Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Chronicles 21". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/2-chronicles-21.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Chronicles 21". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 212 Chronicles 21:1
JORAM'S BROEDERMOORD, AFGODERIJ, STRAF EN ELLENDIGE DOOD
I. 2 Chronicles 21:1-2 Chronicles 21:10. Josafats zoon Joram die hem opvolgt, heeft niet de aard van zijn vader; maar wel die van zijn van Achab's huis afstammende vrouw Athalia. Nauwelijks heeft hij zich in zijn regering bevestigd, of hij brengt zijn broeders om, en maakt zich meester van hun goederen; daarop vinden alle gruwelen en afgrijselijheden van de afgoderij, zoals destijds in het rijk van Israël in zwang waren, ook in het rijk van Juda ingang. Maar ook Gods strafgerichten nemen reeds een aanvang, want Edom dat reeds lang op afval van Juda bedacht was geweest, schudt het juk af en terwijl Joram de afval met zijn krijgsmacht wil onderdrukken, wordt hij in het gebergte van Seïr zo volkomen ingesloten, dat hij alleen door een uitval `s nachts, zich en zijn volk kan redden. Daarna maakt ook Libna zich onafhankelijk (Vergelijk 2 Kings 8:16-2 Kings 8:22).
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 212 Chronicles 21:1
JORAM'S BROEDERMOORD, AFGODERIJ, STRAF EN ELLENDIGE DOOD
I. 2 Chronicles 21:1-2 Chronicles 21:10. Josafats zoon Joram die hem opvolgt, heeft niet de aard van zijn vader; maar wel die van zijn van Achab's huis afstammende vrouw Athalia. Nauwelijks heeft hij zich in zijn regering bevestigd, of hij brengt zijn broeders om, en maakt zich meester van hun goederen; daarop vinden alle gruwelen en afgrijselijheden van de afgoderij, zoals destijds in het rijk van Israël in zwang waren, ook in het rijk van Juda ingang. Maar ook Gods strafgerichten nemen reeds een aanvang, want Edom dat reeds lang op afval van Juda bedacht was geweest, schudt het juk af en terwijl Joram de afval met zijn krijgsmacht wil onderdrukken, wordt hij in het gebergte van Seïr zo volkomen ingesloten, dat hij alleen door een uitval `s nachts, zich en zijn volk kan redden. Daarna maakt ook Libna zich onafhankelijk (Vergelijk 2 Kings 8:16-2 Kings 8:22).
Vers 1
1. Daarna ontsliep Josafat met zijn vaderen in het jaar 889 voor Christus, en werd begraven bij zijne vaderen in de stad van David (1 Kings 2:10); en zijn eerstgeboren zoon Joram, die hij reeds in het jaar 897 en bij vernieuwing in 891 tot mederegent had aangenomen (1 Kings 22:29), werd koning in zijn plaats.Vers 1
1. Daarna ontsliep Josafat met zijn vaderen in het jaar 889 voor Christus, en werd begraven bij zijne vaderen in de stad van David (1 Kings 2:10); en zijn eerstgeboren zoon Joram, die hij reeds in het jaar 897 en bij vernieuwing in 891 tot mederegent had aangenomen (1 Kings 22:29), werd koning in zijn plaats.Vers 2
2. En hij had zes broeders, Josafats zonen, geheten Azarja, en Jehiël, en Zacharja, en Azarjahu, en MICHAËL, en Sefatja; deze allen waren zonen van Josafat, de koning van Israël 1).1) Israël betekent hier, zoals op enige andere plaatsen (2 Chronicles 12:6; 2 Chronicles 28:19,2 Chronicles 28:27) niet het noordelijke, maar het zuidelijke rijk.
Vers 2
2. En hij had zes broeders, Josafats zonen, geheten Azarja, en Jehiël, en Zacharja, en Azarjahu, en MICHAËL, en Sefatja; deze allen waren zonen van Josafat, de koning van Israël 1).1) Israël betekent hier, zoals op enige andere plaatsen (2 Chronicles 12:6; 2 Chronicles 28:19,2 Chronicles 28:27) niet het noordelijke, maar het zuidelijke rijk.
Vers 3
3. En hun vader Josafat had hun vele gaven gegeven van zilver, en van goud en van kostelijkheden, met vaste steden in Juda, waarover hij hen tot commandanten benoemde, zoals Rehabeam met zijn zonen gedaan had (2 Chronicles 11:22); maar het koninkrijk gaf hij aan Joram, omdat hij de eerstgeborene was (Deuteronomy 21:17), en bijzonder om het rijk van Israël was er hem veel aan gelegen, om hem de troonopvolging te verzekeren.Vers 3
3. En hun vader Josafat had hun vele gaven gegeven van zilver, en van goud en van kostelijkheden, met vaste steden in Juda, waarover hij hen tot commandanten benoemde, zoals Rehabeam met zijn zonen gedaan had (2 Chronicles 11:22); maar het koninkrijk gaf hij aan Joram, omdat hij de eerstgeborene was (Deuteronomy 21:17), en bijzonder om het rijk van Israël was er hem veel aan gelegen, om hem de troonopvolging te verzekeren.Vers 4
4. Toen Joram tot het koninkrijk van zijn vader opgekomen was, aan de regering gekomen was, en zich daarin versterkt had, zo doodde hij al zijn broeders met het zwaard, omdat hij van hen gevaar duchtte 1), mitsgaders ook enige van de vorsten van Israël, die hun zijde gekozen hadden.1) Volgens 2 Chronicles 21:13 waren deze broeders beter en bij het volk meer geliefd dan Joram, van wiens heerszuchtige, door en door heidensgezinde gemalin Athalia men het ergste vreesde. Reeds bij Josafats leven kan zich een verzet bij het volk tegen diens goed bedoelde, maar geheel mislukte politiek, om zich met het koningshuis in Israël te vermaagschappen, geopenbaard hebben. Josafat trachtte dit verzet daardoor te overwinnen, dat hij Joram tweemaal tot mederegent aannam, omdat hij dit mederegentschap tevens als een goede leerschool voor zijn zoon kan hebben aangezien; maar toen hij gestorven was, sloeg Joram de weg van de Fenicische koningen in (2 Samuel 5:11" en "2 Kings 10:36), en ruimde zijne mededingers uit de weg, terwijl hij daardoor tevens hun schatten kon bemachtigen..
Vers 4
4. Toen Joram tot het koninkrijk van zijn vader opgekomen was, aan de regering gekomen was, en zich daarin versterkt had, zo doodde hij al zijn broeders met het zwaard, omdat hij van hen gevaar duchtte 1), mitsgaders ook enige van de vorsten van Israël, die hun zijde gekozen hadden.1) Volgens 2 Chronicles 21:13 waren deze broeders beter en bij het volk meer geliefd dan Joram, van wiens heerszuchtige, door en door heidensgezinde gemalin Athalia men het ergste vreesde. Reeds bij Josafats leven kan zich een verzet bij het volk tegen diens goed bedoelde, maar geheel mislukte politiek, om zich met het koningshuis in Israël te vermaagschappen, geopenbaard hebben. Josafat trachtte dit verzet daardoor te overwinnen, dat hij Joram tweemaal tot mederegent aannam, omdat hij dit mederegentschap tevens als een goede leerschool voor zijn zoon kan hebben aangezien; maar toen hij gestorven was, sloeg Joram de weg van de Fenicische koningen in (2 Samuel 5:11" en "2 Kings 10:36), en ruimde zijne mededingers uit de weg, terwijl hij daardoor tevens hun schatten kon bemachtigen..
Vers 5
5. Tweeendertig jaar was Joram oud, toen hij koning werd, en hij regeerde, als men de beide jaren van zijn tweede mederegentschap van 891-889 meerekent, acht jaren te Jeruzalem, tot 984 voor Christus.Vers 5
5. Tweeendertig jaar was Joram oud, toen hij koning werd, en hij regeerde, als men de beide jaren van zijn tweede mederegentschap van 891-889 meerekent, acht jaren te Jeruzalem, tot 984 voor Christus.Vers 6
6. En hij wandelde in de weg van de koningen van Israël, zo als het huis van Achab deed, dat Bal en Astarte diende; want hij had Athalia, de dochter van Achab (1 Kings 19:21) tot een vrouw; en hij deed dat kwaad was in de ogen van de Heere, want ook in Jeruzalem verhief zich onder hem een Balstempel, terwijl de tempel van de Heere in verval raakte (2 Chronicles 23:17; 2 Chronicles 24:5).Vers 6
6. En hij wandelde in de weg van de koningen van Israël, zo als het huis van Achab deed, dat Bal en Astarte diende; want hij had Athalia, de dochter van Achab (1 Kings 19:21) tot een vrouw; en hij deed dat kwaad was in de ogen van de Heere, want ook in Jeruzalem verhief zich onder hem een Balstempel, terwijl de tempel van de Heere in verval raakte (2 Chronicles 23:17; 2 Chronicles 24:5).Vers 7
7. Maar de Heere wilde, ofschoon Hij ook, zoals wij later zien zullen, Joram voor zijn afval zwaar tuchtigde, nochtans het huis van David, dat in deze Joram zich zo zwaar tegen Hem bezondigde, niet verderven, geheel vernietigen (vgl. 2 Chronicles 22:10), en wel omwille van het verbond, dat Hij met David gemaakt had (1 Chronicles 17:7), en zoals Hij gezegd had, hem en zijn zonen te allen dage een lamp te zullen geven (Psalms 132:17) zo deed Hij ook (2 Chronicles 23:1).Vers 7
7. Maar de Heere wilde, ofschoon Hij ook, zoals wij later zien zullen, Joram voor zijn afval zwaar tuchtigde, nochtans het huis van David, dat in deze Joram zich zo zwaar tegen Hem bezondigde, niet verderven, geheel vernietigen (vgl. 2 Chronicles 22:10), en wel omwille van het verbond, dat Hij met David gemaakt had (1 Chronicles 17:7), en zoals Hij gezegd had, hem en zijn zonen te allen dage een lamp te zullen geven (Psalms 132:17) zo deed Hij ook (2 Chronicles 23:1).Vers 8
8. Wat echter de tuchtigingen betreft, die Joram troffen, het zijn in de eerste plaats deze: In zijn dagen vielen de tot dusver van het rijk van Juda afhankelijk geweest zijnde (1 Kings 22:47)Edomieten af van onder het gebied van Juda, en zij maakten over zich een zelfstandige koning.Vers 8
8. Wat echter de tuchtigingen betreft, die Joram troffen, het zijn in de eerste plaats deze: In zijn dagen vielen de tot dusver van het rijk van Juda afhankelijk geweest zijnde (1 Kings 22:47)Edomieten af van onder het gebied van Juda, en zij maakten over zich een zelfstandige koning.Vers 9
9. Daarom, om de afgevallenen opnieuw aan zich te onderwerpen, toog Joram voort met zijn oversten naar de Edomitische stad Zaïr (2 Kings 8:21), en al de krijgswagens met hem; maar hij was daar geheel door de vijand ingesloten, en hij maakte zich, om door de vijand heen te slaan en althans zijn leven te redden ' s nachts op, en sloeg de Edomieten, die rondom hem waren, en de oversten van de wagens.Vers 9
9. Daarom, om de afgevallenen opnieuw aan zich te onderwerpen, toog Joram voort met zijn oversten naar de Edomitische stad Zaïr (2 Kings 8:21), en al de krijgswagens met hem; maar hij was daar geheel door de vijand ingesloten, en hij maakte zich, om door de vijand heen te slaan en althans zijn leven te redden ' s nachts op, en sloeg de Edomieten, die rondom hem waren, en de oversten van de wagens.Vers 10
10. Evenwel, omdat hij slechts met moeite zijn eigen nederlaag ontkwam en zijn veldtocht dus mislukte, vielen de Edomieten af van onder het gebied van Juda, tot op deze dag, want al stonden zij ook onder Amazia, Uzzia en Jotham een tijd lang weer onder Juda's schatplichtigheid, wierpen zij toch het juk onder Achaz voor altijd af (Genesis 27:40); toen in dezelfde tijd, dat hij door de Filistijnen en Arabieren in het nauw gebracht werd (2 Chronicles 21:16), viel Libna (Joshua 10:29) af van onder zijn gebied; want hij had de Heere, de God van zijn vaderen, verlaten, daarom verliet de Heere ook hem, en gaf hem over in de macht van zijn vijanden.II. 2 Chronicles 21:11-2 Chronicles 21:20. Terwijl de Boeken der Koningen anders niets naders uit Jorams regerings- en levensgeschiedenis berichten, maar wel op de schriftelijke bronnen wijzen, verhaalt onze afdeling van een schrijven van de reeds in de hemel opgenomen profeet Elia, dat Joram, toen hij in zijn afgodische handel volhardde, ter hand kwam en hem met grote plagen, zowel omtrent zijn volk, zijn vrouwen en kinderen en al zijn have, als omtrent zijn eigen lichaam bedreigt, en daarna wordt meegedeeld, hoe deze profetie niet slechts in haar eerste maar ook in haar tweede deel vervuld is; want eerstgenoemd strafgericht werd voltrokken door de met elkaar verbonden Filistijnen en Arabieren, door middel van een inval in het land, en laatstgenoemd oordeel was een ontzettende ziekte in de ingewanden, waaraan de koning na 2 jaar, onder grote smart, stierf (Vergelijk 2 Kings 8:23,2 Kings 8:24).
Vers 10
10. Evenwel, omdat hij slechts met moeite zijn eigen nederlaag ontkwam en zijn veldtocht dus mislukte, vielen de Edomieten af van onder het gebied van Juda, tot op deze dag, want al stonden zij ook onder Amazia, Uzzia en Jotham een tijd lang weer onder Juda's schatplichtigheid, wierpen zij toch het juk onder Achaz voor altijd af (Genesis 27:40); toen in dezelfde tijd, dat hij door de Filistijnen en Arabieren in het nauw gebracht werd (2 Chronicles 21:16), viel Libna (Joshua 10:29) af van onder zijn gebied; want hij had de Heere, de God van zijn vaderen, verlaten, daarom verliet de Heere ook hem, en gaf hem over in de macht van zijn vijanden.II. 2 Chronicles 21:11-2 Chronicles 21:20. Terwijl de Boeken der Koningen anders niets naders uit Jorams regerings- en levensgeschiedenis berichten, maar wel op de schriftelijke bronnen wijzen, verhaalt onze afdeling van een schrijven van de reeds in de hemel opgenomen profeet Elia, dat Joram, toen hij in zijn afgodische handel volhardde, ter hand kwam en hem met grote plagen, zowel omtrent zijn volk, zijn vrouwen en kinderen en al zijn have, als omtrent zijn eigen lichaam bedreigt, en daarna wordt meegedeeld, hoe deze profetie niet slechts in haar eerste maar ook in haar tweede deel vervuld is; want eerstgenoemd strafgericht werd voltrokken door de met elkaar verbonden Filistijnen en Arabieren, door middel van een inval in het land, en laatstgenoemd oordeel was een ontzettende ziekte in de ingewanden, waaraan de koning na 2 jaar, onder grote smart, stierf (Vergelijk 2 Kings 8:23,2 Kings 8:24).
Vers 11
11. Ook maakte hij, ter uitoefening van de Fenicische afgodsdienst, hoogten op de bergen van Juda, en vertoonde daarbij op het schandelijkst zijn afval van de Heere (2 Chronicles 21:10); en hij deed door de oprichting van een Balstempel in zijn hoofdstad de inwoners van Jeruzalem hoereren, ja, hij dreef zijn volk in geheel Juda daartoe, dat het vreemde goden diende.Vers 11
11. Ook maakte hij, ter uitoefening van de Fenicische afgodsdienst, hoogten op de bergen van Juda, en vertoonde daarbij op het schandelijkst zijn afval van de Heere (2 Chronicles 21:10); en hij deed door de oprichting van een Balstempel in zijn hoofdstad de inwoners van Jeruzalem hoereren, ja, hij dreef zijn volk in geheel Juda daartoe, dat het vreemde goden diende.Vers 12
12. Zo kwam, terwijl hij aldus te werk ging en daardoor nog zwaardere oordelen van God, dan die hem reeds getroffen hadden (2 Chronicles 21:9), veroorzaakte, een waarschuwend schrift 1) tot hem van de profeet Elia 2), uit het rijk van Israël (1 Kings 17:1-2 Kings 2:18), zeggende: Alzo zegt de Heere, de God van uw vader David: Omdat u in de wegen van uw vader Josafat (2 Chronicles 17:3; 2 Chronicles 19:4), en in de wegen van Asa, de vroegere koning van Juda (2 Chronicles 14:2; 2 Chronicles 15:8); niet gewandeld hebt;1) Ofschoon in 2 Kings 2:1, de tijd van Elia's opneming ten hemel niet uitdrukkelijk is opgegeven, zo blijkt toch uit de hele samenhang, dat deze opneming omstreeks het jaar 896 v r Christus geschied is; met die uitleggers die omwille van het hier vermelde geschrift aannemen, dat Elia in het jaar 887, het negende van de Israëlitische en het tweede van de Judese koning Joram (1 Kings 12:24) nog op aarde geweest moet zijn, kunnen wij des te minder instemmen, naardien de Goddelijke bedreiging juist daardoor, dat de brief van een niet op aarde levende profeet kwam, een veel diepere indruk op onze Joram moest maken en hem des te gemakkelijker tot de erkentenis brengen moest, dat de Heere de levende God is, die zijn adem en al zijn wegen in Zijn hand had en hem doorzag en al zijn doen wist. Maar omgekeerd lag juist hierin een des te grotere verzoeking tot ongeloof. Joram en zijn hovelingen konden het nu gemakkelijk onder elkaar eens worden, dat dit geschrift niet van de Thisbieter was, maar slechts het maaksel van de een of anderen dweepzieke profetenzoon, die de koning met de naam van de gevreesde Elia verschrikken wilde..
Over die brief van Elia is niet weinig geschreven. Zijn er, die menen, dat de profeet van God hem uit de hemel heeft gezonden, dit gevoelen is ten enenmale te verwerpen, vooral in verband met het antwoord van Abraham aan de rijke man in de welbekende gelijkenis van de Heere. Anderen zijn van gevoelen, dat Elia nog leefde, maar, omdat de tijd van zijn hemelvaart aanstaande was, zelf geen tijd meer hebbend om persoonlijk aan het hof te verschijnen, door middel van dit geschrift aan Joram de Raad van de Heere heeft geopenbaard. Dit is mogelijk, maar niet waarschijnlijk. Wij voor ons verenigen ons met hen, die van mening zijn, dat de Heere God aan Elia v r zijn heengaan heeft geopenbaard, wat er met Joram, de aanverwant van het huis van Achab, zou geschieden. Zoals de Heere hem het ontzettend einde van Achab's huis in het rijk van Israël had geopenbaard, zo ook van dat, voor zover het in Juda was overgeplant. Maar zoals de profeet de zalving van Hazaël en Jehu had overgedragen aan Elisa, zo zal hij ook hem hebben opgedragen, om, tot waarschuwing, de koning van Juda die lastbrief te bezorgen. 2) Wij mogen met het volste recht aannemen, dat een schriftelijk woord van de geweldige man, die de Heere in zijn strijd met de Balsdienst onder Achab en Ahazia door vuur uit de hemel als zijn profeet had bevestigd, veel meer geschikt was, om op Joram en diens, in de voetstappen van haar moeder Izbel wandelende, gemalin Athalia indruk te maken, dan een woord van Eliza, of van een andere profeet, die niet met de Geest en de kracht van Elia was toegerust..
Vers 12
12. Zo kwam, terwijl hij aldus te werk ging en daardoor nog zwaardere oordelen van God, dan die hem reeds getroffen hadden (2 Chronicles 21:9), veroorzaakte, een waarschuwend schrift 1) tot hem van de profeet Elia 2), uit het rijk van Israël (1 Kings 17:1-2 Kings 2:18), zeggende: Alzo zegt de Heere, de God van uw vader David: Omdat u in de wegen van uw vader Josafat (2 Chronicles 17:3; 2 Chronicles 19:4), en in de wegen van Asa, de vroegere koning van Juda (2 Chronicles 14:2; 2 Chronicles 15:8); niet gewandeld hebt;1) Ofschoon in 2 Kings 2:1, de tijd van Elia's opneming ten hemel niet uitdrukkelijk is opgegeven, zo blijkt toch uit de hele samenhang, dat deze opneming omstreeks het jaar 896 v r Christus geschied is; met die uitleggers die omwille van het hier vermelde geschrift aannemen, dat Elia in het jaar 887, het negende van de Israëlitische en het tweede van de Judese koning Joram (1 Kings 12:24) nog op aarde geweest moet zijn, kunnen wij des te minder instemmen, naardien de Goddelijke bedreiging juist daardoor, dat de brief van een niet op aarde levende profeet kwam, een veel diepere indruk op onze Joram moest maken en hem des te gemakkelijker tot de erkentenis brengen moest, dat de Heere de levende God is, die zijn adem en al zijn wegen in Zijn hand had en hem doorzag en al zijn doen wist. Maar omgekeerd lag juist hierin een des te grotere verzoeking tot ongeloof. Joram en zijn hovelingen konden het nu gemakkelijk onder elkaar eens worden, dat dit geschrift niet van de Thisbieter was, maar slechts het maaksel van de een of anderen dweepzieke profetenzoon, die de koning met de naam van de gevreesde Elia verschrikken wilde..
Over die brief van Elia is niet weinig geschreven. Zijn er, die menen, dat de profeet van God hem uit de hemel heeft gezonden, dit gevoelen is ten enenmale te verwerpen, vooral in verband met het antwoord van Abraham aan de rijke man in de welbekende gelijkenis van de Heere. Anderen zijn van gevoelen, dat Elia nog leefde, maar, omdat de tijd van zijn hemelvaart aanstaande was, zelf geen tijd meer hebbend om persoonlijk aan het hof te verschijnen, door middel van dit geschrift aan Joram de Raad van de Heere heeft geopenbaard. Dit is mogelijk, maar niet waarschijnlijk. Wij voor ons verenigen ons met hen, die van mening zijn, dat de Heere God aan Elia v r zijn heengaan heeft geopenbaard, wat er met Joram, de aanverwant van het huis van Achab, zou geschieden. Zoals de Heere hem het ontzettend einde van Achab's huis in het rijk van Israël had geopenbaard, zo ook van dat, voor zover het in Juda was overgeplant. Maar zoals de profeet de zalving van Hazaël en Jehu had overgedragen aan Elisa, zo zal hij ook hem hebben opgedragen, om, tot waarschuwing, de koning van Juda die lastbrief te bezorgen. 2) Wij mogen met het volste recht aannemen, dat een schriftelijk woord van de geweldige man, die de Heere in zijn strijd met de Balsdienst onder Achab en Ahazia door vuur uit de hemel als zijn profeet had bevestigd, veel meer geschikt was, om op Joram en diens, in de voetstappen van haar moeder Izbel wandelende, gemalin Athalia indruk te maken, dan een woord van Eliza, of van een andere profeet, die niet met de Geest en de kracht van Elia was toegerust..
Vers 13
13. Maar hebt gewandeld in de weg van de koningen van Israël, en hebt Juda en de inwoners van Jeruzalem doen hoereren (Exodus 34:16), achtervolgens het hoereren van het huis van Achab (2 Chronicles 21:6, 2 Chronicles 21:11); en ook uw broeders, de zonen van uw vaders huis, gedood hebt (2 Chronicles 21:2), die beter waren dan u.Vers 13
13. Maar hebt gewandeld in de weg van de koningen van Israël, en hebt Juda en de inwoners van Jeruzalem doen hoereren (Exodus 34:16), achtervolgens het hoereren van het huis van Achab (2 Chronicles 21:6, 2 Chronicles 21:11); en ook uw broeders, de zonen van uw vaders huis, gedood hebt (2 Chronicles 21:2), die beter waren dan u.Vers 14
14. Zie, de Heere zal u plagen met een grote plaag aan uw volk, en aan uw kinderen, en aan uw vrouwen, en aan al uw have (2 Chronicles 21:17).Vers 14
14. Zie, de Heere zal u plagen met een grote plaag aan uw volk, en aan uw kinderen, en aan uw vrouwen, en aan al uw have (2 Chronicles 21:17).Vers 15
15. U zult ook, voor uw eigen persoon, in grote ziekten zijn, door de ziekte van uw ingewanden, totdat uw ingewanden uitgaan uit uw lijf, vanwege de ziekte, jaar op jaar, d.i. na verloop van twee jaren.Wat de inhoud van dit profetisch geschrift zelf aanbelangt, zo merken wij het volgende op: In zijn volk moest Joram allereerst geplaagd worden; want hij had tegen zijn volk gezondigd, omdat hij het deed zondigen, en het volk had de plaag verdiend, omdat het in zijn broedervolk gezien had, hoe God de misdaad van het ongeloof en afval straft, en zich toch door Joram tot ongeloof en afval liet verleiden. Nog feller moest Joram geplaagd worden in zijn kinderen tot wreking van de bloedschuld, die hij op zich geladen had door de vermoording van de kinderen van zijn vader, zijn broeders; en zijn kinderen, die in zijn wegen wandelden, verdienden de plaag. Nog feller werd die plaag voor hem, toen zij hem zijn vrouwen ontroofde en er hem voor strafte, dat hij, David's, Asa's, en Josafat's zoon, de koning van Juda, zich in het huwelijk begeven had met Achab's dochter, de schandelijke Athalia, die even afgodisch en bloeddorstig was als haar moeder Izbel. Nog feller trof hem, de gierige en hebzuchtige, de plaag, toen zij hem zijn schatten ontnam, en er zich zo over wreekte dat hij zich van de schatten van zijn broeders had meester gemaakt en zoveel aan afgoden- en duivelsdienst te koste gelegd had. Maar op het allerfelst werd hij geplaagd, toen zij hem in de ingewanden (de zetel van het erbarmen en medelijden, waartoe hij zich niet liet bewegen, toen hij zijn broeders en de oversten van Israël vermoorde), een ziekte veroorzaakte, die hem twee jaren zwaar deed lijden en na verloop van deze twee jaren in de hevigste smarten doodde..
Vers 15
15. U zult ook, voor uw eigen persoon, in grote ziekten zijn, door de ziekte van uw ingewanden, totdat uw ingewanden uitgaan uit uw lijf, vanwege de ziekte, jaar op jaar, d.i. na verloop van twee jaren.Wat de inhoud van dit profetisch geschrift zelf aanbelangt, zo merken wij het volgende op: In zijn volk moest Joram allereerst geplaagd worden; want hij had tegen zijn volk gezondigd, omdat hij het deed zondigen, en het volk had de plaag verdiend, omdat het in zijn broedervolk gezien had, hoe God de misdaad van het ongeloof en afval straft, en zich toch door Joram tot ongeloof en afval liet verleiden. Nog feller moest Joram geplaagd worden in zijn kinderen tot wreking van de bloedschuld, die hij op zich geladen had door de vermoording van de kinderen van zijn vader, zijn broeders; en zijn kinderen, die in zijn wegen wandelden, verdienden de plaag. Nog feller werd die plaag voor hem, toen zij hem zijn vrouwen ontroofde en er hem voor strafte, dat hij, David's, Asa's, en Josafat's zoon, de koning van Juda, zich in het huwelijk begeven had met Achab's dochter, de schandelijke Athalia, die even afgodisch en bloeddorstig was als haar moeder Izbel. Nog feller trof hem, de gierige en hebzuchtige, de plaag, toen zij hem zijn schatten ontnam, en er zich zo over wreekte dat hij zich van de schatten van zijn broeders had meester gemaakt en zoveel aan afgoden- en duivelsdienst te koste gelegd had. Maar op het allerfelst werd hij geplaagd, toen zij hem in de ingewanden (de zetel van het erbarmen en medelijden, waartoe hij zich niet liet bewegen, toen hij zijn broeders en de oversten van Israël vermoorde), een ziekte veroorzaakte, die hem twee jaren zwaar deed lijden en na verloop van deze twee jaren in de hevigste smarten doodde..
Vers 16
16. Zo verwekte de Heere ter vervulling van het eerste deel van de voorspelling (2 Chronicles 21:14), tegen Joram, omdat deze, niettegenstaande deze zo nadrukkelijke vermaning, zich niet bekeerde van zijn boze wegen, de geest van de Filistijnen aan de westkust van het land, en van de Arabieren, die aan de zijde van de Moren, van de in het zuiden wonende Arabische stammen zijn. 17. Die beiden met elkaar verenigd togen op in Juda en braken daarin, veroverden de steden van het land en voerden alle have weg, die in het huis van de koning gevonden werd, zelfs ook zijn kinderen en zijn vrouwen, uitgenomen de goddeloze Athalia, die de Heere voor een later gericht spaarde (2 Chronicles 23:15); zodat hem van zijn kinderen geen zoon overgelaten werd dan Joahaz of Ahazia (2 Chronicles 22:1), de kleinste, de jongste van zijn zonen en een dochter, Joseba of Josabath (2 Chronicles 22:11).1) In het Hebreeën Hanimtsa lebeeth-hamlek. De Staten-vertaling vertaalt door: die in het huis van de koning gevonden werd, in navolging van de Septuaginta en de Vulgata. Dan moest er echter staan, niet Lebeeth, maar Bebeeth. Nu moet vertaald worden: die door het huis van de koning in eigendom bezeten werd. Huis van de koning is dan niet het paleis, waarin de koning woonde, maar het koninklijk gezin, de koninklijke familie. En nu weten we, dat de koninklijke familie vele bezittingen had buiten Jeruzalem, in korenvelden en wijngaarden bestaande (1 Chronicles 26:27). Die bezittingen worden hier bedoeld. Wat sommigen vaststellen, dat de vijandelijke volken Jeruzalem hadden ingenomen, is te verwerpen en strijdt met 2 Chronicles 22:1. Als toch de vijanden Jeruzalem hadden ingenomen, zouden ze niet alleen het koninklijk paleis, maar ook de tempel hebben geplunderd, zoals altijd in zulke gevallen geschiedde.
Alles pleit er voor, dat wat hier plaats had, geschiedde buiten Jeruzalem, dus ook, dat zijn oudere zonen met hem in het leger waren, en zijn vrouwen, behalve Athalia, ook gevolgd waren, zoals meermalen in het Oosten pleegt te geschieden.
Vers 16
16. Zo verwekte de Heere ter vervulling van het eerste deel van de voorspelling (2 Chronicles 21:14), tegen Joram, omdat deze, niettegenstaande deze zo nadrukkelijke vermaning, zich niet bekeerde van zijn boze wegen, de geest van de Filistijnen aan de westkust van het land, en van de Arabieren, die aan de zijde van de Moren, van de in het zuiden wonende Arabische stammen zijn. 17. Die beiden met elkaar verenigd togen op in Juda en braken daarin, veroverden de steden van het land en voerden alle have weg, die in het huis van de koning gevonden werd, zelfs ook zijn kinderen en zijn vrouwen, uitgenomen de goddeloze Athalia, die de Heere voor een later gericht spaarde (2 Chronicles 23:15); zodat hem van zijn kinderen geen zoon overgelaten werd dan Joahaz of Ahazia (2 Chronicles 22:1), de kleinste, de jongste van zijn zonen en een dochter, Joseba of Josabath (2 Chronicles 22:11).1) In het Hebreeën Hanimtsa lebeeth-hamlek. De Staten-vertaling vertaalt door: die in het huis van de koning gevonden werd, in navolging van de Septuaginta en de Vulgata. Dan moest er echter staan, niet Lebeeth, maar Bebeeth. Nu moet vertaald worden: die door het huis van de koning in eigendom bezeten werd. Huis van de koning is dan niet het paleis, waarin de koning woonde, maar het koninklijk gezin, de koninklijke familie. En nu weten we, dat de koninklijke familie vele bezittingen had buiten Jeruzalem, in korenvelden en wijngaarden bestaande (1 Chronicles 26:27). Die bezittingen worden hier bedoeld. Wat sommigen vaststellen, dat de vijandelijke volken Jeruzalem hadden ingenomen, is te verwerpen en strijdt met 2 Chronicles 22:1. Als toch de vijanden Jeruzalem hadden ingenomen, zouden ze niet alleen het koninklijk paleis, maar ook de tempel hebben geplunderd, zoals altijd in zulke gevallen geschiedde.
Alles pleit er voor, dat wat hier plaats had, geschiedde buiten Jeruzalem, dus ook, dat zijn oudere zonen met hem in het leger waren, en zijn vrouwen, behalve Athalia, ook gevolgd waren, zoals meermalen in het Oosten pleegt te geschieden.
Vers 18
18. En nadat dit alles tot zijn bekering evenmin iets hielp, plaagde hem de Heere ter vervulling van het tweede deel van de profetie (2 Chronicles 21:15), in zijn ingewand met een ziekte, waar geen genezen aan was.Vers 18
18. En nadat dit alles tot zijn bekering evenmin iets hielp, plaagde hem de Heere ter vervulling van het tweede deel van de profetie (2 Chronicles 21:15), in zijn ingewand met een ziekte, waar geen genezen aan was.Vers 19
19. Dit geschiedde van jaar tot jaar 1), zodat, (liever: totdat), wanneer de tijd van het einde van de twee jaren uitging, zijn ingewanden met, d.i. gedurende of ten gevolge van de ziekte uitgingen, dat hij stierf van boze ziekten, onder ontzettende smarten; en zijn volk maakte hem bij zijn begrafenis, geen branding, als de branding van zijn vaderen zoals men zijn vaderen gedaan had (2 Chronicles 16:14 Jeremiah 34:5).1) Letterlijk: van dagen tot dagen.
Truzen (Sitten, Gebr. und. krankh. van de alten Hebraeer, S.212 f.) is van mening, dat zijn ziekte een hevige darmziekte geweest is, bestaande in een ontsteking van het zenuwvlies van de dikke darmen, waardoor juist het afsterven en de afschilfering van het slijmvlies bewerkt wordt, dat dan dikwijls in pijpvormige gestalte afgaat, zodat de darmen uit het lichaam schijnen te vallen."
Vers 19
19. Dit geschiedde van jaar tot jaar 1), zodat, (liever: totdat), wanneer de tijd van het einde van de twee jaren uitging, zijn ingewanden met, d.i. gedurende of ten gevolge van de ziekte uitgingen, dat hij stierf van boze ziekten, onder ontzettende smarten; en zijn volk maakte hem bij zijn begrafenis, geen branding, als de branding van zijn vaderen zoals men zijn vaderen gedaan had (2 Chronicles 16:14 Jeremiah 34:5).1) Letterlijk: van dagen tot dagen.
Truzen (Sitten, Gebr. und. krankh. van de alten Hebraeer, S.212 f.) is van mening, dat zijn ziekte een hevige darmziekte geweest is, bestaande in een ontsteking van het zenuwvlies van de dikke darmen, waardoor juist het afsterven en de afschilfering van het slijmvlies bewerkt wordt, dat dan dikwijls in pijpvormige gestalte afgaat, zodat de darmen uit het lichaam schijnen te vallen."
Vers 20
20. Hij was tweeendertig jaar oud, toen hij, zoals reeds in 2 Chronicles 21:5 gezegd is, koning werd, en regeerde acht jaren te Jeruzalem; en hij ging heen zonder begeerd te zijn 1); en zij begroeven hem in de stad van David op de berg Zion, maar niet in de graven van de koningen (1 Kings 2:10). 1) Niemand wenste hem weer, men beklaagde hem niet in zijn sterven, die men zelfs in zijn leven niet geacht en bemind had, men wenste slechts, dat Jeruzalem nooit groter verlies onderging..Vers 20
20. Hij was tweeendertig jaar oud, toen hij, zoals reeds in 2 Chronicles 21:5 gezegd is, koning werd, en regeerde acht jaren te Jeruzalem; en hij ging heen zonder begeerd te zijn 1); en zij begroeven hem in de stad van David op de berg Zion, maar niet in de graven van de koningen (1 Kings 2:10). 1) Niemand wenste hem weer, men beklaagde hem niet in zijn sterven, die men zelfs in zijn leven niet geacht en bemind had, men wenste slechts, dat Jeruzalem nooit groter verlies onderging..