Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
2 Kronieken 22

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 22

2 Chronicles 22:1

AHAZIA'S ONDERGANG. ATHALIA'S MOORD

I. 2 Chronicles 22:1-2 Chronicles 22:9. Van Ahazia is nauwelijks iets te berichten, dat hij als koning gedaan heeft; hij was integendeel zo geheel in de macht van zijn moeder Athalia, en deze wist hem zo volkomen met raadslieden uit haar vaders huis te omringen, dat Achabs en Izbel's geest thans uitsluitend in de heilige stad heersten. Maar zeer spoedig moest het verderf, dat over Achab's huis besloten was, ook het koningshuis in Juda treffen; Ahazia valt door de hand van dezelfde Jehu, die ook aan het koninklijke huis in Israël een einde maakt (Vergelijk 2 Kings 8:25-2 Kings 10:17 2 Kings 8:25-2 Kings 10:17).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 22

2 Chronicles 22:1

AHAZIA'S ONDERGANG. ATHALIA'S MOORD

I. 2 Chronicles 22:1-2 Chronicles 22:9. Van Ahazia is nauwelijks iets te berichten, dat hij als koning gedaan heeft; hij was integendeel zo geheel in de macht van zijn moeder Athalia, en deze wist hem zo volkomen met raadslieden uit haar vaders huis te omringen, dat Achabs en Izbel's geest thans uitsluitend in de heilige stad heersten. Maar zeer spoedig moest het verderf, dat over Achab's huis besloten was, ook het koningshuis in Juda treffen; Ahazia valt door de hand van dezelfde Jehu, die ook aan het koninklijke huis in Israël een einde maakt (Vergelijk 2 Kings 8:25-2 Kings 10:17 2 Kings 8:25-2 Kings 10:17).

Vers 1

1. En de inwoners van Jeruzalem maakten Ahazia, zijn kleinste zoon, koning in zijn plaats; want een stroopbende, die met de Arabieren bij gelegenheid van de 2 Chronicles 21:16, vermelde inval in Juda, in het leger gekomen was 1), d.i. met een wilde aanval het Israëlitische leger overrompelde, had al de eersten, de oudere zonen van Joram, 2 Chronicles 21:17) gedood. Ahazia dan, de jongste alleen nog overgebleven zoon van Joram, de koning van Juda, regeerde.

1) Hieruit blijkt duidelijk, dat die zonen niet in Jeruzalem, maar in het leger zijn gedood. Wellicht zijn zij eerst gevangen genomen en daarna gedood. Sommigen hebben uit de eerste woorden van dit vers de slotsom opgemaakt, dat reeds toen Athalia zich van de regering heeft willen meester maken, maar o.i. ten onrechte.

Vers 1

1. En de inwoners van Jeruzalem maakten Ahazia, zijn kleinste zoon, koning in zijn plaats; want een stroopbende, die met de Arabieren bij gelegenheid van de 2 Chronicles 21:16, vermelde inval in Juda, in het leger gekomen was 1), d.i. met een wilde aanval het Israëlitische leger overrompelde, had al de eersten, de oudere zonen van Joram, 2 Chronicles 21:17) gedood. Ahazia dan, de jongste alleen nog overgebleven zoon van Joram, de koning van Juda, regeerde.

1) Hieruit blijkt duidelijk, dat die zonen niet in Jeruzalem, maar in het leger zijn gedood. Wellicht zijn zij eerst gevangen genomen en daarna gedood. Sommigen hebben uit de eerste woorden van dit vers de slotsom opgemaakt, dat reeds toen Athalia zich van de regering heeft willen meester maken, maar o.i. ten onrechte.

Vers 2

2. Tweeenveertig, of liever: tweeentwintig (2 Kings 8:26) jaar was Ahazia oud, toen hij in het jaar 883 voor Christus koning werd, en hij regeerde n jaar te Jeruzalem; en de naam van zijn moeder was Athalia, een kleindochter van Omri, de koning, met wie een eigenlijk afgodisch geslacht op de troon van Israël kwam (1 Kings 16:23).

Vers 2

2. Tweeenveertig, of liever: tweeentwintig (2 Kings 8:26) jaar was Ahazia oud, toen hij in het jaar 883 voor Christus koning werd, en hij regeerde n jaar te Jeruzalem; en de naam van zijn moeder was Athalia, een kleindochter van Omri, de koning, met wie een eigenlijk afgodisch geslacht op de troon van Israël kwam (1 Kings 16:23).

Vers 3

3. Hij wandelde ook, evenals zijn vader Joram (2 Chronicles 21:6), in de wegen van het huis van Achab; want zijn moeder, Achabs en Izbels gelijkgezinde dochter, was zijn raadgeefster, om goddeloos te handelen.

Vers 3

3. Hij wandelde ook, evenals zijn vader Joram (2 Chronicles 21:6), in de wegen van het huis van Achab; want zijn moeder, Achabs en Izbels gelijkgezinde dochter, was zijn raadgeefster, om goddeloos te handelen.

Vers 4

4. En hij deed dat kwaad was in de ogen van de Heere, zoals het huis van Achab; want zij, de hem verwante medeleden van dit huis, waren zijn raadgevers, na de dood van zijn vader, en oefenden alle invloed op hem uit, hem ten verderve, Zij voerden de afgodsdienst van het noordelijke rijk in, en wikkelden hem zo mee in het verderf van het daar regerende koninklijke huis (2 Chronicles 22:8).

Vers 4

4. En hij deed dat kwaad was in de ogen van de Heere, zoals het huis van Achab; want zij, de hem verwante medeleden van dit huis, waren zijn raadgevers, na de dood van zijn vader, en oefenden alle invloed op hem uit, hem ten verderve, Zij voerden de afgodsdienst van het noordelijke rijk in, en wikkelden hem zo mee in het verderf van het daar regerende koninklijke huis (2 Chronicles 22:8).

Vers 5

5. Hij wandelde ook in hun raad, omdat hij een zeer zwak, onzelfstandig karakter had, en toog nog in hetzelfde jaar, dat hij aan de regering gekomen was, heen met Joram, de zoon van Achab, de toenmalige koning van Israël, tot de strijd tegen Hazaël, de koning van Syrië, bij Ramoth in Gilead om de stad de Syriërs weer te ontnemen, hetgeen dan ook lukte; en de Syriërs sloegen, wondden Joram in de strijd. 6. En hij Joram keerde, met achterlating van zijn leger in Ramoth, van daar weer om zich te laten genezen te Jizreël, zijn zomerresidentie (1 Kings 21:1), want hij had, gelijk boven is opgemerkt, wonden, die men hem bij Rama of Ramoth geslagen had, toen hij streed tegen Hazaël, de koning van Syrië; en Azarja, de zoon van Joram, de koning van Juda, kwam, kort daarna insgelijks van Ramoth af om Joram, de zoon van Achab, te Jizreël te bezien, te bezoeken, want hij was ziek, hij lag ziek aan zijn wonden.

Vers 5

5. Hij wandelde ook in hun raad, omdat hij een zeer zwak, onzelfstandig karakter had, en toog nog in hetzelfde jaar, dat hij aan de regering gekomen was, heen met Joram, de zoon van Achab, de toenmalige koning van Israël, tot de strijd tegen Hazaël, de koning van Syrië, bij Ramoth in Gilead om de stad de Syriërs weer te ontnemen, hetgeen dan ook lukte; en de Syriërs sloegen, wondden Joram in de strijd. 6. En hij Joram keerde, met achterlating van zijn leger in Ramoth, van daar weer om zich te laten genezen te Jizreël, zijn zomerresidentie (1 Kings 21:1), want hij had, gelijk boven is opgemerkt, wonden, die men hem bij Rama of Ramoth geslagen had, toen hij streed tegen Hazaël, de koning van Syrië; en Azarja, de zoon van Joram, de koning van Juda, kwam, kort daarna insgelijks van Ramoth af om Joram, de zoon van Achab, te Jizreël te bezien, te bezoeken, want hij was ziek, hij lag ziek aan zijn wonden.

Vers 7

7. De vertreding 1) nu van Ahazia was van God, de rechtvaardige rechter, die de zonde van de mensen pleegt te straffen door middel van hun eigen besluiten, dat hij tot Joram kwam; want toen hij gekomen was, toog hij later, zoals in 2 Kings 9:1 uitvoeriger te lezen is, met Joram uit tot Jehu, de zoon van Nimsi, die de Heere, door een leerling van Elisa tot koning over Israël gezalfd had, om het huis van Achab uit te roeien.

1) Letterlijk: Het neer getreden worden d.i. de ondergang van Ahazia. De schrijver gaat met stilzwijgen voorbij, de roeping van Jehu tot wraakzwaard over het huis van Achab, omdat niet over de geschiedenis van het huis van Israël, maar wel over die van het huis van Juda wordt gehandeld. Dat Ahazia Joram bezoekt, stelt de Schrijver als een leiding van God voor, opdat niet alleen Joram van Israël, maar ook Ahazia gedood zou worden, toen het huis van Achab vernietigd werd.

Vers 7

7. De vertreding 1) nu van Ahazia was van God, de rechtvaardige rechter, die de zonde van de mensen pleegt te straffen door middel van hun eigen besluiten, dat hij tot Joram kwam; want toen hij gekomen was, toog hij later, zoals in 2 Kings 9:1 uitvoeriger te lezen is, met Joram uit tot Jehu, de zoon van Nimsi, die de Heere, door een leerling van Elisa tot koning over Israël gezalfd had, om het huis van Achab uit te roeien.

1) Letterlijk: Het neer getreden worden d.i. de ondergang van Ahazia. De schrijver gaat met stilzwijgen voorbij, de roeping van Jehu tot wraakzwaard over het huis van Achab, omdat niet over de geschiedenis van het huis van Israël, maar wel over die van het huis van Juda wordt gehandeld. Dat Ahazia Joram bezoekt, stelt de Schrijver als een leiding van God voor, opdat niet alleen Joram van Israël, maar ook Ahazia gedood zou worden, toen het huis van Achab vernietigd werd.

Vers 8

8. Zo geschiedde het toen Jehu, nadat Joram van Israël gedood, maar Ahazia van Juda naar Megiddo ontkomen was, oordeel uitvoerde tegen het huis van Achab, en na uitroeiing van Izbel en van de prinsen uit het Israëlitische koningshuis ook naar Samaria kwam (2 Kings 10:12), dat hij op de weg daarheen bij een, op 1 uur zuidelijk van Dothan gelegen herdershuis de vorsten van Juda en de zonen van de broeders van Ahazia, die Ahazia dienden, hoge ambten aan zijn hof bekleedden, tezamen 42 man, vond en die doodde, door zijn krijgslieden liet neerhouwen.

Vers 8

8. Zo geschiedde het toen Jehu, nadat Joram van Israël gedood, maar Ahazia van Juda naar Megiddo ontkomen was, oordeel uitvoerde tegen het huis van Achab, en na uitroeiing van Izbel en van de prinsen uit het Israëlitische koningshuis ook naar Samaria kwam (2 Kings 10:12), dat hij op de weg daarheen bij een, op 1 uur zuidelijk van Dothan gelegen herdershuis de vorsten van Juda en de zonen van de broeders van Ahazia, die Ahazia dienden, hoge ambten aan zijn hof bekleedden, tezamen 42 man, vond en die doodde, door zijn krijgslieden liet neerhouwen.

Vers 9

9. Daarna, toen hij in Samaria aangekomen was, zocht hij Ahazia, van wie hij wist, dat hij van Megiddo derwaarts gevlucht was, en zij kregen hem, vonden hem ook werkelijk (want hij was verstoken in Samaria), en zij brachten hem tot Jehu, en zij doodden hem 1), maar zorgden, dat zijn lichaam op een koninklijke wagen overgebracht werd naar Jeruzalem (2 Kings 9:28), en begroeven hem aldaar in zijn graf met zijn vaderen in de stad van David (1 Kings 2:10); want zij zeiden, terwijl zij, niettegenstaande zijn eigen onwaardigheid, nochtans voor zo'n eerlijke begrafenis zorgden: Hij is de zoon van Josafat 2), die de Heere met zijn ganse hart gezocht heeft. Zo had het huis van Ahazia, omdat zijn broeders vroeger reeds omgekomen waren (2 Chronicles 22:6), maar zijn zonen nog minderjarig waren, niemand, die kracht behield tot het koninkrijk, die aanstonds de regering had kunnen overnemen.

1) Uit 2 Kings 9:27 blijkt, dat Ahazia nog uit Samaria wist te ontkomen, maar op zijn vlucht door Jehu en zijn dienaren werd achterhaald en van hen een dodelijke wond ontving, zodat hij wel Megiddo nog bereikte, maar daar stierf, en van uit die plaats naar Jeruzalem werd gebracht, om nog een eervolle begrafenis te mogen genieten.

"2 Kings 9:27" 2) Die vrome vorst wordt dus nog lang na zijn dood met alle eer en roem herdacht en uit hoogachting voor zijn naam zelfs aan zijn onwaardig verbasterd nakroost nog eer bewezen..

De omstandigheid, dat in ons bericht eerst het doden van de broeders en daarna de dood van Ahazia wordt vermeld, terwijl in 2 Kings 9:27, de moord op de broeders volgde op de dood van Ahazia levert geen zakelijk verschil op, omdat het korte bericht van de Kronieken niet chronologisch, maar zakelijk is aangelegd en de dood van Ahazia slechts daarom het laatst vermeld wordt, om daaraan, wat verder in Juda voorviel, vast te knopen..

II. 2 Chronicles 22:10-2 Chronicles 22:12. Op het bericht van de dood van haar zoon, zeker ter zelfde tijd, dat diens lijk naar Jeruzalem overgebracht en eervol begraven wordt, brengt Athalia al het koninklijke zaad om, en brengt troon en kroon van het rijk van Juda aan zich. Maar de hand van de Heere heeft onder het bloedbad David's huis, waaraan de belofte behoort, ten minste in zover bewaard, dat de jongste van Ahazia's zonen, de zuigeling Joas, door de listigheid van zijn stiefzuster Josabath en de trouw van haar echtgenoot, de hogepriester Jojada, gered kon worden (Vergelijk 2 Kings 11:1-2 Kings 11:3).

Vers 9

9. Daarna, toen hij in Samaria aangekomen was, zocht hij Ahazia, van wie hij wist, dat hij van Megiddo derwaarts gevlucht was, en zij kregen hem, vonden hem ook werkelijk (want hij was verstoken in Samaria), en zij brachten hem tot Jehu, en zij doodden hem 1), maar zorgden, dat zijn lichaam op een koninklijke wagen overgebracht werd naar Jeruzalem (2 Kings 9:28), en begroeven hem aldaar in zijn graf met zijn vaderen in de stad van David (1 Kings 2:10); want zij zeiden, terwijl zij, niettegenstaande zijn eigen onwaardigheid, nochtans voor zo'n eerlijke begrafenis zorgden: Hij is de zoon van Josafat 2), die de Heere met zijn ganse hart gezocht heeft. Zo had het huis van Ahazia, omdat zijn broeders vroeger reeds omgekomen waren (2 Chronicles 22:6), maar zijn zonen nog minderjarig waren, niemand, die kracht behield tot het koninkrijk, die aanstonds de regering had kunnen overnemen.

1) Uit 2 Kings 9:27 blijkt, dat Ahazia nog uit Samaria wist te ontkomen, maar op zijn vlucht door Jehu en zijn dienaren werd achterhaald en van hen een dodelijke wond ontving, zodat hij wel Megiddo nog bereikte, maar daar stierf, en van uit die plaats naar Jeruzalem werd gebracht, om nog een eervolle begrafenis te mogen genieten.

"2 Kings 9:27" 2) Die vrome vorst wordt dus nog lang na zijn dood met alle eer en roem herdacht en uit hoogachting voor zijn naam zelfs aan zijn onwaardig verbasterd nakroost nog eer bewezen..

De omstandigheid, dat in ons bericht eerst het doden van de broeders en daarna de dood van Ahazia wordt vermeld, terwijl in 2 Kings 9:27, de moord op de broeders volgde op de dood van Ahazia levert geen zakelijk verschil op, omdat het korte bericht van de Kronieken niet chronologisch, maar zakelijk is aangelegd en de dood van Ahazia slechts daarom het laatst vermeld wordt, om daaraan, wat verder in Juda voorviel, vast te knopen..

II. 2 Chronicles 22:10-2 Chronicles 22:12. Op het bericht van de dood van haar zoon, zeker ter zelfde tijd, dat diens lijk naar Jeruzalem overgebracht en eervol begraven wordt, brengt Athalia al het koninklijke zaad om, en brengt troon en kroon van het rijk van Juda aan zich. Maar de hand van de Heere heeft onder het bloedbad David's huis, waaraan de belofte behoort, ten minste in zover bewaard, dat de jongste van Ahazia's zonen, de zuigeling Joas, door de listigheid van zijn stiefzuster Josabath en de trouw van haar echtgenoot, de hogepriester Jojada, gered kon worden (Vergelijk 2 Kings 11:1-2 Kings 11:3).

Vers 10

10. Toen 1) Athalia, de moeder van Ahazia (2 Chronicles 22:2) zag, dat haar zoon dood was, maakte zij zich op, en bracht al het koninklijke zaad van het huis van Juda om, behalve de zonen van Ahazia ook alle andere nog voorhanden mannelijke leden van het koninklijke huis.

1) "2 Kings 11:1-2 Kings 11:4"

Vers 10

10. Toen 1) Athalia, de moeder van Ahazia (2 Chronicles 22:2) zag, dat haar zoon dood was, maakte zij zich op, en bracht al het koninklijke zaad van het huis van Juda om, behalve de zonen van Ahazia ook alle andere nog voorhanden mannelijke leden van het koninklijke huis.

1) "2 Kings 11:1-2 Kings 11:4"

Vers 11

11. Maar Josabath of Joseba, de dochter van de koning Joram, (2 Kings 8:26) nam Joas de jongste, nog in het eerste levensjaar verkerende zoon van Ahazia, en stal hem uit het midden van de koningszonen, die gedood werden (juister: die gedood zouden worden), en zette hem en zijn voedster in een slaapkamer, in de beddenkamer van het koninklijk paleis; zo verborg hem Josabath, de dochter van de koning Joram, de huisvrouw van de toenmalige hogepriester Jojada (want zij was de zuster van Ahazia en stond zo met het koninklijk huis in onmiddellijke betrekking), voor Athalia, dat zij hem niet doodde, en bracht hem daartoe over naar de woning van haar echtgenoot bij de tempel.

Vers 11

11. Maar Josabath of Joseba, de dochter van de koning Joram, (2 Kings 8:26) nam Joas de jongste, nog in het eerste levensjaar verkerende zoon van Ahazia, en stal hem uit het midden van de koningszonen, die gedood werden (juister: die gedood zouden worden), en zette hem en zijn voedster in een slaapkamer, in de beddenkamer van het koninklijk paleis; zo verborg hem Josabath, de dochter van de koning Joram, de huisvrouw van de toenmalige hogepriester Jojada (want zij was de zuster van Ahazia en stond zo met het koninklijk huis in onmiddellijke betrekking), voor Athalia, dat zij hem niet doodde, en bracht hem daartoe over naar de woning van haar echtgenoot bij de tempel.

Vers 12

12. En hij was bij hen, bij Jojada en zijn vrouw, verstoken in het huis van God zes jaren, en Athalia regeerde zolang over het land van 883-877 voor Christus.

Vers 12

12. En hij was bij hen, bij Jojada en zijn vrouw, verstoken in het huis van God zes jaren, en Athalia regeerde zolang over het land van 883-877 voor Christus.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Chronicles 22". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/2-chronicles-22.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile