Lectionary Calendar
Tuesday, November 5th, 2024
the Week of Proper 26 / Ordinary 31
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Romeinen 5

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, ROMEINEN 5

De apostel, na zijn voornemen uitgevoerd en volkomen de rechtvaardigmaking door het geloof bewezen te hebben, gaat in dit hoofdstuk voort met het uitleggen, toelichten en toepassen van deze waarheid.

I. Hij toont de vruchten van de rechtvaardigmaking aan, Romans 5:1,

II. Hij wijst op de fontein en den grondslag van de rechtvaardigmaking, den dood van Christus, welke hij in het laatste deel van dit hoofdstuk in den brede bespreekt, Romans 5:6.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, ROMEINEN 5

De apostel, na zijn voornemen uitgevoerd en volkomen de rechtvaardigmaking door het geloof bewezen te hebben, gaat in dit hoofdstuk voort met het uitleggen, toelichten en toepassen van deze waarheid.

I. Hij toont de vruchten van de rechtvaardigmaking aan, Romans 5:1,

II. Hij wijst op de fontein en den grondslag van de rechtvaardigmaking, den dood van Christus, welke hij in het laatste deel van dit hoofdstuk in den brede bespreekt, Romans 5:6.

Verzen 1-5

Romeinen 5:1-5

De kostelijke zegeningen en voorrechten, welke de rechtvaardigmaking met zich brengt, zijn zo, dat ze ons moeten verlevendigen om met ijver na te jagen onze zekerheid dat wij gerechtvaardigd zijn, en ons de vertroosting toe te eigenen die zij ons schenkt, evenals de plichten te vervullen die zij ons oplegt. De vruchten van dezen levensboom zijn bij uitstek kostelijk.

I. Wij hebben vrede bij God, Romans 5:1. Het is de zonde, die den twist tussen God en den mens aansteekt, zij verwekt niet alleen vervreemding maar ook vijandschap, de heilige God kan onmogelijk in vrede leven met een zondaar, zolang deze blijft onder de schuld zijner zonde. De rechtvaardigmaking neemt de schuld weg en baant daardoor den weg voor vrede. En zo groot is de bereidheid om te zegenen en de goedertierenheid Gods jegens den mens, dat onmiddellijk nadat dit beletsel uit den weg geruimd is, de vrede gesloten wordt. Door het geloof houden wij Gods arm Zijner kracht vast en hebben daardoor vrede. Isaiah 27:4, Isaiah 27:5. Deze vrede is veel meer dan het ophouden van vijandschap, zij is vriendschap en liefhebbende vriendelijkheid, Gods ergste vijand wordt zijn beste vriend. Abraham, gerechtvaardigd zijnde door het geloof, wordt een vriend van God genoemd, James 2:23. Dat was zijne eer, maar niet ene eer voor hem alleen bestemd. Christus heeft Zijne discipelen Zijne vrienden genoemd, John 15:13. En wat heeft een mens nog verder nodig om gelukkig te zijn indien God zijn vriend is? Maar het is alleen door onzen Heere Jezus Christus, door Hem als de grote vredemaker, de Middelaar tussen God en mens, de gezegende tussenpersoon, die de hand legt op beide partijen. Adam, in den staat der onschuld, had rechtstreeks vrede met God, daar was zulk een middelaar niet nodig. Maar voor den zondigen- schuldigen mens is het een verschrikkelijk ding aan God te denken zonder Christus, want Hij is onze vrede, Ephesians 2:14, niet alleen de vredemaker, maar ook het middel en de behouder van onzen vrede, Colossians 1:20.

II. Wij hebben de toeleiding door het geloof tot deze genade, Romans 5:2. Dit is een volgend voorrecht, niet alleen vrede, maar ook genade, dat is deze gunst. Merk op:

1. De geluksstaat van de heiligen. Het is een staat van genade, Gods goedertierenheid voor ons en onze gelijkvormigheid aan God, hij die Gods liefde bezit en Zijne gelijkenis draagt, is in een staat van genade. Welnu, door deze genade hebben wij toegang, prosagoogn, ene uitnodiging, hetgeen inhoudt dat wij niet in dien staat geboren zijn, wij zijn van nature kinderen des toorns, en de geest des vlezes is vijandschap tegen God, maar wij worden er in overgebracht. Wij konden het niet uit ons zelven verkregen hebben, wij zouden de moeilijkheden, die het in den weg stonden, niet overwonnen hebben, maar wij hebben ene toeleiding, een leiding aan de hand, wij worden toegeleid zoals blinde, lamme, zwakke personen geleid worden, uitgenodigd als overtreders, die vergeving ontvingen, uitgenodigd door enigen gunsteling aan het hof om de hand des konings te kussen gelijk vreemdelingen, die tot gehoor toegelaten worden, geleid worden, prosa googn esch kamen. Wij hebben de toeleiding verkregen. Hij spreekt hier over hen, die reeds overgebracht zijn uit den natuurstaat in dezen staat van genade. Paulus had door zijne bekering deze toeleiding, toen werd hij naderbij gebracht. Barnabas leidde hem in bij de apostelen, Acts 9:27, en er waren anderen die hem aan de hand leidden naar Damascus, Romans 5:8, maar het was Christus die hem uitnodigde en hem leidde tot deze genade. Door wie wij de toeleiding hebben door het geloof. Door Christus als de bewerker en voornamen afgezant, door het geloof als het middel voor deze toeleiding. Niet door Christus, in aanmerking genomen enige begeerte of verdienste onzerzijds, maar uit aanmerking van onze gelovige afhankelijkheid van Hem en ons afstand doen van ons zelven aan Hem.

2. Hun gelukkige standvastigheid in dezen staat. In welke wij staan. Wij zijn er niet slechts in, maar wij staan er in, een houding die onze ontheffing van schuld aanduidt. Wij staan (blijven staande) in het gericht, Psalms 1:5, en worden niet neergeworpen als overtuigde misdadigers, onze waardigheid en eer zijn verzekerd, wij worden niet als veroordeelden omlaag getrokken. De uitdrukking betekent ook onzen voortgang, terwijl wij staande blijven, gaan wij voort. Wij moeten niet neerzitten, alsof wij het reeds verkregen hadden, maar staan als degenen die voorwaarts dringen, staan als dienaren van Christus, die onzen meester verwachten. Verder duidt de uitdrukking op onze volharding, wij staan ferm en veilig, overeind gehouden door de kracht Gods, staan als soldaten, die geen grond verliezen en niet door de macht des vijands overhoop geworpen worden. Zij betekent niet alleen onze toelating tot, maar ook onze bevestiging in de gunst van God. Het gaat in het hof des hemels niet als in de aardse hoven, waar hoge plaatsen glibberige plaatsen zijn, maar wij staan in deze nederige overtuiging dat Hij die het goede werk in ons begonnen heeft, het ook zal voleinden, Philippians 1:6.

III. Wij roemen in de hoop der heerlijkheid Gods. Behalve de gelukzaligheid, die wij reeds bezitten, is er een gelukzaligheid in hope, de heerlijkheid Gods, de heerlijkheid, welke God in den hemel op Zijne heiligen zal leggen, de heerlijkheid, die bestaan zal in het zien en genieten van God.

1. Zij, en zij alleen, die door het geloof toeleiding hebben tot de tegenwoordige genade Gods, kunnen hopen op de heerlijkheid Gods hiernamaals. Er is geen gegronde hoop op heerlijkheid dan die, welke geworteld is in genade, genade is aangevangen heerlijkheid, het onderpand en de verzekering van heerlijkheid.

Hij zal genade en ere geven. Psalms 84:11.

2. Zij, die hopen mogen op de heerlijkheid Gods hiernamaals, hebben genoeg om zich thans over te verheugen. Het is de roeping van hen, die deze hoop op den hemel hebben, om zich in die hoop te verheugen.

IV. Wij roemen ook in de verdrukkingen, niet alleen niettegenstaande onze verdrukkingen, want zij verhinderen ons niet om ons in de hoop op de heerlijkheid Gods te verheugen, doch zij werken voor ons het gewicht der heerlijkheid, 2 Corinthians 4:17. Merk op: Welk een groeiende, steeds toenemende gelukzaligheid is de gelukzaligheid der heiligen. Niet alleen dit. Men zou geneigd zijn te denken, zulke vrede, zulke genade, zulke heerlijkheid en zulke verheuging in hope als deze, zijn meer dan hetgeen waarop arme onwaardige schepselen als wij aanspraak kunnen maken, en toch is het niet alleen dit, er zijn nog meer oorzaken van gelukzaligheid. Wij roemen ook in onze verdrukkingen, voornamelijk in de verdrukkingen ter wille van de gerechtigheid, die schijnbaar de grootste hinderpalen voor de gelukzaligheid der heiligen zijn, terwijl toch deze verdrukkingen niet alleen met hun gelukzaligheid bestaanbaar zijn, maar haar zelfs verhogen. Zij verblijdden zich dat zij waren waardig geacht geweest om Zijns naams wil smaadheid te lijden, Acts 5:41. Aangezien dit een moeilijk-begrijpelijke zaak is, gaat hij er toe over om daarvan den grond en de oorzaak aan te tonen. Hoe kunnen wij roemen in onze verdrukkingen? Omdat verdrukkingen door een keten van oorzaken zeer nauw verbonden zijn met de hoop, hetgeen hij bewijst door hetgeen zij bewerken. 1. De verdrukking werkt lijdzaamheid, niet in en door zich zelve, maar door de machtige genade van God, die in en met de verdrukkingen werkt. Zij bewijzen, en door het bewijzen verbeteren zij, de lijdzaamheid, zoals gaven en kundigheden vermeerderen door oefening. Het is niet de bewerkende oorzaak, maar het gebruik van de gelegenheid, gelijk het staal door het vuur gehard wordt. Ziehier hoe God spijze voortbrengt uit den eter, en zoetigheid uit den sterke. Hetgeen lijdzaamheid werkt is een oorzaak van blijdschap, want de lijdzaamheid doet ons meer goed dan de verdrukkingen ons kwaad kunnen doen. Verdrukking op zich zelve werkt ongeduld, maar zo zij aan de heiligen geheiligd wordt, werkt zij lijdzaamheid.

2. En de lijdzaamheid bevinding, Romans 5:4. Zij werkt bevinding van God en van de psalmen, die Hij geeft in den nacht, de geduldige lijders hebben de meeste ondervinding van de goddelijke vertroostingen, die overvloediger worden naarmate de droefenissen toenemen. Zij werkt bevinding van ons zelven. Door de verdrukking en droefenissen doen wij ondervinding op van onze eigen oprechtheid, en daarom worden zulke verdrukkingen beproevingen genoemd. Zij werkt dokimn, goedkeuring, hij die de proef doorstaan heeft, wordt goedgekeurd. Job's verdrukking werkte lijdzaamheid, en die lijdzaamheid verwierf een goedkeuring, dat hij nog vasthield aan zijne oprechtheid, Job 2:3.

3. En de bevinding hoop. Hij die, na dus beproefd te zijn, als goud te voorschijn komt, zal daardoor zijn hoop gesterkt zien. Deze bevinding, of goedkeuring, is niet zozeer de grond dan wel de openbaring van onze hoop, en staat met haar in zeer nauw verband. Bevinding van God is een steun voor onze hoop, van Hem die verlossen zal, omdat Hij verlost heeft. Bevinding van ons zelven brengt onze oprechtheid aan het licht.

4. Deze hoop beschaamt niet, dat is: zij is een hoop die niet bedriegen zal. Niets brengt ons meer in verwarring dan teleurstelling. Eeuwigdurende schande en schaamte zal veroorzaakt worden door het vergaan van de verwachting der godlozen, maar de hoop der rechtvaardigen is blijdschap, Proverbs 10:28. Zie Psalms 22:6, Psalms 71:1. Of: zij maakt niet beschaamd over ons lijden, Ofschoon wij geacht worden als het uitschrapsel van alle dingen, en onder den voet getreden als het slijk der straten, toch worden wij onder dat lijden niet beschaamd, indien wij de hoop der heerlijkheid hebben. Het is voor een goede zaak, in dienst van een goeden Meester, met een goede hoop, en derhalve wacht wij niet beschaamd. Wij moeten ons zelven nooit onteerd achten door lijden, dat zulk een goed doel zal bereiken.

Omdat de liefde Gods in onze harten is uitgestort. Deze hoop zal ons niet teleurstellen, omdat zij is bezegeld met den Heiligen Geest als een Geest van liefde. Het is het genadewerk van den Geest der Liefde om de liefde Gods uit te storten in de harten van alle heiligen. De liefde Gods, dat is, het gevoel van Gods liefde voor ons, die wederkerig onze liefde voor Hem wekt. Of: de grote uitwerkselen van Zijne liefde:

A. Bijzondere genade, en

B. Het aangename gevoel daarvan.

Zij is uitgestort, als een zachte zalving, die de ziel welriekend maakt, gelijk de regen den bodem bevochtigt en vruchtbaar doet zijn. De grond van al onze vertroosting en heiligheid, en van onze volharding in die beide, is gelegen in het uitgestort zijn van de liefde Gods in onze harten, dat dringt ons, 2 Corinthians 5:14. Zo zijn wij gegrepen en worden wij gebonden door koorden van liefde. Het gevoel van Gods liefde zal ons niet beschaamd maken, zomin over onze hoop op Hem als over ons lijden.

Verzen 1-5

Romeinen 5:1-5

De kostelijke zegeningen en voorrechten, welke de rechtvaardigmaking met zich brengt, zijn zo, dat ze ons moeten verlevendigen om met ijver na te jagen onze zekerheid dat wij gerechtvaardigd zijn, en ons de vertroosting toe te eigenen die zij ons schenkt, evenals de plichten te vervullen die zij ons oplegt. De vruchten van dezen levensboom zijn bij uitstek kostelijk.

I. Wij hebben vrede bij God, Romans 5:1. Het is de zonde, die den twist tussen God en den mens aansteekt, zij verwekt niet alleen vervreemding maar ook vijandschap, de heilige God kan onmogelijk in vrede leven met een zondaar, zolang deze blijft onder de schuld zijner zonde. De rechtvaardigmaking neemt de schuld weg en baant daardoor den weg voor vrede. En zo groot is de bereidheid om te zegenen en de goedertierenheid Gods jegens den mens, dat onmiddellijk nadat dit beletsel uit den weg geruimd is, de vrede gesloten wordt. Door het geloof houden wij Gods arm Zijner kracht vast en hebben daardoor vrede. Isaiah 27:4, Isaiah 27:5. Deze vrede is veel meer dan het ophouden van vijandschap, zij is vriendschap en liefhebbende vriendelijkheid, Gods ergste vijand wordt zijn beste vriend. Abraham, gerechtvaardigd zijnde door het geloof, wordt een vriend van God genoemd, James 2:23. Dat was zijne eer, maar niet ene eer voor hem alleen bestemd. Christus heeft Zijne discipelen Zijne vrienden genoemd, John 15:13. En wat heeft een mens nog verder nodig om gelukkig te zijn indien God zijn vriend is? Maar het is alleen door onzen Heere Jezus Christus, door Hem als de grote vredemaker, de Middelaar tussen God en mens, de gezegende tussenpersoon, die de hand legt op beide partijen. Adam, in den staat der onschuld, had rechtstreeks vrede met God, daar was zulk een middelaar niet nodig. Maar voor den zondigen- schuldigen mens is het een verschrikkelijk ding aan God te denken zonder Christus, want Hij is onze vrede, Ephesians 2:14, niet alleen de vredemaker, maar ook het middel en de behouder van onzen vrede, Colossians 1:20.

II. Wij hebben de toeleiding door het geloof tot deze genade, Romans 5:2. Dit is een volgend voorrecht, niet alleen vrede, maar ook genade, dat is deze gunst. Merk op:

1. De geluksstaat van de heiligen. Het is een staat van genade, Gods goedertierenheid voor ons en onze gelijkvormigheid aan God, hij die Gods liefde bezit en Zijne gelijkenis draagt, is in een staat van genade. Welnu, door deze genade hebben wij toegang, prosagoogn, ene uitnodiging, hetgeen inhoudt dat wij niet in dien staat geboren zijn, wij zijn van nature kinderen des toorns, en de geest des vlezes is vijandschap tegen God, maar wij worden er in overgebracht. Wij konden het niet uit ons zelven verkregen hebben, wij zouden de moeilijkheden, die het in den weg stonden, niet overwonnen hebben, maar wij hebben ene toeleiding, een leiding aan de hand, wij worden toegeleid zoals blinde, lamme, zwakke personen geleid worden, uitgenodigd als overtreders, die vergeving ontvingen, uitgenodigd door enigen gunsteling aan het hof om de hand des konings te kussen gelijk vreemdelingen, die tot gehoor toegelaten worden, geleid worden, prosa googn esch kamen. Wij hebben de toeleiding verkregen. Hij spreekt hier over hen, die reeds overgebracht zijn uit den natuurstaat in dezen staat van genade. Paulus had door zijne bekering deze toeleiding, toen werd hij naderbij gebracht. Barnabas leidde hem in bij de apostelen, Acts 9:27, en er waren anderen die hem aan de hand leidden naar Damascus, Romans 5:8, maar het was Christus die hem uitnodigde en hem leidde tot deze genade. Door wie wij de toeleiding hebben door het geloof. Door Christus als de bewerker en voornamen afgezant, door het geloof als het middel voor deze toeleiding. Niet door Christus, in aanmerking genomen enige begeerte of verdienste onzerzijds, maar uit aanmerking van onze gelovige afhankelijkheid van Hem en ons afstand doen van ons zelven aan Hem.

2. Hun gelukkige standvastigheid in dezen staat. In welke wij staan. Wij zijn er niet slechts in, maar wij staan er in, een houding die onze ontheffing van schuld aanduidt. Wij staan (blijven staande) in het gericht, Psalms 1:5, en worden niet neergeworpen als overtuigde misdadigers, onze waardigheid en eer zijn verzekerd, wij worden niet als veroordeelden omlaag getrokken. De uitdrukking betekent ook onzen voortgang, terwijl wij staande blijven, gaan wij voort. Wij moeten niet neerzitten, alsof wij het reeds verkregen hadden, maar staan als degenen die voorwaarts dringen, staan als dienaren van Christus, die onzen meester verwachten. Verder duidt de uitdrukking op onze volharding, wij staan ferm en veilig, overeind gehouden door de kracht Gods, staan als soldaten, die geen grond verliezen en niet door de macht des vijands overhoop geworpen worden. Zij betekent niet alleen onze toelating tot, maar ook onze bevestiging in de gunst van God. Het gaat in het hof des hemels niet als in de aardse hoven, waar hoge plaatsen glibberige plaatsen zijn, maar wij staan in deze nederige overtuiging dat Hij die het goede werk in ons begonnen heeft, het ook zal voleinden, Philippians 1:6.

III. Wij roemen in de hoop der heerlijkheid Gods. Behalve de gelukzaligheid, die wij reeds bezitten, is er een gelukzaligheid in hope, de heerlijkheid Gods, de heerlijkheid, welke God in den hemel op Zijne heiligen zal leggen, de heerlijkheid, die bestaan zal in het zien en genieten van God.

1. Zij, en zij alleen, die door het geloof toeleiding hebben tot de tegenwoordige genade Gods, kunnen hopen op de heerlijkheid Gods hiernamaals. Er is geen gegronde hoop op heerlijkheid dan die, welke geworteld is in genade, genade is aangevangen heerlijkheid, het onderpand en de verzekering van heerlijkheid.

Hij zal genade en ere geven. Psalms 84:11.

2. Zij, die hopen mogen op de heerlijkheid Gods hiernamaals, hebben genoeg om zich thans over te verheugen. Het is de roeping van hen, die deze hoop op den hemel hebben, om zich in die hoop te verheugen.

IV. Wij roemen ook in de verdrukkingen, niet alleen niettegenstaande onze verdrukkingen, want zij verhinderen ons niet om ons in de hoop op de heerlijkheid Gods te verheugen, doch zij werken voor ons het gewicht der heerlijkheid, 2 Corinthians 4:17. Merk op: Welk een groeiende, steeds toenemende gelukzaligheid is de gelukzaligheid der heiligen. Niet alleen dit. Men zou geneigd zijn te denken, zulke vrede, zulke genade, zulke heerlijkheid en zulke verheuging in hope als deze, zijn meer dan hetgeen waarop arme onwaardige schepselen als wij aanspraak kunnen maken, en toch is het niet alleen dit, er zijn nog meer oorzaken van gelukzaligheid. Wij roemen ook in onze verdrukkingen, voornamelijk in de verdrukkingen ter wille van de gerechtigheid, die schijnbaar de grootste hinderpalen voor de gelukzaligheid der heiligen zijn, terwijl toch deze verdrukkingen niet alleen met hun gelukzaligheid bestaanbaar zijn, maar haar zelfs verhogen. Zij verblijdden zich dat zij waren waardig geacht geweest om Zijns naams wil smaadheid te lijden, Acts 5:41. Aangezien dit een moeilijk-begrijpelijke zaak is, gaat hij er toe over om daarvan den grond en de oorzaak aan te tonen. Hoe kunnen wij roemen in onze verdrukkingen? Omdat verdrukkingen door een keten van oorzaken zeer nauw verbonden zijn met de hoop, hetgeen hij bewijst door hetgeen zij bewerken. 1. De verdrukking werkt lijdzaamheid, niet in en door zich zelve, maar door de machtige genade van God, die in en met de verdrukkingen werkt. Zij bewijzen, en door het bewijzen verbeteren zij, de lijdzaamheid, zoals gaven en kundigheden vermeerderen door oefening. Het is niet de bewerkende oorzaak, maar het gebruik van de gelegenheid, gelijk het staal door het vuur gehard wordt. Ziehier hoe God spijze voortbrengt uit den eter, en zoetigheid uit den sterke. Hetgeen lijdzaamheid werkt is een oorzaak van blijdschap, want de lijdzaamheid doet ons meer goed dan de verdrukkingen ons kwaad kunnen doen. Verdrukking op zich zelve werkt ongeduld, maar zo zij aan de heiligen geheiligd wordt, werkt zij lijdzaamheid.

2. En de lijdzaamheid bevinding, Romans 5:4. Zij werkt bevinding van God en van de psalmen, die Hij geeft in den nacht, de geduldige lijders hebben de meeste ondervinding van de goddelijke vertroostingen, die overvloediger worden naarmate de droefenissen toenemen. Zij werkt bevinding van ons zelven. Door de verdrukking en droefenissen doen wij ondervinding op van onze eigen oprechtheid, en daarom worden zulke verdrukkingen beproevingen genoemd. Zij werkt dokimn, goedkeuring, hij die de proef doorstaan heeft, wordt goedgekeurd. Job's verdrukking werkte lijdzaamheid, en die lijdzaamheid verwierf een goedkeuring, dat hij nog vasthield aan zijne oprechtheid, Job 2:3.

3. En de bevinding hoop. Hij die, na dus beproefd te zijn, als goud te voorschijn komt, zal daardoor zijn hoop gesterkt zien. Deze bevinding, of goedkeuring, is niet zozeer de grond dan wel de openbaring van onze hoop, en staat met haar in zeer nauw verband. Bevinding van God is een steun voor onze hoop, van Hem die verlossen zal, omdat Hij verlost heeft. Bevinding van ons zelven brengt onze oprechtheid aan het licht.

4. Deze hoop beschaamt niet, dat is: zij is een hoop die niet bedriegen zal. Niets brengt ons meer in verwarring dan teleurstelling. Eeuwigdurende schande en schaamte zal veroorzaakt worden door het vergaan van de verwachting der godlozen, maar de hoop der rechtvaardigen is blijdschap, Proverbs 10:28. Zie Psalms 22:6, Psalms 71:1. Of: zij maakt niet beschaamd over ons lijden, Ofschoon wij geacht worden als het uitschrapsel van alle dingen, en onder den voet getreden als het slijk der straten, toch worden wij onder dat lijden niet beschaamd, indien wij de hoop der heerlijkheid hebben. Het is voor een goede zaak, in dienst van een goeden Meester, met een goede hoop, en derhalve wacht wij niet beschaamd. Wij moeten ons zelven nooit onteerd achten door lijden, dat zulk een goed doel zal bereiken.

Omdat de liefde Gods in onze harten is uitgestort. Deze hoop zal ons niet teleurstellen, omdat zij is bezegeld met den Heiligen Geest als een Geest van liefde. Het is het genadewerk van den Geest der Liefde om de liefde Gods uit te storten in de harten van alle heiligen. De liefde Gods, dat is, het gevoel van Gods liefde voor ons, die wederkerig onze liefde voor Hem wekt. Of: de grote uitwerkselen van Zijne liefde:

A. Bijzondere genade, en

B. Het aangename gevoel daarvan.

Zij is uitgestort, als een zachte zalving, die de ziel welriekend maakt, gelijk de regen den bodem bevochtigt en vruchtbaar doet zijn. De grond van al onze vertroosting en heiligheid, en van onze volharding in die beide, is gelegen in het uitgestort zijn van de liefde Gods in onze harten, dat dringt ons, 2 Corinthians 5:14. Zo zijn wij gegrepen en worden wij gebonden door koorden van liefde. Het gevoel van Gods liefde zal ons niet beschaamd maken, zomin over onze hoop op Hem als over ons lijden.

Verzen 6-21

Romeinen 5:6-21

Hier beschrijft de apostel de fontein en den grondslag van onze rechtvaardigmaking, gelegen in den dood van den Heere Jezus. De stromen zijn zeer zoet, maar indien gij teruggaat tot hun oorsprong zult gij bevinden dat die is het sterven van Christus voor ons. Al deze voorrechten ontspringen uit den kostbaren stroom van het bloed van Christus, en daarom wijdt hij uit over dit teken van de liefde Gods, welke in onze harten uitgestort is. Van drie dingen maakt hij melding voor de uitlegging en toelichting van deze leerstelling.

1. De personen voor welke Hij stierf, Romans 5:6.

2. De kostelijke vruchten van Zijn dood, Romans 5:9.

3. De vergelijking, welke hij trekt tussen de mededeling van zonde en dood door den eersten Adam, en van gerechtigheid en leven door den tweeden Adam, Romans 5:12.

I. Onze hoedanigheid toen Christus voor ons stierf.

1. Wij waren krachteloos, Romans 5:6, in zeer treurige gesteldheid, en hetgeen nog erger is, geheel en al onbekwaam om ons zelven uit dien toestand te redden, verloren, en geen weg kon ontdekt worden voor onze redding, onze toestand was betreurenswaard, en in alle opzichten wanhopig, en daarom wordt van onze verlossing gezegd dat zij kwam ter rechter tijd (te Zijner tijd) Gods tijd om te helpen en te verlossen is daar, wanneer zij, die verlost moeten worden, krachteloos zijn, opdat Zijn eigen kracht en genade des te meer verheerlijkt mogen worden, Deuteronomy 32:36. Het is de wijze Gods om te helpen op het dode punt.

2. Hij stierf voor de godlozen, niet alleen voor hulploze schepselen, die daarom gevaar liepen van verloren te gaan, maar voor schuldige, zondige schepselen, die derhalve verdienden verloren te gaan, niet slechts voor zwakken en waardelozen, maar voor ondeugenden en weerspannigen, zulk een gunst van God verbeurd hebbende. Omdat zij godloos waren hadden zij behoefte aan iemand, die voor hen stierf om voor hun schuld te voldoen en hen tot gerechtigheid te brengen. Dit licht hij toe, Romans 5:7, Romans 5:8, als een ongeëvenaard werk van liefde, hierin waren Gods gedachten en wegen ver boven de onze. Verg. John 15:13, John 15:14. Niemand heeft groter liefde dan deze.

A. Nauwelijks zal iemand sterven voor een rechtvaardige, dat is voor een onschuldige, die onrechtvaardig veroordeeld werd, ieder zal met zo iemand medelijden hebben, maar weinigen zullen zoveel waarde aan zijn leven hechten dat zij het zullen wagen, veel minder ten uitvoer brengen om hun leven in plaats van het zijne te stellen.

B. Toch is het mogelijk dat iemand er toe overgaat om in plaats van een goeden, dat is van een nuttigen man te sterven, in plaats van iemand die meer is dan slechts een rechtvaardige of onschuldige. Velen, die zelf goed zijn, doen slechts weinig ten goede van anderen, maar zij die zeer nuttig zijn maken zich gewoonlijk daardoor zeer bemind, en zullen wellicht in geval van nood iemand ontmoeten, die zijn leven voor het hun wil stellen (antipsuchoi), hun borg zijn wil, leven voor leven geven. Paulus was in dien zin een zeer goed en zeer nuttig man, en hij had enkelen ontmoet, die voor zijn leven hun eigen hals gesteld hadden, Romans 16:4. Maar zie toch wat hij er van zegt: het zijn slechts enkelen die zo iets doen zouden, en het is een gevaarlijk werk dat te doen, het moet een moedige ondernemende ziel zijn, in elk geval Paulus zegt: het is mogelijk.

C. Maar Christus stierf voor zondaren, Romans 5:8. Zij waren niet rechtvaardig en goed, veel min nuttig. Zij waren niet alleen nutteloos, maar schuldig en snood, zij waren niet alleen verloren of op het punt om verloren te gaan, maar hun verderf zou grotelijks bijdragen tot de ere Gods, want zij waren misdadigers, die den dood verdiend hadden. Sommigen denken dat hij hier zinspeelt op de gewone onderscheiding, die de Joden onder hun eigen volk maakten tussen Tsaddikim, rechtvaardigen, Chasidim, barmhartigen, verg. Isaiah 57:1, en Reschaïm, godlozen. Nu, hierin bevestigt God Zijne liefde jegens ons, Hij toont of openbaart niet slechts Zijne liefde, dat had Hij tot lichter prijs kunnen doen, maar Hij bevestigt haar en maakt haar heerlijk. Deze gebeurtenis droeg veel bij tot de verheerlijking en vermeerdering Zijner liefde, zij stelde haar niet alleen boven alle tegenspraak, maar maakte haar het voorwerp van de grootste bewondering. "Nu zullen mijne schepselen zien hoe Ik hen liefheb, Ik zal hun daarvan een voorbeeld geven, dat boven alle vergelijking gaat!" Hij bevestigde Zijne liefde, Hij beval haar aan gelijk kooplieden hun waren aanprijzen, die zij van de hand willen zetten. Deze bevestiging van Zijne liefde geschiedde opdat Hij Zijne liefde in onze harten zou kunnen uitstorten door den Heiligen Geest. Hij bevestigt Zijne liefde op de meest uitlokkende, aanmoedigende wijze. Toen wij nog zondaars waren, hetgeen te kennen geeft dat wij niet bestemd zijn om altijd zondaars te blijven, er moest een verandering in ons gewrocht worden, want Hij stierf om ons te redden niet in onze zonden, maar van onze zonden, doch wij waren zondaars toen Hij voor ons stierf.

D. Er is zelfs meer. Wij waren vijanden, Romans 5:10, niet alleen boosdoeners, maar verraders en opstandelingen, onder de wapenen tegen onze regering, de ergste en snoodste van alle boosdoeners. De vleselijke gezindheid is niet alleen in vijandschap tegen God, maar zij is zelf vijandschap, Romans 8:7, Colossians 1:21. Deze vijandschap is wederkerige vijandschap. God is afkerig van den zondaar en de zondaar haat God, Ezechiël 11:9. En dat Christus voor dezulken gestorven is, dat is zulk een verborgenheid, zulk een ongeëvenaard voorbeeld van liefde, dat het de eeuwigheid door ons werk zal zijn het te aanbidden en te bewonderen. Dat is waarlijk een bevestiging van liefde! Met volle recht mocht Hij, die ons zo liefgehad heeft, het tot een der wetten in Zijn koninkrijk stellen dat wij onze vijanden zullen liefhebben.

II. De kostelijke gevolgen van Zijn dood.

1. Rechtvaardigmaking en verzoening zijn de eerste en voorlopige vruchten van den dood van Christus. Wij zijn gerechtvaardigd door Zijn bloed, Romans 5:9, verzoend door Zijn dood, Romans 5:10. De zonde is vergeven, de zondaar is als rechtvaardig aangenomen, de twist is geëindigd, de vijand verslagen, aan de ongerechtigheid is een einde gemaakt, en een eeuwige gerechtigheid is aangebracht. Dat is geschied, dat is, Christus van Zijne zijde heeft alles gedaan wat vereist werd om dat te doen, en onmiddellijk nadat wij gelovig worden, zien wij ons werkelijk overgeplaatst in een staat van rechtvaardigmaking en verzoening. Gerechtvaardigd door Zijn bloed. Onze rechtvaardigmaking wordt toegeschreven aan het bloed van Christus, omdat er zonder bloedstorting geen vergeving is, Heb. 4:22. Het bloed is het leven, en dat moest vergoten worden om reiniging aan te brengen. In al de zoenoffers was het sprengen van het bloed het eigenlijke deel van de offerande. Het was het bloed, dat de verzoening voor de ziel teweegbracht, Leviticus 17:11. 2. Hieruit ontstaat verlossing van den toorn.

Behouden worden van den toorn, Romans 5:9, behouden worden door Zijn leven, Romans 5:10. Zodra datgene wat onze behoudenis verhindert weggenomen is, moet het behouden worden noodzakelijk volgen. De bewijsvoering is zelfs zeer sterk: indien God ons rechtvaardigde en verzoende toen wij nog vijanden waren, en zich zelven er mede belastte om dat te doen, hoeveel te meer zal Hij ons behouden nadat wij gerechtvaardigd en verzoend zijn. Hij, die het grootste gedaan heeft, die ons van vijanden vrienden gemaakt heeft, zal zeker ook het mindere doen, ons nu wij vrienden geworden zijn, vriendelijk behandelen en vriendelijk jegens ons zijn. En daarom zegt de apostel hiervan eens en andermaal: veel meer. Hij, die zo diep groef om het fondament te leggen, zal zonder twijfel ook op dat fondament bouwen. Wij zullen behouden worden van den toorn, van hel en verdoemenis. De toorn van God is het vuur der hel, en wordt genoemd den toekomenden toorn, 1 Thessalonians 1:10. De volkomen rechtvaardiging en vrijspraak van de gelovigen ten jongsten dage, tezamen met het gereedmaken en voorbereiden van hem daartoe, zijn het behouden worden van den toorn, waarvan hier gesproken wordt, het is de volmaking van het werk der genade. Verzoend door Zijn dood, behouden door Zijn leven. Zijn leven, waarvan hier gesproken wordt, moet niet opgevat worden als Zijn leven in het vlees, maar van Zijn leven in den hemel, Zijn leven dat begon na Zijn dood. Verg. Romans 14:9. Hij was dood en is levend geworden, Revelation 1:18. Wij zijn verzoend door den vernederden Christus, wij worden behouden door den verhoogden Christus. De stervende Jezus heeft het fondament gelegd, door voor de zonde te voldoen en den vijand te verslaan, en daardoor onze verlossing mogelijk te maken. Daardoor is de middelmuur des afscheidsels verbroken, de verzoening aangebracht en de aanklager afgewezen. Maar het is de levende Jezus, die het werk voltooit, Hij leeft om voor ons te bidden, Hebrews 7:25. Het is Christus, in Zijne verhoging, die door Zijn woord en Geest daadwerkelijk roept, en verandert en ons met God verzoent, die onze Voorspraak is bij den Vader, en zo onze verlossing volkomen maakt. Verg. Romans 4:25 en 8:34. Christus stervende was de testamentmaker, die ons de erfenis besprak, maar Christus levende, is de uitvoerder, die haar uitkeert. De bewijsvoering is zeer krachtig. Hij, die op zich nam onze verlossing te verwerven, zal niet achterblijven in haar toe te passen.

3. Dit alles veroorzaakt, als een volgend voorrecht, onze blijdschap, onzen roem, in God, Romans 5:11. Het is er nu zo ver vanaf dat God voor ons een oorzaak van verschrikking zou zijn, dat Hij onze blijdschap is en onze toevlucht ten dage des kwaads. Jeremiah 17:17. Wij zijn verzoend en behouden van den toorn. Onze ongerechtigheid zal, Gode zij dank, niet onze ondergang zijn. En niet alleen dit, er is nog meer heil in verborgen, een gestadige stroom van zegeningen. Wij gaan niet alleen ten hemel, maar wij gaan zegevierend ten hemel, niet alleen bereiken wij de haven, maar wij varen er met volle zeilen in. Wij roemen ook in God, niet alleen zijn wij verlost van Zijn toorn, maar wij verlustigen ons in Zijne liefde, en dat alles door Jezus Christus, die de Alfa en de Omega is, de hoeksteen en de gevelsteen van al onze vertroostingen en van al ons hopen. Hij is niet slechts onze verlossing, maar ook onze sterkte en ons lied. En dit alles (den toon van deze snaar op zijn harp laat hij gaarne horen) uit kracht van de verzoening, welke wij Christenen, wij gelovigen, hebben door Hem: nu, nu in deze tijden des Evangelies, of nu in dit leven. Door Hem hebben wij de verzoening gekregen, die onder de wet door de offeranden afgeschaduwd werd en die het onderpand van onze hemelse gelukzaligheid is. Ware gelovigen ontvangen deze verzoening door Jezus Christus. Het verkrijgen van deze verzoening is onze daadwerkelijke toebrenging tot God door rechtvaardigmaking, gegrond op de voldoening van Christus. De verzoening verkrijgen is: A. Toestemmen in de verzoening, aannemen van, overeenstemmen met de middelen, welke de Oneindige Wijsheid gebruikt heeft om een zondige wereld zalig te maken door het bloed van een gekruisigden Jezus, gewillig en blijde te zijn om verlost te worden in den weg en door de middelen van het Evangelie.

B. Den troost van deze verzoening aannemen, welke de fontein en de grondslag is van onzen roem in God. Nu roemen wij in God, nu hebben wij inderdaad de verzoening gekregen, kauchoomenoi, en wij roemen daarin. God heeft de verzoening aangenomen, Matthew 3:17, Matthew 17:5, Matthew 28:2, indien wij haar nu ontvangen, is het werk verricht.

III. De vergelijking, welke de apostel maakt, gaat tussen de mededeling van zonde en dood door den eersten Adam, en van de gerechtigheid en het leven door den tweeden Adam, Romans 5:12. Dit licht niet alleen de waarheid toe, die hij nu bezig is te behandelen, maar draagt ook zeer veel bij tot de waardering van de liefde Gods en de vertroosting van de harten der ware gelovigen, omdat zij aantoont de overeenkomst tussen onzen val en onze herstelling. Er is niet slechts evenveel, maar veel groter macht om ons gelukkig te maken in den tweeden Adam, dan er was in den eersten Adam om ons ellendig te maken. Merk ten eerste hieromtrent op:

1. Een algemene waarheid ligt ten grondslag aan zijne redenering: Adam was een type van Christus, Romans 5:14. Welke een voorbeeld is degene die komen zou. Christus wordt daarom de laatste Adam genoemd. 1 Corinthians 15:45. Verg. Romans 5:22. Hierin was Adam een type van Christus, dat in de overeenkomsten van het verbond, dat tussen God en hem gesloten werd, en in de noodzakelijke gevolgen van deze overeenkomsten, Adam een persoon van algemene betekenis was. God handelde met Adam en Adam handelde als degene, die de algemene vader en verwekker, de wortel en vertegenwoordiger van geheel zijn nakomelingschap was, en dus ook voor haar. Zodat wat hij daarbij deed als onze vertegenwoordiger, geacht moet worden in hem door ons gedaan te zijn, en wat aan hem gedaan is moeten wij aannemen als in hem aan ons geschied. Evenzo Christus Jezus, de Middelaar, handelde als persoon van algemene betekenis, als het hoofd van alle uitverkorenen, met God handelde Hij als hun vader, verwekker, wortel en vertegenwoordiger, Hij stierf voor hen, stond voor hen op, ging voor hen binnen achter het voorhangsel, deed alles voor hen. Toen Adam viel, vielen wij in hem, toen Christus handelde, handelde Hij voor ons. Zo was Adam tupos toe mellontos, het voorbeeld, (het type) van degenen, die komen zou, komen om de breuk te herstellen, die Adam geslagen had.

2. Een meer bijzondere verklaring van deze overeenkomst, waarbij wij opmerken:

A. Hoe Adam als persoon van algemene betekenis zonde en dood mededeelde aan zijn gehele nakomelingschap, Romans 5:12. Door een mens is de zonde in de wereld ingekomen. Wij zien de wereld overstroomd door zonde en dood, vol van onreinheid en vol van ellende. Welnu, het is de moeite waard te onderzoeken waar de bron is, waaruit dat alles ontspringt, en gij zult daarvoor vinden een algemene verdorvenheid van nature, en bij onderzoek naar het ontstaan van die bron, vinden wij daarvoor Adams eerste zonde. Het was door een mens, en wel door den eersten mens, want indien er iemand voor hem bestaan had, dan zou die vrij gebleven zijn, dien eersten mens die als de wortel is, waaruit wij allen ontsproten. a. Door hem kwam de zonde in de wereld. Toen God zei dat alles zeer goed was, Genesis 1:31 was er geen zonde in de wereld, eerst toen Adam van de verboden vrucht at, deed de zonde haar intrede in de wereld. De zonde kwam reeds vroeger in de wereld der engelen, toen velen van hen opstonden tegen hun Schepper en hun woonstede verlieten, maar zij kwam niet in de wereld der mensheid voordat Adam zondigde. Toen kwam zij als een vijandin, om te verwoesten en te doden, als een diefegge om te stelen en te roven, en het was een zeer bedroevende komst. Toen kwam de schuld van Adam, toegerekend aan zijne nakomelingschap en een algemene bedorvenheid en ontbloting van de menselijke natuur Ephhooi waarin, of liever in wie, allen gezondigd hebben. De zonde is door Adam in de wereld gekomen, want in hem hebben wij allen gezondigd. Gelijk in 1 Corinthians 15:22 staat dat allen in Adam sterven, zo lezen wij hier: in hem hebben wij allen gezondigd, want het is door de wetten van alle volken vastgesteld dat de daden van een publiek persoon geacht worden de daden te zijn van degenen, die hij vertegenwoordigt, en wat het gehele lichaam doet wordt geacht door elk der leden gedaan te zijn. Welnu Adam handelde als publiek persoon, door de vrijmachtige ordening en aanstelling van God, en toch volgens een natuurlijke noodzakelijkheid, want God, de Schepper der natuur, had dit als een wet der natuur vastgesteld, dat de mens andere schepselen naar zijn eigen gelijkenis zou verwekken. Dus werd in Adam, als samenvatting van het geheel, de geheel menselijke natuur vervormd, van hem stroomde het verderf door in zijn nakomelingschap, want de gehele mensheid is uit een bloede gemaakt, Acts 17:26. Naarmate de natuur in Adam staat of valt, naar die mate wordt zij door hem voortgeplant. Toen Adam dus zondigde en viel, werd de gehele menselijke natuur schuldig en bedorven, en ontwricht. Zo hebben allen in hem gezondigd.

b. Door de zonde de dood, want de dood is de bezoldiging der zonde. De zonde, voleindigd zijnde, baart den dood. Toen de zonde kwam, kwam vanzelf de dood mede. Dood wordt hier genoemd voor alle ellende, welke het rechtstreeks gevolg van de zonde is, tijdelijke, geestelijke, eeuwige dood. Indien Adam niet gezondigd had, zou hij niet gestorven zijn, de bedreiging was: Ten dage dat gij daarvan eet zult gij den dood sterven. Genesis 2:17.

c. De dood is doorgegaan. Dat is: een vonnis des doods werd uitgesproken als over een misdadiger, dilthen, ging door naar alle mensen gelijk een besmettelijke ziekte van den een op den ander overgaat, totdat niemand er aan ontkomt. Dit is het algemene lot, zonder uitzondering, de dood gaat door tot allen. Er zijn algemene ellenden in het menselijk leven, die daar overvloedig bewijs voor leveren.

De dood heeft geheerst, Romans 5:14. Hij spreekt van den dood als van een machtig vorst, wiens heerschappij de meest absolute, algemene en voortdurende is. Niemand is buiten zijn scepter gesteld, het is een heerschappij die alle aardse heerschappij zal overleven, langer zal standhouden dan alle aardse gezag en macht, want hij is de laatste vijand 1 Corinthians 15:26. De zonen Belials, die zich aan geen enkel gezag willen onderwerpen, kunnen zich aan deze heerschappij niet onttrekken. Wel mogen wij uitroepen met dien godvrezende, die zag hoe een aanval van ziekte zijn voorkomen lelijk gemaakt had: "o Adam: wat hebt gij gedaan?" Verder, om hierop nog meer licht te werpen, toont hij aan dat de zonde niet begonnen is met de wet van Mozes, maar in de wereld was tot, dat is reeds voor, die wet. Dus is die wet van Mozes niet de enige leefregel, want er was een regel, en die regel was overtreden, alvorens de wet gegeven werd. Dit toont tevens aan dat wij niet gerechtvaardigd kunnen worden door onze gehoorzaamheid aan de wet van Mozes, maar dat wij veelmeer door haar veroordeeld worden ter oorzake van onze ongehoorzaamheid. De zonde was in de wereld voor de wet, dat getuigen de door Kain gepleegde moord, de afval van de oude wereld, de godloosheid van Sodom. Hij voegt hiertussen: Er was een wet, want de zonde wordt niet toegerekend waar geen wet is. Oorspronkelijke zonde is een gebrek aan overeenstemming met de wet Gods, maar daadwerkelijke zonde is een overtreding van die wet, daarom zijn allen in enig opzicht onder de wet of onder enige wet. Hij geeft daarvoor het volgende bewijs: De dood heeft geheerst van Adam tot Mozes toe, Romans 5:14. Het is zeker dat de dood niet had kunnen heersen indien de zonde niet voor hem den troon gesticht had. Dat bewijst dat de zonde in de wereld was voor de wet, en wel oorspronkelijke zonde, want de dood heerste ook over degenen, die geen daadwerkelijke zonden gepleegd hadden, die niet hadden gezondigd in gelijkheid der overtreding van Adam, hetgeen verstaan moet worden van kleine kinderen, die nooit schuldig werden aan daadwerkelijke zonden en evenwel stierven, omdat Adams zonde hun toegerekend was. Dit heersen van den dood schijnt voornamelijk gezegd te worden van de hevige en buitengewone oordelen, die lang voor Mozes voltrokken werden, zoals de zondvloed en de ondergang van Sodom, waarin ook kleine kinderen betrokken waren. Het is een groot bewijs voor de erfzonde dat kleine kinderen, die nooit schuldig werden aan enige daadwerkelijke overtreding, toch onderworpen zijn aan zeer hevige ziekten, ongelukken en aan den dood, hetgeen nooit bestaan kon met de rechtvaardigheid en gerechtigheid Gods, indien zij niet konden geacht worden schuldig te zijn.

B. Hoe, in overeenstemming daarmee Christus als persoon van algemene betekenis, gerechtigheid en leven mededeelt aan alle ware gelovigen, die Zijn geestelijk zaad zijn. En hierbij wijst hij ons aan niet alleen waarin de gelijkenis bestaat, maar ten overvloede ook waarin de mededeling van genade en liefde door Christus hoger gaat dan de mededeling van schuld en toorn door Adam. Merk op:

a. Waarin de gelijkenis bestaat. Dit wordt ten volle aangetoond in v. 18, 19..

Ten eerste. Door de misdaad en ongehoorzaamheid van enen zijn velen tot zondaars gesteld geworden en komt het oordeel (de schuld) over alle mensen tot verdoemenis. Merk hier op:

1. Dat Adams zonde ongehoorzaamheid was, ongehoorzaamheid aan een duidelijk en opzettelijk gebod en wel een gebod van beproeving. Zijn daad was kwaad alleen omdat zij verboden was en overigens niet, maar ofschoon zij op zich zelve gering scheen te zijn, opende zij de deur voor alle andere zonden.

2. De kwaadaardigheid en het vergif van de zonde zijn zeer sterk en doordringend, anders zou de schuld van Adams zonde niet zover zich uitgestrekt hebben en niet zulk een diepen langen stroom veroorzaakt hebben. Wie zou denken dat er zoveel kwaad in de zonde stak?

3. Door Adams zonde zijn velen tot zondaars gesteld, velen, dat is zijn gehele nakomelingschap, die velen genoemd wordt in tegenstelling met den enen, die gezondigd had, katestathsan, tot zondaars gesteld. Dat duidt aan dat we daartoe gesteld werden door een gerechtelijke handeling, wij werden door rechtvaardige toepassing van de wet zondaars gemaakt.

4. Dat oordeel is gekomen tot verdoemenis over allen, die door Adams ongehoorzaamheid tot zondaars gesteld werden. Wij werden overtuigd en daarop veroordeeld. Geheel het menselijk geslacht ligt onder een vonnis, gelijk een verbeurdverklaring het gehele geslacht treft. Er is een oordeel uitgesproken en bevestigd tegen ons in de rechtszaal des hemels, en wanneer dat vonnis niet herzien wordt, zullen wij er zeker tot in eeuwigheid onder verzinken.

Ten tweede. Op dezelfde wijze worden door de gerechtigheid en gehoorzaamheid van enen (en die ene is Jezus Christus, de tweede Adam) velen tot rechtvaardigen gesteld, en komt de gave der genade over die allen. Het is opmerkelijk hoe de apostel deze waarheid inprent, en haar gedurig en telkens herhaalt als een waarheid van het hoogste belang. Merk op:

1. Den aard van Christus' gerechtigheid, hoe deze gebracht werd: door Zijne gehoorzaamheid. De ongehoorzaamheid van den eersten Adam heeft ons verwoest, de gehoorzaamheid van den tweeden Adam verlost ons, - Zijne gehoorzaamheid aan de wet van middelaarschap, welke voorschreef dat Hij alle gerechtigheid zou vervullen en Zijne ziel stellen tot een schuldoffer voor de zonden. Door Zijne gehoorzaamheid aan deze wet wrocht Hij ene gerechtigheid voor ons, voldeed aan Gods rechtvaardigheid, en opende daardoor voor ons den weg tot Gods gunst.

2. De gevolgen daarvan:

A. Er is ene genade, die komt over alle mensen, dat is, zij wordt in het algemeen gemaakt en aangeboden aan allen. De zaligheid, die verworven is, is een gemene zaligheid, de aanbieding is algemeen, het aannemen staat vrij, wie wil mag komen en nemen van dit water des levens. Deze vrije gave is voor alle gelovigen, op hun geloof, tot rechtvaardigmaking des levens. Zij is niet alleen ene rechtvaardigmaking, die bevrijdt van den dood, maar zij geeft ook recht op het leven.

B. Velen zullen tot rechtvaardigen gesteld worden, velen ín vergelijking tot den enen, of zo velen als er door genade uitverkoren zijn, welke, ofschoon slechts weinigen, zolang zij over de wereld verspreid zijn, toch een grote schare zullen vormen wanneer zij bijeen vergaderd zijn, katas tathsontai. Zij zullen tot rechtvaardigen gesteld worden, als ware het door brieven van aanstelling. Hierdoor is de tegenstelling tussen deze twee, onze verwoesting door Adam en onze herstelling door Christus, duidelijk genoeg.

b. Waarin de mededeling van genade en liefde door Christus de mededeling van schuld en toorn door Adam te boven gaat. Dit toont hij aan in Romans 5:15. Dat wordt bedoeld ter verheerlijking van de rijkdommen van Christus' liefde, en ter vertroosting en bemoediging der gelovigen, welke, in aanmerking nemende hoe zware wonde Adams zonde geslagen heeft, konden gaan wanhopen aan het bestaan van een voldoend geneesmiddel. Zijne uitdrukkingen zijn min of meer ingewikkeld, maar, naar het schijnt, wil hij zeggen: Ten eerste. Indien de schuld en de toorn meegedeeld zijn, veel meer nog de genade en de liefde, want het is overeenkomstig de voorstelling, welke wij van de goddelijke goedheid hebben, aan te nemen dat Hij veel bereidwilliger is om zalig te maken op een toegerekende gerechtigheid dan om te veroordelen op een toegerekende schuld. Veel meer de genade Gods en de gave door de genade. Van al Zijne eigenschappen is Gods goedheid op bijzondere wijze Zijn heerlijkheid, en het is deze genade (Zijn gunst in Christus) welke de wortel is van de gave der genade. Wij weten dat God meer genegen is om barmhartigheid te bewijzen dan om te straffen.

Ten tweede. Indien er zoveel kracht en vermogen was, als er blijkt te zijn geweest, in de zonde des mensen, die uit de aarde aards was, genoeg om ons te veroordelen, hoeveel meer kracht en vermogen zal er dan zijn in de gerechtigheid van Christus, die de Heere uit den hemel is, om ons te rechtvaardigen en zalig te maken. De ene mens die zalig maakt is Jezus Christus. Zeker: Adam kon geen vergif toedienen zo krachtig, dat Jezus Christus geen even krachtig, ja veel krachtiger tegengif kon geven.

3. Het is slechts de schuld van een enige misdaad van Adam, die ons ten laste gelegd wordt. De verdoemenis was ex henos eis katakrima, uit ene misdaad, Romans 5:16, Romans 5:17. Maar door Jezus Christus ontvangen en genieten wij een overvloed van genade en van de gave der rechtvaardigheid. De stroom van genade en rechtvaardigheid is dieper en breder dan de stroom van schuld, want deze gerechtigheid neemt niet alleen de schuld van die ene misdaad weg, maar ook die van vele andere misdaden, zelfs van alle. God vergeeft in Christus al onze overtredingen, Colossians 2:13.

4. Door Adams overtreding heerste de dood, maar door Christus gerechtigheid is er niet alleen een einde gekomen aan deze heerschappij des doods, doch de gelovigen worden uitverkoren om te regeren in het leven, Romans 5:17. In en door de gerechtigheid hebben wij niet alleen onze kwijtschelding verkregen, maar een aanstelling tot eer, wij zijn niet alleen uit onze ketenen verlost, maar wij worden gelijk Jozef, verheven tot de tweeden onder den koning, wij zijn onzen God tot koningen en priesters gemaakt, wij kregen niet alleen vergeving, maar werden ook verkoren. (Zie hierover Revelation 1:5, Revelation 1:6, Romans 5:9, Romans 5:10). Wij zijn door Christus en Zijne gerechtigheid bevoegd tot en in bezit gesteld van meerdere en hogere voorrechten dan wij door de misdaad van Adam verloren hebben. Het geneesmiddel is meer dan de wond, beter instaat om te helen dan de wond was om te doden.

IV. In de laatste twee verzen van dit hoofdstuk voorkomt de apostel, naar het schijnt, een tegenwerping, welke genoemd wordt in Galatians 3:19 :Waartoe dient dan de wet? Antwoord:

1. De wet is bovendien ingekomen opdat de misdaad te meerder worde. Niet om de zonde op zich zelve overvloediger te maken, op andere wijze dan dat de zonde oorzaak neemt uit het gebod, maar om aan te tonen hoe overvloedig zondig zij is. De spiegel toont de vlekken aan, maar veroorzaakt ze niet. Toen het gebod in de wereld kwam, herleefde de zonde, zoals het binnenlaten van meer licht in een duistere kamer het stof en de onreinheid, die daarin zijn, doet zien, die tevoren niet onderscheiden werden. Dat was gelijk hel peilen van een wond, dat tot de heling noodzakelijk is. De misdaad, to para ptooma, die misdaad, namelijk de zonde van Adam, de verspreiding door haar van de schuld over ons, en de gevolgen van de verdorvenheid in ons, en de overvloedigheid van de zonde, welke alle bleken door de komst van de wet.

2. Opdat de genade veel meer overvloedig zou zijn, opdat de verschrikkingen van de wet de vertroostingen van het Evangelie des te zoeter zouden maken. De zonde werd overvloedig onder de Joden, en diegenen onder hen, die bekeerd werden door het geloof in Christus, roemden nog veel meer overvloedig in de genade hun bewezen door het wegnemen van zoveel schuld en het herstellen van zoveel verderf. Hoe groter de kracht van den vijand is, des te groter is de eer van den overwinnaar. Dezen overvloed van genade licht hij toe in Romans 5:21. Gelijk de overheersing van een dwingeland en verdrukker een tegenstelling is, waardoor de regering van een voorspoedigen, rechtvaardigen en welwillenden vorst des te heerlijker uitkomt, zo verheerlijkt de overheersing van de zonde de regering van de genade. De zonde heeft geheerst tot den dood, dat was een wrede, bloedige heerschappij. Maar de genade heerst tot het leven en wel door rechtvaardigheid, rechtvaardigheid, die ons tot rechtvaardigmaking toegerekend en tot heiligmaking ingeplant wordt. En dat alles door Jezus Christus onzen Heere, door de macht en de werkzaamheid van Christus, de grote profeet, priester en koning van Zijne gemeente.

Verzen 6-21

Romeinen 5:6-21

Hier beschrijft de apostel de fontein en den grondslag van onze rechtvaardigmaking, gelegen in den dood van den Heere Jezus. De stromen zijn zeer zoet, maar indien gij teruggaat tot hun oorsprong zult gij bevinden dat die is het sterven van Christus voor ons. Al deze voorrechten ontspringen uit den kostbaren stroom van het bloed van Christus, en daarom wijdt hij uit over dit teken van de liefde Gods, welke in onze harten uitgestort is. Van drie dingen maakt hij melding voor de uitlegging en toelichting van deze leerstelling.

1. De personen voor welke Hij stierf, Romans 5:6.

2. De kostelijke vruchten van Zijn dood, Romans 5:9.

3. De vergelijking, welke hij trekt tussen de mededeling van zonde en dood door den eersten Adam, en van gerechtigheid en leven door den tweeden Adam, Romans 5:12.

I. Onze hoedanigheid toen Christus voor ons stierf.

1. Wij waren krachteloos, Romans 5:6, in zeer treurige gesteldheid, en hetgeen nog erger is, geheel en al onbekwaam om ons zelven uit dien toestand te redden, verloren, en geen weg kon ontdekt worden voor onze redding, onze toestand was betreurenswaard, en in alle opzichten wanhopig, en daarom wordt van onze verlossing gezegd dat zij kwam ter rechter tijd (te Zijner tijd) Gods tijd om te helpen en te verlossen is daar, wanneer zij, die verlost moeten worden, krachteloos zijn, opdat Zijn eigen kracht en genade des te meer verheerlijkt mogen worden, Deuteronomy 32:36. Het is de wijze Gods om te helpen op het dode punt.

2. Hij stierf voor de godlozen, niet alleen voor hulploze schepselen, die daarom gevaar liepen van verloren te gaan, maar voor schuldige, zondige schepselen, die derhalve verdienden verloren te gaan, niet slechts voor zwakken en waardelozen, maar voor ondeugenden en weerspannigen, zulk een gunst van God verbeurd hebbende. Omdat zij godloos waren hadden zij behoefte aan iemand, die voor hen stierf om voor hun schuld te voldoen en hen tot gerechtigheid te brengen. Dit licht hij toe, Romans 5:7, Romans 5:8, als een ongeëvenaard werk van liefde, hierin waren Gods gedachten en wegen ver boven de onze. Verg. John 15:13, John 15:14. Niemand heeft groter liefde dan deze.

A. Nauwelijks zal iemand sterven voor een rechtvaardige, dat is voor een onschuldige, die onrechtvaardig veroordeeld werd, ieder zal met zo iemand medelijden hebben, maar weinigen zullen zoveel waarde aan zijn leven hechten dat zij het zullen wagen, veel minder ten uitvoer brengen om hun leven in plaats van het zijne te stellen.

B. Toch is het mogelijk dat iemand er toe overgaat om in plaats van een goeden, dat is van een nuttigen man te sterven, in plaats van iemand die meer is dan slechts een rechtvaardige of onschuldige. Velen, die zelf goed zijn, doen slechts weinig ten goede van anderen, maar zij die zeer nuttig zijn maken zich gewoonlijk daardoor zeer bemind, en zullen wellicht in geval van nood iemand ontmoeten, die zijn leven voor het hun wil stellen (antipsuchoi), hun borg zijn wil, leven voor leven geven. Paulus was in dien zin een zeer goed en zeer nuttig man, en hij had enkelen ontmoet, die voor zijn leven hun eigen hals gesteld hadden, Romans 16:4. Maar zie toch wat hij er van zegt: het zijn slechts enkelen die zo iets doen zouden, en het is een gevaarlijk werk dat te doen, het moet een moedige ondernemende ziel zijn, in elk geval Paulus zegt: het is mogelijk.

C. Maar Christus stierf voor zondaren, Romans 5:8. Zij waren niet rechtvaardig en goed, veel min nuttig. Zij waren niet alleen nutteloos, maar schuldig en snood, zij waren niet alleen verloren of op het punt om verloren te gaan, maar hun verderf zou grotelijks bijdragen tot de ere Gods, want zij waren misdadigers, die den dood verdiend hadden. Sommigen denken dat hij hier zinspeelt op de gewone onderscheiding, die de Joden onder hun eigen volk maakten tussen Tsaddikim, rechtvaardigen, Chasidim, barmhartigen, verg. Isaiah 57:1, en Reschaïm, godlozen. Nu, hierin bevestigt God Zijne liefde jegens ons, Hij toont of openbaart niet slechts Zijne liefde, dat had Hij tot lichter prijs kunnen doen, maar Hij bevestigt haar en maakt haar heerlijk. Deze gebeurtenis droeg veel bij tot de verheerlijking en vermeerdering Zijner liefde, zij stelde haar niet alleen boven alle tegenspraak, maar maakte haar het voorwerp van de grootste bewondering. "Nu zullen mijne schepselen zien hoe Ik hen liefheb, Ik zal hun daarvan een voorbeeld geven, dat boven alle vergelijking gaat!" Hij bevestigde Zijne liefde, Hij beval haar aan gelijk kooplieden hun waren aanprijzen, die zij van de hand willen zetten. Deze bevestiging van Zijne liefde geschiedde opdat Hij Zijne liefde in onze harten zou kunnen uitstorten door den Heiligen Geest. Hij bevestigt Zijne liefde op de meest uitlokkende, aanmoedigende wijze. Toen wij nog zondaars waren, hetgeen te kennen geeft dat wij niet bestemd zijn om altijd zondaars te blijven, er moest een verandering in ons gewrocht worden, want Hij stierf om ons te redden niet in onze zonden, maar van onze zonden, doch wij waren zondaars toen Hij voor ons stierf.

D. Er is zelfs meer. Wij waren vijanden, Romans 5:10, niet alleen boosdoeners, maar verraders en opstandelingen, onder de wapenen tegen onze regering, de ergste en snoodste van alle boosdoeners. De vleselijke gezindheid is niet alleen in vijandschap tegen God, maar zij is zelf vijandschap, Romans 8:7, Colossians 1:21. Deze vijandschap is wederkerige vijandschap. God is afkerig van den zondaar en de zondaar haat God, Ezechiël 11:9. En dat Christus voor dezulken gestorven is, dat is zulk een verborgenheid, zulk een ongeëvenaard voorbeeld van liefde, dat het de eeuwigheid door ons werk zal zijn het te aanbidden en te bewonderen. Dat is waarlijk een bevestiging van liefde! Met volle recht mocht Hij, die ons zo liefgehad heeft, het tot een der wetten in Zijn koninkrijk stellen dat wij onze vijanden zullen liefhebben.

II. De kostelijke gevolgen van Zijn dood.

1. Rechtvaardigmaking en verzoening zijn de eerste en voorlopige vruchten van den dood van Christus. Wij zijn gerechtvaardigd door Zijn bloed, Romans 5:9, verzoend door Zijn dood, Romans 5:10. De zonde is vergeven, de zondaar is als rechtvaardig aangenomen, de twist is geëindigd, de vijand verslagen, aan de ongerechtigheid is een einde gemaakt, en een eeuwige gerechtigheid is aangebracht. Dat is geschied, dat is, Christus van Zijne zijde heeft alles gedaan wat vereist werd om dat te doen, en onmiddellijk nadat wij gelovig worden, zien wij ons werkelijk overgeplaatst in een staat van rechtvaardigmaking en verzoening. Gerechtvaardigd door Zijn bloed. Onze rechtvaardigmaking wordt toegeschreven aan het bloed van Christus, omdat er zonder bloedstorting geen vergeving is, Heb. 4:22. Het bloed is het leven, en dat moest vergoten worden om reiniging aan te brengen. In al de zoenoffers was het sprengen van het bloed het eigenlijke deel van de offerande. Het was het bloed, dat de verzoening voor de ziel teweegbracht, Leviticus 17:11. 2. Hieruit ontstaat verlossing van den toorn.

Behouden worden van den toorn, Romans 5:9, behouden worden door Zijn leven, Romans 5:10. Zodra datgene wat onze behoudenis verhindert weggenomen is, moet het behouden worden noodzakelijk volgen. De bewijsvoering is zelfs zeer sterk: indien God ons rechtvaardigde en verzoende toen wij nog vijanden waren, en zich zelven er mede belastte om dat te doen, hoeveel te meer zal Hij ons behouden nadat wij gerechtvaardigd en verzoend zijn. Hij, die het grootste gedaan heeft, die ons van vijanden vrienden gemaakt heeft, zal zeker ook het mindere doen, ons nu wij vrienden geworden zijn, vriendelijk behandelen en vriendelijk jegens ons zijn. En daarom zegt de apostel hiervan eens en andermaal: veel meer. Hij, die zo diep groef om het fondament te leggen, zal zonder twijfel ook op dat fondament bouwen. Wij zullen behouden worden van den toorn, van hel en verdoemenis. De toorn van God is het vuur der hel, en wordt genoemd den toekomenden toorn, 1 Thessalonians 1:10. De volkomen rechtvaardiging en vrijspraak van de gelovigen ten jongsten dage, tezamen met het gereedmaken en voorbereiden van hem daartoe, zijn het behouden worden van den toorn, waarvan hier gesproken wordt, het is de volmaking van het werk der genade. Verzoend door Zijn dood, behouden door Zijn leven. Zijn leven, waarvan hier gesproken wordt, moet niet opgevat worden als Zijn leven in het vlees, maar van Zijn leven in den hemel, Zijn leven dat begon na Zijn dood. Verg. Romans 14:9. Hij was dood en is levend geworden, Revelation 1:18. Wij zijn verzoend door den vernederden Christus, wij worden behouden door den verhoogden Christus. De stervende Jezus heeft het fondament gelegd, door voor de zonde te voldoen en den vijand te verslaan, en daardoor onze verlossing mogelijk te maken. Daardoor is de middelmuur des afscheidsels verbroken, de verzoening aangebracht en de aanklager afgewezen. Maar het is de levende Jezus, die het werk voltooit, Hij leeft om voor ons te bidden, Hebrews 7:25. Het is Christus, in Zijne verhoging, die door Zijn woord en Geest daadwerkelijk roept, en verandert en ons met God verzoent, die onze Voorspraak is bij den Vader, en zo onze verlossing volkomen maakt. Verg. Romans 4:25 en 8:34. Christus stervende was de testamentmaker, die ons de erfenis besprak, maar Christus levende, is de uitvoerder, die haar uitkeert. De bewijsvoering is zeer krachtig. Hij, die op zich nam onze verlossing te verwerven, zal niet achterblijven in haar toe te passen.

3. Dit alles veroorzaakt, als een volgend voorrecht, onze blijdschap, onzen roem, in God, Romans 5:11. Het is er nu zo ver vanaf dat God voor ons een oorzaak van verschrikking zou zijn, dat Hij onze blijdschap is en onze toevlucht ten dage des kwaads. Jeremiah 17:17. Wij zijn verzoend en behouden van den toorn. Onze ongerechtigheid zal, Gode zij dank, niet onze ondergang zijn. En niet alleen dit, er is nog meer heil in verborgen, een gestadige stroom van zegeningen. Wij gaan niet alleen ten hemel, maar wij gaan zegevierend ten hemel, niet alleen bereiken wij de haven, maar wij varen er met volle zeilen in. Wij roemen ook in God, niet alleen zijn wij verlost van Zijn toorn, maar wij verlustigen ons in Zijne liefde, en dat alles door Jezus Christus, die de Alfa en de Omega is, de hoeksteen en de gevelsteen van al onze vertroostingen en van al ons hopen. Hij is niet slechts onze verlossing, maar ook onze sterkte en ons lied. En dit alles (den toon van deze snaar op zijn harp laat hij gaarne horen) uit kracht van de verzoening, welke wij Christenen, wij gelovigen, hebben door Hem: nu, nu in deze tijden des Evangelies, of nu in dit leven. Door Hem hebben wij de verzoening gekregen, die onder de wet door de offeranden afgeschaduwd werd en die het onderpand van onze hemelse gelukzaligheid is. Ware gelovigen ontvangen deze verzoening door Jezus Christus. Het verkrijgen van deze verzoening is onze daadwerkelijke toebrenging tot God door rechtvaardigmaking, gegrond op de voldoening van Christus. De verzoening verkrijgen is: A. Toestemmen in de verzoening, aannemen van, overeenstemmen met de middelen, welke de Oneindige Wijsheid gebruikt heeft om een zondige wereld zalig te maken door het bloed van een gekruisigden Jezus, gewillig en blijde te zijn om verlost te worden in den weg en door de middelen van het Evangelie.

B. Den troost van deze verzoening aannemen, welke de fontein en de grondslag is van onzen roem in God. Nu roemen wij in God, nu hebben wij inderdaad de verzoening gekregen, kauchoomenoi, en wij roemen daarin. God heeft de verzoening aangenomen, Matthew 3:17, Matthew 17:5, Matthew 28:2, indien wij haar nu ontvangen, is het werk verricht.

III. De vergelijking, welke de apostel maakt, gaat tussen de mededeling van zonde en dood door den eersten Adam, en van de gerechtigheid en het leven door den tweeden Adam, Romans 5:12. Dit licht niet alleen de waarheid toe, die hij nu bezig is te behandelen, maar draagt ook zeer veel bij tot de waardering van de liefde Gods en de vertroosting van de harten der ware gelovigen, omdat zij aantoont de overeenkomst tussen onzen val en onze herstelling. Er is niet slechts evenveel, maar veel groter macht om ons gelukkig te maken in den tweeden Adam, dan er was in den eersten Adam om ons ellendig te maken. Merk ten eerste hieromtrent op:

1. Een algemene waarheid ligt ten grondslag aan zijne redenering: Adam was een type van Christus, Romans 5:14. Welke een voorbeeld is degene die komen zou. Christus wordt daarom de laatste Adam genoemd. 1 Corinthians 15:45. Verg. Romans 5:22. Hierin was Adam een type van Christus, dat in de overeenkomsten van het verbond, dat tussen God en hem gesloten werd, en in de noodzakelijke gevolgen van deze overeenkomsten, Adam een persoon van algemene betekenis was. God handelde met Adam en Adam handelde als degene, die de algemene vader en verwekker, de wortel en vertegenwoordiger van geheel zijn nakomelingschap was, en dus ook voor haar. Zodat wat hij daarbij deed als onze vertegenwoordiger, geacht moet worden in hem door ons gedaan te zijn, en wat aan hem gedaan is moeten wij aannemen als in hem aan ons geschied. Evenzo Christus Jezus, de Middelaar, handelde als persoon van algemene betekenis, als het hoofd van alle uitverkorenen, met God handelde Hij als hun vader, verwekker, wortel en vertegenwoordiger, Hij stierf voor hen, stond voor hen op, ging voor hen binnen achter het voorhangsel, deed alles voor hen. Toen Adam viel, vielen wij in hem, toen Christus handelde, handelde Hij voor ons. Zo was Adam tupos toe mellontos, het voorbeeld, (het type) van degenen, die komen zou, komen om de breuk te herstellen, die Adam geslagen had.

2. Een meer bijzondere verklaring van deze overeenkomst, waarbij wij opmerken:

A. Hoe Adam als persoon van algemene betekenis zonde en dood mededeelde aan zijn gehele nakomelingschap, Romans 5:12. Door een mens is de zonde in de wereld ingekomen. Wij zien de wereld overstroomd door zonde en dood, vol van onreinheid en vol van ellende. Welnu, het is de moeite waard te onderzoeken waar de bron is, waaruit dat alles ontspringt, en gij zult daarvoor vinden een algemene verdorvenheid van nature, en bij onderzoek naar het ontstaan van die bron, vinden wij daarvoor Adams eerste zonde. Het was door een mens, en wel door den eersten mens, want indien er iemand voor hem bestaan had, dan zou die vrij gebleven zijn, dien eersten mens die als de wortel is, waaruit wij allen ontsproten. a. Door hem kwam de zonde in de wereld. Toen God zei dat alles zeer goed was, Genesis 1:31 was er geen zonde in de wereld, eerst toen Adam van de verboden vrucht at, deed de zonde haar intrede in de wereld. De zonde kwam reeds vroeger in de wereld der engelen, toen velen van hen opstonden tegen hun Schepper en hun woonstede verlieten, maar zij kwam niet in de wereld der mensheid voordat Adam zondigde. Toen kwam zij als een vijandin, om te verwoesten en te doden, als een diefegge om te stelen en te roven, en het was een zeer bedroevende komst. Toen kwam de schuld van Adam, toegerekend aan zijne nakomelingschap en een algemene bedorvenheid en ontbloting van de menselijke natuur Ephhooi waarin, of liever in wie, allen gezondigd hebben. De zonde is door Adam in de wereld gekomen, want in hem hebben wij allen gezondigd. Gelijk in 1 Corinthians 15:22 staat dat allen in Adam sterven, zo lezen wij hier: in hem hebben wij allen gezondigd, want het is door de wetten van alle volken vastgesteld dat de daden van een publiek persoon geacht worden de daden te zijn van degenen, die hij vertegenwoordigt, en wat het gehele lichaam doet wordt geacht door elk der leden gedaan te zijn. Welnu Adam handelde als publiek persoon, door de vrijmachtige ordening en aanstelling van God, en toch volgens een natuurlijke noodzakelijkheid, want God, de Schepper der natuur, had dit als een wet der natuur vastgesteld, dat de mens andere schepselen naar zijn eigen gelijkenis zou verwekken. Dus werd in Adam, als samenvatting van het geheel, de geheel menselijke natuur vervormd, van hem stroomde het verderf door in zijn nakomelingschap, want de gehele mensheid is uit een bloede gemaakt, Acts 17:26. Naarmate de natuur in Adam staat of valt, naar die mate wordt zij door hem voortgeplant. Toen Adam dus zondigde en viel, werd de gehele menselijke natuur schuldig en bedorven, en ontwricht. Zo hebben allen in hem gezondigd.

b. Door de zonde de dood, want de dood is de bezoldiging der zonde. De zonde, voleindigd zijnde, baart den dood. Toen de zonde kwam, kwam vanzelf de dood mede. Dood wordt hier genoemd voor alle ellende, welke het rechtstreeks gevolg van de zonde is, tijdelijke, geestelijke, eeuwige dood. Indien Adam niet gezondigd had, zou hij niet gestorven zijn, de bedreiging was: Ten dage dat gij daarvan eet zult gij den dood sterven. Genesis 2:17.

c. De dood is doorgegaan. Dat is: een vonnis des doods werd uitgesproken als over een misdadiger, dilthen, ging door naar alle mensen gelijk een besmettelijke ziekte van den een op den ander overgaat, totdat niemand er aan ontkomt. Dit is het algemene lot, zonder uitzondering, de dood gaat door tot allen. Er zijn algemene ellenden in het menselijk leven, die daar overvloedig bewijs voor leveren.

De dood heeft geheerst, Romans 5:14. Hij spreekt van den dood als van een machtig vorst, wiens heerschappij de meest absolute, algemene en voortdurende is. Niemand is buiten zijn scepter gesteld, het is een heerschappij die alle aardse heerschappij zal overleven, langer zal standhouden dan alle aardse gezag en macht, want hij is de laatste vijand 1 Corinthians 15:26. De zonen Belials, die zich aan geen enkel gezag willen onderwerpen, kunnen zich aan deze heerschappij niet onttrekken. Wel mogen wij uitroepen met dien godvrezende, die zag hoe een aanval van ziekte zijn voorkomen lelijk gemaakt had: "o Adam: wat hebt gij gedaan?" Verder, om hierop nog meer licht te werpen, toont hij aan dat de zonde niet begonnen is met de wet van Mozes, maar in de wereld was tot, dat is reeds voor, die wet. Dus is die wet van Mozes niet de enige leefregel, want er was een regel, en die regel was overtreden, alvorens de wet gegeven werd. Dit toont tevens aan dat wij niet gerechtvaardigd kunnen worden door onze gehoorzaamheid aan de wet van Mozes, maar dat wij veelmeer door haar veroordeeld worden ter oorzake van onze ongehoorzaamheid. De zonde was in de wereld voor de wet, dat getuigen de door Kain gepleegde moord, de afval van de oude wereld, de godloosheid van Sodom. Hij voegt hiertussen: Er was een wet, want de zonde wordt niet toegerekend waar geen wet is. Oorspronkelijke zonde is een gebrek aan overeenstemming met de wet Gods, maar daadwerkelijke zonde is een overtreding van die wet, daarom zijn allen in enig opzicht onder de wet of onder enige wet. Hij geeft daarvoor het volgende bewijs: De dood heeft geheerst van Adam tot Mozes toe, Romans 5:14. Het is zeker dat de dood niet had kunnen heersen indien de zonde niet voor hem den troon gesticht had. Dat bewijst dat de zonde in de wereld was voor de wet, en wel oorspronkelijke zonde, want de dood heerste ook over degenen, die geen daadwerkelijke zonden gepleegd hadden, die niet hadden gezondigd in gelijkheid der overtreding van Adam, hetgeen verstaan moet worden van kleine kinderen, die nooit schuldig werden aan daadwerkelijke zonden en evenwel stierven, omdat Adams zonde hun toegerekend was. Dit heersen van den dood schijnt voornamelijk gezegd te worden van de hevige en buitengewone oordelen, die lang voor Mozes voltrokken werden, zoals de zondvloed en de ondergang van Sodom, waarin ook kleine kinderen betrokken waren. Het is een groot bewijs voor de erfzonde dat kleine kinderen, die nooit schuldig werden aan enige daadwerkelijke overtreding, toch onderworpen zijn aan zeer hevige ziekten, ongelukken en aan den dood, hetgeen nooit bestaan kon met de rechtvaardigheid en gerechtigheid Gods, indien zij niet konden geacht worden schuldig te zijn.

B. Hoe, in overeenstemming daarmee Christus als persoon van algemene betekenis, gerechtigheid en leven mededeelt aan alle ware gelovigen, die Zijn geestelijk zaad zijn. En hierbij wijst hij ons aan niet alleen waarin de gelijkenis bestaat, maar ten overvloede ook waarin de mededeling van genade en liefde door Christus hoger gaat dan de mededeling van schuld en toorn door Adam. Merk op:

a. Waarin de gelijkenis bestaat. Dit wordt ten volle aangetoond in v. 18, 19..

Ten eerste. Door de misdaad en ongehoorzaamheid van enen zijn velen tot zondaars gesteld geworden en komt het oordeel (de schuld) over alle mensen tot verdoemenis. Merk hier op:

1. Dat Adams zonde ongehoorzaamheid was, ongehoorzaamheid aan een duidelijk en opzettelijk gebod en wel een gebod van beproeving. Zijn daad was kwaad alleen omdat zij verboden was en overigens niet, maar ofschoon zij op zich zelve gering scheen te zijn, opende zij de deur voor alle andere zonden.

2. De kwaadaardigheid en het vergif van de zonde zijn zeer sterk en doordringend, anders zou de schuld van Adams zonde niet zover zich uitgestrekt hebben en niet zulk een diepen langen stroom veroorzaakt hebben. Wie zou denken dat er zoveel kwaad in de zonde stak?

3. Door Adams zonde zijn velen tot zondaars gesteld, velen, dat is zijn gehele nakomelingschap, die velen genoemd wordt in tegenstelling met den enen, die gezondigd had, katestathsan, tot zondaars gesteld. Dat duidt aan dat we daartoe gesteld werden door een gerechtelijke handeling, wij werden door rechtvaardige toepassing van de wet zondaars gemaakt.

4. Dat oordeel is gekomen tot verdoemenis over allen, die door Adams ongehoorzaamheid tot zondaars gesteld werden. Wij werden overtuigd en daarop veroordeeld. Geheel het menselijk geslacht ligt onder een vonnis, gelijk een verbeurdverklaring het gehele geslacht treft. Er is een oordeel uitgesproken en bevestigd tegen ons in de rechtszaal des hemels, en wanneer dat vonnis niet herzien wordt, zullen wij er zeker tot in eeuwigheid onder verzinken.

Ten tweede. Op dezelfde wijze worden door de gerechtigheid en gehoorzaamheid van enen (en die ene is Jezus Christus, de tweede Adam) velen tot rechtvaardigen gesteld, en komt de gave der genade over die allen. Het is opmerkelijk hoe de apostel deze waarheid inprent, en haar gedurig en telkens herhaalt als een waarheid van het hoogste belang. Merk op:

1. Den aard van Christus' gerechtigheid, hoe deze gebracht werd: door Zijne gehoorzaamheid. De ongehoorzaamheid van den eersten Adam heeft ons verwoest, de gehoorzaamheid van den tweeden Adam verlost ons, - Zijne gehoorzaamheid aan de wet van middelaarschap, welke voorschreef dat Hij alle gerechtigheid zou vervullen en Zijne ziel stellen tot een schuldoffer voor de zonden. Door Zijne gehoorzaamheid aan deze wet wrocht Hij ene gerechtigheid voor ons, voldeed aan Gods rechtvaardigheid, en opende daardoor voor ons den weg tot Gods gunst.

2. De gevolgen daarvan:

A. Er is ene genade, die komt over alle mensen, dat is, zij wordt in het algemeen gemaakt en aangeboden aan allen. De zaligheid, die verworven is, is een gemene zaligheid, de aanbieding is algemeen, het aannemen staat vrij, wie wil mag komen en nemen van dit water des levens. Deze vrije gave is voor alle gelovigen, op hun geloof, tot rechtvaardigmaking des levens. Zij is niet alleen ene rechtvaardigmaking, die bevrijdt van den dood, maar zij geeft ook recht op het leven.

B. Velen zullen tot rechtvaardigen gesteld worden, velen ín vergelijking tot den enen, of zo velen als er door genade uitverkoren zijn, welke, ofschoon slechts weinigen, zolang zij over de wereld verspreid zijn, toch een grote schare zullen vormen wanneer zij bijeen vergaderd zijn, katas tathsontai. Zij zullen tot rechtvaardigen gesteld worden, als ware het door brieven van aanstelling. Hierdoor is de tegenstelling tussen deze twee, onze verwoesting door Adam en onze herstelling door Christus, duidelijk genoeg.

b. Waarin de mededeling van genade en liefde door Christus de mededeling van schuld en toorn door Adam te boven gaat. Dit toont hij aan in Romans 5:15. Dat wordt bedoeld ter verheerlijking van de rijkdommen van Christus' liefde, en ter vertroosting en bemoediging der gelovigen, welke, in aanmerking nemende hoe zware wonde Adams zonde geslagen heeft, konden gaan wanhopen aan het bestaan van een voldoend geneesmiddel. Zijne uitdrukkingen zijn min of meer ingewikkeld, maar, naar het schijnt, wil hij zeggen: Ten eerste. Indien de schuld en de toorn meegedeeld zijn, veel meer nog de genade en de liefde, want het is overeenkomstig de voorstelling, welke wij van de goddelijke goedheid hebben, aan te nemen dat Hij veel bereidwilliger is om zalig te maken op een toegerekende gerechtigheid dan om te veroordelen op een toegerekende schuld. Veel meer de genade Gods en de gave door de genade. Van al Zijne eigenschappen is Gods goedheid op bijzondere wijze Zijn heerlijkheid, en het is deze genade (Zijn gunst in Christus) welke de wortel is van de gave der genade. Wij weten dat God meer genegen is om barmhartigheid te bewijzen dan om te straffen.

Ten tweede. Indien er zoveel kracht en vermogen was, als er blijkt te zijn geweest, in de zonde des mensen, die uit de aarde aards was, genoeg om ons te veroordelen, hoeveel meer kracht en vermogen zal er dan zijn in de gerechtigheid van Christus, die de Heere uit den hemel is, om ons te rechtvaardigen en zalig te maken. De ene mens die zalig maakt is Jezus Christus. Zeker: Adam kon geen vergif toedienen zo krachtig, dat Jezus Christus geen even krachtig, ja veel krachtiger tegengif kon geven.

3. Het is slechts de schuld van een enige misdaad van Adam, die ons ten laste gelegd wordt. De verdoemenis was ex henos eis katakrima, uit ene misdaad, Romans 5:16, Romans 5:17. Maar door Jezus Christus ontvangen en genieten wij een overvloed van genade en van de gave der rechtvaardigheid. De stroom van genade en rechtvaardigheid is dieper en breder dan de stroom van schuld, want deze gerechtigheid neemt niet alleen de schuld van die ene misdaad weg, maar ook die van vele andere misdaden, zelfs van alle. God vergeeft in Christus al onze overtredingen, Colossians 2:13.

4. Door Adams overtreding heerste de dood, maar door Christus gerechtigheid is er niet alleen een einde gekomen aan deze heerschappij des doods, doch de gelovigen worden uitverkoren om te regeren in het leven, Romans 5:17. In en door de gerechtigheid hebben wij niet alleen onze kwijtschelding verkregen, maar een aanstelling tot eer, wij zijn niet alleen uit onze ketenen verlost, maar wij worden gelijk Jozef, verheven tot de tweeden onder den koning, wij zijn onzen God tot koningen en priesters gemaakt, wij kregen niet alleen vergeving, maar werden ook verkoren. (Zie hierover Revelation 1:5, Revelation 1:6, Romans 5:9, Romans 5:10). Wij zijn door Christus en Zijne gerechtigheid bevoegd tot en in bezit gesteld van meerdere en hogere voorrechten dan wij door de misdaad van Adam verloren hebben. Het geneesmiddel is meer dan de wond, beter instaat om te helen dan de wond was om te doden.

IV. In de laatste twee verzen van dit hoofdstuk voorkomt de apostel, naar het schijnt, een tegenwerping, welke genoemd wordt in Galatians 3:19 :Waartoe dient dan de wet? Antwoord:

1. De wet is bovendien ingekomen opdat de misdaad te meerder worde. Niet om de zonde op zich zelve overvloediger te maken, op andere wijze dan dat de zonde oorzaak neemt uit het gebod, maar om aan te tonen hoe overvloedig zondig zij is. De spiegel toont de vlekken aan, maar veroorzaakt ze niet. Toen het gebod in de wereld kwam, herleefde de zonde, zoals het binnenlaten van meer licht in een duistere kamer het stof en de onreinheid, die daarin zijn, doet zien, die tevoren niet onderscheiden werden. Dat was gelijk hel peilen van een wond, dat tot de heling noodzakelijk is. De misdaad, to para ptooma, die misdaad, namelijk de zonde van Adam, de verspreiding door haar van de schuld over ons, en de gevolgen van de verdorvenheid in ons, en de overvloedigheid van de zonde, welke alle bleken door de komst van de wet.

2. Opdat de genade veel meer overvloedig zou zijn, opdat de verschrikkingen van de wet de vertroostingen van het Evangelie des te zoeter zouden maken. De zonde werd overvloedig onder de Joden, en diegenen onder hen, die bekeerd werden door het geloof in Christus, roemden nog veel meer overvloedig in de genade hun bewezen door het wegnemen van zoveel schuld en het herstellen van zoveel verderf. Hoe groter de kracht van den vijand is, des te groter is de eer van den overwinnaar. Dezen overvloed van genade licht hij toe in Romans 5:21. Gelijk de overheersing van een dwingeland en verdrukker een tegenstelling is, waardoor de regering van een voorspoedigen, rechtvaardigen en welwillenden vorst des te heerlijker uitkomt, zo verheerlijkt de overheersing van de zonde de regering van de genade. De zonde heeft geheerst tot den dood, dat was een wrede, bloedige heerschappij. Maar de genade heerst tot het leven en wel door rechtvaardigheid, rechtvaardigheid, die ons tot rechtvaardigmaking toegerekend en tot heiligmaking ingeplant wordt. En dat alles door Jezus Christus onzen Heere, door de macht en de werkzaamheid van Christus, de grote profeet, priester en koning van Zijne gemeente.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Romans 5". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/romans-5.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile