Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 9

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Buscar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 9

In deze psalmen:

I. Looft David God omdat Hij zijn zaak heeft bepleit, en hem de overwinning heeft gegeven over zijn vijanden en de vijanden van zijn land, Psalms 9:2, en roept hij anderen op om zich met hem te verenigen in zijn lofzangen, Psalms 9:12.

II. Hij bidt God dat hij nog verder aanleiding zal hebben om Hem te loven voor zijn eigen verlossing en de beschaming van zijn vijanden, Psalms 9:14, Psalms 9:15, Psalms 9:20, Psalms 9:21.

III. Hij triomfeert in de zekerheid, die hij heeft, dat God de wereld zal oordelen, Psalms 9:8, Psalms 9:9, Zijn verdrukt volk zal beschermen, Psalms 9:10, Psalms 9:11, Psalms 9:19, en Zijn en hun vijanden ten verderve zal brengen, Psalms 9:16. Dit is zeer toepasselijk op het rijk van de Messias, welks vijanden reeds ten dele ten verderve zijn gebracht, en al meer en meer tenondergebracht zullen worden, totdat zij allen tot Zijn voetbank gemaakt zijn, waarvan wij ons verzekerd moeten houden, opdat God de eer er van hebbe, en wij er de vertroosting van smaken.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 9

In deze psalmen:

I. Looft David God omdat Hij zijn zaak heeft bepleit, en hem de overwinning heeft gegeven over zijn vijanden en de vijanden van zijn land, Psalms 9:2, en roept hij anderen op om zich met hem te verenigen in zijn lofzangen, Psalms 9:12.

II. Hij bidt God dat hij nog verder aanleiding zal hebben om Hem te loven voor zijn eigen verlossing en de beschaming van zijn vijanden, Psalms 9:14, Psalms 9:15, Psalms 9:20, Psalms 9:21.

III. Hij triomfeert in de zekerheid, die hij heeft, dat God de wereld zal oordelen, Psalms 9:8, Psalms 9:9, Zijn verdrukt volk zal beschermen, Psalms 9:10, Psalms 9:11, Psalms 9:19, en Zijn en hun vijanden ten verderve zal brengen, Psalms 9:16. Dit is zeer toepasselijk op het rijk van de Messias, welks vijanden reeds ten dele ten verderve zijn gebracht, en al meer en meer tenondergebracht zullen worden, totdat zij allen tot Zijn voetbank gemaakt zijn, waarvan wij ons verzekerd moeten houden, opdat God de eer er van hebbe, en wij er de vertroosting van smaken.

Verzen 1-11

Psalm 9:1-11

Het opschrift van deze psalm geeft een zeer onzeker geluid betreffende de gelegenheid waarbij hij geschreven werd. Hij is op muth-labben, hetgeen volgens sommigen verwijst naar de dood van Goliath, volgens anderen van Nabal, en wederom anderen van Absalom. Maar ik neig er toe om te denken dat het slechts de een of andere melodie of een muziekinstrument betekent, waarop of met begeleiding waarvan deze psalm gezongen moest worden, en dat de vijanden, in wier nederlaag hij hier juicht, de Filistijnen zijn en de andere naburige volken, die zijn vestiging op de troon tegenstonden, die hij in het begin van zijn regering beoorloogde en tenonder bracht, 2 Samuel 5:8.

In deze verzen:

I. Wekt David zich op om God te loven voor Zijn goedertierenheden en de grote dingen, die Hij onlangs voor hem en zijn regering gedaan heeft, Psalms 9:2, Psalms 9:3. God verwacht dankbare lof van hen, voor wie Hij wonderen gedaan heeft. Als wij God op welbehaaglijke wijze willen loven dan moeten wij Hem loven in oprechtheid met ons hart, en niet alleen met onze lippen, levendig en vurig zijn in het vervullen van die plicht, met ons gehele hart. Als wij God danken voor een bijzondere zegen, dan moeten wij naar aanleiding daarvan ook vorige weldaden en zegeningen gedenken, en aldus al Zijn wonderen vertellen. Heilige vreugde is het leven van dankbare lof, zoals dankbare lof de taal is van heilige vreugde, in U zal ik mij verblijden en van vreugde opspringen. Wat er ook gebeurt om ons blijde te maken, onze blijdschap moet eindigen in God alleen, ik zal mij in U verblijden, niet zozeer in de gave als wel in de Gever. Aan blijdschap en lof wordt op gepaste wijze uiting gegeven door het zingen van psalmen. Als God getoond heeft dat Hij boven de trotse vijanden van Zijn kerk is, dan moet dit voor ons een aanleiding zijn om Hem eer te geven als de Allerhoogste. De triomfen van de Verlosser behoren de triomfen te zijn van de verlosten. Zie Revelation 12:10, Revelation 19:5, Revelation 15:3, Revelation 15:4.

II. Hij erkent de almachtige kracht van God, waartegen de sterksten en stoutmoedigsten van Zijn vijanden niet bestand zijn, Psalms 9:4.

1. Zij zijn genoodzaakt achterwaarts te keren, hun beleid en hun moed falen hun, zodat zij niet voorwaarts kunnen of durven gaan in hun ondernemingen, maar zich in allerijl terugtrekken.

2. Als zij eens achterwaarts gekeerd zijn, vallen zij en vergaan, zelfs hun terugtocht zal hun verderf zijn, en zij kunnen zich niet meer redden door te vluchten. Als Haman begint te vallen voor Mordechai's aangezicht, dan is hij verloren, dan zal hij niet meer tegen hem overmogen, zie Esther 6:13.

3. De tegenwoordigheid van de Heere en de heerlijkheid van Zijn macht zijn voldoende voor het verderf van Zijn en Zijns volks vijanden. Dat wordt wel zeer gemakkelijk gedaan wat iemand doet door zijn blote tegenwoordigheid, daarmee beschaamt God Zijn vijanden en verdoet hen, zodanig is Zijn tegenwoordigheid. Dit werd vervuld toen op het een woord van onze Heere Jezus: "Ik ben het," Zijn vijanden achterwaarts gingen en ter aarde vielen, John 18:6, Hij zou hen terzelfder tijd hebben kunnen doen omkomen. 4. Als de vijanden van Gods kerk te schande gemaakt worden, dan moeten wij dit toeschrijven aan de kracht, niet van de werktuigen maar van Zijn aangezicht, dat is: van Zijn tegenwoordigheid en er Hem al de eer van geven.

III. Hij geeft God de eer van Zijn gerechtigheid door ten zijnen behoeve te verschijnen, Psalms 9:5. Gij hebt mijn recht en mijn rechtszaak afgedaan, mijn rechtvaardige zaak, toen zij behandeld moest worden hebt Gij gezeten op de troon, recht doende.

Merk op:

1. God zit op de troon des gerichts, Hem komt het toe om de geschillen te beslechten, uitspraak te doen, als er beroep wordt gedaan recht te doen aan de verongelijkte of benadeelde, en die onrecht doen te straffen, want Hij heeft gezegd: Mijn is de wraak.

2. Wij zijn er zeker van dat Gods oordeel naar waarheid is, en dat in Hem geen ongerechtigheid is. Verre zij het van God het recht te verkeren. Indien het ons toeschijnt dat er enige onregelmatigheid is in de tegenwoordige beslissingen van de voorzienigheid, kunnen deze inplaats van ons geloof aan Gods gerechtigheid aan het wankelen te brengen toch dienen om ons geloof aan het toekomend oordeel te bevestigen, dat alles in orde zal brengen.

3. Wie ook een rechtvaardige benadeelde zaak moge verlaten, wij kunnen er zeker van zijn dat de rechtvaardige God haar zal voorstaan en afdoen, nooit zal toelaten dat zij terneder geworpen wordt.

IV. Hij verhaalt met blijdschap de triomfen van de God des hemels over al de machten van de hel en laat die triomfen gepaard gaan met zijn lof, Psalms 9:6. God was op drieerlei wijze met Zijn macht en gerechtigheid opgetreden tegen de heidenen en goddelozen, die vijanden waren van de koning, die God nu onlangs op Zijn heilige berg Zion gevestigd had.

1. Hij had hen bestraft. "Gij hebt de heidenen gescholden, hebt hun merkbare bewijzen gegeven van Uw misnoegen op hen." Dit deed Hij, voordat Hij hen verdelgde, opdat zij zich door de bestraffingen van de Voorzienigheid nog zouden laten waarschuwen. ten einde aldus hun verderf te voorkomen.

2. Hij had hen afgesneden. Gij hebt de goddelozen verdaan. De goddelozen zijn getekend voor het verderf en sommigen worden tot gedenktekenen gesteld van Gods wrekende gerechtigheid en verwoestende macht en kracht in deze wereld.

3. Hij had hen begraven in vergetelheid en had hun naam voor eeuwig uitgedelgd, opdat zij nooit met eerbied of achting herdacht zouden worden.

V. Hij triomfeert over de vijand tegen wie God aldus verschijnt, Psalms 9:7. Gij hebt steden uitgeroeid. Hetzij: Gij, o vijand, hebt onze steden verwoest, in uw bedoeling en verbeelding tenminste," of: "Gij, o God, hebt hun steden uitgeroeid door de verwoesting, die over hun land gebracht is." Het kan in beide betekenissen genomen worden, want de psalmist wil de vijand doen weten: 1. Dat hun verderf rechtvaardig is, en dat God slechts met hen afrekende voor al het kwaad dat zij gedaan en bedoeld hebben tegen Zijn volk. De boosaardige, kwellende naburen van Israël, zoals de Filistijnen, de Moabieten en Ammonieten, de Edomieten en de Syriërs hadden invallen bij hen gedaan (toen er geen koning in Israël was om hun krijgen te voeren) en hun steden verwoest en gedaan wat zij konden om ook de gedachtenis van hun naam te doen vergaan, maar nu was het rad omgekeerd, hun verwoesten van Israël was tot een einde gekomen, zij zullen nu ophouden met roven en plunderen, en moeten zelf beroofd en verwoest worden, les. 33:1.

2. Dat het een algehele verwoesting is, een verwoesting, die voor altijd een einde aan hen zal maken, zodat zelfs de gedachtenis aan deze steden met haar vergaan zal. Zo verwoestend is de tijd, en veel meer nog, zulke verwoestingen worden door de rechtvaardige oordelen Gods over de zondaren gebracht, dat grote en volkrijke steden in zulke puinhopen zijn verkeerd dat zelfs de gedachtenis er aan vergaan is, en zij, die ze gezocht hebben, de plaats niet meer konden vinden waar zij gestaan hebben. Maar wij zien uit naar een staat, die betere fundamenten heeft.

Vl. Hij vertroost zichzelf en anderen in God, en verlustigt zich:

1. Met de gedachte aan Zijn eeuwig bestaan. Op deze aarde zien wij niets dat duurzaam is, sterke steden zelfs liggen begraven onder puin en zijn vergeten, maar de Heere zal in eeuwigheid ziften, Psalms 9:8. Er is geen verandering in Zijn bestaan, Zijn gelukzaligheid, Zijn macht en volmaaktheid zijn buiten het bereik van de verenigde machten van hel en aarde, deze kunnen een einde maken aan onze vrijheden, onze voorrechten, ons leven, maar onze God is nog dezelfde, en is gezeten over de watervloed onbewogen, ongestoord, Psalms 29:10 :Psalms 93:2.

2. Met de gedachten aan Zijn vrijmacht beide in de regering en in het oordeel. Hij heeft Zijn troon bereid, heeft hem vastgesteld door Zijn oneindige wijsheid en Zijn onveranderlijke raad. Als de macht van de vijanden van de kerk dreigend is, en haar zaken in treurige toestand zijn, dan is het de steun en troost van de Godvruchtigen dat God thans de wereld regeert en haar weldra zal oordelen.

3. Met de gedachten aan Zijn rechtvaardigheid en gerechtigheid in Zijn regering en bestuur. Iederen dag doet Hij alles, en op de laatste dag zal Hij alles doen, overeenkomstig de eeuwige, onveranderlijke regelen van de billijkheid, Psalms 9:9. Hij zal de wereld richten, alle personen en alle geschillen, zal het volk recht toebedelen, hun lot beide in deze en de toekomende staat bepalen in gerechtigheid en rechtmatigheid, zodat er zelfs geen schijn van aanleiding is tot tegenwerping of tegenspraak ervan.

4. Met de gedachte aan de bijzondere gunst die God Zijn eigen volk toedraagt, en de bijzondere bescherming, die Hij over hen uitstrekt. De Heere, die in eeuwigheid zal zitten, is hun eeuwige sterkte en beschermer. Hij, die de wereld richt, zal hun gewis recht doen, als zij te eniger tijd geschaad of benauwd worden, Psalms 9:10, Hij zal een hoog vertrek zijn voor de verdrukte, een hoog vertrek in tijden van benauwdheid. Het is het lot van Gods volk verdrukt te zijn in deze wereld en moeilijke tijden te beleven. God zal misschien niet terstond voor hen verschijnen als hun bevrijder en wreker, maar in het midden van hun benauwdheid kunnen zij door het geloof de toevlucht nemen tot Hem als hun hoog vertrek, en steunen op Zijn macht en belofte voor hun veiligheid, zodat hun geen wezenlijk kwaad gedaan kan worden. 5. Met de gedachte aan de lieflijke voldoening en gemoedsrust, welke gesmaakt worden door hen, die God tot hun hoog vertrek hebben gesteld, Psalms 9:11. "Die Uw naam kennen, zullen op U vertrouwen, zoals ik op U vertrouwd heb", (want de genade Gods is dezelfde in al de heiligen) "en dan zullen zij bevinden, zoals ik het ondervonden heb, dat Gij niet verlaat degenen, die U zoeken, want de gunst Gods is dezelfde jegens al de heiligen." Hoe meer wij God kennen, hoe meer wij op Hem vertrouwen. Zij, die Hem kennen als een God van oneindige wijsheid, zullen Hem verder vertrouwen dan zij Hem kunnen zien, Job 35:14, zij, die Hem kennen als een God van almachtige kracht, zullen op Hem vertrouwen als het vertrouwen op schepselen faalt en zij niets anders hebben om op te vertrouwen, 2 Chronicles 20:12, en zij, die Hem kennen als een God van oneindige genade en goedertierenheid, zullen op Hem vertrouwen "al zou Hij hen doden", Job 13:15. Zij, die Hem kennen als een God van onkreukbare waarheid en trouw, zullen zich verheugen in Zijn woord van belofte, en daarop steunen, al wordt de vervulling ook vertraagd en al schijnen de tussenkomende omstandigheden er ook in tegenspraak mee te zijn. Zij, die Hem kennen als de Vader van de geesten en een eeuwige Vader, zullen Hem hun ziel toevertrouwen, als hun hoogste, hun voornaamste zorg, en ten allen tijde tot aan het einde op Hem vertrouwen. Hoe meer op God vertrouwd wordt, hoe meer Hij wordt gezocht. Als wij op God vertrouwen, zullen wij Hem zoeken door getrouw en vurig bidden, en door een standvastige voortdurende zorg om ons Hem welbehaaglijk te maken in geheel onze levenswandel. God heeft nooit, en zal nooit, hen verlaten of verstouten, die Hem zoeken en op Hem vertrouwen. Hoewel Hij hen beproeft, laat Hij hen toch niet zonder troost, hoewel Hij hen voor een tijd schijnt te verlaten, zal Hij hen toch met eeuwige ontferming weer tot zich vergaderen.

Verzen 1-11

Psalm 9:1-11

Het opschrift van deze psalm geeft een zeer onzeker geluid betreffende de gelegenheid waarbij hij geschreven werd. Hij is op muth-labben, hetgeen volgens sommigen verwijst naar de dood van Goliath, volgens anderen van Nabal, en wederom anderen van Absalom. Maar ik neig er toe om te denken dat het slechts de een of andere melodie of een muziekinstrument betekent, waarop of met begeleiding waarvan deze psalm gezongen moest worden, en dat de vijanden, in wier nederlaag hij hier juicht, de Filistijnen zijn en de andere naburige volken, die zijn vestiging op de troon tegenstonden, die hij in het begin van zijn regering beoorloogde en tenonder bracht, 2 Samuel 5:8.

In deze verzen:

I. Wekt David zich op om God te loven voor Zijn goedertierenheden en de grote dingen, die Hij onlangs voor hem en zijn regering gedaan heeft, Psalms 9:2, Psalms 9:3. God verwacht dankbare lof van hen, voor wie Hij wonderen gedaan heeft. Als wij God op welbehaaglijke wijze willen loven dan moeten wij Hem loven in oprechtheid met ons hart, en niet alleen met onze lippen, levendig en vurig zijn in het vervullen van die plicht, met ons gehele hart. Als wij God danken voor een bijzondere zegen, dan moeten wij naar aanleiding daarvan ook vorige weldaden en zegeningen gedenken, en aldus al Zijn wonderen vertellen. Heilige vreugde is het leven van dankbare lof, zoals dankbare lof de taal is van heilige vreugde, in U zal ik mij verblijden en van vreugde opspringen. Wat er ook gebeurt om ons blijde te maken, onze blijdschap moet eindigen in God alleen, ik zal mij in U verblijden, niet zozeer in de gave als wel in de Gever. Aan blijdschap en lof wordt op gepaste wijze uiting gegeven door het zingen van psalmen. Als God getoond heeft dat Hij boven de trotse vijanden van Zijn kerk is, dan moet dit voor ons een aanleiding zijn om Hem eer te geven als de Allerhoogste. De triomfen van de Verlosser behoren de triomfen te zijn van de verlosten. Zie Revelation 12:10, Revelation 19:5, Revelation 15:3, Revelation 15:4.

II. Hij erkent de almachtige kracht van God, waartegen de sterksten en stoutmoedigsten van Zijn vijanden niet bestand zijn, Psalms 9:4.

1. Zij zijn genoodzaakt achterwaarts te keren, hun beleid en hun moed falen hun, zodat zij niet voorwaarts kunnen of durven gaan in hun ondernemingen, maar zich in allerijl terugtrekken.

2. Als zij eens achterwaarts gekeerd zijn, vallen zij en vergaan, zelfs hun terugtocht zal hun verderf zijn, en zij kunnen zich niet meer redden door te vluchten. Als Haman begint te vallen voor Mordechai's aangezicht, dan is hij verloren, dan zal hij niet meer tegen hem overmogen, zie Esther 6:13.

3. De tegenwoordigheid van de Heere en de heerlijkheid van Zijn macht zijn voldoende voor het verderf van Zijn en Zijns volks vijanden. Dat wordt wel zeer gemakkelijk gedaan wat iemand doet door zijn blote tegenwoordigheid, daarmee beschaamt God Zijn vijanden en verdoet hen, zodanig is Zijn tegenwoordigheid. Dit werd vervuld toen op het een woord van onze Heere Jezus: "Ik ben het," Zijn vijanden achterwaarts gingen en ter aarde vielen, John 18:6, Hij zou hen terzelfder tijd hebben kunnen doen omkomen. 4. Als de vijanden van Gods kerk te schande gemaakt worden, dan moeten wij dit toeschrijven aan de kracht, niet van de werktuigen maar van Zijn aangezicht, dat is: van Zijn tegenwoordigheid en er Hem al de eer van geven.

III. Hij geeft God de eer van Zijn gerechtigheid door ten zijnen behoeve te verschijnen, Psalms 9:5. Gij hebt mijn recht en mijn rechtszaak afgedaan, mijn rechtvaardige zaak, toen zij behandeld moest worden hebt Gij gezeten op de troon, recht doende.

Merk op:

1. God zit op de troon des gerichts, Hem komt het toe om de geschillen te beslechten, uitspraak te doen, als er beroep wordt gedaan recht te doen aan de verongelijkte of benadeelde, en die onrecht doen te straffen, want Hij heeft gezegd: Mijn is de wraak.

2. Wij zijn er zeker van dat Gods oordeel naar waarheid is, en dat in Hem geen ongerechtigheid is. Verre zij het van God het recht te verkeren. Indien het ons toeschijnt dat er enige onregelmatigheid is in de tegenwoordige beslissingen van de voorzienigheid, kunnen deze inplaats van ons geloof aan Gods gerechtigheid aan het wankelen te brengen toch dienen om ons geloof aan het toekomend oordeel te bevestigen, dat alles in orde zal brengen.

3. Wie ook een rechtvaardige benadeelde zaak moge verlaten, wij kunnen er zeker van zijn dat de rechtvaardige God haar zal voorstaan en afdoen, nooit zal toelaten dat zij terneder geworpen wordt.

IV. Hij verhaalt met blijdschap de triomfen van de God des hemels over al de machten van de hel en laat die triomfen gepaard gaan met zijn lof, Psalms 9:6. God was op drieerlei wijze met Zijn macht en gerechtigheid opgetreden tegen de heidenen en goddelozen, die vijanden waren van de koning, die God nu onlangs op Zijn heilige berg Zion gevestigd had.

1. Hij had hen bestraft. "Gij hebt de heidenen gescholden, hebt hun merkbare bewijzen gegeven van Uw misnoegen op hen." Dit deed Hij, voordat Hij hen verdelgde, opdat zij zich door de bestraffingen van de Voorzienigheid nog zouden laten waarschuwen. ten einde aldus hun verderf te voorkomen.

2. Hij had hen afgesneden. Gij hebt de goddelozen verdaan. De goddelozen zijn getekend voor het verderf en sommigen worden tot gedenktekenen gesteld van Gods wrekende gerechtigheid en verwoestende macht en kracht in deze wereld.

3. Hij had hen begraven in vergetelheid en had hun naam voor eeuwig uitgedelgd, opdat zij nooit met eerbied of achting herdacht zouden worden.

V. Hij triomfeert over de vijand tegen wie God aldus verschijnt, Psalms 9:7. Gij hebt steden uitgeroeid. Hetzij: Gij, o vijand, hebt onze steden verwoest, in uw bedoeling en verbeelding tenminste," of: "Gij, o God, hebt hun steden uitgeroeid door de verwoesting, die over hun land gebracht is." Het kan in beide betekenissen genomen worden, want de psalmist wil de vijand doen weten: 1. Dat hun verderf rechtvaardig is, en dat God slechts met hen afrekende voor al het kwaad dat zij gedaan en bedoeld hebben tegen Zijn volk. De boosaardige, kwellende naburen van Israël, zoals de Filistijnen, de Moabieten en Ammonieten, de Edomieten en de Syriërs hadden invallen bij hen gedaan (toen er geen koning in Israël was om hun krijgen te voeren) en hun steden verwoest en gedaan wat zij konden om ook de gedachtenis van hun naam te doen vergaan, maar nu was het rad omgekeerd, hun verwoesten van Israël was tot een einde gekomen, zij zullen nu ophouden met roven en plunderen, en moeten zelf beroofd en verwoest worden, les. 33:1.

2. Dat het een algehele verwoesting is, een verwoesting, die voor altijd een einde aan hen zal maken, zodat zelfs de gedachtenis aan deze steden met haar vergaan zal. Zo verwoestend is de tijd, en veel meer nog, zulke verwoestingen worden door de rechtvaardige oordelen Gods over de zondaren gebracht, dat grote en volkrijke steden in zulke puinhopen zijn verkeerd dat zelfs de gedachtenis er aan vergaan is, en zij, die ze gezocht hebben, de plaats niet meer konden vinden waar zij gestaan hebben. Maar wij zien uit naar een staat, die betere fundamenten heeft.

Vl. Hij vertroost zichzelf en anderen in God, en verlustigt zich:

1. Met de gedachte aan Zijn eeuwig bestaan. Op deze aarde zien wij niets dat duurzaam is, sterke steden zelfs liggen begraven onder puin en zijn vergeten, maar de Heere zal in eeuwigheid ziften, Psalms 9:8. Er is geen verandering in Zijn bestaan, Zijn gelukzaligheid, Zijn macht en volmaaktheid zijn buiten het bereik van de verenigde machten van hel en aarde, deze kunnen een einde maken aan onze vrijheden, onze voorrechten, ons leven, maar onze God is nog dezelfde, en is gezeten over de watervloed onbewogen, ongestoord, Psalms 29:10 :Psalms 93:2.

2. Met de gedachten aan Zijn vrijmacht beide in de regering en in het oordeel. Hij heeft Zijn troon bereid, heeft hem vastgesteld door Zijn oneindige wijsheid en Zijn onveranderlijke raad. Als de macht van de vijanden van de kerk dreigend is, en haar zaken in treurige toestand zijn, dan is het de steun en troost van de Godvruchtigen dat God thans de wereld regeert en haar weldra zal oordelen.

3. Met de gedachten aan Zijn rechtvaardigheid en gerechtigheid in Zijn regering en bestuur. Iederen dag doet Hij alles, en op de laatste dag zal Hij alles doen, overeenkomstig de eeuwige, onveranderlijke regelen van de billijkheid, Psalms 9:9. Hij zal de wereld richten, alle personen en alle geschillen, zal het volk recht toebedelen, hun lot beide in deze en de toekomende staat bepalen in gerechtigheid en rechtmatigheid, zodat er zelfs geen schijn van aanleiding is tot tegenwerping of tegenspraak ervan.

4. Met de gedachte aan de bijzondere gunst die God Zijn eigen volk toedraagt, en de bijzondere bescherming, die Hij over hen uitstrekt. De Heere, die in eeuwigheid zal zitten, is hun eeuwige sterkte en beschermer. Hij, die de wereld richt, zal hun gewis recht doen, als zij te eniger tijd geschaad of benauwd worden, Psalms 9:10, Hij zal een hoog vertrek zijn voor de verdrukte, een hoog vertrek in tijden van benauwdheid. Het is het lot van Gods volk verdrukt te zijn in deze wereld en moeilijke tijden te beleven. God zal misschien niet terstond voor hen verschijnen als hun bevrijder en wreker, maar in het midden van hun benauwdheid kunnen zij door het geloof de toevlucht nemen tot Hem als hun hoog vertrek, en steunen op Zijn macht en belofte voor hun veiligheid, zodat hun geen wezenlijk kwaad gedaan kan worden. 5. Met de gedachte aan de lieflijke voldoening en gemoedsrust, welke gesmaakt worden door hen, die God tot hun hoog vertrek hebben gesteld, Psalms 9:11. "Die Uw naam kennen, zullen op U vertrouwen, zoals ik op U vertrouwd heb", (want de genade Gods is dezelfde in al de heiligen) "en dan zullen zij bevinden, zoals ik het ondervonden heb, dat Gij niet verlaat degenen, die U zoeken, want de gunst Gods is dezelfde jegens al de heiligen." Hoe meer wij God kennen, hoe meer wij op Hem vertrouwen. Zij, die Hem kennen als een God van oneindige wijsheid, zullen Hem verder vertrouwen dan zij Hem kunnen zien, Job 35:14, zij, die Hem kennen als een God van almachtige kracht, zullen op Hem vertrouwen als het vertrouwen op schepselen faalt en zij niets anders hebben om op te vertrouwen, 2 Chronicles 20:12, en zij, die Hem kennen als een God van oneindige genade en goedertierenheid, zullen op Hem vertrouwen "al zou Hij hen doden", Job 13:15. Zij, die Hem kennen als een God van onkreukbare waarheid en trouw, zullen zich verheugen in Zijn woord van belofte, en daarop steunen, al wordt de vervulling ook vertraagd en al schijnen de tussenkomende omstandigheden er ook in tegenspraak mee te zijn. Zij, die Hem kennen als de Vader van de geesten en een eeuwige Vader, zullen Hem hun ziel toevertrouwen, als hun hoogste, hun voornaamste zorg, en ten allen tijde tot aan het einde op Hem vertrouwen. Hoe meer op God vertrouwd wordt, hoe meer Hij wordt gezocht. Als wij op God vertrouwen, zullen wij Hem zoeken door getrouw en vurig bidden, en door een standvastige voortdurende zorg om ons Hem welbehaaglijk te maken in geheel onze levenswandel. God heeft nooit, en zal nooit, hen verlaten of verstouten, die Hem zoeken en op Hem vertrouwen. Hoewel Hij hen beproeft, laat Hij hen toch niet zonder troost, hoewel Hij hen voor een tijd schijnt te verlaten, zal Hij hen toch met eeuwige ontferming weer tot zich vergaderen.

Verzen 12-21

Psalm 9:12-21

I. David, zelf God geloofd hebbende, roept en nodigt in deze verzen anderen om Hem evenzo te loven, Psalms 9:11. Zij, die geloven dat God grotelijks geprezen moet worden, begeren niet slechts zelf dat werk beter te doen, maar wensen ook dat anderen zich daarin met hen zullen verenigen, en zij zouden gaarne het middel wezen om hen daartoe te brengen. Psalmzingt de Heere, die te Zion woont. Gelijk de bijzondere woning van Zijn heerlijkheid in de hemel is, zo is de bijzondere woning van Zijn genade in Zijn kerk, waarvan Zion een type was. Daar ontmoet Hij Zijn volk met Zijn beloften en genadegaven, en daar verwacht Hij dat wij Hem zullen tegenkomen met lof en dienst. In al onze lofzeggingen moeten wij het oog hebben op God als wonende in Zion, op bijzondere wijze tegenwoordig in de vergaderingen van Zijn volk als hun beschermer en begunstiger. Hij besloot zelf Gods wonderen te vertellen, Psalms 9:2, en hier roept hij anderen op om Zijn daden onder de volken te verkondigen, hij beveelt zijn eigen onderdanen dit te doen tot eer van God, van hun land en van hun heilige Godsdienst, hij wekt zijn naburen er toe op om de lof te zingen, niet zoals tot nu toe, van hun valse goden, maar van Jehovah, die in Zion woont, van de God Israels, en om onder de heidenen te erkennen dat de Heere "grote dingen voor Zijn volk Israël gedaan heeft,' Psalms 126:3. Laat hen inzonderheid nota nemen van de gerechtigheid Gods door het bloed van Zijn volk Israël te wreken op de Filistijnen en hun andere goddeloze naburen, die, als zij oorlog met hen voerden, hen wreedaardig behandelden en hun geen lijfsgenade schonken, Psalms 9:13. Als God komt om door Zijn oordelen op aarde de bloedstortingen te zoeken, eer Hij komt om het te doen door het oordeel op de grote dag, dan gedenkt Hij ze, gedenkt Hij iedere droppel van het onschuldig bloed, dat zij vergoten hebben, en zal het zevenvoudig op het hoofd van de bloeddorstigen doen wederkeren. Hij zal hun bloed te drinken geven, want zij zijn het waardig. Deze verzekerdheid kan hij wel bouwen op het woord in Deuteronomy 32:43. "Hij zal het bloed van Zijn knechten wreken." Er komt een dag, wanneer God de bloedstortingen zal zoeken en ontdekken zal het bloed, dat in het verborgen vergoten werd, en het bloed zal wreken, dat onrechtvaardig vergoten werd, zie Isaiah 26:21, Jeremiah 51:35. Op die dag zal het blijken hoe dierbaar aan God het bloed Zijns volks is, Psalms 72:14, wanneer er rekenschap van gegeven zal moeten worden. Dan zal het blijken dat Hij het geroep van de ellendigen niet heeft vergeten, noch het geroep van hun bloed, noch het geroep van hun gebeden, maar dat beide verzekerd zijn in Zijn schatten.

II. David had God geloofd voor vroegere zegeningen en uitreddingen, en nu bidt hij vurig dat God ook nog verder voor hem wilde verschijnen, want hij ziet nog niet dat hem alle dingen onderworpen zijn. Hij bidt:

1. Dat God zich over hem zal ontfermen Psalms 9:14. Wees mij genadig, Heere! Alleen ellende, maar geen verdienste hebbende om op te pleiten, moet ik om hulp te verkrijgen, alleen steunen op genade.

2. Dat God voor hem zou zorgen. Hij treedt niet in bijzonderheden in dit zijn gebed, want hij wil aan God niet voorschrijven wat hij doen moet, maar laat alles over aan de wijsheid en de wil van God, daar hij ootmoedig bidt: Zie mijn ellende aan, en doe voor mij wat Gij goed en geschikt voor mij acht. Hij wijst:

a. Op de boosaardigheid van zijn vijanden, de ellende, die hij leed door hen, die hem haatten en haat is wrede hartstocht. b. Op zijn ervaring die hij had van de Goddelijke hulp, en de verwachting, die hij nu koesterde van de voortduring ervan naar de nood het vereiste. "Gij die mij verhoogt, Gij, die dit kunt, die dit gedaan hebt, die het zult doen, wiens kroonrecht het is om Uw volk te verhogen uit de poorten des doods. Wij worden nooit zo naar de diepte gebracht, of zo nabij de dood, of God kan ons oprichten. Als Hij ons van de geestelijke en eeuwige dood heeft gered, dan kan dit ons aanmoedigen om te hopen, dat Hij krachtiglijk bevonden zal worden te zijn een hulp in al onze benauwdheden.

c. Op zijn oprecht voornemen om God te loven als zijn overwinningen voltooid zullen zijn, Psalms 9:15. "Heere, red mij, niet opdat ik er de troost en de eer van zal hebben, maar opdat Gij er eer en heerlijkheid door zult ontvangen, opdat ik Uw gehele lof vertelle, en dat wel in het openbaar in de poorten van de dochter van Zion". Daar werd God gezegd te wonen, Psalms 9:12, en daar wilde David tot Hem gaan, zich verheugende in Gods heil, het type van het grote heil, dat door de Zone Davids gewrocht zal worden.

III. Door het geloof voorziet en voorzegt David het gewisse verderf van alle goddelozen beide in deze en in de toekomende wereld.

1. In deze wereld, Psalms 9:16, Psalms 9:17. God voert als de mate hunner ongerechtigheid vol is oordelen over hen uit, en doet het zo

a. Dat zij te schande worden gemaakt, hun val roemloos is, want zij zinken neer in de groeve, die zij zelf gemaakt hebben, Psalms 7:16, zij worden gevangen in het net, dat zij zelf gespreid hebben om er Gods volk in te verstrikken, en zij worden verstrikt in het werk hunner eigen handen. In al de worstelingen van David met de Filistijnen waren zij de aanvallers 2 Samuel 5:17, 2 Samuel 5:22. En andere volken werden onderworpen door de oorlogen, waarin zij zich verwikkeld hadden. De allesbesturende voorzienigheid Gods beschikt het dikwijls zo, dat de vervolgers en verdrukkers zelf ten verderve worden gebracht door dezelfde plannen, die zij beraamd hebben om het volk van God tenonder te brengen. Dronkaards berokkenen zichzelf de dood, verkwisters brengen zichzelf tot de bedelstaf, twistzoekers brengen kwaad over zichzelf, en zo kunnen zonden van de mensen gelezen worden in hun straf en wordt het zichtbaar voor ieder dat het verderf van de zondaren niet alleen verdiend is, maar dat zij het bepaald zelf over zich gebracht hebben, en dat zal hen ten uiterste beschaamd doen staan.

b. Dat Hijzelf er door verheerlijkt wordt. De Heere is bekend geworden, Hij maakt zich bekend door het recht, dat Hij gedaan heeft. Het is bekend dat er een God is, die recht doet op de aarde, dat Hij een rechtvaardig God is, die de zonde haat en haar zal straffen. In deze oordelen wordt de toorn Gods geopenbaard van de hemel tegen alle goddeloosheid en ongerechtigheid van de mensen. Daarom plaatst de psalmist hier een buitengewoon aandachtsteken, Higgajon! Dit is iets dat zeer bijzonder opgemerkt en bepeinsd moet worden. Wat wij zien van tegenwoordige oordelen en wat wij geloven van het toekomend oordeel moet het onderwerp wezen van menigvuldig en ernstig nadenken.

2. In de andere wereld, Psalms 9:18. De goddelozen zullen terugkeren naar de hel toe, alle Godvergetende heidenen, als gevangenen naar het gevangenhuis. Vergeten van God is de oorzaak van al de goddeloosheid van de goddelozen. Er zijn gehele volken van hen, die God vergeten, menigten, die zonder God in de wereld leven, vele grote en machtige volken, die nooit acht op Hem slaan en Zijn wegen niet begeren te kennen. De hel zal ten laatste het deel wezen van de zodanigen, een toestand van eeuwige ellende en foltering, Scheol een kuil des verderfs, waarin zij voor altijd begraven zijn. Hoewel er gehele volken van hen zijn, zullen zij toch naar de hel toegekeerd worden als schapen naar het slachthuis, Psalms 4:9 , en dat zij zo talrijk zijn, zal hun noch tot bescherming en veiligheid, noch tot verlichting dienen, ook zal dit God generlei verlies veroorzaken noch een aanklacht kunnen zijn tegen Zijn goedheid.

IV. David moedigt het volk van God aan om te wachten op Zijn heil, Zijn verlossing al wordt die ook nog zo lang uitgesteld, Psalms 9:19. De nooddruftigen kunnen denken dat zij vergeten zijn, en anderen kunnen dit van hen denken, vergeten zijn voor een wijle, en hun verwachting van hulp van God kan schijnen verloren te zijn, voor altijd teleurgesteld, maar wie gelooft zal niet haasten, het gezicht is voor een bestemde tijd en aan het einde zal Hij het voortbrengen, wij kunnen er op bouwen en vertrouwen als ontwijfelbaar waar dat Gods volk, Gods uitverkorenen, niet altijd vergeten zullen zijn, noch teleurgesteld zullen worden in hun hoop op de belofte. God zal hen niet slechts gedenken -ten laatste, maar doen blijken dat Hij hen nooit vergeten heeft, het is niet mogelijk dat Hij hen vergeet al zou ook een vrouw haar zuigeling vergeten.

V. Hij besluit met een gebed dat God de hoogmoed zal vernederen van al de goddeloze vijanden van Zijn kerk, hun macht zal verbreken en hun plannen in duigen zal doen vallen. "Sta op, Heere! Psalms 9:20, wek Uzelf op, wend Uw macht aan, neem plaats op Uw troon en handel met al deze trotse, vermetele vijanden van Uw naam, van Uw zaak en van Uw volk."

1. "Heere, weerhoud hen, stel perken aan hun boosaardigheid, laat de mens zich niet versterken. Ga te rade met Uw eigen eer en laat de zwakke sterfelijke mens zich niet versterken tegen het koninkrijk en de belangen van de almachtige en onsterflijke God. Zal de "sterfelijke mens te machtig zijn voor God, te sterk voor zijn Maker?"

2. "Heere, reken af met hen laat de heidenen voor Uw aangezicht geoordeeld worden, laat hun duidelijk rekenschap gevraagd worden van al de oneer, die U aangedaan is, en het kwaad dat Uw volk is aangedaan." Onboetvaardige zondaren, zullen gestraft worden voor Gods aangezicht en als hun dag van genade voorbij is, dan zullen zelfs de ingewanden van de oneindige barmhartigheid niet over hen bewogen worden. Revelation 14:10.

3. O Heere! jaag hun vrees aan, Psalms 9:21, verschrik hen, doe hen vrezen voor Uw oordelen. God kan de sterkste en vermetelste mensen doen sidderen, zodat zij vlieden als er geen vervolger is, en hiermede doet Hij hen weten en erkennen dat zij slechts mensen zijn, zij zijn slechts zwakke mensen, kunnen niet bestaan voor de heilige God, zondige mensen, wier schuldig geweten hen onderhevig maakt aan schrik en angst. Het is zeer wenselijk, zeer tot eer en heerlijkheid Gods en de vrede en het welzijn van het heelal dat de mensen weten slechts mensen te zijn en zich als zodanig beschouwen, afhankelijke sterfelijke en verantwoordelijke schepselen.

Bij het zingen hiervan moeten wij Gode de eer geven van Zijn gerechtigheid, daar Hij de zaak Zijns volks voorstaat en handhaaft tegen Zijn en hun vijanden, en onszelf aanmoedigen om te wachten op het jaar van de verlosten en het jaar van de vergeldingen om Zions twistzaak, de eindelijke verdelging namelijk van alle anti-christelijke machten en partijen, waarop velen van de ouden deze psalm toepassen.

Verzen 12-21

Psalm 9:12-21

I. David, zelf God geloofd hebbende, roept en nodigt in deze verzen anderen om Hem evenzo te loven, Psalms 9:11. Zij, die geloven dat God grotelijks geprezen moet worden, begeren niet slechts zelf dat werk beter te doen, maar wensen ook dat anderen zich daarin met hen zullen verenigen, en zij zouden gaarne het middel wezen om hen daartoe te brengen. Psalmzingt de Heere, die te Zion woont. Gelijk de bijzondere woning van Zijn heerlijkheid in de hemel is, zo is de bijzondere woning van Zijn genade in Zijn kerk, waarvan Zion een type was. Daar ontmoet Hij Zijn volk met Zijn beloften en genadegaven, en daar verwacht Hij dat wij Hem zullen tegenkomen met lof en dienst. In al onze lofzeggingen moeten wij het oog hebben op God als wonende in Zion, op bijzondere wijze tegenwoordig in de vergaderingen van Zijn volk als hun beschermer en begunstiger. Hij besloot zelf Gods wonderen te vertellen, Psalms 9:2, en hier roept hij anderen op om Zijn daden onder de volken te verkondigen, hij beveelt zijn eigen onderdanen dit te doen tot eer van God, van hun land en van hun heilige Godsdienst, hij wekt zijn naburen er toe op om de lof te zingen, niet zoals tot nu toe, van hun valse goden, maar van Jehovah, die in Zion woont, van de God Israels, en om onder de heidenen te erkennen dat de Heere "grote dingen voor Zijn volk Israël gedaan heeft,' Psalms 126:3. Laat hen inzonderheid nota nemen van de gerechtigheid Gods door het bloed van Zijn volk Israël te wreken op de Filistijnen en hun andere goddeloze naburen, die, als zij oorlog met hen voerden, hen wreedaardig behandelden en hun geen lijfsgenade schonken, Psalms 9:13. Als God komt om door Zijn oordelen op aarde de bloedstortingen te zoeken, eer Hij komt om het te doen door het oordeel op de grote dag, dan gedenkt Hij ze, gedenkt Hij iedere droppel van het onschuldig bloed, dat zij vergoten hebben, en zal het zevenvoudig op het hoofd van de bloeddorstigen doen wederkeren. Hij zal hun bloed te drinken geven, want zij zijn het waardig. Deze verzekerdheid kan hij wel bouwen op het woord in Deuteronomy 32:43. "Hij zal het bloed van Zijn knechten wreken." Er komt een dag, wanneer God de bloedstortingen zal zoeken en ontdekken zal het bloed, dat in het verborgen vergoten werd, en het bloed zal wreken, dat onrechtvaardig vergoten werd, zie Isaiah 26:21, Jeremiah 51:35. Op die dag zal het blijken hoe dierbaar aan God het bloed Zijns volks is, Psalms 72:14, wanneer er rekenschap van gegeven zal moeten worden. Dan zal het blijken dat Hij het geroep van de ellendigen niet heeft vergeten, noch het geroep van hun bloed, noch het geroep van hun gebeden, maar dat beide verzekerd zijn in Zijn schatten.

II. David had God geloofd voor vroegere zegeningen en uitreddingen, en nu bidt hij vurig dat God ook nog verder voor hem wilde verschijnen, want hij ziet nog niet dat hem alle dingen onderworpen zijn. Hij bidt:

1. Dat God zich over hem zal ontfermen Psalms 9:14. Wees mij genadig, Heere! Alleen ellende, maar geen verdienste hebbende om op te pleiten, moet ik om hulp te verkrijgen, alleen steunen op genade.

2. Dat God voor hem zou zorgen. Hij treedt niet in bijzonderheden in dit zijn gebed, want hij wil aan God niet voorschrijven wat hij doen moet, maar laat alles over aan de wijsheid en de wil van God, daar hij ootmoedig bidt: Zie mijn ellende aan, en doe voor mij wat Gij goed en geschikt voor mij acht. Hij wijst:

a. Op de boosaardigheid van zijn vijanden, de ellende, die hij leed door hen, die hem haatten en haat is wrede hartstocht. b. Op zijn ervaring die hij had van de Goddelijke hulp, en de verwachting, die hij nu koesterde van de voortduring ervan naar de nood het vereiste. "Gij die mij verhoogt, Gij, die dit kunt, die dit gedaan hebt, die het zult doen, wiens kroonrecht het is om Uw volk te verhogen uit de poorten des doods. Wij worden nooit zo naar de diepte gebracht, of zo nabij de dood, of God kan ons oprichten. Als Hij ons van de geestelijke en eeuwige dood heeft gered, dan kan dit ons aanmoedigen om te hopen, dat Hij krachtiglijk bevonden zal worden te zijn een hulp in al onze benauwdheden.

c. Op zijn oprecht voornemen om God te loven als zijn overwinningen voltooid zullen zijn, Psalms 9:15. "Heere, red mij, niet opdat ik er de troost en de eer van zal hebben, maar opdat Gij er eer en heerlijkheid door zult ontvangen, opdat ik Uw gehele lof vertelle, en dat wel in het openbaar in de poorten van de dochter van Zion". Daar werd God gezegd te wonen, Psalms 9:12, en daar wilde David tot Hem gaan, zich verheugende in Gods heil, het type van het grote heil, dat door de Zone Davids gewrocht zal worden.

III. Door het geloof voorziet en voorzegt David het gewisse verderf van alle goddelozen beide in deze en in de toekomende wereld.

1. In deze wereld, Psalms 9:16, Psalms 9:17. God voert als de mate hunner ongerechtigheid vol is oordelen over hen uit, en doet het zo

a. Dat zij te schande worden gemaakt, hun val roemloos is, want zij zinken neer in de groeve, die zij zelf gemaakt hebben, Psalms 7:16, zij worden gevangen in het net, dat zij zelf gespreid hebben om er Gods volk in te verstrikken, en zij worden verstrikt in het werk hunner eigen handen. In al de worstelingen van David met de Filistijnen waren zij de aanvallers 2 Samuel 5:17, 2 Samuel 5:22. En andere volken werden onderworpen door de oorlogen, waarin zij zich verwikkeld hadden. De allesbesturende voorzienigheid Gods beschikt het dikwijls zo, dat de vervolgers en verdrukkers zelf ten verderve worden gebracht door dezelfde plannen, die zij beraamd hebben om het volk van God tenonder te brengen. Dronkaards berokkenen zichzelf de dood, verkwisters brengen zichzelf tot de bedelstaf, twistzoekers brengen kwaad over zichzelf, en zo kunnen zonden van de mensen gelezen worden in hun straf en wordt het zichtbaar voor ieder dat het verderf van de zondaren niet alleen verdiend is, maar dat zij het bepaald zelf over zich gebracht hebben, en dat zal hen ten uiterste beschaamd doen staan.

b. Dat Hijzelf er door verheerlijkt wordt. De Heere is bekend geworden, Hij maakt zich bekend door het recht, dat Hij gedaan heeft. Het is bekend dat er een God is, die recht doet op de aarde, dat Hij een rechtvaardig God is, die de zonde haat en haar zal straffen. In deze oordelen wordt de toorn Gods geopenbaard van de hemel tegen alle goddeloosheid en ongerechtigheid van de mensen. Daarom plaatst de psalmist hier een buitengewoon aandachtsteken, Higgajon! Dit is iets dat zeer bijzonder opgemerkt en bepeinsd moet worden. Wat wij zien van tegenwoordige oordelen en wat wij geloven van het toekomend oordeel moet het onderwerp wezen van menigvuldig en ernstig nadenken.

2. In de andere wereld, Psalms 9:18. De goddelozen zullen terugkeren naar de hel toe, alle Godvergetende heidenen, als gevangenen naar het gevangenhuis. Vergeten van God is de oorzaak van al de goddeloosheid van de goddelozen. Er zijn gehele volken van hen, die God vergeten, menigten, die zonder God in de wereld leven, vele grote en machtige volken, die nooit acht op Hem slaan en Zijn wegen niet begeren te kennen. De hel zal ten laatste het deel wezen van de zodanigen, een toestand van eeuwige ellende en foltering, Scheol een kuil des verderfs, waarin zij voor altijd begraven zijn. Hoewel er gehele volken van hen zijn, zullen zij toch naar de hel toegekeerd worden als schapen naar het slachthuis, Psalms 4:9 , en dat zij zo talrijk zijn, zal hun noch tot bescherming en veiligheid, noch tot verlichting dienen, ook zal dit God generlei verlies veroorzaken noch een aanklacht kunnen zijn tegen Zijn goedheid.

IV. David moedigt het volk van God aan om te wachten op Zijn heil, Zijn verlossing al wordt die ook nog zo lang uitgesteld, Psalms 9:19. De nooddruftigen kunnen denken dat zij vergeten zijn, en anderen kunnen dit van hen denken, vergeten zijn voor een wijle, en hun verwachting van hulp van God kan schijnen verloren te zijn, voor altijd teleurgesteld, maar wie gelooft zal niet haasten, het gezicht is voor een bestemde tijd en aan het einde zal Hij het voortbrengen, wij kunnen er op bouwen en vertrouwen als ontwijfelbaar waar dat Gods volk, Gods uitverkorenen, niet altijd vergeten zullen zijn, noch teleurgesteld zullen worden in hun hoop op de belofte. God zal hen niet slechts gedenken -ten laatste, maar doen blijken dat Hij hen nooit vergeten heeft, het is niet mogelijk dat Hij hen vergeet al zou ook een vrouw haar zuigeling vergeten.

V. Hij besluit met een gebed dat God de hoogmoed zal vernederen van al de goddeloze vijanden van Zijn kerk, hun macht zal verbreken en hun plannen in duigen zal doen vallen. "Sta op, Heere! Psalms 9:20, wek Uzelf op, wend Uw macht aan, neem plaats op Uw troon en handel met al deze trotse, vermetele vijanden van Uw naam, van Uw zaak en van Uw volk."

1. "Heere, weerhoud hen, stel perken aan hun boosaardigheid, laat de mens zich niet versterken. Ga te rade met Uw eigen eer en laat de zwakke sterfelijke mens zich niet versterken tegen het koninkrijk en de belangen van de almachtige en onsterflijke God. Zal de "sterfelijke mens te machtig zijn voor God, te sterk voor zijn Maker?"

2. "Heere, reken af met hen laat de heidenen voor Uw aangezicht geoordeeld worden, laat hun duidelijk rekenschap gevraagd worden van al de oneer, die U aangedaan is, en het kwaad dat Uw volk is aangedaan." Onboetvaardige zondaren, zullen gestraft worden voor Gods aangezicht en als hun dag van genade voorbij is, dan zullen zelfs de ingewanden van de oneindige barmhartigheid niet over hen bewogen worden. Revelation 14:10.

3. O Heere! jaag hun vrees aan, Psalms 9:21, verschrik hen, doe hen vrezen voor Uw oordelen. God kan de sterkste en vermetelste mensen doen sidderen, zodat zij vlieden als er geen vervolger is, en hiermede doet Hij hen weten en erkennen dat zij slechts mensen zijn, zij zijn slechts zwakke mensen, kunnen niet bestaan voor de heilige God, zondige mensen, wier schuldig geweten hen onderhevig maakt aan schrik en angst. Het is zeer wenselijk, zeer tot eer en heerlijkheid Gods en de vrede en het welzijn van het heelal dat de mensen weten slechts mensen te zijn en zich als zodanig beschouwen, afhankelijke sterfelijke en verantwoordelijke schepselen.

Bij het zingen hiervan moeten wij Gode de eer geven van Zijn gerechtigheid, daar Hij de zaak Zijns volks voorstaat en handhaaft tegen Zijn en hun vijanden, en onszelf aanmoedigen om te wachten op het jaar van de verlosten en het jaar van de vergeldingen om Zions twistzaak, de eindelijke verdelging namelijk van alle anti-christelijke machten en partijen, waarop velen van de ouden deze psalm toepassen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 9". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-9.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile