Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 91". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-91.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 91". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 91Sommigen van de ouden waren van mening dat Mozes de schrijver was niet alleen van de voorgaande psalm, die uitdrukkelijk gezegd wordt van hem te zijn, maar ook van de acht psalmen, die er op volgen. Maar dat kan niet want van de 95sten wordt uitdrukkelijk gezegd dat het van David is, en dus lang na Mozes geschreven werd. Hebrews 4:7. Het is waarschijnlijk dat ook deze psalm door David geschreven werd. Het is een bevelschrift van bescherming voor alle gelovigen, uitgevaardigd, niet in de naam van David, of onder zijn grootzegel, hij had het zelf nodig, inzonderheid indien hij, gelijk sommigen gissen, geschreven was ten tijde van de pestilentie, die gezonden was wegens zijn tellen van het volk, maar in de naam van de koning van de koningen en onder het grootzegel des hemels.
Merk op:
I. Het besluit van de psalmist om God tot zijn bewaarder te nemen, Psalms 91:2, waardoor hij leiding en bemoediging geeft aan anderen, Psalms 91:9.
II. De beloften, die hier in de naam van God gedaan zijn aan hen, die dit doen in oprechtheid.
1. Zij zullen onder de bijzondere zorg des hemels worden genomen, Psalms 91:1,Psalms 91:4..
2. Zij zullen verlost worden van de boosheid van de machten van de duisternis, Psalms 91:3, Psalms 91:5, Psalms 91:6, en dat wel door onderscheidende bewaring, Psalms 91:7, Psalms 91:8..
3. Zij zullen de zorg zijn van de heilige engelen, Psalms 91:10..
4. Zij zullen triomferen over hun vijanden, Psalms 91:13..
5. Zij zullen de bijzondere gunstgenoten zijn van God zelf, Psalms 91:14
Bij het zingen van deze psalm moeten wij ons stellen onder, en vertroosting vinden in, de bescherming Gods. Velen denken dat deze beloften in de eerste plaats voor Christus, als Middelaar, zijn, Isaiah 49:2, niet omdat de duivel een van deze beloften op Hem heeft toegepast, Matthew 4:6, maar omdat zij op Hem zeer toepasselijk zijn, en door Hem komende, zijn zij lieflijker en zekerder voor alle gelovigen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 91Sommigen van de ouden waren van mening dat Mozes de schrijver was niet alleen van de voorgaande psalm, die uitdrukkelijk gezegd wordt van hem te zijn, maar ook van de acht psalmen, die er op volgen. Maar dat kan niet want van de 95sten wordt uitdrukkelijk gezegd dat het van David is, en dus lang na Mozes geschreven werd. Hebrews 4:7. Het is waarschijnlijk dat ook deze psalm door David geschreven werd. Het is een bevelschrift van bescherming voor alle gelovigen, uitgevaardigd, niet in de naam van David, of onder zijn grootzegel, hij had het zelf nodig, inzonderheid indien hij, gelijk sommigen gissen, geschreven was ten tijde van de pestilentie, die gezonden was wegens zijn tellen van het volk, maar in de naam van de koning van de koningen en onder het grootzegel des hemels.
Merk op:
I. Het besluit van de psalmist om God tot zijn bewaarder te nemen, Psalms 91:2, waardoor hij leiding en bemoediging geeft aan anderen, Psalms 91:9.
II. De beloften, die hier in de naam van God gedaan zijn aan hen, die dit doen in oprechtheid.
1. Zij zullen onder de bijzondere zorg des hemels worden genomen, Psalms 91:1,Psalms 91:4..
2. Zij zullen verlost worden van de boosheid van de machten van de duisternis, Psalms 91:3, Psalms 91:5, Psalms 91:6, en dat wel door onderscheidende bewaring, Psalms 91:7, Psalms 91:8..
3. Zij zullen de zorg zijn van de heilige engelen, Psalms 91:10..
4. Zij zullen triomferen over hun vijanden, Psalms 91:13..
5. Zij zullen de bijzondere gunstgenoten zijn van God zelf, Psalms 91:14
Bij het zingen van deze psalm moeten wij ons stellen onder, en vertroosting vinden in, de bescherming Gods. Velen denken dat deze beloften in de eerste plaats voor Christus, als Middelaar, zijn, Isaiah 49:2, niet omdat de duivel een van deze beloften op Hem heeft toegepast, Matthew 4:6, maar omdat zij op Hem zeer toepasselijk zijn, en door Hem komende, zijn zij lieflijker en zekerder voor alle gelovigen.
Verzen 1-8
Psalm 91:1-8In deze verzen hebben wij:
I. Een grote waarheid, gesteld in het algemeen: Dat allen, die een leven leiden van gemeenschap met God, voortdurend veilig zijn onder Zijn bescherming en daarom te allen tijde een heilige kalmte en gerustheid kunnen behouden, Psalms 91:1. Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, zal vernachten in de schaduw des Almachtigen, hij die door het geloof God tot Zijn hoeder kiest zal in Hem alles vinden wat hij nodig heeft of kan begeren. Het is de aard van een ware gelovige, dat hij in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten hij is tehuis in God, keert terug tot God, en is in Hem als in zijn rust, hij maakt zich vertrouwd met het innerlijke van de Godsdienst en maakt van de dienst van God hartewerk, aanbidt binnen de voorhang, en is gaarne alleen met God om met Hem te spreken in de eenzaamheid. Het is het voorrecht en de vertroosting van hen, die dat doen, dat zij vernachten in de schaduw des Almachtigen, Hij beschut hen, en stelt zich tussen hen en alles wat hen zou kunnen schaden hetzij storm of zonneschijn. Zij zullen niet slechts een toelating nu en dan, maar een woning hebben onder Gods bescherming, Hij zal tot in eeuwigheid hun rust en hun toevlucht wezen.
II. De troostrijke toepassing hiervan door de psalmist op zichzelf, Psalms 91:2. Ik zal van de Heere zeggen, wat anderen ook van Hem mogen zeggen, ik zal van Hem zeggen "Hij is mijn toevlucht, ik kies Hem als zodanig en betrouw op Hem. Anderen stelden afgoden tot hun toevlucht, maar ik zal zeggen van Jehovah, de ware en levende God: Hij is mijn toevlucht, ieder ander is een toevlucht van de leugen. Hij is een toevlucht, die mij niet feilen zal, want Hij is mijn burg". Afgodendienaars noemden hun afgoden Mahuzzim, dit is hun "vastigheden van de sterkte," Daniel 11:39, maar hierin bedrogen zij zichzelf, alleen diegenen beveiligen zich, die de Heere hun God tot hun burg stellen. Daar er geen reden is om Zijn genoegzaamheid in twijfel te trekken, volgt hier zeer gepast: op Hem zal ik vertrouwen. Als Jehovah onze God is, onze toevlucht en onze burg, wat kunnen wij dan begeren dat wij niet zeer stellig in Hem zullen vinden? Hij is noch wispelturig, noch ontrouw, noch zwak, noch sterflijk, Hij is God en geen mens, en daarom is er geen gevaar dat wij teleurgesteld zullen worden in Hem. Wij weten wie wij vertrouwd hebben.
III. De grote bemoediging, die Hij geeft aan anderen, om evenzo te doen, niet alleen uit zijn eigen ervaring van de troost ervan (want daarin zou misleiding, begoocheling kunnen zijn) maar van de waarheid van Gods belofte, waarin geen misleiding is of kan wezen, Psalms 91:3, Psalms 91:4, en verv. Hij zal u redden. Zij, die zelf de vertroosting hebben bevonden van God tot hun toevlucht te hebben gesteld, kunnen niet anders dan begeren dat anderen het ook zullen doen. Nu is hier beloofd:
1. Dat de gelovigen bewaard zullen worden voor de onheilen, waar zij in onmiddellijk gevaar van zijn, en die hun noodlottig zouden wezen, Psalms 91:3. Hij zal u redden van de strik des vogelvangers, die ongezien wordt gelegd, en de onvoorzichtige prooi plotseling vangt, en van de zeer verderflijke pestilentie, die de mensen onverhoeds aangrijpt, en tegen welke men niet op zijn hoede kan wezen. Deze belofte beschermt:
a. Het natuurlijk leven, en wordt dikwijls vervuld in onze bewaring voor die gevaren, welke zeer dreigend zijn, en zeer nabij, terwijl wij zelf er ons niet meer van bewust zijn dan de vogel van de strik des vogelvangers bewust is. Wij zijn het meer dan wij beseffen aan de zorg van de Goddelijke voorzienigheid verschuldigd, dat wij voor besmettelijke ziekten bewaard bleven en uit de handen van goddeloze en onredelijke mensen zijn gehouden.
b. Het geestelijk leven, dat door de Goddelijke genade beschermd werd tegen de verzoekingen van Satan, die als de strikken zijn van de vogelvanger, en tegen de besmetting van de zonde, die de zeer verderflijke pestilentie is. Hij, die genade heeft gegeven om de heerlijkheid te zijn van de ziel, zal voor al die heerlijkheid een beschutting maken.
2. Dat God zelf hun beschermer zal zijn, zij moeten wel veilig wezen, die Hem tot hun hoeder hebben. Hij zal u dekken, Psalms 91:4, "Hij verbergt u", Psalms 31:21, en aldus houdt Hij u veilig, Psalms 27:5. God beschermt de gelovigen:
a. Met de grootste tederheid en liefde, te kennen gegeven in dat woord: Hij zal u dekken met Zijn vlerken, onder Zijn vleugelen zult gij betrouwen, hetgeen een toespeling is op de hen, "die haar kiekens vergadert onder haar vleugelen," Matthew 23:37. Door natuurlijk instinct beschermt zij ze niet slechts, maar roept zij ze onder haar bescherming, als zij ze in gevaar ziet houdt zij ze niet slechts veilig, maar koestert ze en houdt ze warm. Hierbij behaagt het de grote God de zorg te vergelijken, die Hij heeft voor Zijn volk, die hulpeloos zijn als de kiekens, en van wie gemakkelijk een prooi kan gemaakt worden, maar zij worden uitgenodigd om te betrouwen onder de vleugelen van de Goddelijke belofte en voorzienigheid, hetgeen de omschrijving is van een proseliet van de ware godsdienst, dat hij gekomen is om "onder de vleugelen van de God Israëls de toevlucht te nemen," Ruth 2:12.
b. Met de grootste kracht en macht, vleugelen en vlerken zijn, al worden zij ook met de grootste tederheid uitgespreid, toch zwak, en gemakkelijk door te breken, en daarom is erbij gevoegd: Zijn waarheid zal u een rondas en beukelaar zijn, een sterke beschutting. God is even bereid om Zijn volk te bewaren als de hen om haar kiekens te bewaren, en even machtig als een krijgsman in volle wapenrusting.
3. Dat Hij hen niet slechts voor kwaad zal behoeden, maar ook voor de vrees des kwaads, Psalms 91:5, Psalms 91:6. Hier is:
a. Groot gevaar ondersteld, het noemen ervan is reeds genoeg om ons te verschrikken, nacht en dag zijn wij er aan blootgesteld, en zij, die vreesachtig van aard zijn, zullen zich in geen van beide tijdsbestekken veilig achten. Als wij ons in ons slaapvertrek op onze legerstede hebben teruggetrokken, alles zo veilig om ons heen hebben gemaakt als wij konden, is er toch schrik, schrik des nachts, angst voor dieven en rovers, voor wind en storm, behalve nog de dingen, die schepselen zijn van de verbeelding, die dikwijls de schrikkelijkste van allen zijn, wij lezen van de schrik des nachts, Song of Solomon 3:8. Er is ook een pestilentie die in de donkerheid wandelt, zo als die welke de eerstgeborenen van Egypte gedood heeft en het leger van de Assyriërs. Geen sloten of grendels kunnen ziekte buitensluiten, terwijl wij in ons lichaam de zaden ervan dragen. Maar gewis, overdag, als wij om ons heen kunnen zien, dan zijn wij toch niet zo in gevaar, dat zijn wij wel: er is een pijl) die ook des daags vliegt, en toch ongezien vliegt, er is een verderf dat op de middag verwoest, als wij wakker zijn en al onze vrienden om ons heen hebben, zelfs dan kunnen wij ons niet beveiligen, evenmin als zij ons kunnen beveiligen. Het was bij dag, dat de pestilentie verwoestte, die gezonden was om David te kastijden wegens zijn tellen van het volk, bij gelegenheid waarvan, naar sommigen denken, deze psalm geschreven werd. Maar:
b. Hier is aan de gelovigen grote veiligheid beloofd in het midden van dit gevaar: "Gij zult niet vrezen, " God zal door Zijn genade voor een ontrustend, wantrouwend vrezen behoeden (voor het vrezen waarin pijn is) temidden van de grootste gevaren. De wijsheid zal u ervoor behoeden om zonder oorzaak bevreesd te zijn, en het geloof zal u ervoor behoeden om bovenmate bevreesd te zijn. Gij zult niet vrezen voor de pijl, wetende dat, hoewel hij u kan treffen hij u toch niet kan schaden. Indien hij het natuurlijk leven wegneemt, zal dit toch wel verre van het geestelijk leven te schaden, er juist de volkomenheid van zijn." Een gelovige behoeft niet te vrezen, en daarom moet hij niet vrezen voor een pijl, voor generlei pijl, want de punt is ervan weg, het gif is er uit- o dood, waar is uw prikkel? Hij is ook onder Goddelijke leiding, en zal treffen waar God het bestelt, en nergens anders. Iedere kogel heeft zijn opdracht. Wat er ook gedaan wordt, de wil onzes hemelsen Vaders geschiedt, en wij hebben geen reden om daar bevreesd voor te zijn.
4. Dat zij op een onderscheidende wijze in algemene rampen bewaard zullen blijven Psalms 91:7. "Als de dood in triomf daar heenrijdt, en krankheden woeden, zodat duizenden en tienduizenden vallen, vallen door ziekte of door het zwaard in de krijg, vallen aan uw zijde, aan uw rechterhand, en het gezicht ervan genoeg is om u te verschrikken, en indien zij vallen door pestilentie, hun vallen zo dicht in uw nabijheid u waarschijnlijk zou kunnen aansteken, zal het toch tot u niet genaken, de dood niet, en de vrees des doods niet." Zij, die in tijden van algemeen bederf hun reinheid bewaren, kunnen in tijden van algemene verwoesting op God vertrouwen voor hun veiligheid. Als er menigten om ons heen sterven, moeten wij hierdoor wel opgewekt worden om ons te bereiden voor onze eigen dood, maar toch moeten wij dan niet "vrezen met enige verschrikking," 1 Peter 3:6, ons niet door de vreze des doods van de dienstbaarheid onderwerpen zoals velen hun leven lang doen, Hebrews 2:15. De besprenging met bloed beveiligde de eerstgeborenen van Israël toen duizenden vielen. Ja, er is aan het volk van God beloofd dat zij de voldoening zullen hebben, niet alleen van Gods beloften aan zich vervuld te zien, maar ook Zijn bedreigingen vervuld te zien aan degenen, die hen haten, Psalms 91:8. Alleenlijk zult gij het met uw ogen aanschouwen, en gij zult de vergelding van de goddelozen zien, hetgeen misschien verwijst naar het verderf over de eerstgeborenen van Egypte door de pestilentie, die beide de straf was van de verdrukkers en de bevrijding van de verdrukten, dit zag Israël, toen zij zichzelf ongedeerd zagen. Gelijk het de verdoemenis van de zondaars zal verzwaren als zij de beloning van de rechtvaardigen zullen aanschouwen, Luke 13:28, zo zal het de zaligheid van de heiligen verhogen als zij met hun ogen het verderf van de goddelozen zullen aanschouwen, Isaiah 66:24, Psalm 58:I1.
Verzen 1-8
Psalm 91:1-8In deze verzen hebben wij:
I. Een grote waarheid, gesteld in het algemeen: Dat allen, die een leven leiden van gemeenschap met God, voortdurend veilig zijn onder Zijn bescherming en daarom te allen tijde een heilige kalmte en gerustheid kunnen behouden, Psalms 91:1. Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, zal vernachten in de schaduw des Almachtigen, hij die door het geloof God tot Zijn hoeder kiest zal in Hem alles vinden wat hij nodig heeft of kan begeren. Het is de aard van een ware gelovige, dat hij in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten hij is tehuis in God, keert terug tot God, en is in Hem als in zijn rust, hij maakt zich vertrouwd met het innerlijke van de Godsdienst en maakt van de dienst van God hartewerk, aanbidt binnen de voorhang, en is gaarne alleen met God om met Hem te spreken in de eenzaamheid. Het is het voorrecht en de vertroosting van hen, die dat doen, dat zij vernachten in de schaduw des Almachtigen, Hij beschut hen, en stelt zich tussen hen en alles wat hen zou kunnen schaden hetzij storm of zonneschijn. Zij zullen niet slechts een toelating nu en dan, maar een woning hebben onder Gods bescherming, Hij zal tot in eeuwigheid hun rust en hun toevlucht wezen.
II. De troostrijke toepassing hiervan door de psalmist op zichzelf, Psalms 91:2. Ik zal van de Heere zeggen, wat anderen ook van Hem mogen zeggen, ik zal van Hem zeggen "Hij is mijn toevlucht, ik kies Hem als zodanig en betrouw op Hem. Anderen stelden afgoden tot hun toevlucht, maar ik zal zeggen van Jehovah, de ware en levende God: Hij is mijn toevlucht, ieder ander is een toevlucht van de leugen. Hij is een toevlucht, die mij niet feilen zal, want Hij is mijn burg". Afgodendienaars noemden hun afgoden Mahuzzim, dit is hun "vastigheden van de sterkte," Daniel 11:39, maar hierin bedrogen zij zichzelf, alleen diegenen beveiligen zich, die de Heere hun God tot hun burg stellen. Daar er geen reden is om Zijn genoegzaamheid in twijfel te trekken, volgt hier zeer gepast: op Hem zal ik vertrouwen. Als Jehovah onze God is, onze toevlucht en onze burg, wat kunnen wij dan begeren dat wij niet zeer stellig in Hem zullen vinden? Hij is noch wispelturig, noch ontrouw, noch zwak, noch sterflijk, Hij is God en geen mens, en daarom is er geen gevaar dat wij teleurgesteld zullen worden in Hem. Wij weten wie wij vertrouwd hebben.
III. De grote bemoediging, die Hij geeft aan anderen, om evenzo te doen, niet alleen uit zijn eigen ervaring van de troost ervan (want daarin zou misleiding, begoocheling kunnen zijn) maar van de waarheid van Gods belofte, waarin geen misleiding is of kan wezen, Psalms 91:3, Psalms 91:4, en verv. Hij zal u redden. Zij, die zelf de vertroosting hebben bevonden van God tot hun toevlucht te hebben gesteld, kunnen niet anders dan begeren dat anderen het ook zullen doen. Nu is hier beloofd:
1. Dat de gelovigen bewaard zullen worden voor de onheilen, waar zij in onmiddellijk gevaar van zijn, en die hun noodlottig zouden wezen, Psalms 91:3. Hij zal u redden van de strik des vogelvangers, die ongezien wordt gelegd, en de onvoorzichtige prooi plotseling vangt, en van de zeer verderflijke pestilentie, die de mensen onverhoeds aangrijpt, en tegen welke men niet op zijn hoede kan wezen. Deze belofte beschermt:
a. Het natuurlijk leven, en wordt dikwijls vervuld in onze bewaring voor die gevaren, welke zeer dreigend zijn, en zeer nabij, terwijl wij zelf er ons niet meer van bewust zijn dan de vogel van de strik des vogelvangers bewust is. Wij zijn het meer dan wij beseffen aan de zorg van de Goddelijke voorzienigheid verschuldigd, dat wij voor besmettelijke ziekten bewaard bleven en uit de handen van goddeloze en onredelijke mensen zijn gehouden.
b. Het geestelijk leven, dat door de Goddelijke genade beschermd werd tegen de verzoekingen van Satan, die als de strikken zijn van de vogelvanger, en tegen de besmetting van de zonde, die de zeer verderflijke pestilentie is. Hij, die genade heeft gegeven om de heerlijkheid te zijn van de ziel, zal voor al die heerlijkheid een beschutting maken.
2. Dat God zelf hun beschermer zal zijn, zij moeten wel veilig wezen, die Hem tot hun hoeder hebben. Hij zal u dekken, Psalms 91:4, "Hij verbergt u", Psalms 31:21, en aldus houdt Hij u veilig, Psalms 27:5. God beschermt de gelovigen:
a. Met de grootste tederheid en liefde, te kennen gegeven in dat woord: Hij zal u dekken met Zijn vlerken, onder Zijn vleugelen zult gij betrouwen, hetgeen een toespeling is op de hen, "die haar kiekens vergadert onder haar vleugelen," Matthew 23:37. Door natuurlijk instinct beschermt zij ze niet slechts, maar roept zij ze onder haar bescherming, als zij ze in gevaar ziet houdt zij ze niet slechts veilig, maar koestert ze en houdt ze warm. Hierbij behaagt het de grote God de zorg te vergelijken, die Hij heeft voor Zijn volk, die hulpeloos zijn als de kiekens, en van wie gemakkelijk een prooi kan gemaakt worden, maar zij worden uitgenodigd om te betrouwen onder de vleugelen van de Goddelijke belofte en voorzienigheid, hetgeen de omschrijving is van een proseliet van de ware godsdienst, dat hij gekomen is om "onder de vleugelen van de God Israëls de toevlucht te nemen," Ruth 2:12.
b. Met de grootste kracht en macht, vleugelen en vlerken zijn, al worden zij ook met de grootste tederheid uitgespreid, toch zwak, en gemakkelijk door te breken, en daarom is erbij gevoegd: Zijn waarheid zal u een rondas en beukelaar zijn, een sterke beschutting. God is even bereid om Zijn volk te bewaren als de hen om haar kiekens te bewaren, en even machtig als een krijgsman in volle wapenrusting.
3. Dat Hij hen niet slechts voor kwaad zal behoeden, maar ook voor de vrees des kwaads, Psalms 91:5, Psalms 91:6. Hier is:
a. Groot gevaar ondersteld, het noemen ervan is reeds genoeg om ons te verschrikken, nacht en dag zijn wij er aan blootgesteld, en zij, die vreesachtig van aard zijn, zullen zich in geen van beide tijdsbestekken veilig achten. Als wij ons in ons slaapvertrek op onze legerstede hebben teruggetrokken, alles zo veilig om ons heen hebben gemaakt als wij konden, is er toch schrik, schrik des nachts, angst voor dieven en rovers, voor wind en storm, behalve nog de dingen, die schepselen zijn van de verbeelding, die dikwijls de schrikkelijkste van allen zijn, wij lezen van de schrik des nachts, Song of Solomon 3:8. Er is ook een pestilentie die in de donkerheid wandelt, zo als die welke de eerstgeborenen van Egypte gedood heeft en het leger van de Assyriërs. Geen sloten of grendels kunnen ziekte buitensluiten, terwijl wij in ons lichaam de zaden ervan dragen. Maar gewis, overdag, als wij om ons heen kunnen zien, dan zijn wij toch niet zo in gevaar, dat zijn wij wel: er is een pijl) die ook des daags vliegt, en toch ongezien vliegt, er is een verderf dat op de middag verwoest, als wij wakker zijn en al onze vrienden om ons heen hebben, zelfs dan kunnen wij ons niet beveiligen, evenmin als zij ons kunnen beveiligen. Het was bij dag, dat de pestilentie verwoestte, die gezonden was om David te kastijden wegens zijn tellen van het volk, bij gelegenheid waarvan, naar sommigen denken, deze psalm geschreven werd. Maar:
b. Hier is aan de gelovigen grote veiligheid beloofd in het midden van dit gevaar: "Gij zult niet vrezen, " God zal door Zijn genade voor een ontrustend, wantrouwend vrezen behoeden (voor het vrezen waarin pijn is) temidden van de grootste gevaren. De wijsheid zal u ervoor behoeden om zonder oorzaak bevreesd te zijn, en het geloof zal u ervoor behoeden om bovenmate bevreesd te zijn. Gij zult niet vrezen voor de pijl, wetende dat, hoewel hij u kan treffen hij u toch niet kan schaden. Indien hij het natuurlijk leven wegneemt, zal dit toch wel verre van het geestelijk leven te schaden, er juist de volkomenheid van zijn." Een gelovige behoeft niet te vrezen, en daarom moet hij niet vrezen voor een pijl, voor generlei pijl, want de punt is ervan weg, het gif is er uit- o dood, waar is uw prikkel? Hij is ook onder Goddelijke leiding, en zal treffen waar God het bestelt, en nergens anders. Iedere kogel heeft zijn opdracht. Wat er ook gedaan wordt, de wil onzes hemelsen Vaders geschiedt, en wij hebben geen reden om daar bevreesd voor te zijn.
4. Dat zij op een onderscheidende wijze in algemene rampen bewaard zullen blijven Psalms 91:7. "Als de dood in triomf daar heenrijdt, en krankheden woeden, zodat duizenden en tienduizenden vallen, vallen door ziekte of door het zwaard in de krijg, vallen aan uw zijde, aan uw rechterhand, en het gezicht ervan genoeg is om u te verschrikken, en indien zij vallen door pestilentie, hun vallen zo dicht in uw nabijheid u waarschijnlijk zou kunnen aansteken, zal het toch tot u niet genaken, de dood niet, en de vrees des doods niet." Zij, die in tijden van algemeen bederf hun reinheid bewaren, kunnen in tijden van algemene verwoesting op God vertrouwen voor hun veiligheid. Als er menigten om ons heen sterven, moeten wij hierdoor wel opgewekt worden om ons te bereiden voor onze eigen dood, maar toch moeten wij dan niet "vrezen met enige verschrikking," 1 Peter 3:6, ons niet door de vreze des doods van de dienstbaarheid onderwerpen zoals velen hun leven lang doen, Hebrews 2:15. De besprenging met bloed beveiligde de eerstgeborenen van Israël toen duizenden vielen. Ja, er is aan het volk van God beloofd dat zij de voldoening zullen hebben, niet alleen van Gods beloften aan zich vervuld te zien, maar ook Zijn bedreigingen vervuld te zien aan degenen, die hen haten, Psalms 91:8. Alleenlijk zult gij het met uw ogen aanschouwen, en gij zult de vergelding van de goddelozen zien, hetgeen misschien verwijst naar het verderf over de eerstgeborenen van Egypte door de pestilentie, die beide de straf was van de verdrukkers en de bevrijding van de verdrukten, dit zag Israël, toen zij zichzelf ongedeerd zagen. Gelijk het de verdoemenis van de zondaars zal verzwaren als zij de beloning van de rechtvaardigen zullen aanschouwen, Luke 13:28, zo zal het de zaligheid van de heiligen verhogen als zij met hun ogen het verderf van de goddelozen zullen aanschouwen, Isaiah 66:24, Psalm 58:I1.
Verzen 9-16
Psalm 91:9-16Hier zijn nog meer beloften van dezelfde strekking als die in de vorige verzen, en zij zijn zeer groot en dierbaar, en vast al de zede.
I. Uit zijn eigen ervaring verzekert de psalmist Goddelijke bescherming aan alle gelovigen, en wat hij zegt is het woord van God, is hetgeen waarop wij kunnen steunen en bebouwen.
Merk op:
1. De aard van hen, die het voordeel en de vertroosting zullen hebben van deze beloften, hij is tamelijk gelijk aan die in Psalms 91:1. Het zijn de zodanigen, die de Allerhoogste tot hun vertrek, hun woning hebben gesteld, Psalms 91:9, die voortdurend bij God zijn, in Hem rusten, Zijn naam beide tot hun tempel en tot hun hoog vertrek, hun vesting, maken, die wonen in liefde en dus wonen in God. Het is onze plicht om tehuis te zijn in God, Hem te verkiezen en dan ons leven te leiden in Hem als onze Woning met Hem te spreken, ons in Hem te verlustigen op Hem te getrouwen, en dan zal het ons voorrecht wezen in God tehuis te zijn. Wij zullen Hem welkom wezen, zoals een man welkom is in zijn eigen woning, zonder enige verhindering, beletsel of overlast, wij zullen dan ook veilig in Hem wezen, in allerlei vrede bewaard worden, Isaiah 26:3. Ten einde ons aan te moedigen om de Heere tot onze toevlucht te stellen en te hopen op veiligheid en voldoening in Hem wijst de psalmist op de vertroosting, die hij gesmaakt heeft door dit te doen: "Hij die gij tot uw vertrek hebt gesteld, is mijn toevlucht en ik heb Hem sterk en getrouw bevonden, en in Hem is plaats genoeg en beschutting genoeg voor u en voor mij." "In het huis mijn Vaders zijn vele woningen," wij behoeven er elkaar niet te verdringen, en nog minder elkaar naar buiten te dringen.
2. De beloften, die vast zijn voor allen, die aldus de Allerhoogste lot hun vertrek hebben gesteld.
A. Dat, wat er ook met hen zal gebeuren niets hen zal schaden, Psalms 91:10. "U zal geen kwaad wedervaren, als is het ook dat u moeite en verdriet wedervaren, zal er toch geen werkelijk kwaad in zijn, want zij zullen komen van de liefde Gods, en zullen geheiligd zijn, zij zullen komen, niet tot uw schade of nadeel maar tot uw welzijn, en hoewel zij voor het tegenwoordige geen zaak van vreugde, maar van droefheid zijn, zullen zij in het einde toch zo'n vreedzame vrucht van de gerechtigheid van zich geven, dat gij zelf zult erkennen dat u geen kwaad wedervaren is. Het is geen kwaad, niet enkel kwaad, er is een mengsel van goed in, en het brengt goed teweeg. Ja niet alleen uw persoon, maar ook uw tent, uw woning, zal onder de Goddelijke bescherming worden genomen, geen plage zal uw tent naderen, niets om aan u of de uw schade toe te brengen." "Nihil accidere bono viro mali potest. Een goed man kan geen kwaad overkomen."
B. Dat de engelen des lichts hun dienstbaar zullen zijn, Psalms 91:11, Psalms 91:12. Dit is een dierbare, kostelijke belofte, en spreekt zeer veel eer en troost tot de heiligen, noch is zij er ooit te slechter om, wijl zij aangehaald en misbruikt werd door de duivel in zijn verzoeking van Christus, Matthew 4:6.
Merk op:
a. De last die aan de engelen betreffende de heiligen gegeven is. Hij, die de Heere is van de engelen, die hun het aanzijn heeft gegeven en hun wetten geeft, wiens zij zijn en wie zij dienen. Hij zal Zijn engelen van u bevelen, niet slechts van de kerk in het algemeen maar van iedere afzonderlijke gelovige. De engelen nemen de wacht des Heeren huns Gods waar, en dit is de last, de opdracht, die zij van Hem ontvangen. Het geeft de grote zorg te kennen, die God heeft over de heiligen, dat de engelen zelf tot hun dienst gebruikt worden. De last, de opdracht, luidt, dat zij u bewaren in al uw wegen. Hier is een beperking van de belofte. Zij zullen u bewaren in uw wegen, dat is: zolang als gij u houdt op de weg van uw plicht. Zij, die buiten de weg gaan, stellen zich buiten Gods bescherming. Dit woord heeft de duivel weggelaten, toen hij de belofte heeft aangehaald tot versterking van zijn verzoeking wetende hoezeer het in zijn nadeel was. Doch let nu op de uitgestrektheid van de belofte, het is: u te bewaren in al uw wegen, zelfs daar, waar geen blijkbaar gevaar is, hebben wij toch bewaring van node, en waar het gevaar het dreigendst, het meest nabij is, zullen wij haar hebben. Overal waar de heiligen heengaan, is de engelen opgedragen hen te behoeden, zoals kinderen aan de zorg van dienstboden worden toevertrouwd.
b. De zorg, die de engelen hebben voor de heiligen ingevolge die last. Zij zullen u op de handen dragen, hetgeen beide hun grote bekwaamheid en hun grote liefde aanduidt. Zij zijn instaat om de heiligen op te heffen buiten het bereik van gevaar, en zij doen het met al de tederheid en liefde waarmee de voedster het kindeke in haar armen draagt, er spreekt onze hulpeloosheid en hun hulpvaardigheid uit. Zij zijn nederbuigend in hun dienen, zij bewaren de voeten van de heiligen opdat zij die aan geen steen stoten, opdat zij niet struikelen en in zonde vallen en alzo in ellende komen.
c. Dat zij over de machten van de duisternis zullen zegevieren, Psalms 91:13. Op de fellen leeuw en de adder zult gij treden. De duivel wordt een briesende leeuw genoemd, de oude slang, de rode draak, zodat de apostel naar die belofte schijnt te verwijzen als hij zegt: "de God des Redes zal de Satan haast onder uw voeten verpletteren," Romans 16:20. Christus heeft de kop van de slang vermorzeld, onze geestelijke vijanden uitgetogen, Coloss. 2:15, en door Hem zijn wij "meer dan overwinnaars," want Christus roept ons, zoals Jozua de oversten des krijgsvolks van Israël riep om hun voeten op de halzen van de koningen te zetten, om onze voeten op de halzen van onze overwonnen vijanden te zetten. Sommigen denken dat deze belofte haar volkomen vervulling erlangd heeft in Christus en de wonderdadige macht, die Hij gehad heeft over geheel de schepping, genezende de kranken, duivelen uitwerpende, en inzonderheid dat Hij het in de opdracht aan Zijn discipelen gezet heeft, dat "zij slangen zullen opnemen," Mark 16:18 Het kan toegepast worden op de zorg van de Goddelijke voorzienigheid, door welke wij behoed worden tegen verslindende schadelijke dieren "het gedierte des velds zal met u bevredigd zijn" Job 5:23, ja, en dat wij wegen en middelen hebben om ze te temmen, James 3:7.
II. Hij voert God zelf in, sprekende woorden van vertroosting tot de heiligen, en de goedertierenheden verkondigende, die Hij voor hen heeft weggelegd, Psalms 91:14. Sommigen houden het ervoor, dat dit gezegd is tot de engelen, als de reden van de opdracht, die hun is gegeven betreffende de heiligen, alsof Hij gezegd had: Draagt zorg voor hen, want zij zijn Mij dierbaar. En nu moeten wij, evenals tevoren, opmerken:
1. Aan wie deze beloften toekomen. Zij worden aangeduid door drieerlei aard.
a. Het zijn de zodanigen, die Gods naam kennen. Zijn aard, Zijn wezen, kunnen wij niet ten volle kennen, maar door Zijn naam heeft Hij zich bekend gemaakt, en daarmee moeten wij bekend worden. b. Het zijn de zodanigen, die Hem hun liefde gegeven hebben, en zij, die Hem recht kennen, zullen Hem liefhebben, zullen hun liefde voor Hem uitspreken met genot en verruiming des harten, Hem hun liefde wilden geven met het vaste besluit haar nooit aan een mededinger te geven.
c. Het zijn de zodanigen, die Hem aanroepen, die door het gebed gemeenschap met Hem onderhouden, en zich in elke moeilijkheid tot Hem wenden.
2. Wat de beloften zijn, die God doet aan de heiligen.
A. Dat Hij hen ter bestemder tijd verlossen zal uit benauwdheid. Ik zal hem uithelpen, Psalms 91:14, en wederom in Psalms 91:15, een dubbele verlossing te kennen gevende, levende en stervende, een verlossing in benauwdheid en een verlossing uit benauwdheid. Indien God de mate en de duur van onze ellende in evenredigheid doet zijn met onze kracht, indien Hij er ons voor bewaart om in onze benauwdheid tegen Hem te overtreden, en onze dood onze ontheffing maakt van al onze moeite en lijden dan is deze belofte vervuld. Zie Psalms 34:20, 2 Timothy 4:18.
B. Dat Hij intussen in de benauwdheid bij hen zal zijn, Psalms 91:15. Indien Hij niet terstond een einde maakt aan hun beproevingen, zal Hij toch in hun benauwdheid genadiglijk met hen zijn, Hij zal kennis nemen van hun smart en hun ziel kennen in benauwdheden, Hij zal hen genadiglijk bezoeken door Zijn woord en Geest, en tot hen spreken, Hij zal hun partij nemen, hen ondersteunen en vertroosten, hun beproevingen aan hen heiligen, hetgeen het zekerste teken zal wezen dat Hij in hun benauwdheid bij hen is.
C. Dat Hij hierin hun gebeden zal verhoren: hij zal Mij aanroepen, Ik zal de geest des gebeds over hem uitstorten, en dan zal Ik hem verhoren, hem verhoren door beloften, Psalms 85:9, verhoren door leidingen Mijner voorzienigheid, tijdige hulp aanbrengende, en verhoren door genadegaven, hen "versterkende met kracht in hun ziel," Psalms 138:3. Aldus heeft Hij Paulus verhoord met "genade, die hem genoeg was", 2 Corinthiers 12:9.
D. Dat Hij hen zal verhogen en eren. Ik zal hem op een hoogte stellen, buiten het bereik van moeite en ellende, boven het stormachtige gebied, en op een rots, boven de golven en baren, Isaiah 33:16. Door de genade Gods zullen zij instaat gesteld worden om met heilige minachting en onverschilligheid op de dingen van deze wereld neer te zien, en naar de dingen van de andere wereld op te zien met een heilige eerzucht en belangstelling en dan zijn zij op een hoogte gesteld. Ik zal hem verheerlijken, diegenen zijn waarlijk achtbaar, die door God geëerd worden door hen in verbond en gemeenschap met Hem op te nemen en hen te bestemmen voor Zijn koninkrijk en heerlijkheid, John 12:26.
E. Dat zij een genoegzaamheid van leven zullen hebben in deze wereld. Psalms 91:16. Ik zal hem met langheid van de dagen verzadigen.
a. Zij zullen lang genoeg leven, zij zullen in deze wereld blijven totdat zij het werk volbracht hebben, waartoe zij gezonden waren, en bereid zijn voor de hemel, en dat is lang genoeg. Wie zou wensen een dag langer te leven dan God enigerlei werk te doen heeft, dat hetzij door hem of aan hem gedaan moet worden? b. Zij zullen vinden dat het lang genoeg is, want God zal door Zijn genade hen spenen van de wereld en hen gewillig maken om haar te verlaten. Een mens kan jong sterven en toch vol zijn van dagen, "sater dierum, zat van te leven." Een goddeloos, wereldsgezind man is niet verzadigd, niet tevreden, neen, zelfs niet met een lang leven, nog roept hij: Geef, geef, maar hij, die zijn schat en zijn hart in een andere wereld heeft, heeft spoedig genoeg van deze, hij zou niet altijd willen leven.
F. Dat zij een eeuwig leven zullen hebben in de andere wereld, dit kroont de zegen: Ik zal hem Mijn heil doen zien, hem de Messias doen zien aldus sommigen. De vrome, oude Simeon was voldaan met zijn lang leven toen hij zeggen kon: "Mijne ogen hebben Uwe zaligheid gezien." Er was voor de Oud-Testamentische heiligen geen groter vreugde, dan om de dag van Christus te zien, al was het ook in de verte. Het is meer waarschijnlijk, dat het woord betrekking heeft op het betere land, dat is het hemelse, dat de aartsvaders begeerd en waarnaar zij uitgezien hebben, dat zal Hij hun doen zien, hen brengen in die zalige staat, de zaligheid die zozeer bestaat in datgene van aangezicht tot aangezicht te zien, dat wij hier slechts door een spiegel zien in een duistere rede, en intussen zal Hij hun er het vooruitzicht op geven. Sommigen denken dat al deze beloften in de eerste plaats zien op Christus, en in Zijn opstanding en verhoging haar vervulling gehad hebben.
Verzen 9-16
Psalm 91:9-16Hier zijn nog meer beloften van dezelfde strekking als die in de vorige verzen, en zij zijn zeer groot en dierbaar, en vast al de zede.
I. Uit zijn eigen ervaring verzekert de psalmist Goddelijke bescherming aan alle gelovigen, en wat hij zegt is het woord van God, is hetgeen waarop wij kunnen steunen en bebouwen.
Merk op:
1. De aard van hen, die het voordeel en de vertroosting zullen hebben van deze beloften, hij is tamelijk gelijk aan die in Psalms 91:1. Het zijn de zodanigen, die de Allerhoogste tot hun vertrek, hun woning hebben gesteld, Psalms 91:9, die voortdurend bij God zijn, in Hem rusten, Zijn naam beide tot hun tempel en tot hun hoog vertrek, hun vesting, maken, die wonen in liefde en dus wonen in God. Het is onze plicht om tehuis te zijn in God, Hem te verkiezen en dan ons leven te leiden in Hem als onze Woning met Hem te spreken, ons in Hem te verlustigen op Hem te getrouwen, en dan zal het ons voorrecht wezen in God tehuis te zijn. Wij zullen Hem welkom wezen, zoals een man welkom is in zijn eigen woning, zonder enige verhindering, beletsel of overlast, wij zullen dan ook veilig in Hem wezen, in allerlei vrede bewaard worden, Isaiah 26:3. Ten einde ons aan te moedigen om de Heere tot onze toevlucht te stellen en te hopen op veiligheid en voldoening in Hem wijst de psalmist op de vertroosting, die hij gesmaakt heeft door dit te doen: "Hij die gij tot uw vertrek hebt gesteld, is mijn toevlucht en ik heb Hem sterk en getrouw bevonden, en in Hem is plaats genoeg en beschutting genoeg voor u en voor mij." "In het huis mijn Vaders zijn vele woningen," wij behoeven er elkaar niet te verdringen, en nog minder elkaar naar buiten te dringen.
2. De beloften, die vast zijn voor allen, die aldus de Allerhoogste lot hun vertrek hebben gesteld.
A. Dat, wat er ook met hen zal gebeuren niets hen zal schaden, Psalms 91:10. "U zal geen kwaad wedervaren, als is het ook dat u moeite en verdriet wedervaren, zal er toch geen werkelijk kwaad in zijn, want zij zullen komen van de liefde Gods, en zullen geheiligd zijn, zij zullen komen, niet tot uw schade of nadeel maar tot uw welzijn, en hoewel zij voor het tegenwoordige geen zaak van vreugde, maar van droefheid zijn, zullen zij in het einde toch zo'n vreedzame vrucht van de gerechtigheid van zich geven, dat gij zelf zult erkennen dat u geen kwaad wedervaren is. Het is geen kwaad, niet enkel kwaad, er is een mengsel van goed in, en het brengt goed teweeg. Ja niet alleen uw persoon, maar ook uw tent, uw woning, zal onder de Goddelijke bescherming worden genomen, geen plage zal uw tent naderen, niets om aan u of de uw schade toe te brengen." "Nihil accidere bono viro mali potest. Een goed man kan geen kwaad overkomen."
B. Dat de engelen des lichts hun dienstbaar zullen zijn, Psalms 91:11, Psalms 91:12. Dit is een dierbare, kostelijke belofte, en spreekt zeer veel eer en troost tot de heiligen, noch is zij er ooit te slechter om, wijl zij aangehaald en misbruikt werd door de duivel in zijn verzoeking van Christus, Matthew 4:6.
Merk op:
a. De last die aan de engelen betreffende de heiligen gegeven is. Hij, die de Heere is van de engelen, die hun het aanzijn heeft gegeven en hun wetten geeft, wiens zij zijn en wie zij dienen. Hij zal Zijn engelen van u bevelen, niet slechts van de kerk in het algemeen maar van iedere afzonderlijke gelovige. De engelen nemen de wacht des Heeren huns Gods waar, en dit is de last, de opdracht, die zij van Hem ontvangen. Het geeft de grote zorg te kennen, die God heeft over de heiligen, dat de engelen zelf tot hun dienst gebruikt worden. De last, de opdracht, luidt, dat zij u bewaren in al uw wegen. Hier is een beperking van de belofte. Zij zullen u bewaren in uw wegen, dat is: zolang als gij u houdt op de weg van uw plicht. Zij, die buiten de weg gaan, stellen zich buiten Gods bescherming. Dit woord heeft de duivel weggelaten, toen hij de belofte heeft aangehaald tot versterking van zijn verzoeking wetende hoezeer het in zijn nadeel was. Doch let nu op de uitgestrektheid van de belofte, het is: u te bewaren in al uw wegen, zelfs daar, waar geen blijkbaar gevaar is, hebben wij toch bewaring van node, en waar het gevaar het dreigendst, het meest nabij is, zullen wij haar hebben. Overal waar de heiligen heengaan, is de engelen opgedragen hen te behoeden, zoals kinderen aan de zorg van dienstboden worden toevertrouwd.
b. De zorg, die de engelen hebben voor de heiligen ingevolge die last. Zij zullen u op de handen dragen, hetgeen beide hun grote bekwaamheid en hun grote liefde aanduidt. Zij zijn instaat om de heiligen op te heffen buiten het bereik van gevaar, en zij doen het met al de tederheid en liefde waarmee de voedster het kindeke in haar armen draagt, er spreekt onze hulpeloosheid en hun hulpvaardigheid uit. Zij zijn nederbuigend in hun dienen, zij bewaren de voeten van de heiligen opdat zij die aan geen steen stoten, opdat zij niet struikelen en in zonde vallen en alzo in ellende komen.
c. Dat zij over de machten van de duisternis zullen zegevieren, Psalms 91:13. Op de fellen leeuw en de adder zult gij treden. De duivel wordt een briesende leeuw genoemd, de oude slang, de rode draak, zodat de apostel naar die belofte schijnt te verwijzen als hij zegt: "de God des Redes zal de Satan haast onder uw voeten verpletteren," Romans 16:20. Christus heeft de kop van de slang vermorzeld, onze geestelijke vijanden uitgetogen, Coloss. 2:15, en door Hem zijn wij "meer dan overwinnaars," want Christus roept ons, zoals Jozua de oversten des krijgsvolks van Israël riep om hun voeten op de halzen van de koningen te zetten, om onze voeten op de halzen van onze overwonnen vijanden te zetten. Sommigen denken dat deze belofte haar volkomen vervulling erlangd heeft in Christus en de wonderdadige macht, die Hij gehad heeft over geheel de schepping, genezende de kranken, duivelen uitwerpende, en inzonderheid dat Hij het in de opdracht aan Zijn discipelen gezet heeft, dat "zij slangen zullen opnemen," Mark 16:18 Het kan toegepast worden op de zorg van de Goddelijke voorzienigheid, door welke wij behoed worden tegen verslindende schadelijke dieren "het gedierte des velds zal met u bevredigd zijn" Job 5:23, ja, en dat wij wegen en middelen hebben om ze te temmen, James 3:7.
II. Hij voert God zelf in, sprekende woorden van vertroosting tot de heiligen, en de goedertierenheden verkondigende, die Hij voor hen heeft weggelegd, Psalms 91:14. Sommigen houden het ervoor, dat dit gezegd is tot de engelen, als de reden van de opdracht, die hun is gegeven betreffende de heiligen, alsof Hij gezegd had: Draagt zorg voor hen, want zij zijn Mij dierbaar. En nu moeten wij, evenals tevoren, opmerken:
1. Aan wie deze beloften toekomen. Zij worden aangeduid door drieerlei aard.
a. Het zijn de zodanigen, die Gods naam kennen. Zijn aard, Zijn wezen, kunnen wij niet ten volle kennen, maar door Zijn naam heeft Hij zich bekend gemaakt, en daarmee moeten wij bekend worden. b. Het zijn de zodanigen, die Hem hun liefde gegeven hebben, en zij, die Hem recht kennen, zullen Hem liefhebben, zullen hun liefde voor Hem uitspreken met genot en verruiming des harten, Hem hun liefde wilden geven met het vaste besluit haar nooit aan een mededinger te geven.
c. Het zijn de zodanigen, die Hem aanroepen, die door het gebed gemeenschap met Hem onderhouden, en zich in elke moeilijkheid tot Hem wenden.
2. Wat de beloften zijn, die God doet aan de heiligen.
A. Dat Hij hen ter bestemder tijd verlossen zal uit benauwdheid. Ik zal hem uithelpen, Psalms 91:14, en wederom in Psalms 91:15, een dubbele verlossing te kennen gevende, levende en stervende, een verlossing in benauwdheid en een verlossing uit benauwdheid. Indien God de mate en de duur van onze ellende in evenredigheid doet zijn met onze kracht, indien Hij er ons voor bewaart om in onze benauwdheid tegen Hem te overtreden, en onze dood onze ontheffing maakt van al onze moeite en lijden dan is deze belofte vervuld. Zie Psalms 34:20, 2 Timothy 4:18.
B. Dat Hij intussen in de benauwdheid bij hen zal zijn, Psalms 91:15. Indien Hij niet terstond een einde maakt aan hun beproevingen, zal Hij toch in hun benauwdheid genadiglijk met hen zijn, Hij zal kennis nemen van hun smart en hun ziel kennen in benauwdheden, Hij zal hen genadiglijk bezoeken door Zijn woord en Geest, en tot hen spreken, Hij zal hun partij nemen, hen ondersteunen en vertroosten, hun beproevingen aan hen heiligen, hetgeen het zekerste teken zal wezen dat Hij in hun benauwdheid bij hen is.
C. Dat Hij hierin hun gebeden zal verhoren: hij zal Mij aanroepen, Ik zal de geest des gebeds over hem uitstorten, en dan zal Ik hem verhoren, hem verhoren door beloften, Psalms 85:9, verhoren door leidingen Mijner voorzienigheid, tijdige hulp aanbrengende, en verhoren door genadegaven, hen "versterkende met kracht in hun ziel," Psalms 138:3. Aldus heeft Hij Paulus verhoord met "genade, die hem genoeg was", 2 Corinthiers 12:9.
D. Dat Hij hen zal verhogen en eren. Ik zal hem op een hoogte stellen, buiten het bereik van moeite en ellende, boven het stormachtige gebied, en op een rots, boven de golven en baren, Isaiah 33:16. Door de genade Gods zullen zij instaat gesteld worden om met heilige minachting en onverschilligheid op de dingen van deze wereld neer te zien, en naar de dingen van de andere wereld op te zien met een heilige eerzucht en belangstelling en dan zijn zij op een hoogte gesteld. Ik zal hem verheerlijken, diegenen zijn waarlijk achtbaar, die door God geëerd worden door hen in verbond en gemeenschap met Hem op te nemen en hen te bestemmen voor Zijn koninkrijk en heerlijkheid, John 12:26.
E. Dat zij een genoegzaamheid van leven zullen hebben in deze wereld. Psalms 91:16. Ik zal hem met langheid van de dagen verzadigen.
a. Zij zullen lang genoeg leven, zij zullen in deze wereld blijven totdat zij het werk volbracht hebben, waartoe zij gezonden waren, en bereid zijn voor de hemel, en dat is lang genoeg. Wie zou wensen een dag langer te leven dan God enigerlei werk te doen heeft, dat hetzij door hem of aan hem gedaan moet worden? b. Zij zullen vinden dat het lang genoeg is, want God zal door Zijn genade hen spenen van de wereld en hen gewillig maken om haar te verlaten. Een mens kan jong sterven en toch vol zijn van dagen, "sater dierum, zat van te leven." Een goddeloos, wereldsgezind man is niet verzadigd, niet tevreden, neen, zelfs niet met een lang leven, nog roept hij: Geef, geef, maar hij, die zijn schat en zijn hart in een andere wereld heeft, heeft spoedig genoeg van deze, hij zou niet altijd willen leven.
F. Dat zij een eeuwig leven zullen hebben in de andere wereld, dit kroont de zegen: Ik zal hem Mijn heil doen zien, hem de Messias doen zien aldus sommigen. De vrome, oude Simeon was voldaan met zijn lang leven toen hij zeggen kon: "Mijne ogen hebben Uwe zaligheid gezien." Er was voor de Oud-Testamentische heiligen geen groter vreugde, dan om de dag van Christus te zien, al was het ook in de verte. Het is meer waarschijnlijk, dat het woord betrekking heeft op het betere land, dat is het hemelse, dat de aartsvaders begeerd en waarnaar zij uitgezien hebben, dat zal Hij hun doen zien, hen brengen in die zalige staat, de zaligheid die zozeer bestaat in datgene van aangezicht tot aangezicht te zien, dat wij hier slechts door een spiegel zien in een duistere rede, en intussen zal Hij hun er het vooruitzicht op geven. Sommigen denken dat al deze beloften in de eerste plaats zien op Christus, en in Zijn opstanding en verhoging haar vervulling gehad hebben.