Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
1 Samuël 16

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 16

1 Samuel 16:1.

DAVID'S ROEPING EN EERSTE ZALVING TOT KONING.

I. 1 Samuel 16:1-1 Samuel 16:18. De Heere wekt Samuël, die over Sauls verwerping leed draagt, uit zijn lijden op. Hij beveelt hem naar Bethlehem te gaan om daar te offeren en bij die gelegenheid een van Isaï's zonen, die hem nader zal worden aangewezen, tot toekomstige koning van Israël te zalven. Terwijl Samuël de opdracht volbrengt, laat hij nog voordat het offermaal begint zich door Isaï zijn zonen voorstellen; maar van deze allen is geen de uitverkorene van de Heere. Nu moet Isaï ook de jongste, die hij eerst in het geheel niet had willen voorstellen, van de schapen die hij hoedt, roepen; deze is het dan, omtrent wie het bevel van de Heere tot Samuël komt: "Sta op, zalf hem!" Na de zalving komt aanstonds de Geest van God over David, die ook verder bij hem blijft.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 SAMUËL 16

1 Samuel 16:1.

DAVID'S ROEPING EN EERSTE ZALVING TOT KONING.

I. 1 Samuel 16:1-1 Samuel 16:18. De Heere wekt Samuël, die over Sauls verwerping leed draagt, uit zijn lijden op. Hij beveelt hem naar Bethlehem te gaan om daar te offeren en bij die gelegenheid een van Isaï's zonen, die hem nader zal worden aangewezen, tot toekomstige koning van Israël te zalven. Terwijl Samuël de opdracht volbrengt, laat hij nog voordat het offermaal begint zich door Isaï zijn zonen voorstellen; maar van deze allen is geen de uitverkorene van de Heere. Nu moet Isaï ook de jongste, die hij eerst in het geheel niet had willen voorstellen, van de schapen die hij hoedt, roepen; deze is het dan, omtrent wie het bevel van de Heere tot Samuël komt: "Sta op, zalf hem!" Na de zalving komt aanstonds de Geest van God over David, die ook verder bij hem blijft.

Vers 1

1. Toen, enige tijd na de geschiedenis, in het vorige hoofdstuk vermeld, zei de HEERE tot Samuël, door innerlijke openbaring van Zijn Geest, toen deze leed droeg over Saul en in Gods verborgen wegen zich niet vinden kon (15:34vv.): Hoe lang draagt gij leed om Saul, 1) die Ik toch verworpen heb, dat hij geen koning zij over Israël. Gij hebt thans genoeg aan het natuurlijk gevoel van uw hart toegegeven. Berust nu in Mijn wil en vertrouw aan Mijn wijsheid de verdere leiding toe. Ik heb reeds maatregelen genomen, om aan Israël een koning te geven, beter dan deze. Vul uw hoorn, niet weer de oliekruik, waaruit gij Saul gezalfd hebt (10:1), maar een hoorn, wiens duurzaamheid een zinnebeeldig teken is dat ik de nieuwe koning in zijn rijk voor altijd bevestigen wil (2 Samuel 7:12vv.); vul die hoorn met olie, en ga heen, Ik zal u zenden tot Isaï (= geluk), de zoon of kleinzoon van Obed, uit de stam van Juda (Ru 1:22" en Ru.4:13vv.), de Bethlehemiet, want Ik heb Mij een, die Ik ken als een man naar Mijn hart (13:14), tot koning onder zijn zeven zonen uitgezocht. 2)

1) God is een ijverig God, die geen afgoderij dulden kan, ook geen afgoderij van medelijden en deelneming. De mens mag niet te zeer aan de mens hangen; hij komt daardoor in gevaar zijn overige plichten te verwaarlozen en de liefde van God, die hem toch boven alles gaan moet, in de weg te staan.

Welaan, laat uw smart en zorgen varen, neem afscheid van hetgeen het hart bedroeft en treurig maakt. Ook de smart over de zonden heeft haar grenzen; ook in onze gebreken en verkeerdheden, aan het gevoel van onze onwaardigheid en onmacht mogen wij niet blijven hangen. Wij moeten hoger opzien tot onze God en Heiland, die de reiniging van onze zonden door Zichzelf teweeg heeft gebracht (Hebrews 1:3). Waar de zonde meer geworden is, is ook de genade veel meer overvloedig geweest (Romans 5:20). Boete is nodig, zij is onmisbaar; zij is de enge poort, waar ieder doorheen moet, wanneer hij tot het ware leven wil komen. Maar de boete is ook niet meer dan poort en weg. Het doel is de zaligheid van het geloof, gerechtigheid en genade, volkomen heiligheid door de Geest van boven..

Hieruit blijkt, dat Samuël zich er nog niet goed in kon vinden, dat Saul verworpen was. Niet alleen, omdat hij persoonlijk van Saul had gehouden, maar omdat hij van diens verwerping vele omkeringen vreesde voor zijn volk. De heerlijkheid van het volk van God woog hem zeer zwaar. De Heere komt hem eerst opzoeken, komt hem eerst berispen over zijn leed dragen over Saul, maar hem daarna ook troosten met de verzekering, dat Hij een ander in de plaats van Saul tot koning heeft verkozen. Samuël neemt de volheid van die troost niet terstond aan, want hij heeft bedenkingen, om de opdracht te volbrengen. Pas als de Heere alle bezwaren bij hem heeft weggenomen, gaat hij gewillig het bevel ten uitvoer brengen. Hoeveel geduld heeft de Heere met Zijn knechten en kinderen nodig!.

2) Was niet alles verschillend tussen het zalven? Saul met olie uit de kruik en David met olie uit de hoorn? Wij hebben ook wel degelijk hierop te letten dat, werd Saul straks bij loting tot koning aangewezen, David hier zonder enige tussenkomst van het lot of van het volk, door God zelf onmiddellijk tot koning aangewezen wordt om daarmee te bewijzen, dat zijn regering zou overgaan op zijn nakomelingen, en een altijddurende regering zou zijn..

Ook in zijn roeping is David een beeld van de Grote Davidszoon, de grote Koning van het geestelijk Israël..

Vers 1

1. Toen, enige tijd na de geschiedenis, in het vorige hoofdstuk vermeld, zei de HEERE tot Samuël, door innerlijke openbaring van Zijn Geest, toen deze leed droeg over Saul en in Gods verborgen wegen zich niet vinden kon (15:34vv.): Hoe lang draagt gij leed om Saul, 1) die Ik toch verworpen heb, dat hij geen koning zij over Israël. Gij hebt thans genoeg aan het natuurlijk gevoel van uw hart toegegeven. Berust nu in Mijn wil en vertrouw aan Mijn wijsheid de verdere leiding toe. Ik heb reeds maatregelen genomen, om aan Israël een koning te geven, beter dan deze. Vul uw hoorn, niet weer de oliekruik, waaruit gij Saul gezalfd hebt (10:1), maar een hoorn, wiens duurzaamheid een zinnebeeldig teken is dat ik de nieuwe koning in zijn rijk voor altijd bevestigen wil (2 Samuel 7:12vv.); vul die hoorn met olie, en ga heen, Ik zal u zenden tot Isaï (= geluk), de zoon of kleinzoon van Obed, uit de stam van Juda (Ru 1:22" en Ru.4:13vv.), de Bethlehemiet, want Ik heb Mij een, die Ik ken als een man naar Mijn hart (13:14), tot koning onder zijn zeven zonen uitgezocht. 2)

1) God is een ijverig God, die geen afgoderij dulden kan, ook geen afgoderij van medelijden en deelneming. De mens mag niet te zeer aan de mens hangen; hij komt daardoor in gevaar zijn overige plichten te verwaarlozen en de liefde van God, die hem toch boven alles gaan moet, in de weg te staan.

Welaan, laat uw smart en zorgen varen, neem afscheid van hetgeen het hart bedroeft en treurig maakt. Ook de smart over de zonden heeft haar grenzen; ook in onze gebreken en verkeerdheden, aan het gevoel van onze onwaardigheid en onmacht mogen wij niet blijven hangen. Wij moeten hoger opzien tot onze God en Heiland, die de reiniging van onze zonden door Zichzelf teweeg heeft gebracht (Hebrews 1:3). Waar de zonde meer geworden is, is ook de genade veel meer overvloedig geweest (Romans 5:20). Boete is nodig, zij is onmisbaar; zij is de enge poort, waar ieder doorheen moet, wanneer hij tot het ware leven wil komen. Maar de boete is ook niet meer dan poort en weg. Het doel is de zaligheid van het geloof, gerechtigheid en genade, volkomen heiligheid door de Geest van boven..

Hieruit blijkt, dat Samuël zich er nog niet goed in kon vinden, dat Saul verworpen was. Niet alleen, omdat hij persoonlijk van Saul had gehouden, maar omdat hij van diens verwerping vele omkeringen vreesde voor zijn volk. De heerlijkheid van het volk van God woog hem zeer zwaar. De Heere komt hem eerst opzoeken, komt hem eerst berispen over zijn leed dragen over Saul, maar hem daarna ook troosten met de verzekering, dat Hij een ander in de plaats van Saul tot koning heeft verkozen. Samuël neemt de volheid van die troost niet terstond aan, want hij heeft bedenkingen, om de opdracht te volbrengen. Pas als de Heere alle bezwaren bij hem heeft weggenomen, gaat hij gewillig het bevel ten uitvoer brengen. Hoeveel geduld heeft de Heere met Zijn knechten en kinderen nodig!.

2) Was niet alles verschillend tussen het zalven? Saul met olie uit de kruik en David met olie uit de hoorn? Wij hebben ook wel degelijk hierop te letten dat, werd Saul straks bij loting tot koning aangewezen, David hier zonder enige tussenkomst van het lot of van het volk, door God zelf onmiddellijk tot koning aangewezen wordt om daarmee te bewijzen, dat zijn regering zou overgaan op zijn nakomelingen, en een altijddurende regering zou zijn..

Ook in zijn roeping is David een beeld van de Grote Davidszoon, de grote Koning van het geestelijk Israël..

Vers 2

2. Maar Samuël zei: Hoe zou ik heengaan, hoe zal ik het aanleggen, dat ik daarheen zonder gevaar kom? Saul, die sinds zijn verwerping met wantrouwen en argwaan vervuld is (1 Samuel 16:15), zal het toch door zijnomgeving horen en mij doden, die zalving voor hoogverraad aanziende. Toen zei de HEERE: Gij zult ook niet alleen voor deze zaak uitgaan, maar een van uw gewone reizen ondernemen, om nu hier, dan daar een offermaaltijd te houden met de oudsten van elke plaats (9:6vv.). Van zo'n gelegenheid zult gij gebruik maken. Neem dan een kalf van de runderen met u en zeg, wanneer gij te Bethlehem gekomen zijt, opdat uw aankomst geen opzien onder de mensen teweegbrenge, alsof gij iets buitengewoons te doen had: Ik ben gekomen, om de Heere offerande te doen. 1)

1) Hier kan weer de vraag opkomen, hoe God toch de profeet kon bevelen of veroorloven, enige veinzerij te gebruiken. Want het schijnt in zeker opzicht bedrog, wanneer hij het ene doet en het andere verbergt. En (...) God heeft het meest behagen in de waarheid. Waarom het een lichte veinzerij schijnt te zijn, die God heeft toegestaan. Men moet echter antwoorden, dat het aan Samuël volstrekt niet is toegestaan om te liegen, wel om verborgen te houden, wat hij heeft willen doen, maar dat hij echter ook de waarheid heeft gezegd. Want wie iets verborgen houdt, bedekt het, opdat het niet onder het volk verspreid worde; wie echter veinst, gebruikt bedrog en valsheid, om iemand te bedriegen. Wat aan niemand geoorloofd is. Maar verborgen te houden, d.i. zijn plan niet geheel te openbaren, kan noch veroordeeld worden, noch tot misdaad worden aangerekend. Ofschoon, indien het doel van het verborgen honden tot bedrog aanleiding geeft, moet het altijd verafschuwd worden. Maar niemand heeft hij bedrogen, met niemand heeft hij bedrieglijk omgegaan, geen slechte bedoeling heeft hij gehad, maar God, die het hem beval, heeft hij gehoorzaamd, omdat hij het plan van God, wat God wilde, dat tot nog toe verborgen zou blijven, niet openlijk mocht verkondigen. Waarom niets in dit plan, om de zalving te bedekken door een soort van offer, een berisping waardig is, omdat er geen bedrog onder school en het doel goed was, en niet tot enig bedrog of list leidde.. Geen onwaarheid lag in deze woorden, maar slechts een verzwijgen van het grote hoofddoel van de komst van Samuël. God wilde zijn knecht veilig doen zijn, en daarom beval Hij hem een offer te brengen, opdat voorlopig de zaak voor Sauls oren verborgen zou blijven..

Het brengen van het offer was evengoed een bevel als het zalven van David. De Heere vermeerdert de opdracht, die Samuël gekregen heeft, om in de bezwaren van Zijn knecht tegemoet te komen..

Velen zijn van mening, dat de boze geest reeds over Saul is vaardig geweest. Daarom zal Samuël des te meer zijn toorn hebben gevreesd..

Vers 2

2. Maar Samuël zei: Hoe zou ik heengaan, hoe zal ik het aanleggen, dat ik daarheen zonder gevaar kom? Saul, die sinds zijn verwerping met wantrouwen en argwaan vervuld is (1 Samuel 16:15), zal het toch door zijnomgeving horen en mij doden, die zalving voor hoogverraad aanziende. Toen zei de HEERE: Gij zult ook niet alleen voor deze zaak uitgaan, maar een van uw gewone reizen ondernemen, om nu hier, dan daar een offermaaltijd te houden met de oudsten van elke plaats (9:6vv.). Van zo'n gelegenheid zult gij gebruik maken. Neem dan een kalf van de runderen met u en zeg, wanneer gij te Bethlehem gekomen zijt, opdat uw aankomst geen opzien onder de mensen teweegbrenge, alsof gij iets buitengewoons te doen had: Ik ben gekomen, om de Heere offerande te doen. 1)

1) Hier kan weer de vraag opkomen, hoe God toch de profeet kon bevelen of veroorloven, enige veinzerij te gebruiken. Want het schijnt in zeker opzicht bedrog, wanneer hij het ene doet en het andere verbergt. En (...) God heeft het meest behagen in de waarheid. Waarom het een lichte veinzerij schijnt te zijn, die God heeft toegestaan. Men moet echter antwoorden, dat het aan Samuël volstrekt niet is toegestaan om te liegen, wel om verborgen te houden, wat hij heeft willen doen, maar dat hij echter ook de waarheid heeft gezegd. Want wie iets verborgen houdt, bedekt het, opdat het niet onder het volk verspreid worde; wie echter veinst, gebruikt bedrog en valsheid, om iemand te bedriegen. Wat aan niemand geoorloofd is. Maar verborgen te houden, d.i. zijn plan niet geheel te openbaren, kan noch veroordeeld worden, noch tot misdaad worden aangerekend. Ofschoon, indien het doel van het verborgen honden tot bedrog aanleiding geeft, moet het altijd verafschuwd worden. Maar niemand heeft hij bedrogen, met niemand heeft hij bedrieglijk omgegaan, geen slechte bedoeling heeft hij gehad, maar God, die het hem beval, heeft hij gehoorzaamd, omdat hij het plan van God, wat God wilde, dat tot nog toe verborgen zou blijven, niet openlijk mocht verkondigen. Waarom niets in dit plan, om de zalving te bedekken door een soort van offer, een berisping waardig is, omdat er geen bedrog onder school en het doel goed was, en niet tot enig bedrog of list leidde.. Geen onwaarheid lag in deze woorden, maar slechts een verzwijgen van het grote hoofddoel van de komst van Samuël. God wilde zijn knecht veilig doen zijn, en daarom beval Hij hem een offer te brengen, opdat voorlopig de zaak voor Sauls oren verborgen zou blijven..

Het brengen van het offer was evengoed een bevel als het zalven van David. De Heere vermeerdert de opdracht, die Samuël gekregen heeft, om in de bezwaren van Zijn knecht tegemoet te komen..

Velen zijn van mening, dat de boze geest reeds over Saul is vaardig geweest. Daarom zal Samuël des te meer zijn toorn hebben gevreesd..

Vers 3

3. En gij zult, onder de oudsten van de stad ook Isaï ten offer nodigen, en hem in stilte met het doel van uw zending bekend maken, en Ik zal u dan te kennen geven, wat gij verder doen zijn, en gij zijn Mij die van zijn zonen zalven, die Ik u zeggen, die Ik u aanwijzen zal.

Bij de aanmerkingen in (Joshua 2:6) moeten wij aan de ene zijde beslist vasthouden, dat de Christen verplicht is, in alle gevallen de waarheid te zeggen en er alzo van het geoorloofde van een nood- of dienstleugen nooit sprake kan zijn; aan de andere zijde hebben wij echter ook toegegeven, dat er toestanden en omstandigheden zijn, waarin wij niet verplichting, de gehele, de volle waarheid te zeggen, maar daarvan terughouden haar verzwijgen of verbergen mogen. Tot bevestiging daarvan dient, behalve het in (1 Samuel 10:16) aangemerkte, ook hetgeen God hier tot Samuël zegt; met de oprechtheid van de duiven moet hij ook de voorzichtigheid van de slangen verbinden, opdat hij zijn eigen leven niet in gevaar brengt en de openbare rust niet verstoort. "De maat en het keerpunt van deze vereniging is weliswaar niet zeldzaam moeilijk te treffen; de scheidende lijnen zijn zo teder en fijn getrokken en men kan makkelijk in het een of ander gebied van het verbodene komen. Maar hebben wij Pinksterfeest gevierd en de zalving van de Geest van God uit de hoogte ontvangen, zo leert deze zalving ons alle dingen." (1 John 2:27)..

Vers 3

3. En gij zult, onder de oudsten van de stad ook Isaï ten offer nodigen, en hem in stilte met het doel van uw zending bekend maken, en Ik zal u dan te kennen geven, wat gij verder doen zijn, en gij zijn Mij die van zijn zonen zalven, die Ik u zeggen, die Ik u aanwijzen zal.

Bij de aanmerkingen in (Joshua 2:6) moeten wij aan de ene zijde beslist vasthouden, dat de Christen verplicht is, in alle gevallen de waarheid te zeggen en er alzo van het geoorloofde van een nood- of dienstleugen nooit sprake kan zijn; aan de andere zijde hebben wij echter ook toegegeven, dat er toestanden en omstandigheden zijn, waarin wij niet verplichting, de gehele, de volle waarheid te zeggen, maar daarvan terughouden haar verzwijgen of verbergen mogen. Tot bevestiging daarvan dient, behalve het in (1 Samuel 10:16) aangemerkte, ook hetgeen God hier tot Samuël zegt; met de oprechtheid van de duiven moet hij ook de voorzichtigheid van de slangen verbinden, opdat hij zijn eigen leven niet in gevaar brengt en de openbare rust niet verstoort. "De maat en het keerpunt van deze vereniging is weliswaar niet zeldzaam moeilijk te treffen; de scheidende lijnen zijn zo teder en fijn getrokken en men kan makkelijk in het een of ander gebied van het verbodene komen. Maar hebben wij Pinksterfeest gevierd en de zalving van de Geest van God uit de hoogte ontvangen, zo leert deze zalving ons alle dingen." (1 John 2:27)..

Vers 5

5. Hij dan zei: Met vrede; ik ben thans in uw stad gekomen, om de HEERE offerande te doen en een offermaaltijd met u te houden; heiligt u door wassingen van het lichaam en het aantrekken van feestkleren, maar ook door voorbereiding van hart (Genesis 35:2 Exodus 19:10 Joshua 3:5), tegen morgen, en komt met mij ten offer. En hij heiligde Isaï, bij wie hij zijn intrek nam en die hij in vertrouwen met zijn zending bekend maakte, en bovendien zijn zonen, die echter nog niet vernamen, waarom het te doen was, en misschien van mening waren, dat Samuël een van hen in zijn profetenschool (1 Samuel 7:2) wilde opnemen, en hij nodigde hen ten offer. 1)

1) Het offer hier bedoeld, is het slachtoffer dat altijd verbonden was met een offermaaltijd. Het hij heiligde Isaï enz. hebben wij zo te begrijpen, dat hij Isaï en zijn zonen nog in het bijzonder het bevel gaf, om zich te heiligen, zich voor te bereiden op de offermaaltijd en op hetgeen daarbij zou plaats hebben..

Vers 5

5. Hij dan zei: Met vrede; ik ben thans in uw stad gekomen, om de HEERE offerande te doen en een offermaaltijd met u te houden; heiligt u door wassingen van het lichaam en het aantrekken van feestkleren, maar ook door voorbereiding van hart (Genesis 35:2 Exodus 19:10 Joshua 3:5), tegen morgen, en komt met mij ten offer. En hij heiligde Isaï, bij wie hij zijn intrek nam en die hij in vertrouwen met zijn zending bekend maakte, en bovendien zijn zonen, die echter nog niet vernamen, waarom het te doen was, en misschien van mening waren, dat Samuël een van hen in zijn profetenschool (1 Samuel 7:2) wilde opnemen, en hij nodigde hen ten offer. 1)

1) Het offer hier bedoeld, is het slachtoffer dat altijd verbonden was met een offermaaltijd. Het hij heiligde Isaï enz. hebben wij zo te begrijpen, dat hij Isaï en zijn zonen nog in het bijzonder het bevel gaf, om zich te heiligen, zich voor te bereiden op de offermaaltijd en op hetgeen daarbij zou plaats hebben..

Vers 6

6. En het geschiedde op de dag van het offer, voordat de maaltijd begon, toen zij door hun vader de een na de ander voor Samuël geleid werden, en kwamen in de zaal van Isaï's huis, waar de offermaaltijd gehouden zou worden, en wel de oudste het eerst (17:13,28), zo zag hij (Samuël) Eliab (= mijn God is vader) aan en dacht, toen deze in de bloei van zij mannelijke leeftijd voor hem stond en door zijn mooiegedaante indruk op hem maakte: Zeker is deze voor de HEERE, de tot Zijn gezalfde verkorene.

De Filistijnen waren wel reeds meermalen teruggeslagen, maar zochten toch altijd door nieuwe aanvallen het volk van God onder de voeten te treden. Juist nu werd, zoals wij uit het volgende hoofdstuk zullen zien, weer een krijgstocht voorbereid, en het is het menselijk denken en menen, dat in Samuëls hart is. Eliab scheen zo geheel te bezitten hetgeen Saul, de verworpen koning onderscheidde (9:2; 20:23)..

Vers 6

6. En het geschiedde op de dag van het offer, voordat de maaltijd begon, toen zij door hun vader de een na de ander voor Samuël geleid werden, en kwamen in de zaal van Isaï's huis, waar de offermaaltijd gehouden zou worden, en wel de oudste het eerst (17:13,28), zo zag hij (Samuël) Eliab (= mijn God is vader) aan en dacht, toen deze in de bloei van zij mannelijke leeftijd voor hem stond en door zijn mooiegedaante indruk op hem maakte: Zeker is deze voor de HEERE, de tot Zijn gezalfde verkorene.

De Filistijnen waren wel reeds meermalen teruggeslagen, maar zochten toch altijd door nieuwe aanvallen het volk van God onder de voeten te treden. Juist nu werd, zoals wij uit het volgende hoofdstuk zullen zien, weer een krijgstocht voorbereid, en het is het menselijk denken en menen, dat in Samuëls hart is. Eliab scheen zo geheel te bezitten hetgeen Saul, de verworpen koning onderscheidde (9:2; 20:23)..

Vers 7

7. Maar de HEERE zei tot Samuël, wiens enige gedachte was nu de openbaring van God te ontvangen: Zie zijn mooie en edele gestalte niet aan, noch de hoogte van zijn statuur, want Ik heb hem verworpen, hem niet tot Mijn gezalfde verkoren. Want het is niet, zoals de mens ziet en wanneer hij zijn mening vestigt; want de mens ziet aan, wat voor ogen is; zelfs gij die zo vele ervaringen hebt, ziet te zeer op het uiterlijke, de natuurlijke gaven en krachten van lichaam en geest, en laat u daardoor misleiden, a) maar de HEERE ziet het hart aan 1) en daaruit zijn de uitgangen van het leven (Proverbs 4:23). De Heere ziet, of de gegeven krachten en vermogens op de juiste wijze gebruikt worden en dan is een schijnbaar minder begaafde natuur dikwijls veel beter voor Zijn dienst dan een rijk begaafde.

a) 1 Chronicles 28:9 Psalms 7:10 Jeremiah 11:20; Jeremiah 17:10; Jeremiah 20:12

1) Deze verwerping is niet zo op te vatten, alsof zij een algehele verwerping door God zou zijn, maar als een ten opzichte van de koninklijke waardigheid. Er is toch een dubbele verkiezing bij God, waarvan de ene de gelovigen betreft, die tot de erfenis van het eeuwige leven worden aangenomen. Want het Verbond geldt enkel de leden van de Kerk, van welk geslacht, sekte of stand zij ook zijn mogen, zonder enige uitzondering. De andere nu is bijzonder, wanneer God den een of ander roept tot enig bijzonder ambt, en hem tot de een of andere dienst wil gebruiken. Zo zegt onze Heere Jezus Christus: Gij hebt mij niet uitverkoren, maar ik heb u uitverkoren, n.l. tot de bediening van het apostelschap. Want ofschoon de apostelen uit kracht van aanneming geroepen waren tot het eeuwige leven, zo gold die verkiezing echter het bijzonder ambt en de bediening van het apostelschap. Maar de verkiezing tot zaligheid is vast en onveranderlijk, waarmee de verkiezing tot enige waardigheid niets gemeen heeft..

Hier nu, waar van de eerstgeborene van Isaï gezegd wordt, dat hij verworpen is, moet dit niet zo verstaan worden, dat hij geen hoop meer kon voeden op eeuwige zaligheid, en dat hij door God was veroordeeld. Want hij wordt niet van enige misdaad of opstand tegen God beschuldigd. Maar het moet begrepen worden van die bijzondere verkiezing tot de koninklijke waardigheid, die naar de wil van God voor David werd bewaard..

Mij dunkt wij moeten hieruit dit leren, om zoveel immer in ons vermogen is, evenals Hij te zien op het hart. Hij toch is de volmaakte, en wie dus de dingen beschouwt zoals Hij, zal ze goed beschouwen. Op onszelf zullen wij dan vooral dadelijk toepassen: "Wat is het mooist versiersel, dat men op aarde draagt? Geen glans van pracht of schoonheid, een hart dat God behaagt," maar ook bij de beschouwing en des te meer bij de beoordeling van anderen zullen wij vooral naar het hart vragen. De arme met een godvrezend hart zij ons meer waard dan de goddeloze in zijn voorspoed en overvloed. Die waarheid dient ons mede tot vertroosting. Hebt niets wat u onder de mensen verheft, weest wanstaltig, gering, arm; wordt gij veracht, verdacht, verguisd, worden uw goede bedoelingen miskend, uw daden verkeerd uitgelegd, wordt gij verkeerd beoordeeld, gij tekent hoger beroep aan en zegt: "Die mij oordeelt is de Heere", "de Heere ziet het hart aan." Mogen wij in de tweede David onze Koning bezitten, de naam van zijn medegezalfde dragen naar waarheid en door innige verbintenis met Hem, de Heilige Geest deelachtig zijn, dan zal een gereinigd en vernieuwd hart ons eigendom zijn, en Hij, die het hart aanziet, zal Zijn eigen werk in onze harten herkennen.

Wij kunnen alleen zeggen, hoe wij de mensen zien, God alleen, wie zij zijn. Laat ons voorzichtig zijn in het oordelen. Schoonheid en kracht zijn niets voor de Heere. Wie ze bezit, stelle ze niet te hoog. De gewaarwordingen en aandoeningen van het menselijk hart zijn wel te onderscheiden van de leidingen en openbaringen van de Heere..

Als de Heere God hier tot Samuël zegt: De mens ziet aan wat voor ogen is, maar de Heere ziet het hart aan, dan wordt hier met wat voor ogen is gedoeld op het uiterlijke en met het hart op het innerlijke. Niet, omdat er in de vroomheid en godsvrucht van hart iets verdienstelijke ligt, maar omdat de Heere, waar er in het hart de vrees van Zijn Naam wordt gevonden, dit hart zelf alzo bereid heeft..

Zo was het ook hier met David. De Heere gaat al zijn broeders voorbij en ziet David aan, omdat Hij zelf in diens hart de vreze van Zijn Naam had gewerkt..

Vers 7

7. Maar de HEERE zei tot Samuël, wiens enige gedachte was nu de openbaring van God te ontvangen: Zie zijn mooie en edele gestalte niet aan, noch de hoogte van zijn statuur, want Ik heb hem verworpen, hem niet tot Mijn gezalfde verkoren. Want het is niet, zoals de mens ziet en wanneer hij zijn mening vestigt; want de mens ziet aan, wat voor ogen is; zelfs gij die zo vele ervaringen hebt, ziet te zeer op het uiterlijke, de natuurlijke gaven en krachten van lichaam en geest, en laat u daardoor misleiden, a) maar de HEERE ziet het hart aan 1) en daaruit zijn de uitgangen van het leven (Proverbs 4:23). De Heere ziet, of de gegeven krachten en vermogens op de juiste wijze gebruikt worden en dan is een schijnbaar minder begaafde natuur dikwijls veel beter voor Zijn dienst dan een rijk begaafde.

a) 1 Chronicles 28:9 Psalms 7:10 Jeremiah 11:20; Jeremiah 17:10; Jeremiah 20:12

1) Deze verwerping is niet zo op te vatten, alsof zij een algehele verwerping door God zou zijn, maar als een ten opzichte van de koninklijke waardigheid. Er is toch een dubbele verkiezing bij God, waarvan de ene de gelovigen betreft, die tot de erfenis van het eeuwige leven worden aangenomen. Want het Verbond geldt enkel de leden van de Kerk, van welk geslacht, sekte of stand zij ook zijn mogen, zonder enige uitzondering. De andere nu is bijzonder, wanneer God den een of ander roept tot enig bijzonder ambt, en hem tot de een of andere dienst wil gebruiken. Zo zegt onze Heere Jezus Christus: Gij hebt mij niet uitverkoren, maar ik heb u uitverkoren, n.l. tot de bediening van het apostelschap. Want ofschoon de apostelen uit kracht van aanneming geroepen waren tot het eeuwige leven, zo gold die verkiezing echter het bijzonder ambt en de bediening van het apostelschap. Maar de verkiezing tot zaligheid is vast en onveranderlijk, waarmee de verkiezing tot enige waardigheid niets gemeen heeft..

Hier nu, waar van de eerstgeborene van Isaï gezegd wordt, dat hij verworpen is, moet dit niet zo verstaan worden, dat hij geen hoop meer kon voeden op eeuwige zaligheid, en dat hij door God was veroordeeld. Want hij wordt niet van enige misdaad of opstand tegen God beschuldigd. Maar het moet begrepen worden van die bijzondere verkiezing tot de koninklijke waardigheid, die naar de wil van God voor David werd bewaard..

Mij dunkt wij moeten hieruit dit leren, om zoveel immer in ons vermogen is, evenals Hij te zien op het hart. Hij toch is de volmaakte, en wie dus de dingen beschouwt zoals Hij, zal ze goed beschouwen. Op onszelf zullen wij dan vooral dadelijk toepassen: "Wat is het mooist versiersel, dat men op aarde draagt? Geen glans van pracht of schoonheid, een hart dat God behaagt," maar ook bij de beschouwing en des te meer bij de beoordeling van anderen zullen wij vooral naar het hart vragen. De arme met een godvrezend hart zij ons meer waard dan de goddeloze in zijn voorspoed en overvloed. Die waarheid dient ons mede tot vertroosting. Hebt niets wat u onder de mensen verheft, weest wanstaltig, gering, arm; wordt gij veracht, verdacht, verguisd, worden uw goede bedoelingen miskend, uw daden verkeerd uitgelegd, wordt gij verkeerd beoordeeld, gij tekent hoger beroep aan en zegt: "Die mij oordeelt is de Heere", "de Heere ziet het hart aan." Mogen wij in de tweede David onze Koning bezitten, de naam van zijn medegezalfde dragen naar waarheid en door innige verbintenis met Hem, de Heilige Geest deelachtig zijn, dan zal een gereinigd en vernieuwd hart ons eigendom zijn, en Hij, die het hart aanziet, zal Zijn eigen werk in onze harten herkennen.

Wij kunnen alleen zeggen, hoe wij de mensen zien, God alleen, wie zij zijn. Laat ons voorzichtig zijn in het oordelen. Schoonheid en kracht zijn niets voor de Heere. Wie ze bezit, stelle ze niet te hoog. De gewaarwordingen en aandoeningen van het menselijk hart zijn wel te onderscheiden van de leidingen en openbaringen van de Heere..

Als de Heere God hier tot Samuël zegt: De mens ziet aan wat voor ogen is, maar de Heere ziet het hart aan, dan wordt hier met wat voor ogen is gedoeld op het uiterlijke en met het hart op het innerlijke. Niet, omdat er in de vroomheid en godsvrucht van hart iets verdienstelijke ligt, maar omdat de Heere, waar er in het hart de vrees van Zijn Naam wordt gevonden, dit hart zelf alzo bereid heeft..

Zo was het ook hier met David. De Heere gaat al zijn broeders voorbij en ziet David aan, omdat Hij zelf in diens hart de vreze van Zijn Naam had gewerkt..

Vers 10

10. Zo liet Isaï, volgens de rij, zijn zeven zonen 1) voorbij het aangezicht van Samuël gaan, na deze drie ook de andere, want volgens zijn gedachten had hij slechts deze zeven, omdat hij de achtste (17:14), als voor de koninklijke waardigheid ongeschikt, niet had meegerekend; maar Samuël zei telkens tot Isaï: 1) De HEERE heeft deze niet verkoren.

1) Volgens de aanwijzingen van de Schrift, die hier en daar voorkomen, was de familie van David's huis de volgende: Isaï had zijn, bij name niet bekende vrouw als weduwe gehuwd, die 2 dochters van haar vorige man Nahas had. De ene daarvan was Zeruja, wier drie zonen heetten: Abisaï, Joab en Asahel; de tweede, Abigaïl, had bij de Ismaëliet Jether een onechte zoon Amasa (1 Chronicles 2:16vv.; 2 Samuel 17:25). De namen van deze vier stiefneven van David zullen wij later in zijn geschiedenis meermalen aantreffen en hen als grote krijgshelden leren kennen, die in de school van smart, die zij met hem doorliepen (22:1vv.), gevormd waren. In zijn eigen huwelijk met de weduwe van Nahas verkreeg Isaï de in 1 Chronicles 2:13vv. genoemde zeven zonen. Dat een tussen Ozem, de zesde en David, de achtste uitgevallen zou zijn, volgens sommigen, omdat hij een natuurlijke, bij een bijvrouw verkregen zoon van Isaï geweest is, volgens anderen, omdat hij vroeg en zonder kinderen gestorven is, en daarom in het geslachtsregister niet verder in aanmerking kwam, volgens een derde mening, omdat hij slechts een aangenomen zoon van Isaï was, is niet aan te nemen. Het getal zeven is op deze plaats niet in letterlijke zin te nemen, maar slechts als rond getal, zodat eigenlijk zes zonen gemeend zijn, maar zeven genoemd, omdat Isaï er zeven had, maar op de jongste in het geheel niet lette. Hiermee is te vergelijken Judges 9:5,Judges 9:18, waar van Gideons 70 zonen gezegd wordt, dat zij door Abimelech op een steen gedood zijn, hoewel er slechts 69 waren, omdat de jongste ontkwam. Wanneer nu in 17:12 evenwel van 8 zonen sprake is, zo is onder dit getal de vader meegerekend, evenals in Genesis 46:15, 1 Chronicles 3:22..

In 1 Chronicles 2:13vv. worden slechts zeven zonen genoemd. Hier en in het volgende hoofdstuk is er sprake van acht zonen. De reden zal eenvoudig hierin liggen, dat n van Isaï's zonen is gestorven, zonder kinderen na te laten, voordat het geslachtsregister, in 1 Chronicles 2:13vv. 2:13 vermeld, is opgemaakt..

Wat sommigen aan te nemen, dat zeven hier een rond getal is en eigenlijk voor acht staat, komt ons zeer onwaarschijnlijk voor. In het volgende hoofdstuk wordt ook uitdrukkelijk gezegd, dat Isaï toen nog acht zonen bezat..

2) Aan Isaï alleen heeft Samuël, zoals uit dit vers blijkt, het oogmerk van zijn komst geopenbaard. (L. DE GEER).

Vers 10

10. Zo liet Isaï, volgens de rij, zijn zeven zonen 1) voorbij het aangezicht van Samuël gaan, na deze drie ook de andere, want volgens zijn gedachten had hij slechts deze zeven, omdat hij de achtste (17:14), als voor de koninklijke waardigheid ongeschikt, niet had meegerekend; maar Samuël zei telkens tot Isaï: 1) De HEERE heeft deze niet verkoren.

1) Volgens de aanwijzingen van de Schrift, die hier en daar voorkomen, was de familie van David's huis de volgende: Isaï had zijn, bij name niet bekende vrouw als weduwe gehuwd, die 2 dochters van haar vorige man Nahas had. De ene daarvan was Zeruja, wier drie zonen heetten: Abisaï, Joab en Asahel; de tweede, Abigaïl, had bij de Ismaëliet Jether een onechte zoon Amasa (1 Chronicles 2:16vv.; 2 Samuel 17:25). De namen van deze vier stiefneven van David zullen wij later in zijn geschiedenis meermalen aantreffen en hen als grote krijgshelden leren kennen, die in de school van smart, die zij met hem doorliepen (22:1vv.), gevormd waren. In zijn eigen huwelijk met de weduwe van Nahas verkreeg Isaï de in 1 Chronicles 2:13vv. genoemde zeven zonen. Dat een tussen Ozem, de zesde en David, de achtste uitgevallen zou zijn, volgens sommigen, omdat hij een natuurlijke, bij een bijvrouw verkregen zoon van Isaï geweest is, volgens anderen, omdat hij vroeg en zonder kinderen gestorven is, en daarom in het geslachtsregister niet verder in aanmerking kwam, volgens een derde mening, omdat hij slechts een aangenomen zoon van Isaï was, is niet aan te nemen. Het getal zeven is op deze plaats niet in letterlijke zin te nemen, maar slechts als rond getal, zodat eigenlijk zes zonen gemeend zijn, maar zeven genoemd, omdat Isaï er zeven had, maar op de jongste in het geheel niet lette. Hiermee is te vergelijken Judges 9:5,Judges 9:18, waar van Gideons 70 zonen gezegd wordt, dat zij door Abimelech op een steen gedood zijn, hoewel er slechts 69 waren, omdat de jongste ontkwam. Wanneer nu in 17:12 evenwel van 8 zonen sprake is, zo is onder dit getal de vader meegerekend, evenals in Genesis 46:15, 1 Chronicles 3:22..

In 1 Chronicles 2:13vv. worden slechts zeven zonen genoemd. Hier en in het volgende hoofdstuk is er sprake van acht zonen. De reden zal eenvoudig hierin liggen, dat n van Isaï's zonen is gestorven, zonder kinderen na te laten, voordat het geslachtsregister, in 1 Chronicles 2:13vv. 2:13 vermeld, is opgemaakt..

Wat sommigen aan te nemen, dat zeven hier een rond getal is en eigenlijk voor acht staat, komt ons zeer onwaarschijnlijk voor. In het volgende hoofdstuk wordt ook uitdrukkelijk gezegd, dat Isaï toen nog acht zonen bezat..

2) Aan Isaï alleen heeft Samuël, zoals uit dit vers blijkt, het oogmerk van zijn komst geopenbaard. (L. DE GEER).

Vers 11

11. Voorts zei Samuël, die begreep dat de kroon van de zonen nog niet voor hem gebracht was, tot Isaï: Zijn dit al de jongelingen? En hij zei: De kleinste, de jongste, is nog over, die ik niet heb laten komen, omdat ik vooruit zag, dat deze de uitverkorene niet kon zijn, en zie, hij a) weidt de schapen, op het veld, zodat ik om hem zenden moet, als gij ook deze verlangt te zien. Samuël nu zei tot Isaï: Zend heen en laat hem halen, want wij zullen niet eerder rondom de offermaaltijd aanzitten, totdat hij hier gekomen en de Heere voorgesteld zal zijn. 1)

a) 2 Samuel 7:8 Psalms 78:70

1) In dit verhaal merken wij op, de dwaling van Samuël, dat hij door de uiterlijke schijn bedrogen werd, juist het tegenovergestelde van wat God pleegt te doen, die niet zoals de mens oordeelt naar de uiterlijke schijn van de dingen, of naar de voortreffelijke vorm en de gestalte van het lichaam, of naar enige omstandigheden van dien aard, waarmee men zich de gunst bij anderen tracht te verwerven, alsof men door uiterlijke begaafdheden enige waardigheid en gezag verdient, maar naar de roerselen van het hart, dat Hij alleen doorzoekt. Waarom, terwijl wij zien, dat de profeet daarin bedrogen werd, wij des te groter zorg hebben te dragen, dat wij zelf niet bedrogen worden, waartoe wij gemakkelijk kunnen vervallen, wanneer, omdat wij aards zijn, wij door ijdele en nietige dingen worden meegesleept en door de uiterlijke glans ervan bedrogen worden..

Hoe zou deze zo denkt Isaï nog altijd bij zichzelf de uitverkorene van de Heere zijn, wanneer de anderen, die hij toch als vader kende en voor veel bekwamer hield dan de kleinste, de proef niet doorstonden! In hem wordt ten volle bewaarheid: "De mens ziet aan wat voor ogen is." Wat niet als veelbetekenend, als glinsterend en gewichtig in het oog valt zijn wij geneigd over het hoofd te zien. Letten wij nader op David's eigenaardigheid, zoals deze uit zijn latere geschiedenis en zijn Psalmen blijkt, zo was hij geenszins zonder rijke, grote geestesgaven, of zonder bijzondere lichamelijke voorrechten, zodat wij ons moeten verwonderen, waarom de vader hem zo geheel buiten aanmerking kon laten. Dat komt daarvan, dat zijn voornaamste karaktertrek was de kinderlijk gelovige, aan de Heere zich overgevende gezindheid, die het meest innerlijke leven voor de genadewerkingen van God heeft leren openstellen, die zich vergenoegt met in de kleine, dagelijkse dingen getrouw te zijn, die niet naar hoge dingen tracht, en de stille ootmoed, die zich nergens op de voorgrond stelt, maar wacht, totdat de Heere roept. Ten opzichte van het eerste punt beroepen wij ons op Psalms 71:5,Psalms 71:17 ; wat het tweede betreft op de woorden in ons vers: "hij weidt de schapen", en ten opzichte van het derde op de in 17:34vv. vermelde heldendaad, waarvan hij zijn vader niets verteld heeft, anders zou deze hem met geheel andere ogen hebben aangezien. Al deze eigenschappen nu zijn een heerlijkheid, die voor de ogen van anderen zelfs van de naaste betrekkingen verborgen blijven, ja, wat een mens van zo'n aard voorneemt, wordt in de regel scheef beoordeeld en verkeerd uitgelegd, hij schijnt een zonderling of dweper (1 Samuel 16:18)..

Vers 11

11. Voorts zei Samuël, die begreep dat de kroon van de zonen nog niet voor hem gebracht was, tot Isaï: Zijn dit al de jongelingen? En hij zei: De kleinste, de jongste, is nog over, die ik niet heb laten komen, omdat ik vooruit zag, dat deze de uitverkorene niet kon zijn, en zie, hij a) weidt de schapen, op het veld, zodat ik om hem zenden moet, als gij ook deze verlangt te zien. Samuël nu zei tot Isaï: Zend heen en laat hem halen, want wij zullen niet eerder rondom de offermaaltijd aanzitten, totdat hij hier gekomen en de Heere voorgesteld zal zijn. 1)

a) 2 Samuel 7:8 Psalms 78:70

1) In dit verhaal merken wij op, de dwaling van Samuël, dat hij door de uiterlijke schijn bedrogen werd, juist het tegenovergestelde van wat God pleegt te doen, die niet zoals de mens oordeelt naar de uiterlijke schijn van de dingen, of naar de voortreffelijke vorm en de gestalte van het lichaam, of naar enige omstandigheden van dien aard, waarmee men zich de gunst bij anderen tracht te verwerven, alsof men door uiterlijke begaafdheden enige waardigheid en gezag verdient, maar naar de roerselen van het hart, dat Hij alleen doorzoekt. Waarom, terwijl wij zien, dat de profeet daarin bedrogen werd, wij des te groter zorg hebben te dragen, dat wij zelf niet bedrogen worden, waartoe wij gemakkelijk kunnen vervallen, wanneer, omdat wij aards zijn, wij door ijdele en nietige dingen worden meegesleept en door de uiterlijke glans ervan bedrogen worden..

Hoe zou deze zo denkt Isaï nog altijd bij zichzelf de uitverkorene van de Heere zijn, wanneer de anderen, die hij toch als vader kende en voor veel bekwamer hield dan de kleinste, de proef niet doorstonden! In hem wordt ten volle bewaarheid: "De mens ziet aan wat voor ogen is." Wat niet als veelbetekenend, als glinsterend en gewichtig in het oog valt zijn wij geneigd over het hoofd te zien. Letten wij nader op David's eigenaardigheid, zoals deze uit zijn latere geschiedenis en zijn Psalmen blijkt, zo was hij geenszins zonder rijke, grote geestesgaven, of zonder bijzondere lichamelijke voorrechten, zodat wij ons moeten verwonderen, waarom de vader hem zo geheel buiten aanmerking kon laten. Dat komt daarvan, dat zijn voornaamste karaktertrek was de kinderlijk gelovige, aan de Heere zich overgevende gezindheid, die het meest innerlijke leven voor de genadewerkingen van God heeft leren openstellen, die zich vergenoegt met in de kleine, dagelijkse dingen getrouw te zijn, die niet naar hoge dingen tracht, en de stille ootmoed, die zich nergens op de voorgrond stelt, maar wacht, totdat de Heere roept. Ten opzichte van het eerste punt beroepen wij ons op Psalms 71:5,Psalms 71:17 ; wat het tweede betreft op de woorden in ons vers: "hij weidt de schapen", en ten opzichte van het derde op de in 17:34vv. vermelde heldendaad, waarvan hij zijn vader niets verteld heeft, anders zou deze hem met geheel andere ogen hebben aangezien. Al deze eigenschappen nu zijn een heerlijkheid, die voor de ogen van anderen zelfs van de naaste betrekkingen verborgen blijven, ja, wat een mens van zo'n aard voorneemt, wordt in de regel scheef beoordeeld en verkeerd uitgelegd, hij schijnt een zonderling of dweper (1 Samuel 16:18)..

Vers 12

12. Toen zond hij (Isaï) heen, en bracht hem (David) in: hij nu was roodachtig 1) van haar, maar ook mooi van ogen en mooi van aanzien; zodat hij ook in dit opzicht wel geschikt was (1 Samuel 9:2) voor de plaats, die hij onder het volk van God innemen zou, en de HEERE zei tot Samuël, zodra deze David zag: Sta op, zalf hem, want deze is het, die Ik verkoren heb.

1) Deze kleur is in het Oosten zeer zeldzaam, omdat daar het haar in de regel zwart is; roodachtig haar wordt daar voor bijzonder mooi gehouden. Ook de Romeinse vrouwen waren daarop zeer gesteld. Het Hebreeuwse woord kan ook betekenen: "glansrijk"..

V.d. Palm vertaalt: "hij was blozend"..

David verenigde in zich alles, wat hem tot de toekomstige koning en tevens als de toekomstige theocratische koning bestempelde. Hij was van een kloeke lichaamsbouw (wij lezen toch later, dat hij Sauls wapenrusting kon aanhebben). Hij zag er flink en degelijk uit, zoals de Oostersen graag hun koning zien. Hij was tevens een jongeling, die de Heere vreesde; wist van klein te zijn in de ogen van God, die zijn tijd, om op te treden, kon afwachten en in alles wist te letten op de wenken van de Heere. Als koning over zijn volk was David uiterlijk en innerlijk een bijzondere schepping van God..

Vers 12

12. Toen zond hij (Isaï) heen, en bracht hem (David) in: hij nu was roodachtig 1) van haar, maar ook mooi van ogen en mooi van aanzien; zodat hij ook in dit opzicht wel geschikt was (1 Samuel 9:2) voor de plaats, die hij onder het volk van God innemen zou, en de HEERE zei tot Samuël, zodra deze David zag: Sta op, zalf hem, want deze is het, die Ik verkoren heb.

1) Deze kleur is in het Oosten zeer zeldzaam, omdat daar het haar in de regel zwart is; roodachtig haar wordt daar voor bijzonder mooi gehouden. Ook de Romeinse vrouwen waren daarop zeer gesteld. Het Hebreeuwse woord kan ook betekenen: "glansrijk"..

V.d. Palm vertaalt: "hij was blozend"..

David verenigde in zich alles, wat hem tot de toekomstige koning en tevens als de toekomstige theocratische koning bestempelde. Hij was van een kloeke lichaamsbouw (wij lezen toch later, dat hij Sauls wapenrusting kon aanhebben). Hij zag er flink en degelijk uit, zoals de Oostersen graag hun koning zien. Hij was tevens een jongeling, die de Heere vreesde; wist van klein te zijn in de ogen van God, die zijn tijd, om op te treden, kon afwachten en in alles wist te letten op de wenken van de Heere. Als koning over zijn volk was David uiterlijk en innerlijk een bijzondere schepping van God..

Vers 13

13. Toen nam Samuël de oliehoorn, en hij zalfde hem in (uit) het midden van zijn broeders. Uit de acht zonen van Isaï werd David gezalfd, zonder dat de anderen iets daarvan bemerkten; daarna nam de offermaaltijd een aanvang. En de b) Geest van de HEERE werd na deze zalving vaardig over David 1) van die dag af en voortaan. 2) Daarna stond Samuël op, nadat het maal in vereniging met de oudsten gehouden was, en hij ging weer van Bethlehem naar Rama, 3)van waar hij gekomen was.

a) Psalms 89:21 b) Acts 7:46; Acts 13:22

1) David (de geliefde) was bij zijn troonsbestijging 30 jaar oud (2 Samuel 5:4), dus was hij naar onze berekening in het jaar 1085 voor Chr. geboren. Omdat hij nu bij zijn zalving, volgens de geschiedenis in 17:34vv., toch zeker reeds 18 jaar telde, zo kunnen wij het jaar van zijn zalving op 1067 v. Chr. stellen. Dientengevolge is hij naar onze mening nog enige tijd in de stilte gebleven, voordat hij tot Sauls hof kwam (1 Samuel 16:14vv.), evenals tevoren de schapen weidende, hoewel Samuël zeker meermalen met hem gesproken heeft..

2) Deze lering is nu uit deze woorden te trekken, dat de Geest van God op David bleef van die dag af, nadat hij door de bediening van Samuël met olie was gezalfd. Of nu die zalving hem de Geest van God gaf? Geenszins de uitwendige olie, maar de kracht van God. Zo hebben wij ook het verder ervoor te houden, dat het water van de Doop niet de kracht heeft, om onze zonden te doden en ons van de zonden af te wassen, maar dat het een zeker teken is, waardoor wij verder worden gebracht, n.l. tot het bloed van onze Heere Jezus Christus, dat ons een enkel bad is. Zo ook zien wij, dat die zalving van David zijn kracht ontleende aan de Heilige Geest, terwijl God door een zichtbaar teken verklaarde, dat Hij David tot zo grote waardigheid riep en hem ook, om die te volbrengen, met buitengewone genadegaven wilde begiftigen. Waar nu uitdrukkelijk gezegd wordt, dat de Heilige Geest op David bleef van die dag af en vervolgens daaruit blijkt, dat God Zijn werk niet laat varen, maar tot het einde toe volmaakt, indien wij maar niet door onze onbedachtzaamheid enige vertraging veroorzaken. Overigens het is zeker dat David, voordat hij gezalfd werd, niet een dom en slecht wezen was, of geheel ontbloot van de gave van God, maar dat de koninklijke Geest hier over hem kwam, die hij tevoren niet had, wat ook niet hoefde..

De zalving is evenzo min enkel ceremonie (uiterlijk gebruik zonder werkelijke kracht) als een Magie (toverachtig werkend middel zonder acht te geven op de gezindheid van hem, bij wie het aangewend wordt), maar het teken van een innerlijk, geestelijk voorval. Evenals de olie door haar fijne indringende kracht het lichaam van de oosterling verfrist en de levenskrachten opwekt, zo wil de goddelijke Geest het gehele menselijke organisme van de gezalfde opnieuw levend maken, om hem voor het hem opgedragen ambt geschikt te doen zijn. Is echter deze geestelijke wijding eenmaal ontvangen, moet zij ook bewaard en bewaakt worden. Saul had de vernieuwende Geest bij de zalving eveneens ontvangen (10:6,9), maar hij bedroefde die door zijn eigenzinnigheid en in de plaats van de verheugende Geest, kwam een boze geest van de duisternis (1 Samuel 16:14) over hem.

David was een geboren musicus en dichter; reeds als herder van Bethlehem speelde hij op de snaren en verenigde hij met zijn natuurlijke begaafdheid een hart vol diepe, de Heere bekende vroomheid. Maar Psalmen van David, de nog ongezalfde, bevat het boek der Psalmen evenmin als het Nieuwe Testament geschriften van de apostelen uit de tijd v r Pinksteren. Pas van de tijd af, toen met zijn zalving tot koning van Israël de Geest van de HEERE over hem kwam en hem op de hoogte van Zijn heerlijke roeping stelde, zong hij Psalmen, die in de Canon ene plaats hebben verkregen. Zij zijn de vrucht niet alleen van een hoogbegaafde en door de Geest van God gedreven persoon, maar ook van zijn eigenaardige lotgevallen en de daarmee verbonden lotgevallen van het volk. David's weg van zijn zalving af voerde door lijden tot heerlijkheid. Het lied is, zoals een Indisch spreekwoord zegt uit het leed voortgekomen, Sloka uit Soka..

"Van waar zouden David's Psalmen gekomen zijn, indien hij ook niet verzocht ware." In het geheel zijn er 80 Psalmen van hem (Psalms 1:1-41; 51-71; 101-103; 107-110, 122, 124, 131, 133, 138-145); de geschiedkundige aanleiding tot elke kan niet altijd aangewezen worden, waar dit echter het geval is, zullen wij bij de volgende voorstelling van David's leven daarop opmerkzaam maken. Hij is zozeer het voorbeeld van alle overige psalmdichters geworden, dat hij in zekere zin als de vader van alle psalmen kan beschouwd worden, waarom men op goede grond het gehele Psalmboek de "Psalmen van David" noemt..

Wij moeten in de Heilige Schrift onderscheid maken tussen de werking van de Heilige Geest als ambtelijk, als ten opzichte van kunst en wetenschappen en als zaligmakend..

David had reeds de zaligmakende werking van de Geest ontvangen, waar hij een kind van God was geworden, hier ontvangt hij de ambtelijke werking, waardoor de Heere hem met wijsheid vervult voor de aanstaande koninklijke regering. Tegelijk ontvangt hij ook de gave van wijsheid, om die heerlijke Psalmen te dichten, die wij van hem in de Psalmboeken hebben. In tegenstelling tot Saul lezen wij hier, dat de Geest van de Heere op David bleef..

3)Waarschijnlijk zal Samuël aan David en Isaï de betekenis van deze zalving hebben meegedeeld. Wij lezen echter niet van een gesprek van hem met de Gezalfde..

David bleef nog thuis en ging weer de schapen van zijn vader weiden. Niet uit onverschilligheid omtrent het lot, dat hem te beurt was gevallen, maar om in afhankelijkheid van zijn Zender af te wachten, wanneer het de Heere behagen zou hem tot het openbare leven te roepen..

II. 1 Samuel 16:14-1 Samuel 16:23. Enige tijd na zijn zalving tot toekomstig koning over Israël, wordt David door goddelijke leiding aan het hof van de toen nog regerende koning gebracht, om hier, uit zijn stil leven in andere kring geplaatst, de plichten en gevaren van zijn toekomstig ambt te leren kennen, om in de eerste plaats zich reeds te oefenen en tegen de gevaren reeds door velerlei verzoekingen gesterkt te worden. Toen namelijk Saul, van wie de Geest van God tegelijk met zijn verwerping geweken was, door een boze geest gekweld en beangstigd werd, gaven zijn hovelingen hem de raad, door een bekwame harpspeler de hem kwellende geest te laten verbannen. Hij wordt op Isaï's jongste zoon opmerkzaam gemaakt, en laat deze ook aanstonds tot zijn dienst roepen.

Vers 13

13. Toen nam Samuël de oliehoorn, en hij zalfde hem in (uit) het midden van zijn broeders. Uit de acht zonen van Isaï werd David gezalfd, zonder dat de anderen iets daarvan bemerkten; daarna nam de offermaaltijd een aanvang. En de b) Geest van de HEERE werd na deze zalving vaardig over David 1) van die dag af en voortaan. 2) Daarna stond Samuël op, nadat het maal in vereniging met de oudsten gehouden was, en hij ging weer van Bethlehem naar Rama, 3)van waar hij gekomen was.

a) Psalms 89:21 b) Acts 7:46; Acts 13:22

1) David (de geliefde) was bij zijn troonsbestijging 30 jaar oud (2 Samuel 5:4), dus was hij naar onze berekening in het jaar 1085 voor Chr. geboren. Omdat hij nu bij zijn zalving, volgens de geschiedenis in 17:34vv., toch zeker reeds 18 jaar telde, zo kunnen wij het jaar van zijn zalving op 1067 v. Chr. stellen. Dientengevolge is hij naar onze mening nog enige tijd in de stilte gebleven, voordat hij tot Sauls hof kwam (1 Samuel 16:14vv.), evenals tevoren de schapen weidende, hoewel Samuël zeker meermalen met hem gesproken heeft..

2) Deze lering is nu uit deze woorden te trekken, dat de Geest van God op David bleef van die dag af, nadat hij door de bediening van Samuël met olie was gezalfd. Of nu die zalving hem de Geest van God gaf? Geenszins de uitwendige olie, maar de kracht van God. Zo hebben wij ook het verder ervoor te houden, dat het water van de Doop niet de kracht heeft, om onze zonden te doden en ons van de zonden af te wassen, maar dat het een zeker teken is, waardoor wij verder worden gebracht, n.l. tot het bloed van onze Heere Jezus Christus, dat ons een enkel bad is. Zo ook zien wij, dat die zalving van David zijn kracht ontleende aan de Heilige Geest, terwijl God door een zichtbaar teken verklaarde, dat Hij David tot zo grote waardigheid riep en hem ook, om die te volbrengen, met buitengewone genadegaven wilde begiftigen. Waar nu uitdrukkelijk gezegd wordt, dat de Heilige Geest op David bleef van die dag af en vervolgens daaruit blijkt, dat God Zijn werk niet laat varen, maar tot het einde toe volmaakt, indien wij maar niet door onze onbedachtzaamheid enige vertraging veroorzaken. Overigens het is zeker dat David, voordat hij gezalfd werd, niet een dom en slecht wezen was, of geheel ontbloot van de gave van God, maar dat de koninklijke Geest hier over hem kwam, die hij tevoren niet had, wat ook niet hoefde..

De zalving is evenzo min enkel ceremonie (uiterlijk gebruik zonder werkelijke kracht) als een Magie (toverachtig werkend middel zonder acht te geven op de gezindheid van hem, bij wie het aangewend wordt), maar het teken van een innerlijk, geestelijk voorval. Evenals de olie door haar fijne indringende kracht het lichaam van de oosterling verfrist en de levenskrachten opwekt, zo wil de goddelijke Geest het gehele menselijke organisme van de gezalfde opnieuw levend maken, om hem voor het hem opgedragen ambt geschikt te doen zijn. Is echter deze geestelijke wijding eenmaal ontvangen, moet zij ook bewaard en bewaakt worden. Saul had de vernieuwende Geest bij de zalving eveneens ontvangen (10:6,9), maar hij bedroefde die door zijn eigenzinnigheid en in de plaats van de verheugende Geest, kwam een boze geest van de duisternis (1 Samuel 16:14) over hem.

David was een geboren musicus en dichter; reeds als herder van Bethlehem speelde hij op de snaren en verenigde hij met zijn natuurlijke begaafdheid een hart vol diepe, de Heere bekende vroomheid. Maar Psalmen van David, de nog ongezalfde, bevat het boek der Psalmen evenmin als het Nieuwe Testament geschriften van de apostelen uit de tijd v r Pinksteren. Pas van de tijd af, toen met zijn zalving tot koning van Israël de Geest van de HEERE over hem kwam en hem op de hoogte van Zijn heerlijke roeping stelde, zong hij Psalmen, die in de Canon ene plaats hebben verkregen. Zij zijn de vrucht niet alleen van een hoogbegaafde en door de Geest van God gedreven persoon, maar ook van zijn eigenaardige lotgevallen en de daarmee verbonden lotgevallen van het volk. David's weg van zijn zalving af voerde door lijden tot heerlijkheid. Het lied is, zoals een Indisch spreekwoord zegt uit het leed voortgekomen, Sloka uit Soka..

"Van waar zouden David's Psalmen gekomen zijn, indien hij ook niet verzocht ware." In het geheel zijn er 80 Psalmen van hem (Psalms 1:1-41; 51-71; 101-103; 107-110, 122, 124, 131, 133, 138-145); de geschiedkundige aanleiding tot elke kan niet altijd aangewezen worden, waar dit echter het geval is, zullen wij bij de volgende voorstelling van David's leven daarop opmerkzaam maken. Hij is zozeer het voorbeeld van alle overige psalmdichters geworden, dat hij in zekere zin als de vader van alle psalmen kan beschouwd worden, waarom men op goede grond het gehele Psalmboek de "Psalmen van David" noemt..

Wij moeten in de Heilige Schrift onderscheid maken tussen de werking van de Heilige Geest als ambtelijk, als ten opzichte van kunst en wetenschappen en als zaligmakend..

David had reeds de zaligmakende werking van de Geest ontvangen, waar hij een kind van God was geworden, hier ontvangt hij de ambtelijke werking, waardoor de Heere hem met wijsheid vervult voor de aanstaande koninklijke regering. Tegelijk ontvangt hij ook de gave van wijsheid, om die heerlijke Psalmen te dichten, die wij van hem in de Psalmboeken hebben. In tegenstelling tot Saul lezen wij hier, dat de Geest van de Heere op David bleef..

3)Waarschijnlijk zal Samuël aan David en Isaï de betekenis van deze zalving hebben meegedeeld. Wij lezen echter niet van een gesprek van hem met de Gezalfde..

David bleef nog thuis en ging weer de schapen van zijn vader weiden. Niet uit onverschilligheid omtrent het lot, dat hem te beurt was gevallen, maar om in afhankelijkheid van zijn Zender af te wachten, wanneer het de Heere behagen zou hem tot het openbare leven te roepen..

II. 1 Samuel 16:14-1 Samuel 16:23. Enige tijd na zijn zalving tot toekomstig koning over Israël, wordt David door goddelijke leiding aan het hof van de toen nog regerende koning gebracht, om hier, uit zijn stil leven in andere kring geplaatst, de plichten en gevaren van zijn toekomstig ambt te leren kennen, om in de eerste plaats zich reeds te oefenen en tegen de gevaren reeds door velerlei verzoekingen gesterkt te worden. Toen namelijk Saul, van wie de Geest van God tegelijk met zijn verwerping geweken was, door een boze geest gekweld en beangstigd werd, gaven zijn hovelingen hem de raad, door een bekwame harpspeler de hem kwellende geest te laten verbannen. Hij wordt op Isaï's jongste zoon opmerkzaam gemaakt, en laat deze ook aanstonds tot zijn dienst roepen.

Vers 14

14. En de Geest van de HEERE, die nu in David was neergedaald, week van Saul; die nog enige tijd in zijn bewind gelaten werd, maar toch reeds onherroepelijk door God verworpen was, en een boze geest van 1) de HEERE, verschrikte hen, tot straf van zijn ongerechtigheid. Ten gevolge van zijn scheiding van God en van diens getrouwe profeet Samuël (15:35), voelde hij niet alleen voortdurend een grote leegte en onrust in zijn binnenste, te meer daar hij vroeger de hemelse gave gesmaakt had en de Heilige Geest deelachtig was geworden (10:9vv.; 11:6, Hebrews 6:4vv.), maar kwam hij ook van tijd tot tijd in verstoordheid tegen de Allerhoogste, en in melancholie of zwaarmoedigheid, die nu en dan zelfs tot openbaringen van waanzinnigheid aanleiding gaf.

1) Ook in Judges 9:23 lezen wij, dat God een boze geest tussen Abimelech en de mannen te Sichem gezonden heeft, die daar onheil zou stichten. De vraag, in hoeverre van God kan gezegd worden, dat Hij de boze geest zond, omdat toch niets kwaads maar alleen goeds van Hem uitgaat, is daar onbeantwoord gebleven. De vraag zou niets moeilijks hebben, indien wij ons de zaak zo konden denken, dat God Abimelech en de Sichemieten aan zichzelf overliet en hen overgaf aan de ontwikkeling van hun boze wil, zodat nu ook kwade gevolgen voor beide partijen moesten ontstaan. Echter is daar, evenals hier, niet zozeer sprake van het boze, dat in het mensenhart voorhanden is, maar van een bovennatuurlijke, geestelijke macht, van een persoonlijk boos wezen of een demon. Omdat Sauls tegenwoordige toestand enige verwantschap heeft met de bezetenen, waarvan in de Evangeliën meermalen gesproken wordt, willen wij eerst deze beschouwen, terwijl wij ons ten nutte maken, wat daarover door anderen, in het bijzonder door Dr. Ebrard gezegd is:

Onder demonen verstaat de Heilige Schrift de boze geesten, die in dienst van de satan staan en met hem tezamen het rijk van de duisternis vormen, waarvan hij de vorst is. Dat nu van de zijde van deze een ingrijpen in het lichamelijk zielenleven van de mens mogelijk is, leren de uitdrukkingen, bezetenen (woordelijk: gedemoniseerden (Matthew 4:24), door onreine geesten gekweld (Luke 6:18), door de satan gebonden (Luke 13:16), een waarzeggende geest hebben (Acts 16:16), evenals de uitdrukkingen die voor de wegneming van deze macht gebruikt worden: "uitdrijven, uitvaren" (Matthew 12:24vv. Acts 8:7). De ziel van een bezetene bevindt zich niet meer in het bezit van het lichaam; iets vreemds heeft zich tussen haar en het lichaam gedrongen en werkt hinderend op de lichamelijke organen. Niet in de ziel zelf heeft de demon zijn woonplaats genomen (de uitdrukking "bezetene" is daarom niet volkomen juist), niet deze of het "Ik" van de mens heeft hij in bezit (bij wie dit het geval is, als bij Judas, John 13:27 zijn het geen bezetenen maar verharde zondaars, rijp voor het gericht); integendeel werkt hij slechts direct op het gemoed, omdat hij het zenuwleven in zijn macht genomen heeft en daar dezelfde verschijningen teweegbrengt, die ook door andere verstorende invloeden in de lichamelijke organen van het zielenleven teweeggebracht kunnen worden. Dergelijke verschijningen zijn: een zekere soort van helderziendheid (Luke 4:34; Luke 8:28, Acts 16:16) of razernij (Matthew 8:28 Luke 8:28; Luke 9:39), epilepsie (vallende ziekte; Luke 9:39 Mark 9:28 Matthew 17:15), stomheid (Matthew 9:32; Matthew 12:22), lamheid (Luke 13:11), blindheid (Matthew 12:23), maanziekte (Matthew 17:15) en verdorring (Mark 9:18). Zowel bij de zieke zelf, als bij zijn omgeving vindt men overal een bepaalde overtuiging, dat een vreemde, demonische invloed die toestand veroorzaakt heeft. Reeds hieruit blijkt, dat alleen het lichamelijk zielenleven van de bezetene gestoord en gebonden is, maar niet de ziel of het "Ik" door de boze geest verdrongen en in bezit genomen is, de substantie of het wezen van de ziel integendeel zich in gezonden, hoewel lijdende toestand bevindt. Dit wordt ook daardoor bevestigd, dat zelfs dieren door demonen bezeten kunnen worden (Mark 5:11vv.), want het dier heeft het zenuwleven met de mens gemeen. Volgens nieuwere onderzoeken zijn bovendien de zogenaamde krankheden van de geest geen krankheden van de ziel, maar slechts van de fijnere lichamelijke organen van de ziel. De geheelde krankzinnige is weer dezelfde mens die hij voor zijn ziek worden geweest is, weet weer wat hij tevoren wist, terwijl hij echter de ziekte vergeten is; zelfs kan gedurende de lijdende toestand de ziel tot God bekeerd of tot kennis van de waarheid gebracht worden, zoals wij in het voorbeeld van Nebukadnezar (Daniël4:26vv.) zien. Dit komt daarvan, dat de substantie van de ziel dieper ligt dan het aardse bewustzijn. Wanneer nu het zenuwsysteem geprikkeld kan worden, niet alleen op lichamelijk materiëlen weg, als door drukking op de hersens, bloedvergiftiging enz., maar ook door inwerking van het ene zielenleven op het andere, bijvoorbeeld door middel van het zogenaamde dierlijk magnetisme (een onkuise opwelling in de ziel van de Magnetiseur kan bij de gemagnetiseerde aanstonds kramppijnen veroorzaken, tot de vreselijkste convulsies toe; en hoe door magnetisme een mens in de toestand van helderziendheid gebracht kan worden en zijn aards, wakend bewustzijn kan weggenomen worden, is bekend), waarom zou dan niet hetzelfde zenuwleven van een mens, dat voor de invloed van een vreemde menselijke ziel en haar zenuwenstromingen zo vatbaar is, dat voor instromingen vatbaar zijn, die van een niet menselijk wezen, een gevallen engel, uitgaan? Dit te meer, wanneer wij ons de demonen, zoals de engelen in het algemeen, niet alleen als geesten (spiritus meri), maar ook met een ander en fijner lichaam dan het menselijke mogen denken. De eerste oorzaak van de mogelijkheid van een inwerking van demonen op het lichamelijk zielenleven mag men geenszins zoeken in de zedelijke schuld van hem, die deze ondervindt. Het bezeten zijn komt in de Schrift bijna altijd voor als een ongeluk, als een deel van de algemene vloek over de zonde; zij is een ontzettend, verwoestend indringen van een macht van de duisternis in het zielenleven van de mens, dat tegenover de hel onmachtig is, omdat het onder de algemene ban van de zonde ligt.

Hoewel wij zo demonisch lijden en demonisch handelen, aan de ene zijde bezetenen, aan de andere roekeloze zondaars, streng onderscheiden, kan toch niet ontkend worden, dat wat anders gewoonlijk met wijze en genadige bedoeling door God toegelaten wordt, om de mens te tuchtigen, in enkele gevallen door Hem beschikt kan worden, om hem die Hij in de macht van de duisternis overgeeft, te straffen. Zo'n geval ligt zonder twijfel in Saul voor ons. De Heere heeft Zijn Geest van hem genomen, omdat hij Die bedroefd heeft. Zijn gemoed is door de overtuiging van de ongenade van God terneer gedrukt en innerlijk verscheurd, omdat hij geen boete gedaan heeft en zijn misdaad slechts verontschuldigd heeft, in plaats van die berouwvol te erkennen en zich onder de straf te buigen. Nu is dan door die omstandigheid de deur geopend, waardoor om zo te zeggen, de boze geesten bij hem kunnen insluipen, maar ter rechtvaardige vergelding voor zijn onboetvaardigheid, om zijn huichelachtig verdraaien van de waarheid en zijn twisten en morren tegen God, wordt hij door Hem overgegeven aan een boze demon, die bij hem woning maakt en van tijd tot tijd op zijn zenuwenleven zo werkt, dat hij nu eens in diepe zwaarmoedigheid en melancholie, dan eens in razernij raakt. Hij is daarom nog heden een arme lijdende en gekwelde, wiens toestand hartelijk medelijden opwekt, evenals later de dochter van de Kananse vrouw (Matthew 15:22) en de bezetenen in het land van de Gadarenen (Matthew 8:28 Mark 5:2vv. Luke 8:29). Ook is, indien niet volkomen genezing, toch verlichting voor hem mogelijk; de Heere voert zelf hem later degene toe, wiens snarenspel hem verkwikken kan, en die door de in hem wonende geest van vreugde en vrede, in zijn duistere ziel een lichtstraal van boven laat lichten. Aan David wordt macht gegeven de boze geest van Saul verjagen en zijn gemoed weer te verhelderen, zodat het beter met hem wordt (1 Samuel 16:23). Nadat het echter werkelijk beter met hem geworden is, komt een nieuwe beproeving voor Saul in 17. David's geloofsmoed, waarmee hij tot de strijd tegen de Filistijn Goliath gaat, doet bij Saul herinneringen ontwaken aan de heerlijkheid van het geloofsleven, die hij van vroeger tijd uit eigen ervaring kent; zijn hart wordt tot liefde voor de jongeling getrokken.

Had hij nu de liefde tot deze jongeling kunnen vasthouden en in hem, de tot toekomstige koning van Israël verkorene, het raadsbesluit van de Heere kunnen eren en zich onder de machtige hand van God kunnen verootmoedigen, zoals zijn zoon Jonathan dit op zo bewonderingwaardige wijze deed, wij twijfelen geen ogenblik of zijn ziel was gered, al bleef ook het koninkrijk voor hem en zijn huis verloren. Maar deze beproeving doorstaat hij net zo min als de beide vorige in 13, 15. Integendeel wordt hij toornig als de vrouwen zingen: "Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden, en begint hij de toekomstige vorst over het erfdeel van God heimelijk en openlijk naar het leven te staan (18). Een vermaning van God komt tot hem in hetgeen zijn zoon Jonathan tot hem spreekt (19:4vv.) en de vermaning vindt voor dat ogenblik ingang bij hem. Als hij zich echter opnieuw aan moordgedachten overgeeft (19:8vv.), komt ook de boze geest opnieuw over Saul, en hij werpt, van woede ontstoken, zijn spies naar David, om hem te doorboren. Het gebeurde te Najoth bij Rama, waar Saul onder de profeten geraakte en weer als vroeger onder hen profeteert (19:11vv.) brengt, omdat hij ook hierdoor zich niet tot bekering laat leiden, het tot die wending, dat de boze geest nu macht heeft, hem niet alleen meer lichamelijk te kwellen, maar hem zedelijk te verderven, hem van een gedemoniseerde tot een Judas te maken. Hier is dus het demonische lijden geworden tot een demonisch handelen..

De boze geest door de HEERE verwekt, die in Saul in de plaats van de Geest van de Heere trad, is niet alleen een innerlijk gevoel van zwaarmoedigheid over de hem aangekondigde verwerping, die in melancholie ontaarde en bij ogenblikken tot wanhoop overging, maar een hogere boze Macht, die zich van hem meester maakte en hem niet slechts de zielenrust wegnam, maar ook de ervaringen, gevoelens, voorstellingen en gedachten van zijn geest in beweging bracht en hem een tijdlang tot razernij bracht. Deze demon heet een boze geest, door de HEERE verwekt, omdat de Heere hem tot straf had gezonden, een boze Geest van God, of kortweg een Geest van God, of de boze Geest, als bovenmenselijk, geestelijk boze macht, maar nergens de Geest van de Heere..

Men zou het ongelofelijk achten, dat een boze geest over Saul kwam, nadat men getuige is geweest van de beloften van vroeger, die eens Samuël de koning gaf. Men hoorde toch de profeet zeggen: "de Geest van de Heere zal over u komen en gij zult in een andere man veranderd worden." De geschiedenis getuigt zelfs van hem: "God gaf hem een ander hart" en men ontmoette hem zelfs eens te midden van de profetenzonen, en hoorde hem vol geestdrift instemmen in hun lof voor Israël's God. Maar God kan een mens veel moois en begeerlijks laten ondervinden, zonder hem daardoor tevens een getuigenis van Zijn welgevallen te schenken. Hij kan zich van zo'n mens als een werktuig willen bedienen en hem omwille van anderen geestesgaven schenken zonder hem daarom te machtigen te geloven, dat zijn naam in de hemel aangeschreven is. Zo verleent Hij aan menige beheerser de gaven van wijsheid, van dapperheid, van moed; aan menige prediker theologische kennis, kerkelijke ambten, welsprekendheid, zonder daardoor de zo toegerustte toe te staan hieruit tot zijn kindschap van God te besluiten. Het woord: "Vrees niet, want Ik heb u verlost, Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt de Mijne" geldt alleen voor hen, die verbroken van hart zijn, in besliste strijd tegen de zonde staan en van harte de Heere wensen te dienen. Dit missen wij bij Saul. Na zijn zonde dacht hij er slechts aan zijn eer bij de mensen te redden. Had hij nog vol berouw op de borst geslagen en de Almachtige ootmoedig om vergeving gebeden, hij was gered en werkelijk tot een ander man geworden. Voor de treurende zijn toch de poorten van Gods woning altijd geopend. Welke schuld ook drukke, zij zullen ondervinden, dat bij onze God de barmhartigheden vele zijn. Maar zelfs het vreselijke woord van verwerping trof hem slechts als een onweerslag zonder hem te versmelten, en hij week daarvoor als eens Kaïn en later Judas verder van God. Zo overkwam hem, wat later de ongelukkige discipel overkwam..

In het Hebreeuws Meeëth Jahweh. D.i. door de Heere verwekt, om daarmee te kennen te geven, dat het niet de Geest van de Heere, de Geest van wijsheid en verstand was, maar een andere, die door de Heere aan Saul tot straf werd toegezonden..

Vers 14

14. En de Geest van de HEERE, die nu in David was neergedaald, week van Saul; die nog enige tijd in zijn bewind gelaten werd, maar toch reeds onherroepelijk door God verworpen was, en een boze geest van 1) de HEERE, verschrikte hen, tot straf van zijn ongerechtigheid. Ten gevolge van zijn scheiding van God en van diens getrouwe profeet Samuël (15:35), voelde hij niet alleen voortdurend een grote leegte en onrust in zijn binnenste, te meer daar hij vroeger de hemelse gave gesmaakt had en de Heilige Geest deelachtig was geworden (10:9vv.; 11:6, Hebrews 6:4vv.), maar kwam hij ook van tijd tot tijd in verstoordheid tegen de Allerhoogste, en in melancholie of zwaarmoedigheid, die nu en dan zelfs tot openbaringen van waanzinnigheid aanleiding gaf.

1) Ook in Judges 9:23 lezen wij, dat God een boze geest tussen Abimelech en de mannen te Sichem gezonden heeft, die daar onheil zou stichten. De vraag, in hoeverre van God kan gezegd worden, dat Hij de boze geest zond, omdat toch niets kwaads maar alleen goeds van Hem uitgaat, is daar onbeantwoord gebleven. De vraag zou niets moeilijks hebben, indien wij ons de zaak zo konden denken, dat God Abimelech en de Sichemieten aan zichzelf overliet en hen overgaf aan de ontwikkeling van hun boze wil, zodat nu ook kwade gevolgen voor beide partijen moesten ontstaan. Echter is daar, evenals hier, niet zozeer sprake van het boze, dat in het mensenhart voorhanden is, maar van een bovennatuurlijke, geestelijke macht, van een persoonlijk boos wezen of een demon. Omdat Sauls tegenwoordige toestand enige verwantschap heeft met de bezetenen, waarvan in de Evangeliën meermalen gesproken wordt, willen wij eerst deze beschouwen, terwijl wij ons ten nutte maken, wat daarover door anderen, in het bijzonder door Dr. Ebrard gezegd is:

Onder demonen verstaat de Heilige Schrift de boze geesten, die in dienst van de satan staan en met hem tezamen het rijk van de duisternis vormen, waarvan hij de vorst is. Dat nu van de zijde van deze een ingrijpen in het lichamelijk zielenleven van de mens mogelijk is, leren de uitdrukkingen, bezetenen (woordelijk: gedemoniseerden (Matthew 4:24), door onreine geesten gekweld (Luke 6:18), door de satan gebonden (Luke 13:16), een waarzeggende geest hebben (Acts 16:16), evenals de uitdrukkingen die voor de wegneming van deze macht gebruikt worden: "uitdrijven, uitvaren" (Matthew 12:24vv. Acts 8:7). De ziel van een bezetene bevindt zich niet meer in het bezit van het lichaam; iets vreemds heeft zich tussen haar en het lichaam gedrongen en werkt hinderend op de lichamelijke organen. Niet in de ziel zelf heeft de demon zijn woonplaats genomen (de uitdrukking "bezetene" is daarom niet volkomen juist), niet deze of het "Ik" van de mens heeft hij in bezit (bij wie dit het geval is, als bij Judas, John 13:27 zijn het geen bezetenen maar verharde zondaars, rijp voor het gericht); integendeel werkt hij slechts direct op het gemoed, omdat hij het zenuwleven in zijn macht genomen heeft en daar dezelfde verschijningen teweegbrengt, die ook door andere verstorende invloeden in de lichamelijke organen van het zielenleven teweeggebracht kunnen worden. Dergelijke verschijningen zijn: een zekere soort van helderziendheid (Luke 4:34; Luke 8:28, Acts 16:16) of razernij (Matthew 8:28 Luke 8:28; Luke 9:39), epilepsie (vallende ziekte; Luke 9:39 Mark 9:28 Matthew 17:15), stomheid (Matthew 9:32; Matthew 12:22), lamheid (Luke 13:11), blindheid (Matthew 12:23), maanziekte (Matthew 17:15) en verdorring (Mark 9:18). Zowel bij de zieke zelf, als bij zijn omgeving vindt men overal een bepaalde overtuiging, dat een vreemde, demonische invloed die toestand veroorzaakt heeft. Reeds hieruit blijkt, dat alleen het lichamelijk zielenleven van de bezetene gestoord en gebonden is, maar niet de ziel of het "Ik" door de boze geest verdrongen en in bezit genomen is, de substantie of het wezen van de ziel integendeel zich in gezonden, hoewel lijdende toestand bevindt. Dit wordt ook daardoor bevestigd, dat zelfs dieren door demonen bezeten kunnen worden (Mark 5:11vv.), want het dier heeft het zenuwleven met de mens gemeen. Volgens nieuwere onderzoeken zijn bovendien de zogenaamde krankheden van de geest geen krankheden van de ziel, maar slechts van de fijnere lichamelijke organen van de ziel. De geheelde krankzinnige is weer dezelfde mens die hij voor zijn ziek worden geweest is, weet weer wat hij tevoren wist, terwijl hij echter de ziekte vergeten is; zelfs kan gedurende de lijdende toestand de ziel tot God bekeerd of tot kennis van de waarheid gebracht worden, zoals wij in het voorbeeld van Nebukadnezar (Daniël4:26vv.) zien. Dit komt daarvan, dat de substantie van de ziel dieper ligt dan het aardse bewustzijn. Wanneer nu het zenuwsysteem geprikkeld kan worden, niet alleen op lichamelijk materiëlen weg, als door drukking op de hersens, bloedvergiftiging enz., maar ook door inwerking van het ene zielenleven op het andere, bijvoorbeeld door middel van het zogenaamde dierlijk magnetisme (een onkuise opwelling in de ziel van de Magnetiseur kan bij de gemagnetiseerde aanstonds kramppijnen veroorzaken, tot de vreselijkste convulsies toe; en hoe door magnetisme een mens in de toestand van helderziendheid gebracht kan worden en zijn aards, wakend bewustzijn kan weggenomen worden, is bekend), waarom zou dan niet hetzelfde zenuwleven van een mens, dat voor de invloed van een vreemde menselijke ziel en haar zenuwenstromingen zo vatbaar is, dat voor instromingen vatbaar zijn, die van een niet menselijk wezen, een gevallen engel, uitgaan? Dit te meer, wanneer wij ons de demonen, zoals de engelen in het algemeen, niet alleen als geesten (spiritus meri), maar ook met een ander en fijner lichaam dan het menselijke mogen denken. De eerste oorzaak van de mogelijkheid van een inwerking van demonen op het lichamelijk zielenleven mag men geenszins zoeken in de zedelijke schuld van hem, die deze ondervindt. Het bezeten zijn komt in de Schrift bijna altijd voor als een ongeluk, als een deel van de algemene vloek over de zonde; zij is een ontzettend, verwoestend indringen van een macht van de duisternis in het zielenleven van de mens, dat tegenover de hel onmachtig is, omdat het onder de algemene ban van de zonde ligt.

Hoewel wij zo demonisch lijden en demonisch handelen, aan de ene zijde bezetenen, aan de andere roekeloze zondaars, streng onderscheiden, kan toch niet ontkend worden, dat wat anders gewoonlijk met wijze en genadige bedoeling door God toegelaten wordt, om de mens te tuchtigen, in enkele gevallen door Hem beschikt kan worden, om hem die Hij in de macht van de duisternis overgeeft, te straffen. Zo'n geval ligt zonder twijfel in Saul voor ons. De Heere heeft Zijn Geest van hem genomen, omdat hij Die bedroefd heeft. Zijn gemoed is door de overtuiging van de ongenade van God terneer gedrukt en innerlijk verscheurd, omdat hij geen boete gedaan heeft en zijn misdaad slechts verontschuldigd heeft, in plaats van die berouwvol te erkennen en zich onder de straf te buigen. Nu is dan door die omstandigheid de deur geopend, waardoor om zo te zeggen, de boze geesten bij hem kunnen insluipen, maar ter rechtvaardige vergelding voor zijn onboetvaardigheid, om zijn huichelachtig verdraaien van de waarheid en zijn twisten en morren tegen God, wordt hij door Hem overgegeven aan een boze demon, die bij hem woning maakt en van tijd tot tijd op zijn zenuwenleven zo werkt, dat hij nu eens in diepe zwaarmoedigheid en melancholie, dan eens in razernij raakt. Hij is daarom nog heden een arme lijdende en gekwelde, wiens toestand hartelijk medelijden opwekt, evenals later de dochter van de Kananse vrouw (Matthew 15:22) en de bezetenen in het land van de Gadarenen (Matthew 8:28 Mark 5:2vv. Luke 8:29). Ook is, indien niet volkomen genezing, toch verlichting voor hem mogelijk; de Heere voert zelf hem later degene toe, wiens snarenspel hem verkwikken kan, en die door de in hem wonende geest van vreugde en vrede, in zijn duistere ziel een lichtstraal van boven laat lichten. Aan David wordt macht gegeven de boze geest van Saul verjagen en zijn gemoed weer te verhelderen, zodat het beter met hem wordt (1 Samuel 16:23). Nadat het echter werkelijk beter met hem geworden is, komt een nieuwe beproeving voor Saul in 17. David's geloofsmoed, waarmee hij tot de strijd tegen de Filistijn Goliath gaat, doet bij Saul herinneringen ontwaken aan de heerlijkheid van het geloofsleven, die hij van vroeger tijd uit eigen ervaring kent; zijn hart wordt tot liefde voor de jongeling getrokken.

Had hij nu de liefde tot deze jongeling kunnen vasthouden en in hem, de tot toekomstige koning van Israël verkorene, het raadsbesluit van de Heere kunnen eren en zich onder de machtige hand van God kunnen verootmoedigen, zoals zijn zoon Jonathan dit op zo bewonderingwaardige wijze deed, wij twijfelen geen ogenblik of zijn ziel was gered, al bleef ook het koninkrijk voor hem en zijn huis verloren. Maar deze beproeving doorstaat hij net zo min als de beide vorige in 13, 15. Integendeel wordt hij toornig als de vrouwen zingen: "Saul heeft zijn duizenden verslagen, maar David zijn tienduizenden, en begint hij de toekomstige vorst over het erfdeel van God heimelijk en openlijk naar het leven te staan (18). Een vermaning van God komt tot hem in hetgeen zijn zoon Jonathan tot hem spreekt (19:4vv.) en de vermaning vindt voor dat ogenblik ingang bij hem. Als hij zich echter opnieuw aan moordgedachten overgeeft (19:8vv.), komt ook de boze geest opnieuw over Saul, en hij werpt, van woede ontstoken, zijn spies naar David, om hem te doorboren. Het gebeurde te Najoth bij Rama, waar Saul onder de profeten geraakte en weer als vroeger onder hen profeteert (19:11vv.) brengt, omdat hij ook hierdoor zich niet tot bekering laat leiden, het tot die wending, dat de boze geest nu macht heeft, hem niet alleen meer lichamelijk te kwellen, maar hem zedelijk te verderven, hem van een gedemoniseerde tot een Judas te maken. Hier is dus het demonische lijden geworden tot een demonisch handelen..

De boze geest door de HEERE verwekt, die in Saul in de plaats van de Geest van de Heere trad, is niet alleen een innerlijk gevoel van zwaarmoedigheid over de hem aangekondigde verwerping, die in melancholie ontaarde en bij ogenblikken tot wanhoop overging, maar een hogere boze Macht, die zich van hem meester maakte en hem niet slechts de zielenrust wegnam, maar ook de ervaringen, gevoelens, voorstellingen en gedachten van zijn geest in beweging bracht en hem een tijdlang tot razernij bracht. Deze demon heet een boze geest, door de HEERE verwekt, omdat de Heere hem tot straf had gezonden, een boze Geest van God, of kortweg een Geest van God, of de boze Geest, als bovenmenselijk, geestelijk boze macht, maar nergens de Geest van de Heere..

Men zou het ongelofelijk achten, dat een boze geest over Saul kwam, nadat men getuige is geweest van de beloften van vroeger, die eens Samuël de koning gaf. Men hoorde toch de profeet zeggen: "de Geest van de Heere zal over u komen en gij zult in een andere man veranderd worden." De geschiedenis getuigt zelfs van hem: "God gaf hem een ander hart" en men ontmoette hem zelfs eens te midden van de profetenzonen, en hoorde hem vol geestdrift instemmen in hun lof voor Israël's God. Maar God kan een mens veel moois en begeerlijks laten ondervinden, zonder hem daardoor tevens een getuigenis van Zijn welgevallen te schenken. Hij kan zich van zo'n mens als een werktuig willen bedienen en hem omwille van anderen geestesgaven schenken zonder hem daarom te machtigen te geloven, dat zijn naam in de hemel aangeschreven is. Zo verleent Hij aan menige beheerser de gaven van wijsheid, van dapperheid, van moed; aan menige prediker theologische kennis, kerkelijke ambten, welsprekendheid, zonder daardoor de zo toegerustte toe te staan hieruit tot zijn kindschap van God te besluiten. Het woord: "Vrees niet, want Ik heb u verlost, Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt de Mijne" geldt alleen voor hen, die verbroken van hart zijn, in besliste strijd tegen de zonde staan en van harte de Heere wensen te dienen. Dit missen wij bij Saul. Na zijn zonde dacht hij er slechts aan zijn eer bij de mensen te redden. Had hij nog vol berouw op de borst geslagen en de Almachtige ootmoedig om vergeving gebeden, hij was gered en werkelijk tot een ander man geworden. Voor de treurende zijn toch de poorten van Gods woning altijd geopend. Welke schuld ook drukke, zij zullen ondervinden, dat bij onze God de barmhartigheden vele zijn. Maar zelfs het vreselijke woord van verwerping trof hem slechts als een onweerslag zonder hem te versmelten, en hij week daarvoor als eens Kaïn en later Judas verder van God. Zo overkwam hem, wat later de ongelukkige discipel overkwam..

In het Hebreeuws Meeëth Jahweh. D.i. door de Heere verwekt, om daarmee te kennen te geven, dat het niet de Geest van de Heere, de Geest van wijsheid en verstand was, maar een andere, die door de Heere aan Saul tot straf werd toegezonden..

Vers 16

16. Onze heer zegge 1) toch tot ons, uw knechten, die voor uw aangezicht staan, om uw bevelen te volbrengen, dat zij een man zoeken, die op de harp 2) spelen kan; en het zal geschieden, als de boze geest van God op u is, dat hij met zijn hand spele, dat het beter met u worde.3)

1) Zeggen, in de zin van, gebieden. Wanneer een Oosters vorst iets zegt, heeft dit de kracht van een bevel..

2) Men moet de Hebreeuwse harp (Kinnor) niet denken als onze tegenwoordige, maar meer als de gitaar of Arabische citer; de snaren (volgens afbeeldingen op Makkabese munten acht of nog minder in getal) waren bij deze gespannen over een klankbord op de wijze van een schildpad. In vereniging hiermee komt dikwijls voor de Nebel (= psalter, snaarspeeltuig), die overeen kwam met de Kussir, die nog heden in Egypte en Arabië veel in gebruik is. Deze was van cypressen- of rood sandelhout, en had, zoals Augustinus meedeelt, de resonantkas boven..

3) Dat ernstige gemoedsziekten, zelfs waanzin, ja ook razernij, door harmonieën van toonspel of gezang, dat Klopstock "de ziel van snaren" noemt, tot rust gebracht kunnen worden, hebben ondervindingen bevestigd.

Asclepiades, een beroemd geneesheer van de Griekse oudheid, was gewend krankzinnigen, wanneer zij razend werden, door muziek tot hun verstand te brengen en van Karel IX is bekend, dat hij na de bloedbruiloft te Parijs (in de nacht van 24 op 25 Augustus 1572, de Bartholomesnacht) de muziek als middel tegen zijn onrust van de nacht gebruikte..

Vers 16

16. Onze heer zegge 1) toch tot ons, uw knechten, die voor uw aangezicht staan, om uw bevelen te volbrengen, dat zij een man zoeken, die op de harp 2) spelen kan; en het zal geschieden, als de boze geest van God op u is, dat hij met zijn hand spele, dat het beter met u worde.3)

1) Zeggen, in de zin van, gebieden. Wanneer een Oosters vorst iets zegt, heeft dit de kracht van een bevel..

2) Men moet de Hebreeuwse harp (Kinnor) niet denken als onze tegenwoordige, maar meer als de gitaar of Arabische citer; de snaren (volgens afbeeldingen op Makkabese munten acht of nog minder in getal) waren bij deze gespannen over een klankbord op de wijze van een schildpad. In vereniging hiermee komt dikwijls voor de Nebel (= psalter, snaarspeeltuig), die overeen kwam met de Kussir, die nog heden in Egypte en Arabië veel in gebruik is. Deze was van cypressen- of rood sandelhout, en had, zoals Augustinus meedeelt, de resonantkas boven..

3) Dat ernstige gemoedsziekten, zelfs waanzin, ja ook razernij, door harmonieën van toonspel of gezang, dat Klopstock "de ziel van snaren" noemt, tot rust gebracht kunnen worden, hebben ondervindingen bevestigd.

Asclepiades, een beroemd geneesheer van de Griekse oudheid, was gewend krankzinnigen, wanneer zij razend werden, door muziek tot hun verstand te brengen en van Karel IX is bekend, dat hij na de bloedbruiloft te Parijs (in de nacht van 24 op 25 Augustus 1572, de Bartholomesnacht) de muziek als middel tegen zijn onrust van de nacht gebruikte..

Vers 18

18. Toen antwoordde n van de jongelingen, een van de mindere hofbeambten, en zei: Zie, ik heb gezien, ik ken een zoon van Isaï, de Bethlehemiet, met name David, die spelen kan, en hij is een dapper held en een krijgsman, die reeds verscheidene bewijzen van zijn kracht gegeven heeft (17:34vv.) en verstandig in zaken, geschikt om iets te volbrengen, en bovendien een mooi man (1 Samuel 16:12), en de HEERE is met hem.

Hieruit blijkt dat, hoewel David na zijn zalving tot de bezigheden van het land terugkeerde, en er op zijn hoofd geen merkteken van zijn zalving, die hij met grote zorgvuldigheid geheim hield, was overgebleven, het nochtans onmogelijk was, dat de werkelijke gaven van de Geest, door de zalfolie betekend, verborgen konden blijven, maar dat ze zelfs door de duisternis van een afgezonderde levenswijze heen, een zo mooi licht van zich gaven, dat al zijn buren en bekenden de grote vorderingen van zijn deugd en bekwaamheden met verwondering opmerkten..

Deze getuigenis omtrent David is een schildering van geestelijke en lichamelijke voorrechten, zoals ze zelden verenigd zijn. Men bemerkte die meer buiten- dan binnenshuis. Zeker heeft men wel in zijn huis een indruk gehad van David's buitengewone geest, maar deze niet begrepen en verkeerd verklaard. Een bewijs daarvan vinden wij in Eliabs toorn (17:28), als David in het leger is gekomen en hem ondervraagt. Men wist wel in zijn huis, dat zijn geest op iets hogers dan de kudden gericht was, maar achtte dit de overmoed van een verkeerde gezindheid; men begreep niet dat hetgeen, waarnaar David's hogere geest streefde, geen door hemzelf opgevat voornemen, maar zijn natuur en zijn goddelijk recht was. David weet, dat hij bij dit misverstand van zijn huis niets verrichten kan; met een kort weerwoord verlaat hij dan ook zijn broeder (17:29vv.). Hij behoort tot die diepe, veelomvattende naturen, die in hun naaste omgeving altijd met het grootste misverstand te strijden hebben, maar die juist daarom geroepen zijn, de wijde ruimte te zoeken, om te ontwikkelen en te openbaren wat in haar is, opdat door daden blijke, wat niet door woorden duidelijk kan gemaakt worden. Eliab, zijn broeder, noemde zijn hart boos; lang na David's dood blijft in David's koningshuis de reinheid en rechtschapenheid van David's hart het hoogste voorbeeld (1 Kings 15:3).

Vers 18

18. Toen antwoordde n van de jongelingen, een van de mindere hofbeambten, en zei: Zie, ik heb gezien, ik ken een zoon van Isaï, de Bethlehemiet, met name David, die spelen kan, en hij is een dapper held en een krijgsman, die reeds verscheidene bewijzen van zijn kracht gegeven heeft (17:34vv.) en verstandig in zaken, geschikt om iets te volbrengen, en bovendien een mooi man (1 Samuel 16:12), en de HEERE is met hem.

Hieruit blijkt dat, hoewel David na zijn zalving tot de bezigheden van het land terugkeerde, en er op zijn hoofd geen merkteken van zijn zalving, die hij met grote zorgvuldigheid geheim hield, was overgebleven, het nochtans onmogelijk was, dat de werkelijke gaven van de Geest, door de zalfolie betekend, verborgen konden blijven, maar dat ze zelfs door de duisternis van een afgezonderde levenswijze heen, een zo mooi licht van zich gaven, dat al zijn buren en bekenden de grote vorderingen van zijn deugd en bekwaamheden met verwondering opmerkten..

Deze getuigenis omtrent David is een schildering van geestelijke en lichamelijke voorrechten, zoals ze zelden verenigd zijn. Men bemerkte die meer buiten- dan binnenshuis. Zeker heeft men wel in zijn huis een indruk gehad van David's buitengewone geest, maar deze niet begrepen en verkeerd verklaard. Een bewijs daarvan vinden wij in Eliabs toorn (17:28), als David in het leger is gekomen en hem ondervraagt. Men wist wel in zijn huis, dat zijn geest op iets hogers dan de kudden gericht was, maar achtte dit de overmoed van een verkeerde gezindheid; men begreep niet dat hetgeen, waarnaar David's hogere geest streefde, geen door hemzelf opgevat voornemen, maar zijn natuur en zijn goddelijk recht was. David weet, dat hij bij dit misverstand van zijn huis niets verrichten kan; met een kort weerwoord verlaat hij dan ook zijn broeder (17:29vv.). Hij behoort tot die diepe, veelomvattende naturen, die in hun naaste omgeving altijd met het grootste misverstand te strijden hebben, maar die juist daarom geroepen zijn, de wijde ruimte te zoeken, om te ontwikkelen en te openbaren wat in haar is, opdat door daden blijke, wat niet door woorden duidelijk kan gemaakt worden. Eliab, zijn broeder, noemde zijn hart boos; lang na David's dood blijft in David's koningshuis de reinheid en rechtschapenheid van David's hart het hoogste voorbeeld (1 Kings 15:3).

Vers 20

20. Toen nam Isaï, volgens de gewoonte om een aanzienlijk man nooit zonder geschenk te naderen (9:7), een ezel, met brood beladen, en een leren zak met wijn (Joshua 9:5 Matthew 9:17) op een tweede ezel, en een geitenbokje, 1) tezamen een wel eenvoudig, maar voor die tijden reeds zeer aanzienlijk geschenk; en hij zond ze door de hand van zijn zoon David aan Saul, opdat deze zich daarmee aan de koning zou voorstellen.

1) Deze geschenken waren overeenkomstig de gewoonte van die dagen, en toont wel aan, hoe eenvoudig de zeden waren aan het hof van Saul. Het was tevens een bewijs van eerbied en hoogachting van Isaï voor Saul, de Gezalfde van de Heere. Nog altijd is het de gewoonte in het Oosten, om bij het bezoeken van vorsten geschenken mee te nemen..

Vers 20

20. Toen nam Isaï, volgens de gewoonte om een aanzienlijk man nooit zonder geschenk te naderen (9:7), een ezel, met brood beladen, en een leren zak met wijn (Joshua 9:5 Matthew 9:17) op een tweede ezel, en een geitenbokje, 1) tezamen een wel eenvoudig, maar voor die tijden reeds zeer aanzienlijk geschenk; en hij zond ze door de hand van zijn zoon David aan Saul, opdat deze zich daarmee aan de koning zou voorstellen.

1) Deze geschenken waren overeenkomstig de gewoonte van die dagen, en toont wel aan, hoe eenvoudig de zeden waren aan het hof van Saul. Het was tevens een bewijs van eerbied en hoogachting van Isaï voor Saul, de Gezalfde van de Heere. Nog altijd is het de gewoonte in het Oosten, om bij het bezoeken van vorsten geschenken mee te nemen..

Vers 21

21. Zo kwam David, door de wonderbare leiding van God, die hem op zijn toekomstige roeping wilde voorbereiden, tot Saul, en hij stond voor zijn aangezicht met zijn harp; en hij (Saul) beminde hem (David) zeer wegens de goede uitwerking, die David's spel op zijn gemoed uitoefende, en hij werd, zozeer was de koning over hem tevreden, zijn wapendrager, 1) zijn adjudant, zonder daardoor nog aan de krijgsdienst verbonden te zijn (17:22, 38vv.).

1) Dit ging niet buiten de Goddelijke Voorzienigheid om. Het was de leiding van God, om hem aldus aan het hof te brengen, opdat hij aan de ene zijde werd voorbereid op zijn toekomstige werkkring, maar ook, om met het volk in nadere kennis te komen, om de liefde van het volk te winnen. Aan de andere zijde begon nu ook straks voor David de school van het lijden, opdat hij ook daardoor werd gevormd tot de man naar Gods hart en voorbereid om koning over het volk van God te zijn, zoals de Heere hem wenste.. 23. En het geschiedde, toen de boze geest van God (1 Samuel 16:16) over Saul was, zo nam David de harp, en hij speelde met zijn hand; dat was voor Saul een verademing, het werd hem gemakkelijker, wanneer hij naar de tonen luisterde, en het werd beter met hem, en de boze geest week van hem; want nog had de Heere, hoewel Hij Saul verworpen had in dit opzicht, dat zijn rijk niet bestaan zou, gedachten van vrede over hem; daarom juist bracht Hij David tot hem, in wiens ziel de vrijmoedige Geest 1) heerste, en deze Geest van vrede en vreugde was het, die de machtige invloed op het droevige gemoed van de koning teweegbracht.

1) "De vrijmoedige geest ondersteune mij," bidt later David bij zijn boete (Psalms 51:14). Daarbij denkt hij wel in stilte aan Saul en de verschrikkelijke toestanden, waarin de boze geest deze bracht..

Muziek, gezelschap, uitspanningen of bezigheid hebben dikwijls voor een tijd het gewonde geweten tot rust gebracht; maar niets kan een werkelijke genezing aanbrengen, dan het bloed van Christus, aangenomen in geloof, en de heiligmakende Geest, die door Zijn heilige vertroostingen, van de vergiffenis verzekert. Alle andere proeven om godsdienstige melancholie weg te nemen, zijn zeker middelen om de droefheid te doen toenemen, of in deze of in de toekomende tijd..

Wanneer er gezegd wordt, dat de boze geest, waardoor Saul geplaagd werd, week als David op de harp speelde, dan hebben wij dit zo te beschouwen, dat hem wel het geopperde plan voordelig was, maar door een bijzondere beschikking en door de gunst van God, zodat men daaromtrent niet moet vaststellen, dat God altijd op die wijze met anderen zal handelen en moet niet al te haastig dit voorbeeld worden nagevolgd..

Vers 21

21. Zo kwam David, door de wonderbare leiding van God, die hem op zijn toekomstige roeping wilde voorbereiden, tot Saul, en hij stond voor zijn aangezicht met zijn harp; en hij (Saul) beminde hem (David) zeer wegens de goede uitwerking, die David's spel op zijn gemoed uitoefende, en hij werd, zozeer was de koning over hem tevreden, zijn wapendrager, 1) zijn adjudant, zonder daardoor nog aan de krijgsdienst verbonden te zijn (17:22, 38vv.).

1) Dit ging niet buiten de Goddelijke Voorzienigheid om. Het was de leiding van God, om hem aldus aan het hof te brengen, opdat hij aan de ene zijde werd voorbereid op zijn toekomstige werkkring, maar ook, om met het volk in nadere kennis te komen, om de liefde van het volk te winnen. Aan de andere zijde begon nu ook straks voor David de school van het lijden, opdat hij ook daardoor werd gevormd tot de man naar Gods hart en voorbereid om koning over het volk van God te zijn, zoals de Heere hem wenste.. 23. En het geschiedde, toen de boze geest van God (1 Samuel 16:16) over Saul was, zo nam David de harp, en hij speelde met zijn hand; dat was voor Saul een verademing, het werd hem gemakkelijker, wanneer hij naar de tonen luisterde, en het werd beter met hem, en de boze geest week van hem; want nog had de Heere, hoewel Hij Saul verworpen had in dit opzicht, dat zijn rijk niet bestaan zou, gedachten van vrede over hem; daarom juist bracht Hij David tot hem, in wiens ziel de vrijmoedige Geest 1) heerste, en deze Geest van vrede en vreugde was het, die de machtige invloed op het droevige gemoed van de koning teweegbracht.

1) "De vrijmoedige geest ondersteune mij," bidt later David bij zijn boete (Psalms 51:14). Daarbij denkt hij wel in stilte aan Saul en de verschrikkelijke toestanden, waarin de boze geest deze bracht..

Muziek, gezelschap, uitspanningen of bezigheid hebben dikwijls voor een tijd het gewonde geweten tot rust gebracht; maar niets kan een werkelijke genezing aanbrengen, dan het bloed van Christus, aangenomen in geloof, en de heiligmakende Geest, die door Zijn heilige vertroostingen, van de vergiffenis verzekert. Alle andere proeven om godsdienstige melancholie weg te nemen, zijn zeker middelen om de droefheid te doen toenemen, of in deze of in de toekomende tijd..

Wanneer er gezegd wordt, dat de boze geest, waardoor Saul geplaagd werd, week als David op de harp speelde, dan hebben wij dit zo te beschouwen, dat hem wel het geopperde plan voordelig was, maar door een bijzondere beschikking en door de gunst van God, zodat men daaromtrent niet moet vaststellen, dat God altijd op die wijze met anderen zal handelen en moet niet al te haastig dit voorbeeld worden nagevolgd..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Samuel 16". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-samuel-16.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile