. En hij deed wat kwaad was in de ogen van de HEERE, maar niet op zo verregaande wijze zoals zijn vader Achab en zoals zijn moeder Izebel, wier regeringsbeginselen (1 Kings 16:31vv.) ook zijn voorganger Ahazia gevolgd had (1 Kings 22:53vv.), a) want hij deed het opgerichte beeld van Bal weg, dat zijn vader te Samaria gemaakt had. 1)a) 1 Kings 16:32
1) Hier is de invloed van Elia's hervormende invloed op te merken. Wat met zijn vader Achab en zijn broeder Ahazia was gebeurd, ten gevolge van hun zonde van afgoderij, was niet zonder invloed gebleven op Joram. Hij was hierdoor tot het besluit gekomen, een voor zichzelf en voor het volk niet meer Bal te dienen, maar de God van Israël. Hij deed daarom het opgerichte beeld, de zuil van Bal weg. Echter keerde hij niet tot de zuivere dienst van Israël's God terug, maar hield vol met de politieke zonde van Jerobeam door de kalveren te vereren en de HEERE onder het beeld van een kalf te aanbidden. Hierdoor vermocht hij niet de straffende hand van God af te wenden, maar omdat straks ten gevolge van zijn halve maatregelen ook de Balsdienst weer werd ingevoerd en begunstigd, onder de invloed van zijn goddeloze moeder Izebel, en alzo de kalverdienst weer verbonden werd met de afgoderij, trof hem het oordeel, over het huis van Achab uitgesproken, door de mond van Elia, de profeet..
Vers 4
4. Mesa (= wijkplaats) nu, de koning van de Moabieten, was een veehandelaar, omdat zijn bergachtig maar van vele vruchtbare dalen doorsneden en welbevochtigd land voor de teelt van klein vee bij uitnemendheid geschikt was, en bracht op, voorheen, zolang Achab regeerde, aan hem, de koning van Israël, als jaarlijkse schatting, honderdduizend lammeren, en honderdduizend rammen met de wol. 1)1) Volgens sommigen had hij alleen de vachten van deze dieren af te leveren. Enkele uitleggers menen ook, dat men zo'n aanzienlijke schatting niet als een jaarlijkse moet opvatten, meer als een die alleen bij verandering van regering, hetzij in Israël, hetzij in Moab, opnieuw moest plaatshebben. Edoch ten onrechte, want voor een zo vruchtbaar land als Moab, was de opbrengst van zo vele lammeren en rammen als jaarlijkse schatting volstrekt niet te veel.
Mesa was een vazal van de koning van Israël. Zijn verhouding tot Achab en zijn afval van die koning heeft hij zelf beschreven op een steen (de basalta van Mesa) door Clermont-Ganneau, beambte bij het Franse Consulaat te Jeruzalem in het jaar 1868 of 1869, ontdekt in Dîbn, de oude Moabietenstad Dibon. Door Nldeke is hetgeen op die basalta geschreven stond vertaald en verklaard, waaruit zo duidelijk en zo beslist mogelijk de waarheid van hetgeen hier, in de Bijbel, wordt vermeld omtrent Mesa's afval, wordt bevestigd..
Vers 4
4. Mesa (= wijkplaats) nu, de koning van de Moabieten, was een veehandelaar, omdat zijn bergachtig maar van vele vruchtbare dalen doorsneden en welbevochtigd land voor de teelt van klein vee bij uitnemendheid geschikt was, en bracht op, voorheen, zolang Achab regeerde, aan hem, de koning van Israël, als jaarlijkse schatting, honderdduizend lammeren, en honderdduizend rammen met de wol. 1)1) Volgens sommigen had hij alleen de vachten van deze dieren af te leveren. Enkele uitleggers menen ook, dat men zo'n aanzienlijke schatting niet als een jaarlijkse moet opvatten, meer als een die alleen bij verandering van regering, hetzij in Israël, hetzij in Moab, opnieuw moest plaatshebben. Edoch ten onrechte, want voor een zo vruchtbaar land als Moab, was de opbrengst van zo vele lammeren en rammen als jaarlijkse schatting volstrekt niet te veel.
Mesa was een vazal van de koning van Israël. Zijn verhouding tot Achab en zijn afval van die koning heeft hij zelf beschreven op een steen (de basalta van Mesa) door Clermont-Ganneau, beambte bij het Franse Consulaat te Jeruzalem in het jaar 1868 of 1869, ontdekt in Dîbn, de oude Moabietenstad Dibon. Door Nldeke is hetgeen op die basalta geschreven stond vertaald en verklaard, waaruit zo duidelijk en zo beslist mogelijk de waarheid van hetgeen hier, in de Bijbel, wordt vermeld omtrent Mesa's afval, wordt bevestigd..
Vers 7
7. En hij ging heen, en zond tot Josafat, de koning van Juda, die, zoals wij uit vroeger medegedeelde bijzonderheden (1 Kings 22:1) reeds weten, tot het huis van Achab in familiebetrekking stond en de goede verstandhouding daarmee onderhield, zeggende (en liet hem zeggen): De koning van de Moabieten is van mij afgevallen, zult gij met mij trekken in de oorlog tegen de Moabieten? En hij, Josafat, die naar hetgeen hem de profeet Jehu, de zoon van Hanani, zowel als Eliëzer, de zoon van Dodava, ter oorzake van zijn verbond eerst met Achab, en daarna met Ahazia voorgehouden had (2 Chronicles 19:2; 2 Chronicles 20:37), wel had kunnen weten wat de wil van de Heere was, kon ook voor ditmaal de verzoeking, waarin hij gebracht werd, niet weerstaan, en zei, terwijl hij meende, de goede gelegenheid niet te moeten laten voorbijgaan, om de Moabieten voor altijd onschadelijk te maken, zodat zij nooit weer, evenals bij hun verbintenis met de Ammonieten (2 Chronicles 20:1vv.), een inval in het rijk van Juda wagen konden: Ik zal opkomen, a) zo zal ik zijn zoals gij zijt, zo mijn volk als uw volk, zo mijn paarden als uw paarden. 1)a) 1 Kings 22:4
1)Waarschijnlijk zei hij zijn hulp toe, om bij deze gelegenheid de Moabieten voor hun inval in Juda (2 Chronicles 20:1) te tuchtigen en het zijn ertoe bij te dragen, dat zij door wederonderwerping aan Israël buiten staat werden gebracht, om nieuwe invallen in Juda te doen..
Vers 7
7. En hij ging heen, en zond tot Josafat, de koning van Juda, die, zoals wij uit vroeger medegedeelde bijzonderheden (1 Kings 22:1) reeds weten, tot het huis van Achab in familiebetrekking stond en de goede verstandhouding daarmee onderhield, zeggende (en liet hem zeggen): De koning van de Moabieten is van mij afgevallen, zult gij met mij trekken in de oorlog tegen de Moabieten? En hij, Josafat, die naar hetgeen hem de profeet Jehu, de zoon van Hanani, zowel als Eliëzer, de zoon van Dodava, ter oorzake van zijn verbond eerst met Achab, en daarna met Ahazia voorgehouden had (2 Chronicles 19:2; 2 Chronicles 20:37), wel had kunnen weten wat de wil van de Heere was, kon ook voor ditmaal de verzoeking, waarin hij gebracht werd, niet weerstaan, en zei, terwijl hij meende, de goede gelegenheid niet te moeten laten voorbijgaan, om de Moabieten voor altijd onschadelijk te maken, zodat zij nooit weer, evenals bij hun verbintenis met de Ammonieten (2 Chronicles 20:1vv.), een inval in het rijk van Juda wagen konden: Ik zal opkomen, a) zo zal ik zijn zoals gij zijt, zo mijn volk als uw volk, zo mijn paarden als uw paarden. 1)a) 1 Kings 22:4
1)Waarschijnlijk zei hij zijn hulp toe, om bij deze gelegenheid de Moabieten voor hun inval in Juda (2 Chronicles 20:1) te tuchtigen en het zijn ertoe bij te dragen, dat zij door wederonderwerping aan Israël buiten staat werden gebracht, om nieuwe invallen in Juda te doen..
Vers 8
8. En hij, Joram, nadat hij zich alzo van Josafats bijstand verzekerd had, zei bij monde van een nieuw gezantschap, dat hij tot deze afvaardigde: Door welke weg zullen wij tegen Moab optrekken, acht gij het beter dat wij de Jordaan oversteken en van het noorden zijn land binnenrukken? Of verkiest gij, dat wij ons naar de zuidelijke spits van de Dode Zee wenden, en dan van uit het noordelijk gedeelte van de bergen van Edom een aanval ondernemen? Hij dan, Josafat, het tweede kiezende, zei: Door de weg van de woestijn van Edom. 1) 1) Deze laatste weg was de langste en met de meeste moeilijkheden en gevaren verbonden, omdat het leger hier moeilijk te beklimmen bergen moest passeren. Evenwel koos Josafat deze, deels omdat men in het noorden de Syriërs te Ramoth in Gilead (1 Kings 22:1vv.) te vrezen had, ten dele ook omdat de Moabieten in vertrouwen op de moeilijkheid om hun zuidelijke grenzen te naderen van deze kant geen aanval verwachten zouden, en daarom op deze wijze onvoorbereid overvallen en geslagen konden worden; eindelijk echter (en zonder twijfel wel het meest) met het oog op de koning van Edom, wiens troepen men op deze weg tot zich kon trekken, misschien minder met het doel om daardoor het leger te versterken dan veeleer om zich te vergewissen, dat hij niet, terwijl Josafat tegen de Moabieten in het veld lag, een nieuwe poging tot afval zou wagen door andermaal het rijk van Juda binnen te dringen (1 Kings 22:48)..Vers 8
8. En hij, Joram, nadat hij zich alzo van Josafats bijstand verzekerd had, zei bij monde van een nieuw gezantschap, dat hij tot deze afvaardigde: Door welke weg zullen wij tegen Moab optrekken, acht gij het beter dat wij de Jordaan oversteken en van het noorden zijn land binnenrukken? Of verkiest gij, dat wij ons naar de zuidelijke spits van de Dode Zee wenden, en dan van uit het noordelijk gedeelte van de bergen van Edom een aanval ondernemen? Hij dan, Josafat, het tweede kiezende, zei: Door de weg van de woestijn van Edom. 1) 1) Deze laatste weg was de langste en met de meeste moeilijkheden en gevaren verbonden, omdat het leger hier moeilijk te beklimmen bergen moest passeren. Evenwel koos Josafat deze, deels omdat men in het noorden de Syriërs te Ramoth in Gilead (1 Kings 22:1vv.) te vrezen had, ten dele ook omdat de Moabieten in vertrouwen op de moeilijkheid om hun zuidelijke grenzen te naderen van deze kant geen aanval verwachten zouden, en daarom op deze wijze onvoorbereid overvallen en geslagen konden worden; eindelijk echter (en zonder twijfel wel het meest) met het oog op de koning van Edom, wiens troepen men op deze weg tot zich kon trekken, misschien minder met het doel om daardoor het leger te versterken dan veeleer om zich te vergewissen, dat hij niet, terwijl Josafat tegen de Moabieten in het veld lag, een nieuwe poging tot afval zou wagen door andermaal het rijk van Juda binnen te dringen (1 Kings 22:48)..Vers 9
9. Alzo trok de koning van Israël, Joram, door het gebied van het rijk van Juda en vervolgens door de woestijn, die tussen het gebergte Seïr en de zuidelijke spits van de Dode Zee gelegen is tot aan de zuidelijke grenzen van Moab, deWadyl-Ahsy (Numbers 21:11), heen, en de koning van Juda, Josafat, en de van de laatste afhankelijke, wat zijn naam betreft, niet nader bekende koning van Edom; en als zij zeven dagreizen op deze weg van 16 mijl omgegaan waren, en eindelijk in de nabijheid van de opperste wilgenbeek aangekomen waren, waar het alleen mogelijk was in het land van de Moabieten te komen, zo had het leger en het vee, dat ter proviandering van het leger en tot het dragen van de pakkaadje (2 Kings 3:7) hen navolgde, geen water. 1)1) God laat soms toe, dat Zijn volk door hun onvoorzichtigheid zich in benauwdheid brengt, ten einde de Wijsheid, Macht en Goedheid van Zijn Voorzienigheid verheerlijkt worde in hun verlossing..
De Wady el-Ahey of wilgenbeek heeft anders een nooit uitdrogende bron; dat zij nu geen water meer geeft, gebeurt door Gods bijzondere leiding, die beide koningen onder Zijn tucht neemt en elk van hun wat heeft mede te delen. Bij Joram wil de Heere de profeet Elisa, die omstreeks deze tijd zijn werkzaamheid als Elia's opvolger begonnen had, invloed en gezag verschaffen en door hem de koning zo mogelijk van zijn afgodisch bestaan (2 Kings 3:2vv.) afkeren, en God wil Josafat van het verbondgenootschap met Joram, als deze niet anders wordt, afbrengen evenals Hij hem vroeger door de mond van de profeten vanwege zijn verbintenis met Achab en Ahazia had bestraft..
Vers 9
9. Alzo trok de koning van Israël, Joram, door het gebied van het rijk van Juda en vervolgens door de woestijn, die tussen het gebergte Seïr en de zuidelijke spits van de Dode Zee gelegen is tot aan de zuidelijke grenzen van Moab, deWadyl-Ahsy (Numbers 21:11), heen, en de koning van Juda, Josafat, en de van de laatste afhankelijke, wat zijn naam betreft, niet nader bekende koning van Edom; en als zij zeven dagreizen op deze weg van 16 mijl omgegaan waren, en eindelijk in de nabijheid van de opperste wilgenbeek aangekomen waren, waar het alleen mogelijk was in het land van de Moabieten te komen, zo had het leger en het vee, dat ter proviandering van het leger en tot het dragen van de pakkaadje (2 Kings 3:7) hen navolgde, geen water. 1)1) God laat soms toe, dat Zijn volk door hun onvoorzichtigheid zich in benauwdheid brengt, ten einde de Wijsheid, Macht en Goedheid van Zijn Voorzienigheid verheerlijkt worde in hun verlossing..
De Wady el-Ahey of wilgenbeek heeft anders een nooit uitdrogende bron; dat zij nu geen water meer geeft, gebeurt door Gods bijzondere leiding, die beide koningen onder Zijn tucht neemt en elk van hun wat heeft mede te delen. Bij Joram wil de Heere de profeet Elisa, die omstreeks deze tijd zijn werkzaamheid als Elia's opvolger begonnen had, invloed en gezag verschaffen en door hem de koning zo mogelijk van zijn afgodisch bestaan (2 Kings 3:2vv.) afkeren, en God wil Josafat van het verbondgenootschap met Joram, als deze niet anders wordt, afbrengen evenals Hij hem vroeger door de mond van de profeten vanwege zijn verbintenis met Achab en Ahazia had bestraft..
Vers 10
10. Toen zei1) de koning van Israël, terstond in de nood wanhopend, omdat in zijn hart geen levend geloof aan God en diens macht om te helpen, huisvestte, en zijn geweten hem integendeel veroordeelde: Ach, dat de HEERE deze drie koningen in deze verderf aanbrengende landstreek geroepen heeft, om die, met hun gehele leger zonder slag of stoot in de hand van de Moabieten te geven!1) Dit is het kwellend vermogen van het kwade geweten, dat het in ieder voorval een sombere betekenis weet te vinden. Het is een naargeestig schilder, aan wie geen schriktoneel donker genoeg is, om er niet nog enige akelige trekken aan toe te voegen; een gekleurde spiegel, waarin het minste ongeval de gedachte van een vuurstroom uit de Goddelijke toornschaal aanneemt; een ongeluksprofeet, die niets dan verderf en jammer aanzegt; een nachtvogel in het stormachtige donker, die slechts een eentonig, angstverwekkend geluid voortbrengt. Onze gewetenstoestand kleurt ons leven en aardse lotsbedeling; het geweten, gereinigd door het bloed van het Lam, strooit zijn verheerlijkend licht over alle verhoudingen van ons aanzijn hier beneden; het geeft aan alles een goede en weldadige betekenis, en ontneemt het bittere de dodelijke prikkel; het boze daarentegen scherpt het, ja, brengt de prikkel aan, waar hij ontbreekt, en weeft slechts schaduwen, rouwfloers en treursluiers..
Meer dan waarschijnlijk behelsde deze morrende wanhoopskreet een bedekt verwijt tegen Josafat, omdat deze die weg had aangeraden en gewild. Immers, Josafat (2 Kings 3:11) vat terstond het woord op en vraagt naar een profeet van de Heren. Wij zien hieruit duidelijk het verschil tussen Joram en Josafat. In de hoge nood, terwijl Joram niets anders heeft dan wanhoopskreten, begeeft Josafats geloof hem niet, maar duikt zijn vertrouwen op zijn God weer op..
Vers 10
10. Toen zei1) de koning van Israël, terstond in de nood wanhopend, omdat in zijn hart geen levend geloof aan God en diens macht om te helpen, huisvestte, en zijn geweten hem integendeel veroordeelde: Ach, dat de HEERE deze drie koningen in deze verderf aanbrengende landstreek geroepen heeft, om die, met hun gehele leger zonder slag of stoot in de hand van de Moabieten te geven!1) Dit is het kwellend vermogen van het kwade geweten, dat het in ieder voorval een sombere betekenis weet te vinden. Het is een naargeestig schilder, aan wie geen schriktoneel donker genoeg is, om er niet nog enige akelige trekken aan toe te voegen; een gekleurde spiegel, waarin het minste ongeval de gedachte van een vuurstroom uit de Goddelijke toornschaal aanneemt; een ongeluksprofeet, die niets dan verderf en jammer aanzegt; een nachtvogel in het stormachtige donker, die slechts een eentonig, angstverwekkend geluid voortbrengt. Onze gewetenstoestand kleurt ons leven en aardse lotsbedeling; het geweten, gereinigd door het bloed van het Lam, strooit zijn verheerlijkend licht over alle verhoudingen van ons aanzijn hier beneden; het geeft aan alles een goede en weldadige betekenis, en ontneemt het bittere de dodelijke prikkel; het boze daarentegen scherpt het, ja, brengt de prikkel aan, waar hij ontbreekt, en weeft slechts schaduwen, rouwfloers en treursluiers..
Meer dan waarschijnlijk behelsde deze morrende wanhoopskreet een bedekt verwijt tegen Josafat, omdat deze die weg had aangeraden en gewild. Immers, Josafat (2 Kings 3:11) vat terstond het woord op en vraagt naar een profeet van de Heren. Wij zien hieruit duidelijk het verschil tussen Joram en Josafat. In de hoge nood, terwijl Joram niets anders heeft dan wanhoopskreten, begeeft Josafats geloof hem niet, maar duikt zijn vertrouwen op zijn God weer op..
Vers 11
11. En Josafat zei, met een kalm en gepast woord, omdat zijn vroom en gelovig hart een Helper kende ook uit de dreigendste benauwdheid: a) Is hier geen profeet van de HEERE, dat wij door hem de HEERE mochten vragen 1) hoe wij gered konden worden? Toen antwoordde een van de knechten van de koning van Israël, misschien een van de profetenzonen, die bij de oproep van de koning (2 Kings 3:6), mee te velde had moeten trekken, en zei: Hier is Elisa, de zoon van Safat, die water op Elia's handen goot, 2) de dienaar van de nu uit de wereld weggenomen Elia en zijn bestendige metgezel.a) 1 Kings 22:7
1) Gods nachtegalen kunnen zich toch niet verloochenen, hoewel zij overdag en bij zonneschijn ook nog zo lang zwijgen; daalt de nacht, dan beginnen zij hun lied, en als het stormt zingen zij meestal het schoonst..
2) Hoe komt Elisa toch zo op eens in het krijgsleger en in deze brandende, ongastvrije wildernis? Nu, gij herinnert u (2 Kings 2:25), hoe hij zich na het bloedige toneel te Beth-el in de eenzaamheid terugtrok. Zijn zachtaardig en teder besnaard gemoed was door deze schrikwekkende daad, waartoe de Geest van God hem gedreven had, dermate geschokt, dat hij, alvorens zijn profetische verrichtingen te kunnen voortzetten, behoefte had om zich te herstellen en tot bedaren te komen, en het nog eenmaal en duidelijker uit de mond van zijn God te vernemen, dat hij recht had gehandeld en in waarheid naar Gods mening en overeenkomstig Zijn gebod was te werk gegaan. Daarom begaf hij zich met spoed in de eenzaamheid, en gij weet, het waren stille bossen op de berg Karmel, waar hij zich terugtrok. Nadat hij hier enige tijd in biddende gemeenschap met zijn Verbondsgod had doorgebracht en door diens vertroostende toespraak de blijdschap van zijn gemoed had teruggekregen, begaf hij zich weer in de naam van de Heere naar het toneel van zijn werkzaamheid en wel naar Samaria. Toen hij daar aankwam, stond het leger van het rijk van Israël juist gereed naar Moab op te rukken. Toen dreef hem de Geest, en met de Geest de liefde, om zich aan de legerscharen van zijn volk op enige afstand aan te sluiten. Wel waren de wapens, waarmee hij zich gordde, niet vleselijk; maar toch kwam het hem in de gedachten, dat er zich omstandigheden konden opdoen, waarin ook hij aan zijn ten strijde getrokken landgenoten, enige bijstand zou kunnen verlenen. Mozes uitgestrekte armen (Exodus 17:8vv.) en Samuëls wonderdadige voorbede (1 Samuel 7:7vv.) zweefden hem voor de geest, en zo ging hij vol blijder moed, het gehele volk op zijn priesterlijk hart dragend, naar de strijd; en wie zou het de eenvoudige, ongewapende achterblijver, in zijn ruw kameelharen kleed, kunnen aanzien, dat hij inderdaad als werktuig van de grote Bestuurder van de veldslagen daarboven, de gehele strijd zou beslissen en Israël's legioenen van de vreselijkste ondergang redden?.
Vers 11
11. En Josafat zei, met een kalm en gepast woord, omdat zijn vroom en gelovig hart een Helper kende ook uit de dreigendste benauwdheid: a) Is hier geen profeet van de HEERE, dat wij door hem de HEERE mochten vragen 1) hoe wij gered konden worden? Toen antwoordde een van de knechten van de koning van Israël, misschien een van de profetenzonen, die bij de oproep van de koning (2 Kings 3:6), mee te velde had moeten trekken, en zei: Hier is Elisa, de zoon van Safat, die water op Elia's handen goot, 2) de dienaar van de nu uit de wereld weggenomen Elia en zijn bestendige metgezel.a) 1 Kings 22:7
1) Gods nachtegalen kunnen zich toch niet verloochenen, hoewel zij overdag en bij zonneschijn ook nog zo lang zwijgen; daalt de nacht, dan beginnen zij hun lied, en als het stormt zingen zij meestal het schoonst..
2) Hoe komt Elisa toch zo op eens in het krijgsleger en in deze brandende, ongastvrije wildernis? Nu, gij herinnert u (2 Kings 2:25), hoe hij zich na het bloedige toneel te Beth-el in de eenzaamheid terugtrok. Zijn zachtaardig en teder besnaard gemoed was door deze schrikwekkende daad, waartoe de Geest van God hem gedreven had, dermate geschokt, dat hij, alvorens zijn profetische verrichtingen te kunnen voortzetten, behoefte had om zich te herstellen en tot bedaren te komen, en het nog eenmaal en duidelijker uit de mond van zijn God te vernemen, dat hij recht had gehandeld en in waarheid naar Gods mening en overeenkomstig Zijn gebod was te werk gegaan. Daarom begaf hij zich met spoed in de eenzaamheid, en gij weet, het waren stille bossen op de berg Karmel, waar hij zich terugtrok. Nadat hij hier enige tijd in biddende gemeenschap met zijn Verbondsgod had doorgebracht en door diens vertroostende toespraak de blijdschap van zijn gemoed had teruggekregen, begaf hij zich weer in de naam van de Heere naar het toneel van zijn werkzaamheid en wel naar Samaria. Toen hij daar aankwam, stond het leger van het rijk van Israël juist gereed naar Moab op te rukken. Toen dreef hem de Geest, en met de Geest de liefde, om zich aan de legerscharen van zijn volk op enige afstand aan te sluiten. Wel waren de wapens, waarmee hij zich gordde, niet vleselijk; maar toch kwam het hem in de gedachten, dat er zich omstandigheden konden opdoen, waarin ook hij aan zijn ten strijde getrokken landgenoten, enige bijstand zou kunnen verlenen. Mozes uitgestrekte armen (Exodus 17:8vv.) en Samuëls wonderdadige voorbede (1 Samuel 7:7vv.) zweefden hem voor de geest, en zo ging hij vol blijder moed, het gehele volk op zijn priesterlijk hart dragend, naar de strijd; en wie zou het de eenvoudige, ongewapende achterblijver, in zijn ruw kameelharen kleed, kunnen aanzien, dat hij inderdaad als werktuig van de grote Bestuurder van de veldslagen daarboven, de gehele strijd zou beslissen en Israël's legioenen van de vreselijkste ondergang redden?.
Vers 12
12. En Josafat zei: Het woord van de HEERE is bij hem; gewis zal ook deze, wanneer hij een leerling van de grote profeet Elia is, Gods woord kunnen meedelen. Zo trokken om uit Elisa's mond de uitspraak van de Heere te vernemen, tot hem af1) de koning van Israël, en Josafat, de koning van Juda, en de koning van Edom.1) De tenten van deze koningen stonden ongetwijfeld, om een goed overzicht over het leger te verlenen, op een hoogte; zij zelf evenwel door het ongeluk verootmoedigd, begaven zich persoonlijk tot de profeet, in plaats van hem tot zich te roepen..
Josafat eerde een profeet, bij wie het Woord van de Heere was, zo hoog, dat hij hem niet ontbood, maar zich in persoon daarheen begeven wilde, waar hij hem vinden zou. De anderen waren mede genegen, om de profeet die eer te bewijzen, omdat zij zich in gevaar bevonden, en hem zochten te bewegen, om medelijden met hen te hebben. Dus behaagt het God een nederige te verhogen, evenals Elisa hier een eer genoot, die zich zeker zeer groot vertoonde, omdat drie koningen tezamen aan zijn deur klopten en hem om bijstand verzochten..
Vers 12
12. En Josafat zei: Het woord van de HEERE is bij hem; gewis zal ook deze, wanneer hij een leerling van de grote profeet Elia is, Gods woord kunnen meedelen. Zo trokken om uit Elisa's mond de uitspraak van de Heere te vernemen, tot hem af1) de koning van Israël, en Josafat, de koning van Juda, en de koning van Edom.1) De tenten van deze koningen stonden ongetwijfeld, om een goed overzicht over het leger te verlenen, op een hoogte; zij zelf evenwel door het ongeluk verootmoedigd, begaven zich persoonlijk tot de profeet, in plaats van hem tot zich te roepen..
Josafat eerde een profeet, bij wie het Woord van de Heere was, zo hoog, dat hij hem niet ontbood, maar zich in persoon daarheen begeven wilde, waar hij hem vinden zou. De anderen waren mede genegen, om de profeet die eer te bewijzen, omdat zij zich in gevaar bevonden, en hem zochten te bewegen, om medelijden met hen te hebben. Dus behaagt het God een nederige te verhogen, evenals Elisa hier een eer genoot, die zich zeker zeer groot vertoonde, omdat drie koningen tezamen aan zijn deur klopten en hem om bijstand verzochten..
Vers 13
13. Maar 1) Elisa zei tot de koning van Israël, die terstond in naam van de beide anderen het woord had opgevat, en de zaak, die hen naar de profeet dreef, aan deze had bekend gemaakt: Wat heb ik met u te doen, dat gij u met uw aangelegenheid tot mij wendt, die een profeet van de Heere ben? a) Ga heen tot de profeten van uw vader, die tevens voorgangers zijn bij de kalverdienst (1 Chronicles 21:6), en tot de profeten van uw moeder, de Bal-profeten (1 Kings 18:19) en laten deze u bescheid geven. Maar de koning van Israël zei tot hem: Neen, niet zo, zendt mij niet weg; want de HEERE heeft deze drie koningen, niet alleen mij, maar Josafat en Edoms koning, die hier voor u staan, geroepen, om die in de hand van de Moabieten te geven, 2) daarom kan Hij ons alleen uit de benauwdheid redden.a) 1 Kings 18:19
1) Joram zat in nood, verkeerde in doodsgevaar. In zo'n toestand is, menselijkerwijze gesproken, het hart nog wel eens ontvankelijk voor het woord van boete en berouw. Daarom spreekt Elisa hem zo scherp aan, paait hem niet, maar zet het mes diep in de wond, opdat er nog een vreedzame vrucht van de gerechtigheid zou worden geboren. Hij verwijst hem daarom naar zijn kalveren of afgoden, om bij deze hulp te zoeken, opdat Joram het nietige ervan zou erkennen.. 2) De koning van Israël wijst de profeet op de godvruchtige Josafat, die ook in dezelfde ellende verkeert. Oh, wil hij zeggen, doet gij het dan niet om mij, doe het dan omwille van Josafat en laat mij dan in zijn bescherming delen!.
Vers 13
13. Maar 1) Elisa zei tot de koning van Israël, die terstond in naam van de beide anderen het woord had opgevat, en de zaak, die hen naar de profeet dreef, aan deze had bekend gemaakt: Wat heb ik met u te doen, dat gij u met uw aangelegenheid tot mij wendt, die een profeet van de Heere ben? a) Ga heen tot de profeten van uw vader, die tevens voorgangers zijn bij de kalverdienst (1 Chronicles 21:6), en tot de profeten van uw moeder, de Bal-profeten (1 Kings 18:19) en laten deze u bescheid geven. Maar de koning van Israël zei tot hem: Neen, niet zo, zendt mij niet weg; want de HEERE heeft deze drie koningen, niet alleen mij, maar Josafat en Edoms koning, die hier voor u staan, geroepen, om die in de hand van de Moabieten te geven, 2) daarom kan Hij ons alleen uit de benauwdheid redden.a) 1 Kings 18:19
1) Joram zat in nood, verkeerde in doodsgevaar. In zo'n toestand is, menselijkerwijze gesproken, het hart nog wel eens ontvankelijk voor het woord van boete en berouw. Daarom spreekt Elisa hem zo scherp aan, paait hem niet, maar zet het mes diep in de wond, opdat er nog een vreedzame vrucht van de gerechtigheid zou worden geboren. Hij verwijst hem daarom naar zijn kalveren of afgoden, om bij deze hulp te zoeken, opdat Joram het nietige ervan zou erkennen.. 2) De koning van Israël wijst de profeet op de godvruchtige Josafat, die ook in dezelfde ellende verkeert. Oh, wil hij zeggen, doet gij het dan niet om mij, doe het dan omwille van Josafat en laat mij dan in zijn bescherming delen!.
Vers 14
14. En Elisa zei: Zo waarachtig als de HEERE der heerscharen leeft, voor a) wiens aangezicht ik sta, wiens dienaar ik ben, zo ik niet het aangezicht van Josafat, de koning van Juda, opnam, ik zou u, die slechts door ogenblikkelijke nood gedwongen, naar de Heere en Zijn woord vraagt, niet aanschouwen noch u aanzien, 1) maar zou u aan uw lot overlaten!a) 1 Kings 17:1
1) In zeker opzicht ziet ook de Heere, evenals Elisa, de persoon aan. Hoe dikwijls herhaalt zich nog in de wereld, wat daar in de woestijn gebeurde! Hier wordt een leger behouden of het overwint, omdat het, naar men zegt, goed geoefend is of aangevoerd wordt; en in de grond lag de oorzaak van de gelukkige uitslag in de aanwezigheid van een kind van God, die stil en ongemerkt in de rijen zich bevindt, maar God zag zijn persoon aan en breidde om zijnentwille over de gehele schaar Zijn beschermende vleugel uit. Ginds trekt een dreigend onweer aan zekere plaats voorbij; men schrijft de bewaring aan een gunstige omstandigheid of aan een wijze maatregel van de Overheid toe; maar de ware oorzaak van de redding is in de armste, onaanzienlijkste hut van de plaats te zoeken, daar woont een mens, die de Eeuwige liefheeft, en die mens bidt..
Vers 14
14. En Elisa zei: Zo waarachtig als de HEERE der heerscharen leeft, voor a) wiens aangezicht ik sta, wiens dienaar ik ben, zo ik niet het aangezicht van Josafat, de koning van Juda, opnam, ik zou u, die slechts door ogenblikkelijke nood gedwongen, naar de Heere en Zijn woord vraagt, niet aanschouwen noch u aanzien, 1) maar zou u aan uw lot overlaten!a) 1 Kings 17:1
1) In zeker opzicht ziet ook de Heere, evenals Elisa, de persoon aan. Hoe dikwijls herhaalt zich nog in de wereld, wat daar in de woestijn gebeurde! Hier wordt een leger behouden of het overwint, omdat het, naar men zegt, goed geoefend is of aangevoerd wordt; en in de grond lag de oorzaak van de gelukkige uitslag in de aanwezigheid van een kind van God, die stil en ongemerkt in de rijen zich bevindt, maar God zag zijn persoon aan en breidde om zijnentwille over de gehele schaar Zijn beschermende vleugel uit. Ginds trekt een dreigend onweer aan zekere plaats voorbij; men schrijft de bewaring aan een gunstige omstandigheid of aan een wijze maatregel van de Overheid toe; maar de ware oorzaak van de redding is in de armste, onaanzienlijkste hut van de plaats te zoeken, daar woont een mens, die de Eeuwige liefheeft, en die mens bidt..
Vers 15
15. Nu dan, brengt mij, opdat ik onder de tonen van muziek mijn ziel in de juiste stemming brengen en in de voor de aanschouwing van de goddelijke dingen noodzakelijke toestand van profetische verrukking geraken kan (1 Samuel 7:2), een speelman, 1) harpspeler. En het geschiedde toen de speelman op de snaren speelde, dat de hand van de HEERE, in de Geest van de voorzegging, die in hem levendig werd, op hem kwam (1 Kings 18:46).1) Hij begeert een speelman, d.i. iemand, die wel kon zingen en spelen op muziekinstrumenten, een die gewoon was, bij het spelen een lofzang te zingen ter verheerlijking van God en van Zijn wonderbare werken. Het liefelijk Psalmgezang zou zijn geest vervrolijken, zijn gemoed in een aangename kalmte brengen en hem opwekken, om God te verheerlijken, terwijl hij dan ook het best in staat zou wezen tot ontvanging van de profetische inblazing. Want ofschoon het profeteren een gave van God was, konden echter de middelen in het werk gesteld worden tot verkrijging van die gave, waartoe onder andere behoorde het hanteren van het muziekinstrument, zoals hetzelve dan ook in de scholen van de profeten zeer gewoon was (1 Samuel 10:5)..
De muziek is een hartversterkend en verkwikkend middel, waardoor men zware aanvechtingen en boze gedachten verdrijft, waardoor het hart tot rust gebracht, gesterkt en verkwikt wordt. De Schrift leert, dat God graag zang en snarenspel hoort. Speel dan helder op en zing erbij, totdat de zwaarmoedige gedachte wijke, zoals Daniël en Elisa deden..
Elisa kende de invloed van de muziek. Zijn gemoed, door de opwelling van verontwaardiging tegen de verachtelijke vorsten buiten de gewone stemming gebracht en hevig ontsteld, had behoefte aan bezadigdheid en rust. De Heilige Geest kan zich, menselijkerwijze gesproken, onder het gewoel van al deze inwendige redeneringen niet doen verstaan. Het opbruisen van heilige verontwaardigingen en vorige ijver, die in zijn gemoed het fluisteren van de Geest schier verdoofde, moest eerst gestild worden. Zodanige uitwerking verwachte Elisa op grond van vroegere ervaring van de muziek. Hij verlangde een harpspeler. De speelman komt, slaat de maat aan, begint te spelen, en ziet....de volle akkoorden doen de goede uitwerking. De koningen wordt het plechtig te moede; hun harten worden tot eendracht gestemd. In de ziel van de profeet wordt de storm van het blakend ijvervuur gestild, en zij kan zich weer vrij met de zachte trillingen van deze liefelijke tonen tot de zalige nabijheid van de HEERE verheffen. In zijn binnenste is het stil geworden als in een eenzame kamer, zodat hij zelfs het zachte gelispel van de Geest verneemt. Het lijkt op de effen waterspiegel van een bergzee, waarop geen golfje zich meer parelt, en waarin de sterren van de hemel liefelijk haar glans weerkaatsten. In dit ogenblik van herstelde bedaardheid en aandacht buigt zich dan ook de HEERE met Zijne openbaring tot zijn zoon neer. De Heere begint te spreken met zijn knecht. De Geest getuigt de geest van de profeet, wat hij te spreken, te raden en te doen heeft..
Het snarenspel dient, om hem in de kalme gemoedsstemming te brengen, waarin hij de stem van de Heere zal kunnen vernemen. In de onrustige legerplaats, na de ontroering, die zich van hem meester maakt bij het gericht van Joram, is dit zeker niet overbodig..
Met bovengenoemde verklaringen verenigen wij ons ten dele. Het komt ons echter voor, dat er nog een andere reden was, waarom Elisa de speelman laat komen. Niet allereerst om Joram alleen, later toch is hij zeer welwillend tegen deze koning ( 5:8; 6:21vv.), maar bovenal het feit, dat de vrome Josafat hier tot hem komt in vereniging met de beeldendienaar Joram en de afgodendienaar, de koning van Edom, doet Elisa's ziel trillen van verontwaardiging. Of heeft de Heere het aan Josafat niet duidelijk genoeg doen blijken, dat het hem niet wel kan gaan in verbintenis met de koning van Israël? Heeft Josafat dan zo weinig uit de behaalde teleurstellingen geleerd, dat hij nogmaals de koning van Israël ter wille is, om zich met hem in een strijd tegen andere volken te verbinden? O.i. ligt in de uitdrukking "zo ik niet het aangezicht van Josafat, de koning van Juda, opnam", een bedekt verwijt jegens die koning. Elisa kan en mag het niet goedkeuren, dat hij Josafat daar in dat gezelschap voor hem ziet. Aan die Josafat is door Micha tijdens Achab en door andere profeten tijdens Ahazia een slechte afloop voorspeld. Wat zal hij moeten doen? Gaat hij op de uiterlijke omstandigheden af, dan moet hij een vijandelijke afloop voorspellen. Maar de gedachte aan Josafat, die godvrezende koning van Juda brengt hem in een zachtere stemming. Hij wil en zal de mond van de Heere om raad vragen. Hij zal zich door de Geest van God laten besturen. Maar dan moet hij in een andere meer Godgewijde stemming komen. En opdat dit zou gebeuren, heeft hij nodig, dat de muziek, de gewijde Psalm hem aftrekt van al de uiterlijke omstandigheden en hem volkomen van een wil maakt met de wil van zijn God. En de Heere zegent Zijn pogen en openbaart hem, wat hij tot de verbonden koningen moet zeggen..
Vers 15
15. Nu dan, brengt mij, opdat ik onder de tonen van muziek mijn ziel in de juiste stemming brengen en in de voor de aanschouwing van de goddelijke dingen noodzakelijke toestand van profetische verrukking geraken kan (1 Samuel 7:2), een speelman, 1) harpspeler. En het geschiedde toen de speelman op de snaren speelde, dat de hand van de HEERE, in de Geest van de voorzegging, die in hem levendig werd, op hem kwam (1 Kings 18:46).1) Hij begeert een speelman, d.i. iemand, die wel kon zingen en spelen op muziekinstrumenten, een die gewoon was, bij het spelen een lofzang te zingen ter verheerlijking van God en van Zijn wonderbare werken. Het liefelijk Psalmgezang zou zijn geest vervrolijken, zijn gemoed in een aangename kalmte brengen en hem opwekken, om God te verheerlijken, terwijl hij dan ook het best in staat zou wezen tot ontvanging van de profetische inblazing. Want ofschoon het profeteren een gave van God was, konden echter de middelen in het werk gesteld worden tot verkrijging van die gave, waartoe onder andere behoorde het hanteren van het muziekinstrument, zoals hetzelve dan ook in de scholen van de profeten zeer gewoon was (1 Samuel 10:5)..
De muziek is een hartversterkend en verkwikkend middel, waardoor men zware aanvechtingen en boze gedachten verdrijft, waardoor het hart tot rust gebracht, gesterkt en verkwikt wordt. De Schrift leert, dat God graag zang en snarenspel hoort. Speel dan helder op en zing erbij, totdat de zwaarmoedige gedachte wijke, zoals Daniël en Elisa deden..
Elisa kende de invloed van de muziek. Zijn gemoed, door de opwelling van verontwaardiging tegen de verachtelijke vorsten buiten de gewone stemming gebracht en hevig ontsteld, had behoefte aan bezadigdheid en rust. De Heilige Geest kan zich, menselijkerwijze gesproken, onder het gewoel van al deze inwendige redeneringen niet doen verstaan. Het opbruisen van heilige verontwaardigingen en vorige ijver, die in zijn gemoed het fluisteren van de Geest schier verdoofde, moest eerst gestild worden. Zodanige uitwerking verwachte Elisa op grond van vroegere ervaring van de muziek. Hij verlangde een harpspeler. De speelman komt, slaat de maat aan, begint te spelen, en ziet....de volle akkoorden doen de goede uitwerking. De koningen wordt het plechtig te moede; hun harten worden tot eendracht gestemd. In de ziel van de profeet wordt de storm van het blakend ijvervuur gestild, en zij kan zich weer vrij met de zachte trillingen van deze liefelijke tonen tot de zalige nabijheid van de HEERE verheffen. In zijn binnenste is het stil geworden als in een eenzame kamer, zodat hij zelfs het zachte gelispel van de Geest verneemt. Het lijkt op de effen waterspiegel van een bergzee, waarop geen golfje zich meer parelt, en waarin de sterren van de hemel liefelijk haar glans weerkaatsten. In dit ogenblik van herstelde bedaardheid en aandacht buigt zich dan ook de HEERE met Zijne openbaring tot zijn zoon neer. De Heere begint te spreken met zijn knecht. De Geest getuigt de geest van de profeet, wat hij te spreken, te raden en te doen heeft..
Het snarenspel dient, om hem in de kalme gemoedsstemming te brengen, waarin hij de stem van de Heere zal kunnen vernemen. In de onrustige legerplaats, na de ontroering, die zich van hem meester maakt bij het gericht van Joram, is dit zeker niet overbodig..
Met bovengenoemde verklaringen verenigen wij ons ten dele. Het komt ons echter voor, dat er nog een andere reden was, waarom Elisa de speelman laat komen. Niet allereerst om Joram alleen, later toch is hij zeer welwillend tegen deze koning ( 5:8; 6:21vv.), maar bovenal het feit, dat de vrome Josafat hier tot hem komt in vereniging met de beeldendienaar Joram en de afgodendienaar, de koning van Edom, doet Elisa's ziel trillen van verontwaardiging. Of heeft de Heere het aan Josafat niet duidelijk genoeg doen blijken, dat het hem niet wel kan gaan in verbintenis met de koning van Israël? Heeft Josafat dan zo weinig uit de behaalde teleurstellingen geleerd, dat hij nogmaals de koning van Israël ter wille is, om zich met hem in een strijd tegen andere volken te verbinden? O.i. ligt in de uitdrukking "zo ik niet het aangezicht van Josafat, de koning van Juda, opnam", een bedekt verwijt jegens die koning. Elisa kan en mag het niet goedkeuren, dat hij Josafat daar in dat gezelschap voor hem ziet. Aan die Josafat is door Micha tijdens Achab en door andere profeten tijdens Ahazia een slechte afloop voorspeld. Wat zal hij moeten doen? Gaat hij op de uiterlijke omstandigheden af, dan moet hij een vijandelijke afloop voorspellen. Maar de gedachte aan Josafat, die godvrezende koning van Juda brengt hem in een zachtere stemming. Hij wil en zal de mond van de Heere om raad vragen. Hij zal zich door de Geest van God laten besturen. Maar dan moet hij in een andere meer Godgewijde stemming komen. En opdat dit zou gebeuren, heeft hij nodig, dat de muziek, de gewijde Psalm hem aftrekt van al de uiterlijke omstandigheden en hem volkomen van een wil maakt met de wil van zijn God. En de Heere zegent Zijn pogen en openbaart hem, wat hij tot de verbonden koningen moet zeggen..
Vers 17
17. Want zo zegt de HEERE verder: Gij zult wel geen wind zien, die zich soms nog voor een onweer verheft, en gij zult geen regen zien, die het water aanbrengt; nochtans zal dit dal morgen tegen het aanbreken van de dag (2 Kings 3:20), met water vervuld worden, zodat gij zult drinken, gij en uw vee, dat bestemd is om geslacht te worden, en uw lastdieren. In het vertrouwen op het woord van de Heere, dat hun verkondigde wat nog niemand zag, moesten zij zorgen dat alles zeer rijkelijk met water voorzien werd..Vers 17
17. Want zo zegt de HEERE verder: Gij zult wel geen wind zien, die zich soms nog voor een onweer verheft, en gij zult geen regen zien, die het water aanbrengt; nochtans zal dit dal morgen tegen het aanbreken van de dag (2 Kings 3:20), met water vervuld worden, zodat gij zult drinken, gij en uw vee, dat bestemd is om geslacht te worden, en uw lastdieren. In het vertrouwen op het woord van de Heere, dat hun verkondigde wat nog niemand zag, moesten zij zorgen dat alles zeer rijkelijk met water voorzien werd..Vers 19
19. En gij zult hen geheel en al ten onder brengen en hun doen, zoals zij, wanneer zij de overwinning behaald hebben, met uw land gedaan zouden hebben, en daarom alle vaste steden, en alle uitgelezen steden slaan, en zult alle goede vruchtbare bomen 1) vellen, en zult alle waterfonteinen stoppen; en alle goede stukken land zult gij met stenen verderven 2) zodat zij voor altijd braak zullen blijven liggen.1) Het was anders de kinderen van Israël verboden (Deuteronomy 20:19vv.) op deze wijze bij de belegering van vijandelijke steden te werk te gaan; bij deze gelegenheid evenwel moest met Moab, dat zich altijd betoond had een vijand van het volk van God te zijn, voor altijd een einde gemaakt worden..
2)Letterlijk: smart toevoegen, in de zin van verderven, d.i. de akkers met stenen vervullen, zodat zij onvruchtbaar werden..
Vers 19
19. En gij zult hen geheel en al ten onder brengen en hun doen, zoals zij, wanneer zij de overwinning behaald hebben, met uw land gedaan zouden hebben, en daarom alle vaste steden, en alle uitgelezen steden slaan, en zult alle goede vruchtbare bomen 1) vellen, en zult alle waterfonteinen stoppen; en alle goede stukken land zult gij met stenen verderven 2) zodat zij voor altijd braak zullen blijven liggen.1) Het was anders de kinderen van Israël verboden (Deuteronomy 20:19vv.) op deze wijze bij de belegering van vijandelijke steden te werk te gaan; bij deze gelegenheid evenwel moest met Moab, dat zich altijd betoond had een vijand van het volk van God te zijn, voor altijd een einde gemaakt worden..
2)Letterlijk: smart toevoegen, in de zin van verderven, d.i. de akkers met stenen vervullen, zodat zij onvruchtbaar werden..
Vers 20
20. En het geschiedde `s morgens, na de dag, waarop Elisa alzo gesproken had en de koningen in vertrouwen op zijn woord de grachten hadden laten graven, en wel ten tijde dat men het spijsoffer 1) offert, dat er, ziet, water door de weg van Edom, 2) van de kant van Edom, kwam, en het land, de gehele streek, waar de drie verbonden legers gelegerd waren, met water vervuld werd.1) Er wordt uitdrukkelijk gezegd, dat de Heere regen gaf, omtrent de tijd van het spijsoffer, om daarmee aan te duiden, dat de Heere zich aan Zijn volk weer als de Verbondsgod openbaarde, om het offer aan de HEERE gebracht..
2)Waarschijnlijk had de Heere in de oostelijke bergen van Edom een groten plasregen laten vallen, waarvan de Israëlieten evenwel niets hadden bemerkt; het water kwam ten tijde, waarop het gewone morgenoffer in de tempel te Jeruzalem gebracht werd, om de rechtmatige godsdienst in het oog van Joram, die aan de kalverdienst overgegeven was eer te geven en hem te herinneren, dat alleen op de weg, door de Heere verordend, Zijne genade en Zijn welgevallen verkregen konden worden..
2 Kings 3:21-2 Kings 3:27. De Moabieten, tot verdediging van hun land, aan zijn grenzen gelegerd, bespeuren de volgende morgen wat zij nog nooit gezien hadden, dat het beekdal met water gevuld is en houden dit water, door de zon beschenen, voor bloed en menen dat de vijanden het onderling oneens geworden zijn en elkaar omgebracht hebben. Terwijl zij nu in het Israëlitisch leger dringen, om buit te maken, worden zij door Israël volkomen verslagen hun steden worden ingenomen en hun velden verwoest. Alleen Kir-Moabs, op een hoge rots gelegen en aan alle zijden door een diep en eng dal omgeven, blijft zich nog verdedigen; maar reeds verkeert deze vesting in gevaar van veroverd te worden, als de koning van Moab het waagt zich een doortocht te banen, en offert, als dit niet gelukte, zijn eerstgeboren zoon op de muur voor het oog van de belegerden. Over deze gruwel ontzet, trekken de kinderen van Israël zich terug en zetten hun overwinning niet verder voort. 21. Toen nu, om weer op de veldtocht (2 Kings 3:9), terug te komen, al de Moabieten hoorden, dat de koningen van Israël, Juda en Edom opgetrokken waren, om tegen hen te strijden, zo werden zij samengeroepen van al degenen af, die de gordel aangordden, d.i. de twintigjarige leeftijd bereikt hadden (Numbers 1:3) en daarboven, en zij stonden aan de grenzen van hun land, ten einde de aanrukkende vijanden het indringen te beletten.
Vers 20
20. En het geschiedde `s morgens, na de dag, waarop Elisa alzo gesproken had en de koningen in vertrouwen op zijn woord de grachten hadden laten graven, en wel ten tijde dat men het spijsoffer 1) offert, dat er, ziet, water door de weg van Edom, 2) van de kant van Edom, kwam, en het land, de gehele streek, waar de drie verbonden legers gelegerd waren, met water vervuld werd.1) Er wordt uitdrukkelijk gezegd, dat de Heere regen gaf, omtrent de tijd van het spijsoffer, om daarmee aan te duiden, dat de Heere zich aan Zijn volk weer als de Verbondsgod openbaarde, om het offer aan de HEERE gebracht..
2)Waarschijnlijk had de Heere in de oostelijke bergen van Edom een groten plasregen laten vallen, waarvan de Israëlieten evenwel niets hadden bemerkt; het water kwam ten tijde, waarop het gewone morgenoffer in de tempel te Jeruzalem gebracht werd, om de rechtmatige godsdienst in het oog van Joram, die aan de kalverdienst overgegeven was eer te geven en hem te herinneren, dat alleen op de weg, door de Heere verordend, Zijne genade en Zijn welgevallen verkregen konden worden..
2 Kings 3:21-2 Kings 3:27. De Moabieten, tot verdediging van hun land, aan zijn grenzen gelegerd, bespeuren de volgende morgen wat zij nog nooit gezien hadden, dat het beekdal met water gevuld is en houden dit water, door de zon beschenen, voor bloed en menen dat de vijanden het onderling oneens geworden zijn en elkaar omgebracht hebben. Terwijl zij nu in het Israëlitisch leger dringen, om buit te maken, worden zij door Israël volkomen verslagen hun steden worden ingenomen en hun velden verwoest. Alleen Kir-Moabs, op een hoge rots gelegen en aan alle zijden door een diep en eng dal omgeven, blijft zich nog verdedigen; maar reeds verkeert deze vesting in gevaar van veroverd te worden, als de koning van Moab het waagt zich een doortocht te banen, en offert, als dit niet gelukte, zijn eerstgeboren zoon op de muur voor het oog van de belegerden. Over deze gruwel ontzet, trekken de kinderen van Israël zich terug en zetten hun overwinning niet verder voort. 21. Toen nu, om weer op de veldtocht (2 Kings 3:9), terug te komen, al de Moabieten hoorden, dat de koningen van Israël, Juda en Edom opgetrokken waren, om tegen hen te strijden, zo werden zij samengeroepen van al degenen af, die de gordel aangordden, d.i. de twintigjarige leeftijd bereikt hadden (Numbers 1:3) en daarboven, en zij stonden aan de grenzen van hun land, ten einde de aanrukkende vijanden het indringen te beletten.
Vers 22
22. En toen zij zich op de dag, dat de kinderen van Israël water geschonken werd, (2 Kings 3:20) `s morgens vroeg uit hun leger, dat zij in de nabijheid van de wilgenbeek opgeslagen hadden, opmaakten, en juist achter hun rug de zon over dat water oprees, en daarop haar schijnsel wierp, van welk water de Moabieten geen gedachte konden hebben, omdat de beek ten volle uitgedroogd was, zagen de Moabieten dat water tegenover rood als bloed, 1) ten gevolge van een optische (gezichtkundige) misleiding kwam hun het water in het beekdal niet als water, maar als een bloedstroom voor.1) Zij zagen het water in het dal, waar de Israëlieten en Edomieten gelegerd waren, alsof het van een rode kleur was, omdat de morgenzon daarop scheen, zoals nu hun ontroerde verbeelding kracht daaraan gaf, en dit deed hen denken dat het bloed was, waarin zij des te eerder konden mistasten, omdat zij wisten, dat de grond hier natuurlijkerwijze dor en zonder grachten of waterstromen was, vooral in een droog jaargetijde, terwijl er ook geen geluid van wind of regen was geweest..
Van de vers gegraven rode aarde van de groeve had het daarin veranderde water een rode kleur verkregen, die door de daarop vallende stralen van de morgenzon nog aanmerkelijk versterkt werd, zodat het uit de verte op bloed geleek. De Moabieten konden aan de gedachte van gezichtsbedrog zo veel te minder plaats geven, als zij wisten, bij hun kennis van het terrein, dat de Wady toen geen water bevatte, en zij van de regen, die ver van hen verwijderd in de bergen van Edom gevallen was, niets gezien of bemerkt hadden. Daarom lag het voor de hand te denken, dat het water bloed was en dat bloed kon niet anders zijn oorzaak hebben dan hierin, dat de vijanden onder elkaar een groot bloedbad hadden aangericht, temeer, omdat de jaloezie tussen Israël en Juda hun bekend was en de Edomieten slechts als gedwongen bondgenoten mee waren uitgetrokken..
Vers 22
22. En toen zij zich op de dag, dat de kinderen van Israël water geschonken werd, (2 Kings 3:20) `s morgens vroeg uit hun leger, dat zij in de nabijheid van de wilgenbeek opgeslagen hadden, opmaakten, en juist achter hun rug de zon over dat water oprees, en daarop haar schijnsel wierp, van welk water de Moabieten geen gedachte konden hebben, omdat de beek ten volle uitgedroogd was, zagen de Moabieten dat water tegenover rood als bloed, 1) ten gevolge van een optische (gezichtkundige) misleiding kwam hun het water in het beekdal niet als water, maar als een bloedstroom voor.1) Zij zagen het water in het dal, waar de Israëlieten en Edomieten gelegerd waren, alsof het van een rode kleur was, omdat de morgenzon daarop scheen, zoals nu hun ontroerde verbeelding kracht daaraan gaf, en dit deed hen denken dat het bloed was, waarin zij des te eerder konden mistasten, omdat zij wisten, dat de grond hier natuurlijkerwijze dor en zonder grachten of waterstromen was, vooral in een droog jaargetijde, terwijl er ook geen geluid van wind of regen was geweest..
Van de vers gegraven rode aarde van de groeve had het daarin veranderde water een rode kleur verkregen, die door de daarop vallende stralen van de morgenzon nog aanmerkelijk versterkt werd, zodat het uit de verte op bloed geleek. De Moabieten konden aan de gedachte van gezichtsbedrog zo veel te minder plaats geven, als zij wisten, bij hun kennis van het terrein, dat de Wady toen geen water bevatte, en zij van de regen, die ver van hen verwijderd in de bergen van Edom gevallen was, niets gezien of bemerkt hadden. Daarom lag het voor de hand te denken, dat het water bloed was en dat bloed kon niet anders zijn oorzaak hebben dan hierin, dat de vijanden onder elkaar een groot bloedbad hadden aangericht, temeer, omdat de jaloezie tussen Israël en Juda hun bekend was en de Edomieten slechts als gedwongen bondgenoten mee waren uitgetrokken..
Vers 27
27. Toen nam hij, in zijn wanhoop het uiterste beproevende, om de toorn van zijn goden te verzoenen en hun bijstand voor zich te verkrijgen, zijn eerstgeboren zoon, die in zijn plaats koning zou worden, en offerde hem, aan zijn god Kamos of Milcom (2 Kings 1:2), tot een brandoffer op de muur, voor het oog van de belegeraars. Daarom kwam een zeer grote toorn 1) over Israël, omdat het hele leger in de hoogste mate door afschuw voor deze daad werd aangegrepen; daarom trokken zij van hem, de koning van de Moabieten, weg in plaats van nog langer in een land te vertoeven, waar dergelijke gruwelen werden gepleegd, en keerden terug in hun land, een ieder in zijn land.1) In het Hebreeuws Wajehiktsef chadool al Jischraëel. En er werd een grote toorn in Israël. Zo geeft de Statenvertaling. Anderen vertalen met over Israël. Deze laatste vertaling kan ook. Dit woord toorn wordt veel in de Heilige Schrift voor de toorn van de Heere gebruikt (Joshua 9:20; Joshua 22:20 Isaiah 34:2, Isaiah 54:8; Isaiah 60:10 Zechariah 1:2; 2 Chronicles 19:10). Sommigen denken dan ook aan die toorn. Toch wordt op andere plaatsen, zoals Ecclesiastes 5:16 en Esther 1:8 door dit woord de menselijke toorn, of zoals in de laatste plaats, een twisting aangeduid. Naar onze mening hebben wij het woord in laatstgenoemde betekenis te verstaan, en daarom het woord le (al) op te vatten in de zin van Bekreb, d.i. in het midden van, zoals het zo dikwijls voorkomt (zie Job 30:16; 1 Samuel 4:19 De zin is dan deze, dat in het midden van Israël, d.i. in het midden van de bondgenoten een grote toorn ontstond, niet alleen over het feit, dat Moabs koning tot deze gruweldaad overging, maar wellicht van de zijde van Edom, dat zij hem tot zo'n daad gedwongen hadden, zodat zij besloten af te trekken. Zij hadden toch betrekkelijk hun doel bereikt, hadden de koning van Moab getuchtigd voor zijn opstand, zijn land verwoest en hem weer onschadelijk gemaakt. De mening van sommigen (Keil), dat de toorn van de Heere over Israël kwam, is niet te verdedigen, omdat zij de koning van Moab toch niet hadden gedwongen, om zijn zoon te offeren. Zij hadden volle vrijheid de stad te belegeren, omdat de Heere beloofd had, de Moabieten in hun hand te geven (2 Kings 3:18)..
Vers 27
27. Toen nam hij, in zijn wanhoop het uiterste beproevende, om de toorn van zijn goden te verzoenen en hun bijstand voor zich te verkrijgen, zijn eerstgeboren zoon, die in zijn plaats koning zou worden, en offerde hem, aan zijn god Kamos of Milcom (2 Kings 1:2), tot een brandoffer op de muur, voor het oog van de belegeraars. Daarom kwam een zeer grote toorn 1) over Israël, omdat het hele leger in de hoogste mate door afschuw voor deze daad werd aangegrepen; daarom trokken zij van hem, de koning van de Moabieten, weg in plaats van nog langer in een land te vertoeven, waar dergelijke gruwelen werden gepleegd, en keerden terug in hun land, een ieder in zijn land.1) In het Hebreeuws Wajehiktsef chadool al Jischraëel. En er werd een grote toorn in Israël. Zo geeft de Statenvertaling. Anderen vertalen met over Israël. Deze laatste vertaling kan ook. Dit woord toorn wordt veel in de Heilige Schrift voor de toorn van de Heere gebruikt (Joshua 9:20; Joshua 22:20 Isaiah 34:2, Isaiah 54:8; Isaiah 60:10 Zechariah 1:2; 2 Chronicles 19:10). Sommigen denken dan ook aan die toorn. Toch wordt op andere plaatsen, zoals Ecclesiastes 5:16 en Esther 1:8 door dit woord de menselijke toorn, of zoals in de laatste plaats, een twisting aangeduid. Naar onze mening hebben wij het woord in laatstgenoemde betekenis te verstaan, en daarom het woord le (al) op te vatten in de zin van Bekreb, d.i. in het midden van, zoals het zo dikwijls voorkomt (zie Job 30:16; 1 Samuel 4:19 De zin is dan deze, dat in het midden van Israël, d.i. in het midden van de bondgenoten een grote toorn ontstond, niet alleen over het feit, dat Moabs koning tot deze gruweldaad overging, maar wellicht van de zijde van Edom, dat zij hem tot zo'n daad gedwongen hadden, zodat zij besloten af te trekken. Zij hadden toch betrekkelijk hun doel bereikt, hadden de koning van Moab getuchtigd voor zijn opstand, zijn land verwoest en hem weer onschadelijk gemaakt. De mening van sommigen (Keil), dat de toorn van de Heere over Israël kwam, is niet te verdedigen, omdat zij de koning van Moab toch niet hadden gedwongen, om zijn zoon te offeren. Zij hadden volle vrijheid de stad te belegeren, omdat de Heere beloofd had, de Moabieten in hun hand te geven (2 Kings 3:18)..