Lectionary Calendar
Tuesday, November 5th, 2024
the Week of Proper 26 / Ordinary 31
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Romeinen 6

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, ROMEINEN 6

Nadat de apostel in den brede het grote leerstuk van de rechtvaardigmaking door het geloof heeft gesteld, uitgelegd en bewezen, gaat hij er nu toe over, uit vrees dat iemand misschien vergif zou zuigen uit deze zoete bloem en de genade Gods in onreinheid en wetteloosheid verkeren om met gelijken ijver, keur van uitdrukkingen en breedheid van bewijsvoering aan te dringen op de besliste noodzakelijkheid van heiligmaking en een heilig leven, als de onafscheidelijke vrucht en metgezel van de rechtvaardigmaking. Want indien Jezus Christus door God voor enige ziel is gemaakt tot rechtvaardigheid, dan werd Hij daardoor ook tot heiligmaking voor haar gemaakt, 1 Corinthians 1:30. Het water en het bloed vloeiden tegelijkertijd uit de doorstoken zijde van den gestorven Jezus. En wij moeten ons er voor hoeden te scheiden wat God saamgevoegd heeft.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, ROMEINEN 6

Nadat de apostel in den brede het grote leerstuk van de rechtvaardigmaking door het geloof heeft gesteld, uitgelegd en bewezen, gaat hij er nu toe over, uit vrees dat iemand misschien vergif zou zuigen uit deze zoete bloem en de genade Gods in onreinheid en wetteloosheid verkeren om met gelijken ijver, keur van uitdrukkingen en breedheid van bewijsvoering aan te dringen op de besliste noodzakelijkheid van heiligmaking en een heilig leven, als de onafscheidelijke vrucht en metgezel van de rechtvaardigmaking. Want indien Jezus Christus door God voor enige ziel is gemaakt tot rechtvaardigheid, dan werd Hij daardoor ook tot heiligmaking voor haar gemaakt, 1 Corinthians 1:30. Het water en het bloed vloeiden tegelijkertijd uit de doorstoken zijde van den gestorven Jezus. En wij moeten ons er voor hoeden te scheiden wat God saamgevoegd heeft.

Verzen 1-23

Romeinen 6:1-23

De wijze, waarop de apostel de hier volgende redenering aan het voorgaand betoog vastknoopt, is zeer opmerkelijk. Wat zullen wij dan zeggen? Welk gebruik zullen wij nu maken van dit heerlijke en troostrijke leerstuk? Zullen wij het kwade doen opdat het goede daaruit voortkome, zoals sommigen zeggen dat wij leren? Romans 3:8. Zullen wij in de zonde blijven opdat de genade meerder worde? Zullen wij er aanleiding uit nemen om met des te meer vrijmoedigheid te zondigen, opdat Gods genade door de vergeving des te meer verheerlijkt worde? Is dat het gebruik, dat er van gemaakt moet worden? Neen, dat zou een misbruik zijn, en de apostel schrikt van de enkele gedachte terug, Romans 6:2. Dat zij verre! Verre zij het van ons aan zulk een denkbeeld voedsel te geven! Hij wijst die tegenwerping terug op dezelfde wijze als Christus de zwaarste verzoeking van den Satan afsloeg: Ga achter Mij, Satan! Matthew 4:10. Alle gedachten, die enig voordeel aan de zonde geven of in de praktijk de deur openen voor de onzedelijkheid, hoe uitlokkend en aannemelijk zij ook mogen voorgesteld worden, door de bewering dat zij de toepassing van vrije genade bevorderen, behoren met den grootsten afschuw verworpen te worden, want de waarheid in Jezus is de waarheid, die naar de godzaligheid is, Titus 1:1. De apostel beijvert zich in dit hoofdstuk om aan te dringen op de noodzakelijkheid van heiligheid, wij kunnen zijn gedachten onder twee hoofden rangschikken: opwekkingen tot heiligheid, door hare natuur in het licht te stellen, en zijn beweegredenen of bewijsvoeringen om deze opwekkingen kracht bij te zetten, die haar noodwendigheid aantonen.

I. Wat de eerste betreft, daaruit kunnen wij den aard van de heiligmaking leren kennen, wat zij is en waarin zij bestaat. In het algemeen genomen bevat zij twee dingen: doding en levendmaking, doding van de zonden en levend worden tot rechtvaardigheid, elders genoemd het uittrekken van den ouden mens en het aandoen van den nieuwen mens, of ook: ophouden met kwaad doen en leren goed doen.

1. Doding, uittrekken van den ouden mens, op verscheidene wijzen wordt dat uitgedrukt.

A. Wij mogen niet langer in de zonden leven, Romans 6:2, wij mogen niet meer zijn zoals wij geweest zijn, en niet meer doen zoals wij gedaan hebben. De tijd, die wij in de zonden geleefd hebben, moet ons genoeg zijn, 1 Peter 4:3. Ofschoon er niemand zonder zonde is, toch zijn er, Gode zij dank, dezulken, die niet meer leven in de zonde, er niet in leven als in hun element, er hun werk niet van maken, en dat is: geheiligd zijn.

B. Het lichaam der zonde moet teniet gedaan worden, Romans 6:6. Het verderf, dat in ons woont, is het lichaam der zonde, het bestaat uit verscheidene delen en leden, gelijk een lichaam. Dat is de wortel, waaraan de bijl moet gelegd worden. Wij moeten niet alleen ophouden zondige daden te bedrijven, dat kan ook geschieden door uitwendige verhindering of andere invloeden, maar wij moeten maken dat de zondige gewoonten en neigingen verzwakt en vernietigd worden. Wij moeten niet alleen de afgoden uit het heiligdom wegwerpen, maar ook de afgoden van onreinheid uit onze harten.

Opdat wij niet meer de zonde dienen. De daadwerkelijke overtreding wordt zonder twijfel voor een groot deel voorkomen door de kruisiging en doding van de oorspronkelijke verdorvenheid. Verstoor, verwoest, dood het lichaam der zonde, en dan, ofschoon er nog Kananieten in het land zullen overblijven, toch zullen ze de Israëlieten niet meer tot slavernij kunnen brengen. Het is het lichaam der zonde, dat den scepter zwaait en de ijzeren wagens op ons hoofd doet rijden, wordt dat teniet gedaan dan is daardoor het juk gebroken. De dood van Eglon den dwingeland was de bevrijding van de verdrukte Israëlieten uit de macht der Moabieten.

C. Wij moeten dood zijn voor de zonden, Romans 6:11. De dood van den verdrukker is een verademing, en nog meer de dood van den verdrukte, Job 3:17, Job 3:18. De dood brengt rust aan den vermoeide. Zo moeten wij dood zijn voor de zonden, hij die dood is kan zijn meester niet meer gehoorzamen, naar de ogen zien, eerbied bewijzen, of zijn wil vervullen. Wij moeten zo onverschillig zijn voor de vermaken en genoegens der zonde als een stervende voor zijn vroegere zaken. Hij, die gestorven is, werd gescheiden van zijn vroeger gezelschap, zijn vroegeren omgang, werkzaamheid, genietingen, bezigheden, hij is niet meer wat hij geweest is, doet niet meer wat hij deed, heeft niet meer wat hij had. De dood maakt een machtige verandering, en zulk een verandering maakt de heiligmaking in de ziel, zij snijdt alle gemeenschap met de zonde af.

D. De zonde moet niet heersen in ons sterfelijk lichaam, om haar te gehoorzamen, Romans 6:12. Ofschoon de zonde als een vogelvrij-verklaarde moge overblijven, ofschoon zij zelfs met tiranniek geweld moge verdrukken, laat haar niet heersen als koningin. Laat haar u de wet niet stellen, niet in den raad voorzitten, niet de strijdkrachten bevelen, laat haar niet de voornaamste zijn in de ziel, zodat wij haar zouden gehoorzamen. Ofschoon wij nu en dan door haar mogen overrompeld en overwonnen worden, toch mogen wij haar niet gehoorzamen in hare begeerlijkheden. De zondige begeerlijkheden mogen onze wet niet zijn, waaraan wij met toestemming gehoorzaamheid bewijzen zouden. In de begeerlijkheden van dat lichaam, en tais epithumiais autoe. Dat ziet op het lichaam, niet op de zonde. De zonde ligt veel in de verheerlijking van het lichaam en in het inwilligen van zijn begeerten. En er is een reden bijgevoegd in de woorden uw sterflijk lichaam. Laat de zonde niet in uw lichaam heersen, omdat het een sterflijk lichaam is, dat eerlang tot stof vergaan zal. De zonde maakte onze lichamen stoflijk, betoon daarom geen gehoorzaamheid aan deze vijandin.

E. Wij moeten niet onze leden stellen aan de zonde tot wapenen der ongerechtigheid, Romans 6:13. Door onze zondige natuur worden de leden van ons lichaam gebruikt als speelballen, waardoor de lusten des vlezes ingewilligd worden, maar wij mogen geen toestemming geven tot zulk misbruik. De leden van ons lichaam zijn vreeslijk en wonderlijk gemaakt, het is een schande zo ze verlaagd worden tot werktuigen van den Satan, tot wapenen der ongerechtigheid, middelen voor zondige handelingen, overeenkomstig de zondige neigingen. Ongerechtigheid leidt tot zonde, de zondige daden versterken en bevestigen de zondige gewoonten, de ene zonde baart de andere, zij is als een gestadig druipend lek, verlaat haar alvorens zij u overheerst. De leden van uw lichaam kunnen wellicht, door de overmacht der verzoeking, gedwongen worden om werktuigen van de zonde te worden, maar stelt ze er zelven niet toe, stemt er niet in toe. Dit is de ene zijde van de heiligmaking: doding.

2. Levendmaking, of der gerechtigheid leven. Wat is dat?

A. Het is wandelen in nieuwigheid des levens, Romans 6:4. Nieuwigheid des levens onderstelt nieuwigheid des harten, want uit het hart zijn de oorsprongen des levens en er is geen middel om den stroom zoet te maken indien de bron niet zoet wordt. Wandelen, in den zin der Schrift, wordt genoemd voor den gang en den omgang van ons gedrag, die moeten nieuw zijn. Wij moeten wandelen naar nieuwe wetten, met een nieuw doel, door nieuwe beginselen. Wij moeten een nieuwen weg kiezen, nieuwe paden om in te wandelen, nieuwe leidslieden om ons daarop voor te gaan, nieuw gezelschap om mede te reizen. De oude dingen moeten voorbijgegaan zijn, alles moet nieuw geworden zijn. De mens moet zijn wat hij niet was, doen wat hij niet deed.

B. Het is Gode levend geworden zijn in Christus Jezus onzen Heere, Romans 6:11. Omgaan met God, eerbied voor Hem koesteren, zich in Hem verheugen, met Hem in betrekking staan, bij alle gelegenheden de ziel naar Hem laten uitgaan als naar het voorwerp onzer hoogste vermaking, waarin wij ons verlustigen, dat is Gode levend geworden zijn. De liefde Gods heersende in onze harten is het leven van de ziel naar God. De ziel is waar zij liefheeft, veel meer dan waar zij leeft. Het is dat al onze begeerten en verlangens leven naar God. Of leven (ons leven in het vlees) naar God tot Zijn eer en heerlijkheid als ons doel, door Zijn wil en woord als onze leidraad, in al onze wegen Hem erkennen en kennen, altijd de ogen op Hem gevestigd houden, dat is leven voor God. Door Jezus Christus onzen Heere. Christus is ons geestelijk leven, daar is geen leven naar God dan door Hem. Hij is de Middelaar, er kan geen troost van God ontvangen worden, geen door Hem aangenomen eerbied voor God zijn, dan in en door Jezus Christus. Geen gemeenschap tussen de zondige ziel en den heiligen God is mogelijk dan door het middelaarschap van den Heere Jezus..Door Christus als de bewerker en onderhouder van dat leven, door Christus als het hoofd waaruit ons de levenskracht toestroomt, door Christus als de wortel, die ons levenssap en voedsel aanbrengt, en dan leven wij. In het Gode levend zijn is Christus alles in allen.

C. Het is ons zelven stellen Gode, als uit de doden levend geworden zijnde, Romans 6:13. Dit leven en wezen van heiligheid bestaat in de toewijding van ons zelven aan den Heere, in het geven van ons zelven aan den Heere, 2 Corinthians 8:5. Stelt uzelven Hem, niet alleen zoals de overwonnene zich onderwerpt aan den overwinnaar, omdat hij hem niet langer kan tegenstaan, maar zoals de huisvrouw zich onderschikt aan haar echtgenoot, naar wie al haar begeerte is, zoals de leerling zich onderwerpt aan zijn leraar, de kwekeling aan zijn meester, om door hem onderricht en geregeerd te worden. Niet: stelt uwe bezittingen Hem ten dienste, maar uzelven, niets minder dan uzelven geheel en al. Parast sate hean toes. Voegt uzelven naar God, vertaalt Tremellius uit het Syrisch. Onderwerpt u niet alleen naar Hem, maar gewent u aan Hem, schikt u naar Hem, geeft u aan Hem over niet alleen eens voor goed, maar weest altijd bereid om Hem te dienen. Stelt u Hem ter beschikking als was in zijn hand, om er Zijn zegel in te drukken, om te zijn, te hebben, te doen alleen wat Hem behaagt. Toen Paulus zei: "Heere, wat wilt gij dat ik doen zal? toen had hij zich Gode gesteld. Als uit de doden levende geworden zijnde, Romans 6:13. Een dood geraamte den levenden God aanbieden is niet Hem behagen, maar Hem bespotten. Stelt uzelven Hem als degenen die leven en voor iets deugen, als een levende offerande, Romans 12:1. Het zekerste bewijs van ons geestelijk leven is onze toewijding aan God. Het betaamt hun, die van de doden levend geworden zijn (het kan verstaan worden van den dood in de wet), die gerechtvaardigd en van den dood verlost zijn, zich zelven te geven aan Hem, die hen verlost heeft.

D. Het is onze leden stellen Gode tot wapenen der gerechtigheid. De leden van ons lichaam, eenmaal onttrokken aan den dienst der zonde, mogen niet ledig voortbestaan, maar moeten gebruikt worden in den dienst van God. Wanneer de sterke gewapende man ontwapend is, moet hij, die hem overwon, over den buit kunnen beschikken. Ofschoon de krachten en vermogens van de ziel de onmiddellijke onderwerpen van heiliging en rechtvaardigmaking zijn, moeten de leden des lichaams er de werktuigen voor worden, het lichaam moet altijd bereid zijn om de ziel te dienen in den dienst van God. Daarom Romans 6:19 :Stelt uwe leden om dienstbaar te zijn der gerechtigheld, tot heiligmaking. Laat hen zijn onder de leiding en het bevel van de rechtvaardige wet Gods en van dat beginsel van inwonende gerechtigheid, hetwelk de Geest als heiligmaker in de ziel plant.

Gerechtigheid tot heiligmaking, dat duidt op wasdom, en voortgang en gewonnen grond. Gelijk elke zondige daad de zondige gewoonte versterkt en de natuur meer en meer tot een prooi der zonde maakt (vandaar dat de leden van den natuurlijken mens hier genoemd worden dienstknechten der ongerechtigheid tot ongerechtigheid, de ene zonde maakt het hart meer daarvoor geschikt dan de andere), zo bevestigt elke daad van genade de gewoonte van genade, de ene plicht bekwaamt ons voor de vervulling van den anderen en hoe meer wij doen des te meer mogen wij doen voor God. Of dienende gerechtigheid, eis hagiasmon, als een bewijs van heiligmaking.

II. De beweegredenen en bewijsvoeringen hier gebruikt tonen de noodzakelijkheid van heiligmaking aan. Er is van nature in onze harten zulk een afkeer van heiligheid, dat het geen gemakkelijke taak is er ons aan te onderwerpen. Het is het werk des Geestes, die daartoe beweegt door zulke indrukken als deze in de ziel te planten.

1. Hij redeneert uit onze sacramentele gelijkvormigheid aan Jezus Christus. Onze doop, zijn betekenis en bedoeling, brengt een grote reden met zich, waarom wij der zonde sterven en der gerechtigheid leven moeten. Wij behoren dus onzen doop aan te wenden als een teugel en een dwangmiddel om ons van de zonde af te houden, als een spoorslag en drang om ons tot plichtbetrachting te drijven. Merk op:

A. In het algemeen: wij zijn dood voor de zonden, dat is: in belijdenis en in verplichting. Onze doop betekent ons afsnijden van het rijk der zonde. Wij belijden dat wij met de zonde niets meer te maken hebben. Wij zijn dood voor de zonde door deelgenootschap aan de kracht en het vermogen om haar te doden, en door onze vereniging met Christus en ons deel aan Hem, in en door wie de zonde gedood werd. Dit alles is tevergeefs indien wij volharden in het zondigen, wij spreken dan een belijdenis tegen, doen een verplichting geweld aan, keren terug tot datgene waarvoor wij gestorven waren, en zijn wandelende geesten gelijk. Niets is meer onbetamelijk en ongerijmd. Want, Romans 6:7, die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde, dat is: hij die dood is, die is bevrijd van haar wet en heerschappij, gelijk de slaaf die gestorven is, bevrijd is van zijn meester, Job 3:19. Zullen wij dan dwaas genoeg zijn om terug te keren tot de slavernij, waaruit wij verlost zijn? Nu wij verlost zijn uit Egypte, zullen wij er nu over gaan spreken om daarheen weer terug te keren?

B. In het bijzonder, zijnde gedoopt in Christus Jezus, zijn wij in Zijn dood gedoopt. Romans 6:3. Wij werden gedoopt, eis Christon, in Christus, gelijk eis Moosn, in Mozes, 1 Corinthians 10:2. De doop verbindt ons aan Christus. Hij verbindt ons leerlingen aan Christus als onzen leraar, hij is ons verbond met Christus als onzen soeverein. De doop is de uitwendige handeling van Christus, door welke Christus beslag legt op de mensen, en de mensen zich zelven aanbieden aan Christus. In het bijzonder, wij werden in Zijn dood gedoopt, in een deelgenootschap aan de voorrechten, door Zijn dood verworven, en in de verplichting om overeen te stemmen met de bedoeling van Zijn dood, welke was ons te reinigen van alle onreinheid en ons gelijk te maken aan het voorbeeld van Zijn dood, dat is: gelijk Christus voor de zonden stierf, alzo moeten wij aan de zonden sterven. Dit was de belijdenis en de belofte bij onzen doop, en wij doen niet goed indien wij aan deze belijdenis niet getrouw blijven en deze belofte niet nakomen. a. Onze gelijkvormigheid aan den dood van Christus verplicht ons voor de zonde te sterven, hieraan kennen wij het deelgenootschap aan Zijn lijden, Philippians 3:10. Daarom wordt hier gezegd, dat wij ene plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, Romans 6:5, tooi homoi oomati, niet alleen gelijkvormigheid, maar gelijkmaking, gelijk de ingeplante ent een wordt met de plant zelf waarop zij gezet is, aan welker natuur zij daardoor deel krijgt. Planten is nodig om leven en vruchtbaarheid te verkrijgen, wij zijn geplant in den wijnstok tot gelijkenis aan Christus, welke gelijkenis bij ons openbaar moet worden door heiligmaking. Onze geloofsbelijdenis betreffende Jezus Christus houdt onder anderen in, dat Hij werd gekruisigd, is gestorven en begraven, welnu de doop is een sacramentele gelijkvormigheid aan Hem in al deze punten, zoals de apostel hier uitlegt.

Ten eerste. Onze oude mens is met Hem gekruisigd, Romans 6:6. De dood aan het kruis was een langzame dood, het lichaam, nadat het aan het kruis genageld was, had nog veel smart en veel strijd te doorstaan, maar het was een zekere dood, men stierf langzaam maar stierf zeker ten slotte, zo gaat het met de doding der zonden in de gelovigen. Het was een vervloekte dood, Galatians 3:13. De zonde sterft als boosdoener, overgegeven aan verwoesting, zij is een vervloekt ding. Ofschoon het een langzame dood is, zal dit echter het sterven verhaasten, dat het een oude mens is, die gekruisigd wordt niet in de kracht der jeugd maar in het afgaan der jaren, en hetgeen oud en verouderd is, dat is nabij de verdwijning, Hebrews 8:3. Gekruisigd met Hem, sune staurooth, niet ten opzichte van den tijd, maar door het verbond. De kruisiging van Christus voor ons heeft invloed op de kruisiging der zonde in ons.

Ten tweede. Wij zijn met Christus gestorven, Romans 6:8. Christus was gehoorzaam tot den dood, toen Hij stierf worden wij gezegd met Hem te sterven, zodat ons sterven aan de zonde een daad van gelijkvormigheid is zowel aan de bedoeling als aan het voorbeeld van den Stervenden Christus. De doop betekent en bezegelt onze vereniging met Christus, ons ingeënt worden in Christus, zodat wij met Hem gestorven zijn en verplicht zijn geen zonde meer te doen, want Hij heeft geen zonde.

Ten derde. Wij zijn met Hem begraven door den doop in den dood, Romans 6:4. Onze gelijkvormigheid is volkomen. Door onze belijdenis zijn wij geheel en al afgescheiden en afgesneden van de zonde, gelijk zij, die begraven zijn, geheel afgescheiden zijn van de wereld, niet alleen van de levenden, maar zelfs van de doden, met wie zij niets meer uitstaan hebben. Wij moeten zo afgescheiden zijn van de zonde en de zondaren als Christus was. Wij zijn begraven, namelijk in belijdenis en verplichting, wij belijden dat wij het zijn en wij zijn verplicht het te zijn, dat was ons verbond en onze verbintenis in den doop, wij zijn verzegeld om des Heeren, en dus afgesneden van de zonde te zijn. Ik verklaar dat ik niet kan inzien waarom dit begraven worden in den doop heen wijzen zou naar het gebruik van onderdompeling, meer dan onze wijze van dopen op kruisiging en begraven worden betrekking heeft. Het is duidelijk dat niet het teken, maar de betekende zaak bedoeld wordt en dat deze in den doop hier door den apostel een begraven worden met Christus genoemd wordt, zodat de uitdrukking: begraven worden, zinspeelt op de begrafenis van Christus. Gelijk Christus begraven werd opdat Hij zou opstaan tot een nieuw en meer hemels leven, zo worden wij in den doop begraven, dat is afgesneden van het leven in de zonde, opdat wij mogen opstaan tot een leven van geloof en liefde.

B. Ook onze gelijkvormigheid aan de opstanding van Christus verplicht ons om op te staan in nieuwigheid des levens. Dit is de kracht Zijner opstanding, welke Paulus zo begerig was te leren kennen, Philippians 3:10. Christus was opgewekt uit de doden tot heerlijkheid des Vaders, dat is door de kracht van den Vader. De kracht van God is Zijne heerlijkheid, het is Zijn heerlijke kracht, Colossians 1:11. Welnu, door den doop worden wij verplicht dat voorbeeld na te volgen: ene plante te worden in de gelijkmaking Zijner opstanding, Romans 6:5, met Hem te leven, Romans 6:8. Zie Colossians 2:12. De bekering is de eerste opstanding uit den dood der zonde tot het leven der gerechtigheid, en deze opstanding is gelijkvormig met Christus' opstanding. Deze gelijkvormigheid van de heiligmakende opstanding van Christus schijnt afgebeeld te zijn in de verrijzenis van de lichamen der vele heiligen, welke ofschoon vroeger vermeld, geacht wordt te hebben plaatsgegrepen gelijktijdig met de opstanding van Christus, Matthew 27:52. Wij zijn allen met Christus opgestaan. In tweeërlei opzicht moeten wij aan de opstanding van Christus gelijkvormig worden.

Ten eerste. Hij stond op om niet meer te sterven, Romans 6:9. Wij lezen van verscheidene anderen, die van de doden opgewekt werden, maar na hun opstanding stierven zij opnieuw. Doch, toen Christus opstond, verrees Hij om niet weer te sterven, daarom liet Hij Zijn doodsklederen in het graf liggen, terwijl Lazarus, die na zijn opstanding nog eens zou sterven, uitkwam gebonden aan handen en voeten, ten teken dat die windselen nog eens dienst zouden moeten doen. Maar over Christus heerst de dood niet meer, Hij was werkelijk gestorven, maar Hij is weer levend geworden en nu leeft Hij voor eeuwig, Revelation 1:18. Evenzo moeten wij opstaan uit het graf der zonde om nooit daarin weer te keren, om nooit weer enige gemeenschap te hebben met de werken der duisternis, omdat wij het graf, dat land der duisternis, ja de duisternis zelf, verlaten hebben.

Ten tweede. Hij leeft om Gode te leven, Romans 6:10, om een hemels leven te leven, om de heerlijkheid te ontvangen, die Hem voorgesteld was. Anderen, die van den dood opgewekt werden, verrezen om in elk opzícht hetzelfde leven te leven dat zij tevoren geleefd hadden, maar zo ging het met Christus niet, Hij stond op om de aarde te verlaten. Ik ben niet meer in de wereld, John 13:1, John 17:11. Hij verrees om Gode te leven, dat is om tussen te treden en te regeren, en dat alles tot heerlijkheid des Vaders. Zo moeten ook wij opstaan om Gode te leven, dat is wat hij in Romans 6:4 noemt: nieuwigheid des levens, leven uit andere beginselen, volgens andere wetten, met andere doeleinden dan wij vroeger deden. Een aan God gewijd leven is een nieuw leven, vroeger waren wij zelven ons voornaamste en hoogste doel, nu is God het. Waarlijk leven is Gode leven, met de ogen altijd op Hem, zodat Hij tot middelpunt van al onze daden gemaakt wordt.

2. Hij bewijst verder uit de kostelijke beloften en voorrechten van het Nieuwe Verbond, Romans 6:14. Hier kon tegengeworpen worden dat wij de zonden niet kunnen overwinnen en ten onder brengen, dat is onvermijdelijk te zwaar voor ons. Neen, zegt hij, gij worstelt met een vijand, die bestreden en overwonnen kan worden, wanneer gij slechts zorgt geen grond te verliezen en gewapend te blijven, deze vijand is alreeds verslagen en ondergebracht, in het verbond der genade is de kracht u gewaarborgd indien gij haar slechts gebruiken wilt. De zonde zal over u niet heersen. Gods beloften aan ons zijn machtiger en hebben meer uitwerking voor de doding der zonden dan onze beloften aan God. De zonde mag in een gelovige worstelen en hem veel moeite veroorzaken, maar zij zal niet heersen, zij zal hem niet neerwerpen, zij zal niet over hem regeren.

Want wij zijn niet onder de wet, maar onder de genade, niet onder de wet van zonde en dood, maar onder de wet des Geestes des levens, welke is in Christus Jezus. Wij handelen uit andere beginselen dan die, welke ons vroeger bezielden, nieuwe heren, nieuwe wetten. Of: niet onder het verbond der werken, dat stenen eist, maar geen stro geeft, dat bij de minste struikeling veroordeelt, dat spreekt: "Doe dat en gij zult leven, maar indien gij het niet doet, zo zult gij sterven", -doch onder het verbond der genade, dat onze oprechtheid aanneemt als onze evangelische volmaaktheid, dat niets eist dan hetgeen waartoe het belooft kracht te geven, dat in alles wl geordend is, dat ons niet bij elke overtreding van het verbond buiten het verbond plaatst, en bovenal dat onze zaligmaking niet van ons zelven eist, maar haar stelt in handen van den Middelaar, die voor ons op Zich neemt dat de zonde over ons niet heersen zal, die zelf haar heeft veroordeeld en haar teniet zal doen, zodat, indien wij de overwinning voortzetten, wij in dit alles zullen blijken meer dan overwinnaars te zijn. Christus regeert met den gouden scepter der genade, en Hij zal de zonde niet toestaan te heersen over hen, die zich gewillig aan Zijne heerschappij onderwerpen. Dat is een zeer troostrijk woord voor alle gelovigen. Indien wij onder de wet waren, zou het met ons gedaan zijn, want de wet vervloekt een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen in haar geschreven is, maar wij zijn onder de genade, genade die de gewillige ziel aanneemt, die niet veroordeelt wanneer wij overtreden, die plaats laat voor berouw, die op het berouw vergeving belooft. En wat kan voor een bereidvaardig gemoed sterker prikkel dan deze zijn om niets meer met de zonde te maken te hebben? Zullen wij zondigen tegen zoveel goedheid? Zullen wij zoveel liefde krenken? Sommigen mogen wellicht gif zuigen uit zulk een zoete bloem, en onedelmoedig haar beschouwen als een aanmoediging tot zondigen. Maar zie hoe de apostel zulk een gedachte met afschuw verwerpt, Romans 6:15. Zullen wij zondigen omdat wij niet zijn onder de wet, maar onder de genade? Dat zij verre! Wat kan slechter en tegennatuurlijker zijn dan dat men uit de tekenen, welke een vriend geeft van zijn buitengewone vriendelijkheid en genegenheid, aanleiding neemt om hem te beledigen en verdriet aan te doen? Zulke ingewanden te bedroeven, zulk een liefde in het gelaat te spuwen, zou, van mens tegenover mens, in de gehele wereld een kreet van verontwaardiging doen opgaan.

3. Hij betoogt hieruit dat dit onze toestand zal zijn, het zal beslissen voor of tegen ons, Romans 6:16. Weet gij niet, dat wie gij uzelven stelt tot dienstknechten ter gehoorzaamheid, gij dienstknechten zijt dergenen, die gij gehoorzaamt? Alle mensenkinderen zijn dienstknechten van God of dienstknechten der zonde, dat zijn de twee families. Welnu, indien wij weten willen tot welke van deze beide families wij behoren, dan moeten wij onderzoeken aan welken van deze beide meesters wij gehoorzaamheid betonen. Onze gehoorzaamheid aan de wetten der zonde zal een bewijs zijn dat wij behoren tot die familie, die eindelijk in den dood ondergaat. Maar daarentegen, onze gehoorzaamheid aan de wetten van Christus is het teken van onze vereniging met Zijne familie.

4. Hij betoogt uit hun vroegere zondigheid, Romans 6:17 waaromtrent wij dit opmerken:

A. Wat zij vroeger geweest waren en gedaan hadden. Wij hebben er behoefte aan dikwijls herinnerd te worden aan onzen vorigen toestand. Paulus was gewoon dat dikwijls te doen, zowel zich zelven als anderen.

a. Gij waart dienstknechten der zonde. Zij die nu dienstknechten van God zijn, zullen er wl aan doen zich den tijd te herinneren, waarin zij dienstknechten der zonde waren, teneinde hen nederig te houden, boetvaardig en waakzaam te maken en hen op te wekken tot den dienst van God. Het is een verwijt aan den dienst der zonde, dat zoveel duizenden haar dienst verlaten en haar juk afgeschud hebben, en dat nooit iemand, die oprecht zich van haar verwijderd en in dienst van God begeven heeft, tot de vorige schande teruggekeerd is.

Gode zij dank: zulke waart gij, dat is: ofschoon gij zulke waart, nu hebt gij gehoorzaamd. Gij waart zo, dank zij God indien wij er over kunnen spreken in den verleden tijd, gij waart zo,. maar gij zijt nu niet meer zo. Neen zelfs, dat gij vroeger zo waart, strekt veel tot verheerlijking van de barmhartigheid en genade Gods voor die gelukkige verandering. God zij gedankt dat uw vroegere zondigheid zulk een aansporing en een verweermiddel is voor uw tegenwoordige heiligheid.

b. Gij stelde uwe leden om dienstbaar te zijn aan de onreinheid en de ongerechtigheid tot ongerechtigheid, Romans 6:19. Het is de ellende van een zondigen toestand, dat het lichaam gemaakt wordt tot een voertuig voor de zonde, en dt alhoewel er geen vernederender en harder slavernij kan zijn, zoals de verloren zoon op het land gezonden werd om de zwijnen te hoeden.

Gij hebt dienstbaar gesteld. Zondaren zijn vrijwillig in dienst der zonde. De duivel kon hen niet tot zijn dienst pressen, indien zij zich zelven niet dienstbaar stelden. Dat zal God rechtvaardigen in de verdoemenis der zondaren, zij hebben zich zelven verkocht om de godloosheid te bedrijven, het was hun eigen handeling.

Aan de ongerechtigheid tot ongerechtigheid. Elke zondige daad sterkt en bevestigt de zondige gewoonten, aan ongerechtigheid als het werk, tot ongerechtigheid als de beloning. Die wind zaait, zal storm oogsten, hij zal van kwaad tot erger voortgaan, meer en meer verhard worden. Dat wordt gezegd op menselijke wijze, dat is, hij ontleent deze gelijkenis aan hetgeen onder de mensen gewoonte is, met betrekking tot de verandering van dienst en ondergeschiktheid.

c. Toen waart gij vrij van de gerechtigheid, Romans 6:20. Niet vrij door enige gegeven vrijheid, maar vrij door genomen vrijheid, welke bandeloosheid is. Gij waart geheel en al ontledigd van al wat goed is, ontledigd van alle goede beginselen, drijfveren en neigingen, ontledigd van alle onderwerping aan de wet en den wil van God, van alle gelijkenis naar Zijn beeld, en daarmee waart gij ten hoogste voldaan als met een vrijheid. Maar vrijheid van de gerechtigheid is de ergste soort van slavernij.

B. Hoe de gelukkige verandering werd tot stand gebracht en waarin zij bestaat.

a. Gij zijt van harte gehoorzaam geworden aan het voorbeeld der leer, tot hetwelk gij overgeleverd zijt, Romans 6:17. Dat beschrijft wat de bekering is: zij is onze gelijkvormigheid aan en onze instemming met het het Evangelie, dat ons overgeleverd is door Christus en Zijne dienaren. Of: waartoe gij overgegeven zijt, eis hon paredothte, in hetwelk gij overgegeven zijt. Merk op: Ten eerste. De regel der genade, het voorbeeld der leer, tupon didachs. Het Evangelie is de grote heerschappij beide van waarheid en van heiligheid, het is het zegel, de genade is de indruk van dat zegel. Het is het voorbeeld der gezonde woorden, 2 Timothy 1:13.

Ten tweede. De natuur der genade is onze gelijkvormigheid aan die heerschappij.

1. Het is van harte gehoorzaam zijn. Het Evangelie is een leer, die niet alleen moet geloofd worden: het moet ook gehoorzaamd worden, en dat wel van harte, hetgeen wijst op de oprechtheid en waarachtigheid van die gehoorzaamheid, niet alleen in de belijdenis, maar in kracht, - van harte met het hart, het innigste van ons wezen, het bevelende deel daarvan.

2. Het is daaraan overgegeven zijn, als in een vorm, zoals de was overgeleverd wordt aan het zegel, en lijn voor lijn, streep voor streep, den indruk van dat zegel ontvangt, totdat zij de figuur volkomen weergeeft. Christenzijn is inderdaad veranderd te zijn naar de gelijkenis en het beeld van het Evangelie, zodat onze zielen er aan beantwoorden en er mede instemmen, er mede overeenkomen, zodat al onze vermogens, onze wil, ons verstand, onze genegenheden en bedoelingen, beginselen en daden, allen overeenkomstig het voorbeeld van die leer zijn.

b. Van de zonde vrijgemaakt zijnde, zijt gij gemaakt dienstknechten der gerechtigheid, Romans 6:18, Gode dienstbaar gemaakt, Romans 6:22. De bekering is: Ten eerste. Een vrijmaking van de dienstbaarheid aan de zonde, een afschudden van dat juk, een besluit om er zich niet meer mede in te laten.

Ten tweede. Ene overgave en toewijding van ons zelven aan den dienst van God en van de gerechtigheid, aan God als onzen meester, aan de gerechtigheid als ons werk. Indien wij vrijgemaakt zijn van den dienst der zonde, dan geschiedde dat niet opdat wij voortaan zouden leven naar onzen eigen lust en onze eigen meesters zijn, neen: indien wij verlost zijn uit Egypte, zijn wij, gelijk Israël, geleid naar den heiligen berg om de wet te ontvangen, en daar in den band van het verbond opgenomen te worden. Merk op: Wij kunnen geen dienstknechten van God gemaakt worden, alvorens wij verlost zijn uit de macht en de heerschappij der zonde, wij kunnen geen twee meesters dienen, die zo lijnrecht tegenover elkaar staan als God en de zonde. Wij moeten, even- als de verloren zoon, de draf van de burgers der vreemde stad verlaten, alvorens we komen kunnen in het huis des Vaders.

C. Welk begrip zij nu hadden van hun vroegeren weg en hun vroeger leven. Hij beroept zich op hen zelven, Romans 6:21, of zij den dienst der zonde niet bevonden hebben te zijn:

a. Een onvruchtbare dienst. Wat vrucht had gij toen, enz.? Hebt gij er iets door gewonnen? Zit neer, maakt de rekening op, gaat uw winsten na, welke vrucht had gij toen? Behalve de toekomende verliezen, die oneindig groot zijn, zijn de tegenwoordige winsten de vermelding niet waard. Wat vrucht? Niets dat den naam van vrucht verdient. Het tegenwoordige vermaak en voordeel van de zonde verdient niet vrucht genoemd te worden, het is slechts kaf, een ploegen van ongerechtigheid, een zaaien van ijdelheid en een oogsten van ijdelheid.

b. Het is een onbetamelijke dienst, en waarover wij ons nu schamen, schamen over zijn dwaasheid en niet minder over zijn onreinheid. De schaamte kwam in de wereld met de zonde, zij is er het zekere voortbrengsel van, zowel de schaamte van het berouw, als, indien niet die, de schaamte van de wroeging. Wie zou van ganser harte doen datgene waarvan hij zeker is, dat hij er zich vroeger of later voor zal schamen? 5.. Hij bewijst uit het einde van al deze dingen. Een voorrecht van alle redelijke schepselen is dat zij zijn begaafd met het vermogen van te kunnen voorzien, bekwaam gemaakt om een blik in de toekomst te werpen, en het einde van de dingen in aanmerking te nemen. Om ons te bewegen van de zonde tot de heiligheid worden ons hier voorgesteld zegen en vloek, goed en kwaad, leven en dood, en wij worden genoodzaakt om te kiezen.

A. Het einde van de zonde is de dood, Romans 6:21. Het einde van deze dingen is de dood. Ofschoon de weg aangenaam en uitlokkend moge schijnen, toch is het einde treurig, het ligt in zijn laatste, het zal ten slotte bitterheid zijn.

De bezoldiging der zonde is de dood, Romans 6:23. De dood wordt door den zondaar met zijn zonden zo zeker verdiend als de dagloner na verrichten arbeid recht heeft op zijn loon. Dat is waar van elke zonde. Geen zonde is in zich zelve vergeeflijk. De dood is de bezoldiging ook van de kleinste zonde. De zonde wordt hier voorgesteld als het werk, waarvoor de bezoldiging uitgekeerd wordt, of als de meesteres, die het loon uitbetaalt. Allen, die dienstknechten van de zonde zijn en het werk der zonde verrichten, moeten verwachten dat zij op die wijze betaald zullen worden.

B. Indien er enige vrucht van heiligheid is, indien er een werkzaam beginsel van waarachtige en toenemende genade gevonden wordt, dan zal het einde zijn het eeuwige leven-een zeer gelukkig einde. Ofschoon de weg bergopwaarts moge gaan, ofschoon hij smal, doornig en moeilijk moge zijn, toch is het eeuwige leven zeker zijn einde. Zie Romans 6:23 :De genadegift Gods is het eeuwige leven. De hemel is het leven, hij bestaat in het genieten en zien van God. Hij is het eeuwige leven, geen zwakheid wordt daar gevonden, geen dood maakt er een einde aan. Dit is de gave van God. De dood is de bezoldiging der zonde, die naar verdienste komt, maar het leven is een gave, die uit gunst geschonken wordt. De zondaren verdienen de hel, maar de heiligen verdienen den hemel niet. Geen verhouding is er tussen de heerlijkheid des hemels en onze verdiensten, wij moeten er God en niet ons zelven voor danken, indien wij ooit den hemel binnengaan. En deze gift is door Jezus Christus onzen Heere. Christus heeft die voor ons verworven, bereidt die voor ons, en bereidt ons voor haar, bewaart ons voor haar, Hij is de Alfa en de Omega. Alles in alles in onze zaligmaking.

Verzen 1-23

Romeinen 6:1-23

De wijze, waarop de apostel de hier volgende redenering aan het voorgaand betoog vastknoopt, is zeer opmerkelijk. Wat zullen wij dan zeggen? Welk gebruik zullen wij nu maken van dit heerlijke en troostrijke leerstuk? Zullen wij het kwade doen opdat het goede daaruit voortkome, zoals sommigen zeggen dat wij leren? Romans 3:8. Zullen wij in de zonde blijven opdat de genade meerder worde? Zullen wij er aanleiding uit nemen om met des te meer vrijmoedigheid te zondigen, opdat Gods genade door de vergeving des te meer verheerlijkt worde? Is dat het gebruik, dat er van gemaakt moet worden? Neen, dat zou een misbruik zijn, en de apostel schrikt van de enkele gedachte terug, Romans 6:2. Dat zij verre! Verre zij het van ons aan zulk een denkbeeld voedsel te geven! Hij wijst die tegenwerping terug op dezelfde wijze als Christus de zwaarste verzoeking van den Satan afsloeg: Ga achter Mij, Satan! Matthew 4:10. Alle gedachten, die enig voordeel aan de zonde geven of in de praktijk de deur openen voor de onzedelijkheid, hoe uitlokkend en aannemelijk zij ook mogen voorgesteld worden, door de bewering dat zij de toepassing van vrije genade bevorderen, behoren met den grootsten afschuw verworpen te worden, want de waarheid in Jezus is de waarheid, die naar de godzaligheid is, Titus 1:1. De apostel beijvert zich in dit hoofdstuk om aan te dringen op de noodzakelijkheid van heiligheid, wij kunnen zijn gedachten onder twee hoofden rangschikken: opwekkingen tot heiligheid, door hare natuur in het licht te stellen, en zijn beweegredenen of bewijsvoeringen om deze opwekkingen kracht bij te zetten, die haar noodwendigheid aantonen.

I. Wat de eerste betreft, daaruit kunnen wij den aard van de heiligmaking leren kennen, wat zij is en waarin zij bestaat. In het algemeen genomen bevat zij twee dingen: doding en levendmaking, doding van de zonden en levend worden tot rechtvaardigheid, elders genoemd het uittrekken van den ouden mens en het aandoen van den nieuwen mens, of ook: ophouden met kwaad doen en leren goed doen.

1. Doding, uittrekken van den ouden mens, op verscheidene wijzen wordt dat uitgedrukt.

A. Wij mogen niet langer in de zonden leven, Romans 6:2, wij mogen niet meer zijn zoals wij geweest zijn, en niet meer doen zoals wij gedaan hebben. De tijd, die wij in de zonden geleefd hebben, moet ons genoeg zijn, 1 Peter 4:3. Ofschoon er niemand zonder zonde is, toch zijn er, Gode zij dank, dezulken, die niet meer leven in de zonde, er niet in leven als in hun element, er hun werk niet van maken, en dat is: geheiligd zijn.

B. Het lichaam der zonde moet teniet gedaan worden, Romans 6:6. Het verderf, dat in ons woont, is het lichaam der zonde, het bestaat uit verscheidene delen en leden, gelijk een lichaam. Dat is de wortel, waaraan de bijl moet gelegd worden. Wij moeten niet alleen ophouden zondige daden te bedrijven, dat kan ook geschieden door uitwendige verhindering of andere invloeden, maar wij moeten maken dat de zondige gewoonten en neigingen verzwakt en vernietigd worden. Wij moeten niet alleen de afgoden uit het heiligdom wegwerpen, maar ook de afgoden van onreinheid uit onze harten.

Opdat wij niet meer de zonde dienen. De daadwerkelijke overtreding wordt zonder twijfel voor een groot deel voorkomen door de kruisiging en doding van de oorspronkelijke verdorvenheid. Verstoor, verwoest, dood het lichaam der zonde, en dan, ofschoon er nog Kananieten in het land zullen overblijven, toch zullen ze de Israëlieten niet meer tot slavernij kunnen brengen. Het is het lichaam der zonde, dat den scepter zwaait en de ijzeren wagens op ons hoofd doet rijden, wordt dat teniet gedaan dan is daardoor het juk gebroken. De dood van Eglon den dwingeland was de bevrijding van de verdrukte Israëlieten uit de macht der Moabieten.

C. Wij moeten dood zijn voor de zonden, Romans 6:11. De dood van den verdrukker is een verademing, en nog meer de dood van den verdrukte, Job 3:17, Job 3:18. De dood brengt rust aan den vermoeide. Zo moeten wij dood zijn voor de zonden, hij die dood is kan zijn meester niet meer gehoorzamen, naar de ogen zien, eerbied bewijzen, of zijn wil vervullen. Wij moeten zo onverschillig zijn voor de vermaken en genoegens der zonde als een stervende voor zijn vroegere zaken. Hij, die gestorven is, werd gescheiden van zijn vroeger gezelschap, zijn vroegeren omgang, werkzaamheid, genietingen, bezigheden, hij is niet meer wat hij geweest is, doet niet meer wat hij deed, heeft niet meer wat hij had. De dood maakt een machtige verandering, en zulk een verandering maakt de heiligmaking in de ziel, zij snijdt alle gemeenschap met de zonde af.

D. De zonde moet niet heersen in ons sterfelijk lichaam, om haar te gehoorzamen, Romans 6:12. Ofschoon de zonde als een vogelvrij-verklaarde moge overblijven, ofschoon zij zelfs met tiranniek geweld moge verdrukken, laat haar niet heersen als koningin. Laat haar u de wet niet stellen, niet in den raad voorzitten, niet de strijdkrachten bevelen, laat haar niet de voornaamste zijn in de ziel, zodat wij haar zouden gehoorzamen. Ofschoon wij nu en dan door haar mogen overrompeld en overwonnen worden, toch mogen wij haar niet gehoorzamen in hare begeerlijkheden. De zondige begeerlijkheden mogen onze wet niet zijn, waaraan wij met toestemming gehoorzaamheid bewijzen zouden. In de begeerlijkheden van dat lichaam, en tais epithumiais autoe. Dat ziet op het lichaam, niet op de zonde. De zonde ligt veel in de verheerlijking van het lichaam en in het inwilligen van zijn begeerten. En er is een reden bijgevoegd in de woorden uw sterflijk lichaam. Laat de zonde niet in uw lichaam heersen, omdat het een sterflijk lichaam is, dat eerlang tot stof vergaan zal. De zonde maakte onze lichamen stoflijk, betoon daarom geen gehoorzaamheid aan deze vijandin.

E. Wij moeten niet onze leden stellen aan de zonde tot wapenen der ongerechtigheid, Romans 6:13. Door onze zondige natuur worden de leden van ons lichaam gebruikt als speelballen, waardoor de lusten des vlezes ingewilligd worden, maar wij mogen geen toestemming geven tot zulk misbruik. De leden van ons lichaam zijn vreeslijk en wonderlijk gemaakt, het is een schande zo ze verlaagd worden tot werktuigen van den Satan, tot wapenen der ongerechtigheid, middelen voor zondige handelingen, overeenkomstig de zondige neigingen. Ongerechtigheid leidt tot zonde, de zondige daden versterken en bevestigen de zondige gewoonten, de ene zonde baart de andere, zij is als een gestadig druipend lek, verlaat haar alvorens zij u overheerst. De leden van uw lichaam kunnen wellicht, door de overmacht der verzoeking, gedwongen worden om werktuigen van de zonde te worden, maar stelt ze er zelven niet toe, stemt er niet in toe. Dit is de ene zijde van de heiligmaking: doding.

2. Levendmaking, of der gerechtigheid leven. Wat is dat?

A. Het is wandelen in nieuwigheid des levens, Romans 6:4. Nieuwigheid des levens onderstelt nieuwigheid des harten, want uit het hart zijn de oorsprongen des levens en er is geen middel om den stroom zoet te maken indien de bron niet zoet wordt. Wandelen, in den zin der Schrift, wordt genoemd voor den gang en den omgang van ons gedrag, die moeten nieuw zijn. Wij moeten wandelen naar nieuwe wetten, met een nieuw doel, door nieuwe beginselen. Wij moeten een nieuwen weg kiezen, nieuwe paden om in te wandelen, nieuwe leidslieden om ons daarop voor te gaan, nieuw gezelschap om mede te reizen. De oude dingen moeten voorbijgegaan zijn, alles moet nieuw geworden zijn. De mens moet zijn wat hij niet was, doen wat hij niet deed.

B. Het is Gode levend geworden zijn in Christus Jezus onzen Heere, Romans 6:11. Omgaan met God, eerbied voor Hem koesteren, zich in Hem verheugen, met Hem in betrekking staan, bij alle gelegenheden de ziel naar Hem laten uitgaan als naar het voorwerp onzer hoogste vermaking, waarin wij ons verlustigen, dat is Gode levend geworden zijn. De liefde Gods heersende in onze harten is het leven van de ziel naar God. De ziel is waar zij liefheeft, veel meer dan waar zij leeft. Het is dat al onze begeerten en verlangens leven naar God. Of leven (ons leven in het vlees) naar God tot Zijn eer en heerlijkheid als ons doel, door Zijn wil en woord als onze leidraad, in al onze wegen Hem erkennen en kennen, altijd de ogen op Hem gevestigd houden, dat is leven voor God. Door Jezus Christus onzen Heere. Christus is ons geestelijk leven, daar is geen leven naar God dan door Hem. Hij is de Middelaar, er kan geen troost van God ontvangen worden, geen door Hem aangenomen eerbied voor God zijn, dan in en door Jezus Christus. Geen gemeenschap tussen de zondige ziel en den heiligen God is mogelijk dan door het middelaarschap van den Heere Jezus..Door Christus als de bewerker en onderhouder van dat leven, door Christus als het hoofd waaruit ons de levenskracht toestroomt, door Christus als de wortel, die ons levenssap en voedsel aanbrengt, en dan leven wij. In het Gode levend zijn is Christus alles in allen.

C. Het is ons zelven stellen Gode, als uit de doden levend geworden zijnde, Romans 6:13. Dit leven en wezen van heiligheid bestaat in de toewijding van ons zelven aan den Heere, in het geven van ons zelven aan den Heere, 2 Corinthians 8:5. Stelt uzelven Hem, niet alleen zoals de overwonnene zich onderwerpt aan den overwinnaar, omdat hij hem niet langer kan tegenstaan, maar zoals de huisvrouw zich onderschikt aan haar echtgenoot, naar wie al haar begeerte is, zoals de leerling zich onderwerpt aan zijn leraar, de kwekeling aan zijn meester, om door hem onderricht en geregeerd te worden. Niet: stelt uwe bezittingen Hem ten dienste, maar uzelven, niets minder dan uzelven geheel en al. Parast sate hean toes. Voegt uzelven naar God, vertaalt Tremellius uit het Syrisch. Onderwerpt u niet alleen naar Hem, maar gewent u aan Hem, schikt u naar Hem, geeft u aan Hem over niet alleen eens voor goed, maar weest altijd bereid om Hem te dienen. Stelt u Hem ter beschikking als was in zijn hand, om er Zijn zegel in te drukken, om te zijn, te hebben, te doen alleen wat Hem behaagt. Toen Paulus zei: "Heere, wat wilt gij dat ik doen zal? toen had hij zich Gode gesteld. Als uit de doden levende geworden zijnde, Romans 6:13. Een dood geraamte den levenden God aanbieden is niet Hem behagen, maar Hem bespotten. Stelt uzelven Hem als degenen die leven en voor iets deugen, als een levende offerande, Romans 12:1. Het zekerste bewijs van ons geestelijk leven is onze toewijding aan God. Het betaamt hun, die van de doden levend geworden zijn (het kan verstaan worden van den dood in de wet), die gerechtvaardigd en van den dood verlost zijn, zich zelven te geven aan Hem, die hen verlost heeft.

D. Het is onze leden stellen Gode tot wapenen der gerechtigheid. De leden van ons lichaam, eenmaal onttrokken aan den dienst der zonde, mogen niet ledig voortbestaan, maar moeten gebruikt worden in den dienst van God. Wanneer de sterke gewapende man ontwapend is, moet hij, die hem overwon, over den buit kunnen beschikken. Ofschoon de krachten en vermogens van de ziel de onmiddellijke onderwerpen van heiliging en rechtvaardigmaking zijn, moeten de leden des lichaams er de werktuigen voor worden, het lichaam moet altijd bereid zijn om de ziel te dienen in den dienst van God. Daarom Romans 6:19 :Stelt uwe leden om dienstbaar te zijn der gerechtigheld, tot heiligmaking. Laat hen zijn onder de leiding en het bevel van de rechtvaardige wet Gods en van dat beginsel van inwonende gerechtigheid, hetwelk de Geest als heiligmaker in de ziel plant.

Gerechtigheid tot heiligmaking, dat duidt op wasdom, en voortgang en gewonnen grond. Gelijk elke zondige daad de zondige gewoonte versterkt en de natuur meer en meer tot een prooi der zonde maakt (vandaar dat de leden van den natuurlijken mens hier genoemd worden dienstknechten der ongerechtigheid tot ongerechtigheid, de ene zonde maakt het hart meer daarvoor geschikt dan de andere), zo bevestigt elke daad van genade de gewoonte van genade, de ene plicht bekwaamt ons voor de vervulling van den anderen en hoe meer wij doen des te meer mogen wij doen voor God. Of dienende gerechtigheid, eis hagiasmon, als een bewijs van heiligmaking.

II. De beweegredenen en bewijsvoeringen hier gebruikt tonen de noodzakelijkheid van heiligmaking aan. Er is van nature in onze harten zulk een afkeer van heiligheid, dat het geen gemakkelijke taak is er ons aan te onderwerpen. Het is het werk des Geestes, die daartoe beweegt door zulke indrukken als deze in de ziel te planten.

1. Hij redeneert uit onze sacramentele gelijkvormigheid aan Jezus Christus. Onze doop, zijn betekenis en bedoeling, brengt een grote reden met zich, waarom wij der zonde sterven en der gerechtigheid leven moeten. Wij behoren dus onzen doop aan te wenden als een teugel en een dwangmiddel om ons van de zonde af te houden, als een spoorslag en drang om ons tot plichtbetrachting te drijven. Merk op:

A. In het algemeen: wij zijn dood voor de zonden, dat is: in belijdenis en in verplichting. Onze doop betekent ons afsnijden van het rijk der zonde. Wij belijden dat wij met de zonde niets meer te maken hebben. Wij zijn dood voor de zonde door deelgenootschap aan de kracht en het vermogen om haar te doden, en door onze vereniging met Christus en ons deel aan Hem, in en door wie de zonde gedood werd. Dit alles is tevergeefs indien wij volharden in het zondigen, wij spreken dan een belijdenis tegen, doen een verplichting geweld aan, keren terug tot datgene waarvoor wij gestorven waren, en zijn wandelende geesten gelijk. Niets is meer onbetamelijk en ongerijmd. Want, Romans 6:7, die gestorven is, die is gerechtvaardigd van de zonde, dat is: hij die dood is, die is bevrijd van haar wet en heerschappij, gelijk de slaaf die gestorven is, bevrijd is van zijn meester, Job 3:19. Zullen wij dan dwaas genoeg zijn om terug te keren tot de slavernij, waaruit wij verlost zijn? Nu wij verlost zijn uit Egypte, zullen wij er nu over gaan spreken om daarheen weer terug te keren?

B. In het bijzonder, zijnde gedoopt in Christus Jezus, zijn wij in Zijn dood gedoopt. Romans 6:3. Wij werden gedoopt, eis Christon, in Christus, gelijk eis Moosn, in Mozes, 1 Corinthians 10:2. De doop verbindt ons aan Christus. Hij verbindt ons leerlingen aan Christus als onzen leraar, hij is ons verbond met Christus als onzen soeverein. De doop is de uitwendige handeling van Christus, door welke Christus beslag legt op de mensen, en de mensen zich zelven aanbieden aan Christus. In het bijzonder, wij werden in Zijn dood gedoopt, in een deelgenootschap aan de voorrechten, door Zijn dood verworven, en in de verplichting om overeen te stemmen met de bedoeling van Zijn dood, welke was ons te reinigen van alle onreinheid en ons gelijk te maken aan het voorbeeld van Zijn dood, dat is: gelijk Christus voor de zonden stierf, alzo moeten wij aan de zonden sterven. Dit was de belijdenis en de belofte bij onzen doop, en wij doen niet goed indien wij aan deze belijdenis niet getrouw blijven en deze belofte niet nakomen. a. Onze gelijkvormigheid aan den dood van Christus verplicht ons voor de zonde te sterven, hieraan kennen wij het deelgenootschap aan Zijn lijden, Philippians 3:10. Daarom wordt hier gezegd, dat wij ene plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, Romans 6:5, tooi homoi oomati, niet alleen gelijkvormigheid, maar gelijkmaking, gelijk de ingeplante ent een wordt met de plant zelf waarop zij gezet is, aan welker natuur zij daardoor deel krijgt. Planten is nodig om leven en vruchtbaarheid te verkrijgen, wij zijn geplant in den wijnstok tot gelijkenis aan Christus, welke gelijkenis bij ons openbaar moet worden door heiligmaking. Onze geloofsbelijdenis betreffende Jezus Christus houdt onder anderen in, dat Hij werd gekruisigd, is gestorven en begraven, welnu de doop is een sacramentele gelijkvormigheid aan Hem in al deze punten, zoals de apostel hier uitlegt.

Ten eerste. Onze oude mens is met Hem gekruisigd, Romans 6:6. De dood aan het kruis was een langzame dood, het lichaam, nadat het aan het kruis genageld was, had nog veel smart en veel strijd te doorstaan, maar het was een zekere dood, men stierf langzaam maar stierf zeker ten slotte, zo gaat het met de doding der zonden in de gelovigen. Het was een vervloekte dood, Galatians 3:13. De zonde sterft als boosdoener, overgegeven aan verwoesting, zij is een vervloekt ding. Ofschoon het een langzame dood is, zal dit echter het sterven verhaasten, dat het een oude mens is, die gekruisigd wordt niet in de kracht der jeugd maar in het afgaan der jaren, en hetgeen oud en verouderd is, dat is nabij de verdwijning, Hebrews 8:3. Gekruisigd met Hem, sune staurooth, niet ten opzichte van den tijd, maar door het verbond. De kruisiging van Christus voor ons heeft invloed op de kruisiging der zonde in ons.

Ten tweede. Wij zijn met Christus gestorven, Romans 6:8. Christus was gehoorzaam tot den dood, toen Hij stierf worden wij gezegd met Hem te sterven, zodat ons sterven aan de zonde een daad van gelijkvormigheid is zowel aan de bedoeling als aan het voorbeeld van den Stervenden Christus. De doop betekent en bezegelt onze vereniging met Christus, ons ingeënt worden in Christus, zodat wij met Hem gestorven zijn en verplicht zijn geen zonde meer te doen, want Hij heeft geen zonde.

Ten derde. Wij zijn met Hem begraven door den doop in den dood, Romans 6:4. Onze gelijkvormigheid is volkomen. Door onze belijdenis zijn wij geheel en al afgescheiden en afgesneden van de zonde, gelijk zij, die begraven zijn, geheel afgescheiden zijn van de wereld, niet alleen van de levenden, maar zelfs van de doden, met wie zij niets meer uitstaan hebben. Wij moeten zo afgescheiden zijn van de zonde en de zondaren als Christus was. Wij zijn begraven, namelijk in belijdenis en verplichting, wij belijden dat wij het zijn en wij zijn verplicht het te zijn, dat was ons verbond en onze verbintenis in den doop, wij zijn verzegeld om des Heeren, en dus afgesneden van de zonde te zijn. Ik verklaar dat ik niet kan inzien waarom dit begraven worden in den doop heen wijzen zou naar het gebruik van onderdompeling, meer dan onze wijze van dopen op kruisiging en begraven worden betrekking heeft. Het is duidelijk dat niet het teken, maar de betekende zaak bedoeld wordt en dat deze in den doop hier door den apostel een begraven worden met Christus genoemd wordt, zodat de uitdrukking: begraven worden, zinspeelt op de begrafenis van Christus. Gelijk Christus begraven werd opdat Hij zou opstaan tot een nieuw en meer hemels leven, zo worden wij in den doop begraven, dat is afgesneden van het leven in de zonde, opdat wij mogen opstaan tot een leven van geloof en liefde.

B. Ook onze gelijkvormigheid aan de opstanding van Christus verplicht ons om op te staan in nieuwigheid des levens. Dit is de kracht Zijner opstanding, welke Paulus zo begerig was te leren kennen, Philippians 3:10. Christus was opgewekt uit de doden tot heerlijkheid des Vaders, dat is door de kracht van den Vader. De kracht van God is Zijne heerlijkheid, het is Zijn heerlijke kracht, Colossians 1:11. Welnu, door den doop worden wij verplicht dat voorbeeld na te volgen: ene plante te worden in de gelijkmaking Zijner opstanding, Romans 6:5, met Hem te leven, Romans 6:8. Zie Colossians 2:12. De bekering is de eerste opstanding uit den dood der zonde tot het leven der gerechtigheid, en deze opstanding is gelijkvormig met Christus' opstanding. Deze gelijkvormigheid van de heiligmakende opstanding van Christus schijnt afgebeeld te zijn in de verrijzenis van de lichamen der vele heiligen, welke ofschoon vroeger vermeld, geacht wordt te hebben plaatsgegrepen gelijktijdig met de opstanding van Christus, Matthew 27:52. Wij zijn allen met Christus opgestaan. In tweeërlei opzicht moeten wij aan de opstanding van Christus gelijkvormig worden.

Ten eerste. Hij stond op om niet meer te sterven, Romans 6:9. Wij lezen van verscheidene anderen, die van de doden opgewekt werden, maar na hun opstanding stierven zij opnieuw. Doch, toen Christus opstond, verrees Hij om niet weer te sterven, daarom liet Hij Zijn doodsklederen in het graf liggen, terwijl Lazarus, die na zijn opstanding nog eens zou sterven, uitkwam gebonden aan handen en voeten, ten teken dat die windselen nog eens dienst zouden moeten doen. Maar over Christus heerst de dood niet meer, Hij was werkelijk gestorven, maar Hij is weer levend geworden en nu leeft Hij voor eeuwig, Revelation 1:18. Evenzo moeten wij opstaan uit het graf der zonde om nooit daarin weer te keren, om nooit weer enige gemeenschap te hebben met de werken der duisternis, omdat wij het graf, dat land der duisternis, ja de duisternis zelf, verlaten hebben.

Ten tweede. Hij leeft om Gode te leven, Romans 6:10, om een hemels leven te leven, om de heerlijkheid te ontvangen, die Hem voorgesteld was. Anderen, die van den dood opgewekt werden, verrezen om in elk opzícht hetzelfde leven te leven dat zij tevoren geleefd hadden, maar zo ging het met Christus niet, Hij stond op om de aarde te verlaten. Ik ben niet meer in de wereld, John 13:1, John 17:11. Hij verrees om Gode te leven, dat is om tussen te treden en te regeren, en dat alles tot heerlijkheid des Vaders. Zo moeten ook wij opstaan om Gode te leven, dat is wat hij in Romans 6:4 noemt: nieuwigheid des levens, leven uit andere beginselen, volgens andere wetten, met andere doeleinden dan wij vroeger deden. Een aan God gewijd leven is een nieuw leven, vroeger waren wij zelven ons voornaamste en hoogste doel, nu is God het. Waarlijk leven is Gode leven, met de ogen altijd op Hem, zodat Hij tot middelpunt van al onze daden gemaakt wordt.

2. Hij bewijst verder uit de kostelijke beloften en voorrechten van het Nieuwe Verbond, Romans 6:14. Hier kon tegengeworpen worden dat wij de zonden niet kunnen overwinnen en ten onder brengen, dat is onvermijdelijk te zwaar voor ons. Neen, zegt hij, gij worstelt met een vijand, die bestreden en overwonnen kan worden, wanneer gij slechts zorgt geen grond te verliezen en gewapend te blijven, deze vijand is alreeds verslagen en ondergebracht, in het verbond der genade is de kracht u gewaarborgd indien gij haar slechts gebruiken wilt. De zonde zal over u niet heersen. Gods beloften aan ons zijn machtiger en hebben meer uitwerking voor de doding der zonden dan onze beloften aan God. De zonde mag in een gelovige worstelen en hem veel moeite veroorzaken, maar zij zal niet heersen, zij zal hem niet neerwerpen, zij zal niet over hem regeren.

Want wij zijn niet onder de wet, maar onder de genade, niet onder de wet van zonde en dood, maar onder de wet des Geestes des levens, welke is in Christus Jezus. Wij handelen uit andere beginselen dan die, welke ons vroeger bezielden, nieuwe heren, nieuwe wetten. Of: niet onder het verbond der werken, dat stenen eist, maar geen stro geeft, dat bij de minste struikeling veroordeelt, dat spreekt: "Doe dat en gij zult leven, maar indien gij het niet doet, zo zult gij sterven", -doch onder het verbond der genade, dat onze oprechtheid aanneemt als onze evangelische volmaaktheid, dat niets eist dan hetgeen waartoe het belooft kracht te geven, dat in alles wl geordend is, dat ons niet bij elke overtreding van het verbond buiten het verbond plaatst, en bovenal dat onze zaligmaking niet van ons zelven eist, maar haar stelt in handen van den Middelaar, die voor ons op Zich neemt dat de zonde over ons niet heersen zal, die zelf haar heeft veroordeeld en haar teniet zal doen, zodat, indien wij de overwinning voortzetten, wij in dit alles zullen blijken meer dan overwinnaars te zijn. Christus regeert met den gouden scepter der genade, en Hij zal de zonde niet toestaan te heersen over hen, die zich gewillig aan Zijne heerschappij onderwerpen. Dat is een zeer troostrijk woord voor alle gelovigen. Indien wij onder de wet waren, zou het met ons gedaan zijn, want de wet vervloekt een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen in haar geschreven is, maar wij zijn onder de genade, genade die de gewillige ziel aanneemt, die niet veroordeelt wanneer wij overtreden, die plaats laat voor berouw, die op het berouw vergeving belooft. En wat kan voor een bereidvaardig gemoed sterker prikkel dan deze zijn om niets meer met de zonde te maken te hebben? Zullen wij zondigen tegen zoveel goedheid? Zullen wij zoveel liefde krenken? Sommigen mogen wellicht gif zuigen uit zulk een zoete bloem, en onedelmoedig haar beschouwen als een aanmoediging tot zondigen. Maar zie hoe de apostel zulk een gedachte met afschuw verwerpt, Romans 6:15. Zullen wij zondigen omdat wij niet zijn onder de wet, maar onder de genade? Dat zij verre! Wat kan slechter en tegennatuurlijker zijn dan dat men uit de tekenen, welke een vriend geeft van zijn buitengewone vriendelijkheid en genegenheid, aanleiding neemt om hem te beledigen en verdriet aan te doen? Zulke ingewanden te bedroeven, zulk een liefde in het gelaat te spuwen, zou, van mens tegenover mens, in de gehele wereld een kreet van verontwaardiging doen opgaan.

3. Hij betoogt hieruit dat dit onze toestand zal zijn, het zal beslissen voor of tegen ons, Romans 6:16. Weet gij niet, dat wie gij uzelven stelt tot dienstknechten ter gehoorzaamheid, gij dienstknechten zijt dergenen, die gij gehoorzaamt? Alle mensenkinderen zijn dienstknechten van God of dienstknechten der zonde, dat zijn de twee families. Welnu, indien wij weten willen tot welke van deze beide families wij behoren, dan moeten wij onderzoeken aan welken van deze beide meesters wij gehoorzaamheid betonen. Onze gehoorzaamheid aan de wetten der zonde zal een bewijs zijn dat wij behoren tot die familie, die eindelijk in den dood ondergaat. Maar daarentegen, onze gehoorzaamheid aan de wetten van Christus is het teken van onze vereniging met Zijne familie.

4. Hij betoogt uit hun vroegere zondigheid, Romans 6:17 waaromtrent wij dit opmerken:

A. Wat zij vroeger geweest waren en gedaan hadden. Wij hebben er behoefte aan dikwijls herinnerd te worden aan onzen vorigen toestand. Paulus was gewoon dat dikwijls te doen, zowel zich zelven als anderen.

a. Gij waart dienstknechten der zonde. Zij die nu dienstknechten van God zijn, zullen er wl aan doen zich den tijd te herinneren, waarin zij dienstknechten der zonde waren, teneinde hen nederig te houden, boetvaardig en waakzaam te maken en hen op te wekken tot den dienst van God. Het is een verwijt aan den dienst der zonde, dat zoveel duizenden haar dienst verlaten en haar juk afgeschud hebben, en dat nooit iemand, die oprecht zich van haar verwijderd en in dienst van God begeven heeft, tot de vorige schande teruggekeerd is.

Gode zij dank: zulke waart gij, dat is: ofschoon gij zulke waart, nu hebt gij gehoorzaamd. Gij waart zo, dank zij God indien wij er over kunnen spreken in den verleden tijd, gij waart zo,. maar gij zijt nu niet meer zo. Neen zelfs, dat gij vroeger zo waart, strekt veel tot verheerlijking van de barmhartigheid en genade Gods voor die gelukkige verandering. God zij gedankt dat uw vroegere zondigheid zulk een aansporing en een verweermiddel is voor uw tegenwoordige heiligheid.

b. Gij stelde uwe leden om dienstbaar te zijn aan de onreinheid en de ongerechtigheid tot ongerechtigheid, Romans 6:19. Het is de ellende van een zondigen toestand, dat het lichaam gemaakt wordt tot een voertuig voor de zonde, en dt alhoewel er geen vernederender en harder slavernij kan zijn, zoals de verloren zoon op het land gezonden werd om de zwijnen te hoeden.

Gij hebt dienstbaar gesteld. Zondaren zijn vrijwillig in dienst der zonde. De duivel kon hen niet tot zijn dienst pressen, indien zij zich zelven niet dienstbaar stelden. Dat zal God rechtvaardigen in de verdoemenis der zondaren, zij hebben zich zelven verkocht om de godloosheid te bedrijven, het was hun eigen handeling.

Aan de ongerechtigheid tot ongerechtigheid. Elke zondige daad sterkt en bevestigt de zondige gewoonten, aan ongerechtigheid als het werk, tot ongerechtigheid als de beloning. Die wind zaait, zal storm oogsten, hij zal van kwaad tot erger voortgaan, meer en meer verhard worden. Dat wordt gezegd op menselijke wijze, dat is, hij ontleent deze gelijkenis aan hetgeen onder de mensen gewoonte is, met betrekking tot de verandering van dienst en ondergeschiktheid.

c. Toen waart gij vrij van de gerechtigheid, Romans 6:20. Niet vrij door enige gegeven vrijheid, maar vrij door genomen vrijheid, welke bandeloosheid is. Gij waart geheel en al ontledigd van al wat goed is, ontledigd van alle goede beginselen, drijfveren en neigingen, ontledigd van alle onderwerping aan de wet en den wil van God, van alle gelijkenis naar Zijn beeld, en daarmee waart gij ten hoogste voldaan als met een vrijheid. Maar vrijheid van de gerechtigheid is de ergste soort van slavernij.

B. Hoe de gelukkige verandering werd tot stand gebracht en waarin zij bestaat.

a. Gij zijt van harte gehoorzaam geworden aan het voorbeeld der leer, tot hetwelk gij overgeleverd zijt, Romans 6:17. Dat beschrijft wat de bekering is: zij is onze gelijkvormigheid aan en onze instemming met het het Evangelie, dat ons overgeleverd is door Christus en Zijne dienaren. Of: waartoe gij overgegeven zijt, eis hon paredothte, in hetwelk gij overgegeven zijt. Merk op: Ten eerste. De regel der genade, het voorbeeld der leer, tupon didachs. Het Evangelie is de grote heerschappij beide van waarheid en van heiligheid, het is het zegel, de genade is de indruk van dat zegel. Het is het voorbeeld der gezonde woorden, 2 Timothy 1:13.

Ten tweede. De natuur der genade is onze gelijkvormigheid aan die heerschappij.

1. Het is van harte gehoorzaam zijn. Het Evangelie is een leer, die niet alleen moet geloofd worden: het moet ook gehoorzaamd worden, en dat wel van harte, hetgeen wijst op de oprechtheid en waarachtigheid van die gehoorzaamheid, niet alleen in de belijdenis, maar in kracht, - van harte met het hart, het innigste van ons wezen, het bevelende deel daarvan.

2. Het is daaraan overgegeven zijn, als in een vorm, zoals de was overgeleverd wordt aan het zegel, en lijn voor lijn, streep voor streep, den indruk van dat zegel ontvangt, totdat zij de figuur volkomen weergeeft. Christenzijn is inderdaad veranderd te zijn naar de gelijkenis en het beeld van het Evangelie, zodat onze zielen er aan beantwoorden en er mede instemmen, er mede overeenkomen, zodat al onze vermogens, onze wil, ons verstand, onze genegenheden en bedoelingen, beginselen en daden, allen overeenkomstig het voorbeeld van die leer zijn.

b. Van de zonde vrijgemaakt zijnde, zijt gij gemaakt dienstknechten der gerechtigheid, Romans 6:18, Gode dienstbaar gemaakt, Romans 6:22. De bekering is: Ten eerste. Een vrijmaking van de dienstbaarheid aan de zonde, een afschudden van dat juk, een besluit om er zich niet meer mede in te laten.

Ten tweede. Ene overgave en toewijding van ons zelven aan den dienst van God en van de gerechtigheid, aan God als onzen meester, aan de gerechtigheid als ons werk. Indien wij vrijgemaakt zijn van den dienst der zonde, dan geschiedde dat niet opdat wij voortaan zouden leven naar onzen eigen lust en onze eigen meesters zijn, neen: indien wij verlost zijn uit Egypte, zijn wij, gelijk Israël, geleid naar den heiligen berg om de wet te ontvangen, en daar in den band van het verbond opgenomen te worden. Merk op: Wij kunnen geen dienstknechten van God gemaakt worden, alvorens wij verlost zijn uit de macht en de heerschappij der zonde, wij kunnen geen twee meesters dienen, die zo lijnrecht tegenover elkaar staan als God en de zonde. Wij moeten, even- als de verloren zoon, de draf van de burgers der vreemde stad verlaten, alvorens we komen kunnen in het huis des Vaders.

C. Welk begrip zij nu hadden van hun vroegeren weg en hun vroeger leven. Hij beroept zich op hen zelven, Romans 6:21, of zij den dienst der zonde niet bevonden hebben te zijn:

a. Een onvruchtbare dienst. Wat vrucht had gij toen, enz.? Hebt gij er iets door gewonnen? Zit neer, maakt de rekening op, gaat uw winsten na, welke vrucht had gij toen? Behalve de toekomende verliezen, die oneindig groot zijn, zijn de tegenwoordige winsten de vermelding niet waard. Wat vrucht? Niets dat den naam van vrucht verdient. Het tegenwoordige vermaak en voordeel van de zonde verdient niet vrucht genoemd te worden, het is slechts kaf, een ploegen van ongerechtigheid, een zaaien van ijdelheid en een oogsten van ijdelheid.

b. Het is een onbetamelijke dienst, en waarover wij ons nu schamen, schamen over zijn dwaasheid en niet minder over zijn onreinheid. De schaamte kwam in de wereld met de zonde, zij is er het zekere voortbrengsel van, zowel de schaamte van het berouw, als, indien niet die, de schaamte van de wroeging. Wie zou van ganser harte doen datgene waarvan hij zeker is, dat hij er zich vroeger of later voor zal schamen? 5.. Hij bewijst uit het einde van al deze dingen. Een voorrecht van alle redelijke schepselen is dat zij zijn begaafd met het vermogen van te kunnen voorzien, bekwaam gemaakt om een blik in de toekomst te werpen, en het einde van de dingen in aanmerking te nemen. Om ons te bewegen van de zonde tot de heiligheid worden ons hier voorgesteld zegen en vloek, goed en kwaad, leven en dood, en wij worden genoodzaakt om te kiezen.

A. Het einde van de zonde is de dood, Romans 6:21. Het einde van deze dingen is de dood. Ofschoon de weg aangenaam en uitlokkend moge schijnen, toch is het einde treurig, het ligt in zijn laatste, het zal ten slotte bitterheid zijn.

De bezoldiging der zonde is de dood, Romans 6:23. De dood wordt door den zondaar met zijn zonden zo zeker verdiend als de dagloner na verrichten arbeid recht heeft op zijn loon. Dat is waar van elke zonde. Geen zonde is in zich zelve vergeeflijk. De dood is de bezoldiging ook van de kleinste zonde. De zonde wordt hier voorgesteld als het werk, waarvoor de bezoldiging uitgekeerd wordt, of als de meesteres, die het loon uitbetaalt. Allen, die dienstknechten van de zonde zijn en het werk der zonde verrichten, moeten verwachten dat zij op die wijze betaald zullen worden.

B. Indien er enige vrucht van heiligheid is, indien er een werkzaam beginsel van waarachtige en toenemende genade gevonden wordt, dan zal het einde zijn het eeuwige leven-een zeer gelukkig einde. Ofschoon de weg bergopwaarts moge gaan, ofschoon hij smal, doornig en moeilijk moge zijn, toch is het eeuwige leven zeker zijn einde. Zie Romans 6:23 :De genadegift Gods is het eeuwige leven. De hemel is het leven, hij bestaat in het genieten en zien van God. Hij is het eeuwige leven, geen zwakheid wordt daar gevonden, geen dood maakt er een einde aan. Dit is de gave van God. De dood is de bezoldiging der zonde, die naar verdienste komt, maar het leven is een gave, die uit gunst geschonken wordt. De zondaren verdienen de hel, maar de heiligen verdienen den hemel niet. Geen verhouding is er tussen de heerlijkheid des hemels en onze verdiensten, wij moeten er God en niet ons zelven voor danken, indien wij ooit den hemel binnengaan. En deze gift is door Jezus Christus onzen Heere. Christus heeft die voor ons verworven, bereidt die voor ons, en bereidt ons voor haar, bewaart ons voor haar, Hij is de Alfa en de Omega. Alles in alles in onze zaligmaking.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Romans 6". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/romans-6.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile