Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 71". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-71.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 71". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (2)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 71David heeft deze psalm geschreven in zijn ouderdom, zoals blijkt uit verscheidene passages ervan, hetgeen velen doet denken dat hij geschreven was ten tijde van Absaloms rebellie, want dat was het grote leed van zijn laatste jaren. Ook Seba's opstand kon er de aanleiding toe geweest zijn, of een andere ramp, die hem in dat gedeelte van zijn leven overkomen is, daar hem voorzegd was dat in die tijd het zwaard van zijn huis niet zou wijken. Maar hij is niet zeer nauwkeurig in de voorstelling van zijn toestand, omdat hij de psalm bestemde voor algemeen gebruik van Gods volk in hun beproevingen, inzonderheid in die, welke zij ervaren in hun latere jaren, want deze psalm voegt beter dan al de andere psalmen voor bejaarde discipelen van Jezus Christus.
l. Hij begint de psalm met gelovige gebeden, met gebeden, dat God hem redden en verlossen zal, Psalms 71:2, Psalms 71:4, en hem niet zal verwerpen, Psalms 71:9, en niet verre van hem zal zijn, Psalms 71:12, en dat zijn vijanden beschaamd mochten worden, Psalms 71:13. Hij pleit op zijn betrouwen op God, Psalms 71:1, Psalms 71:3, Psalms 71:5, Psalms 71:7, op de ervaring, die hij had van hulp van God, Psalms 71:6, en op de boosaardigheid van zijn vijanden tegen hem, Psalms 71:10, Psalms 71:11. 11 Hij eindigt de psalm met gelovige lofzeggingen, Psalms 71:14 en verv. Nooit was Zijn hoop meer bevestigd, Psalms 71:16, Psalms 71:18, Psalms 71:20, Psalms 71:21. Nooit was zijn blijdschap en dankzegging meer verruimd, Psalms 71:15, Psalms 71:19, Psalms 71:22. Hij is in vervoering van blijde lof en ook wij moeten onder het zingen er van aangemoedigd zijn in ons geloof in God, terwijl ons hart opgeheven wordt onder het loven van Zijn heiligen naam.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 71David heeft deze psalm geschreven in zijn ouderdom, zoals blijkt uit verscheidene passages ervan, hetgeen velen doet denken dat hij geschreven was ten tijde van Absaloms rebellie, want dat was het grote leed van zijn laatste jaren. Ook Seba's opstand kon er de aanleiding toe geweest zijn, of een andere ramp, die hem in dat gedeelte van zijn leven overkomen is, daar hem voorzegd was dat in die tijd het zwaard van zijn huis niet zou wijken. Maar hij is niet zeer nauwkeurig in de voorstelling van zijn toestand, omdat hij de psalm bestemde voor algemeen gebruik van Gods volk in hun beproevingen, inzonderheid in die, welke zij ervaren in hun latere jaren, want deze psalm voegt beter dan al de andere psalmen voor bejaarde discipelen van Jezus Christus.
l. Hij begint de psalm met gelovige gebeden, met gebeden, dat God hem redden en verlossen zal, Psalms 71:2, Psalms 71:4, en hem niet zal verwerpen, Psalms 71:9, en niet verre van hem zal zijn, Psalms 71:12, en dat zijn vijanden beschaamd mochten worden, Psalms 71:13. Hij pleit op zijn betrouwen op God, Psalms 71:1, Psalms 71:3, Psalms 71:5, Psalms 71:7, op de ervaring, die hij had van hulp van God, Psalms 71:6, en op de boosaardigheid van zijn vijanden tegen hem, Psalms 71:10, Psalms 71:11. 11 Hij eindigt de psalm met gelovige lofzeggingen, Psalms 71:14 en verv. Nooit was Zijn hoop meer bevestigd, Psalms 71:16, Psalms 71:18, Psalms 71:20, Psalms 71:21. Nooit was zijn blijdschap en dankzegging meer verruimd, Psalms 71:15, Psalms 71:19, Psalms 71:22. Hij is in vervoering van blijde lof en ook wij moeten onder het zingen er van aangemoedigd zijn in ons geloof in God, terwijl ons hart opgeheven wordt onder het loven van Zijn heiligen naam.
Verzen 1-13
Psalm 71:1-13David bidt hier om twee dingen in het algemeen, dat hij niet beschaamd zal worden, en dat zijn vijanden en vervolgers beschaamd zullen worden.
I. Hij bidt dat hij nooit beschaamd zal worden in zijn vertrouwen op God, noch teleurgesteld zal worden in zijn gelovige verwachting van Hem. Met deze bede kan iedere ware gelovige vrijmoedig tot de troon van de genade komen, want God zal nooit de hoop vernietigen die Hij zelf heeft opgewekt. Merk hier nu op-
1. Hoe David zijn vertrouwen op God belijdt, en met welk een welbehagen en aangename afwisseling van uitdrukking hij zijn belijdenis van dit vertrouwen herhaalt, nog altijd die belijdenis voor God brengt en er bij Hem op pleit. Wij loven God, en aldus behagen wij Hem door Hem te zeggen indien het inderdaad waar is welk een algeheel vertrouwen wij in Hem hebben, Psalms 71:1. Op U, o Heere, en op U alleen, betrouw ik. Wat anderen ook mogen doen, ik kies de God Jakobs tot mijne hulp. Zij, die volkomen tevreden zijn met Gods algenoegzaamheid en overtuigd zijn van de waarheid van Zijn belofte, en in betrouwen op Zijn algenoegzaamheid om hun vergoeding te doen, bereid zijn om voor Hem te doen en te lijden, alles voor Hem te verliezen of in de waagschaal te stellen, kunnen in waarheid zeggen: Op U, o Heere, vertrouw ik. Zij, die met God willen handelen, moeten het doen in vertrouwen-als wij schromen om met Hem te handelen, dan is dat een teken dat wij Hem niet vertrouwen. Gij zijt mijn steenrots en mijn burg, Psalms 71:3, en wederom: "Gij zijt mijn sterke toevlucht, Psalms 71:7. Ik neem de toevlucht tot U, en ben er zeker van in U veilig te zijn en onder Uw bescherming. Indien Gij mij beveiligt, kan niemand mij schaden. Gij ziet mijn verwachtingen mijn vertrouwen, Psalms 71:5. Gij hebt in Uw woord U aan mij voorgesteld als het geschikte voorwerp van mijn verwachting en mijn vertrouwen, ik heb op U gehoopt, en nooit bevonden dat dit te vergeefs was."
2. Hoe zijn vertrouwen op God gesteund en aangemoedigd wordt door zijn ervaringen, Psalms 71:5, Psalms 71:6. "Gij zijt mijn vertrouwen van mijn jeugd aan, van dat ik instaat was om mijn rechterhand van mijn linkerhand te onderscheiden heb ik op U gesteund, en zag zeer veel reden om dit te doen, want van mijn moeders ingewand aan zijt Gij mijn uithelper". Van dat hij het gebruik had van zijn verstand, heeft hij vertrouwd op Gods goedheid, omdat hij van het eerste ogenblik van zijn bestaan er een toonbeeld van geweest is. De gedachte aan de genaderijke zorg, die Gods voorzienigheid over ons gehad heeft bij onze geboorte en gedurende onze kindsheid, moet ons aansporen tot vroege godsvrucht en een gestadige toewijding aan Zijn eer. Hij, die onze hulp is geweest van onze geboorte aan, moet van onze jeugd aan onze hoop wezen. Als wij zoveel genade van God ontvangen hebben, voordat wij instaat waren Hem dienst te bewijzen, dan moeten wij geen tijd daartoe laten verloren gaan als wij er wel toe in staat zijn. Dit wordt hier te pas gebracht als een steun voor de psalmist in zijn tegenwoordige beproeving. God had hem niet alleen leven en het aanzijn gegeven, hem uit van zijn moeders ingewand in de wereld gebracht, er in voorzien dat hij niet zou sterven van de baarmoeder aan, maar hem bijtijds tot een van Zijn huisgenoten gemaakt. Wij zijt het, die mij uit mijn moeders ingewand in de armen van Uw genade hebt genomen, onder de schaduw van Uw vleugelen, in het verband van Uw verbond, Gij nam mij in Uw kerk, als een zoon van Uw dienstmaagd en een ingeborene van Uw huis, Psalms 116:16. En daarom: a. Heb ik reden om te hopen dat Gij mij zult beschermen, Gij, die mij tot hiertoe staande hebt gehouden, zult mij nu niet laten vallen, Gij, die mij gemaakt hebt, zult het werk van Uw handen niet laten varen, Gij, die mij geholpen hebt toen ik mijzelf niet kon helpen, zult mij niet verlaten nu ik even hulpeloos ben als ik toen was."
b. Daarom heb ik reden om vast te besluiten dat ik mij aan U zal toewijden, daarom is mijn lof geduriglijk voor U, alle dagen zal ik U loven zal ik alle gelegenheden te baat nemen om dit te doen."
3. Wat hij in dit vertrouwen van God bidt:
A. Dat hij nooit beschaamd zal worden, Psalms 71:1, dat hij niet teleurgesteld zal worden in de zegen, die hij verwacht, en niet beschaamd zou worden in zijn verwachting. Aldus mogen wij allen bidden in het geloof, dat ons vertrouwen op God niet onze beschaming zijn zal. Hoop op de heerlijkheid Gods is een hoop, die niet beschaamt.
B. Dat hij uit de hand van zijn vijanden verlost zal worden, Psalms 71:2. Red mij door Uw gerechtigheid, daar Gij de rechtvaardige Rechter van de wereld zijt, de zaak bepleit van de benadeelden en de benadelers straft, doe mij op de een of andere wijze ontkomen" "God zal met de verzoeking ook de uitkomst geven" 1 Corinthiers 10:13) Neig Uw oor tot mijn gebed en red mij, bevrijd mij van de hand van hen die gereed zijn mij te verscheuren." Hij pleit op drie dingen om bevrijd te worden.
a. De aanmoediging, die God hem had gegeven om het te verwachten. Gij hebt bevel gegeven om mij te verlossen, Psalms 71:3. Gij hebt beloofd het te doen, en er is in Gods beloften zoveel kracht van uitwerking, dat er dikwijls van gesproken wordt als van bevelen, zoals: Er zij licht, en er was licht. Hij spreekt en het is er.
b. Op het karakter van zijn vijanden, zij zijn goddeloos, onrechtvaardig, wreed, en het zal tot eer en heerlijkheid Gods zijn om tegen hen te verschijnen, Psalms 71:4, want Hij is een heilige, rechtvaardige en goede God.
c. De vele ogen die op hem gevestigd waren Psalms 71:5. Ik ben velen als een wonder geweest, iedereen wacht om te zien wat het gevolg zal zijn van de buitengewone rampen, die mij hebben getroffen, en het buitengewone vertrouwen, dat ik belijd in God te stellen. Of ik word beschouwd als een monster, iedereen schuwt mij, en daarom ben ik verloren zo de Heere mijn toevlucht niet is. De mensen verlaten mij, maar God zal mij niet verlaten."
C. Dat hij altijd rust en veiligheid in God mocht vinden, Psalms 71:3. Wees mij tot een rotssteen om daarin te wonen, wees mij tot een rots van de ruste om geduriglijk daarin te gaan. Zij, die thuis zijn in God, die een leven leiden van gemeenschap met Hem en vertrouwen in Hem die door geloof en gebed geduriglijk de toevlucht tot Hem nemen, steeds op Hem het oog gericht houden, kunnen erop rekenen een sterke woning in Hem te zullen vinden, een zodanige, die nooit vanzelf zal instorten, waar geen aanvallende macht zal kunnen inbreken, en zij zullen bij alle gelegenheden zich daarheen mogen begeven, zonder dat hun verweten wordt dat zij te dikwijls komen. D. Dat hij voortdurend reden mocht hebben voor dankzegging aan God, en voortdurend bezig mocht zijn in dat lieflijk werk, Psalms 71:8. Laat mijn mond vervuld worden met Uwen lof zoals hij nu vervuld is met klachten, dan zei ik niet beschaamd worden in mijne hoop, maar mijne vijanden zullen beschaamd worden in hun onbeschoftheid. Zij, die God liefhebben, beminnen het om Hem te loven en begeren dit de gehele dag te doen, niet slechts in hun morgen- en avondgebeden, niet slechts "zeven maal des daags," Psalms 119:164, maar "de gehele dag," Gods lof te vermengen onder alles wat zij zeggen, opdat het alles strekke tot eer en lof van God. Zij besluiten om dit te doen, zolang zij leven, zij hopen het eeuwiglijk te doen in een betere wereld.
E. Dat hij nu, in zijn afnemende jaren, niet veronachtzaamd mocht worden, Psalms 71:9. Verwerp mij niet ten tijd des ouderdoms, verlaat mij niet terwijl mijn kracht vergaat.
Merk hier op:
a. Zijn natuurlijk besef van de zwakheid des ouderdoms: mijn kracht vergaat, weer lichaamskracht geweest is, kracht van geest, een sterk gezichtsvermogen, een krachtige stem, sterke ledematen, helaas, in de ouderdom neemt dit alles af, vergaat het, het leven wordt nog verlengd, maar de kracht is er niet meer, of wat er is, is moeite en verdriet, Psalms 90:10.
b. Zijn godvruchtige begeerte dat Godstegenwoordigheid bij hem onder deze zwakheden zal voortduren: Heere, verwerp mij niet, verlaat mij niet. Dit geeft te kennen dat hij zich als verloren zou beschouwen, indien hij door God werd verlaten. Door God verworpen en verlaten te worden is iets, dat te allen tijde gevreesd moet worden, inzonderheid in de tijd van de ouderdom en wanneer onze kracht vergaat, want het is God, die de sterkte is van ons hart. Maar het geeft ook te kennen dat hij reden had om te hopen, dat God hem niet zou verlaten, de getrouwe dienstknechten van God kunnen de troostrijke verzekerdheid hebben dat Hij hen in de tijd van hun ouderdom niet zal verwerpen, hen niet zal verlaten als hun kracht vergaat. Hij is een meester, die niet gewoon is Zijn oude dienstknechten weg te zenden. In dit vertrouwen bidt David hier wederom: "O God, wees niet verre van mij, Psalms 71:12, laat mij niet bevangen worden door de vrees dat Gij U van mij terugtrekt, want dan ben ik ongelukkig, o mijn God mijn God in verbond met mij, haast U tot mijn hulp, want anders kom ik om eer de hulp tot mij komt."
II. Hij bidt, dat zijn vijanden beschaamd zullen worden in hun plannen tegen hem.
Merk op:
1. Wat het was, dat zij onrechtvaardig tegen hem zeiden, Psalms 71:10, Psalms 71:11. Hun plan was listig en zeer boosaardig, het was een komplot tegen zijn leven zij loeren op mijn ziel, Psalms 71:10, zij zijn tegen mijn ziel, Psalms 71:13. Hun macht en beleid hebben zij verenigd, zij beraadslagen tezamen en zeer onbeschaamd waren zij in hun houding en gedrag, zij zeggen: God heeft hem verlaten, jaagt na en grijpt hem. Hier is hun voorafgaande stelling volkomen onwaar, namelijk omdat een godvruchtig man onder zware beproeving is en er niet zo spoedig uit verlost werd als hij wellicht had verwacht, heeft God hem verlaten, en wil Hij niets meer van doen met hem hebben. Niet allen zijn van God verlaten, die dit zelf denken, of van wie anderen dit denken. En gelijk hun voorafgaande stelling vals was, zo was de gevolgtrekking, die zij er uit afleidden, wreed. Als God hem heeft verlaten jaagt hem dan na, en twijfelt niet of hij zal u ten prooi worden. Dit is spreken tot smart van hen, die God geslagen had, Psalms 69:27. Maar aldus poogden zij David te ontmoedigen, zoals Sanherib poogde Hizkia schrik aan te jagen door voor te geven dat God zijn vijand was en tegen hem streed, "Ben ik zonder de wil van de Heere opgetrokken tegen dit land om dat te verwoesten?" Isaiah 36:10. Het is waar, als God iemand verlaten heeft dan is er niemand om hem te verlossen, maar om nu daarom over hem te juichen betaamt hun zeer weinig, die zich bewust zijn dat zij verdienen voor eeuwig door God te worden verlaten. Verblijd u niet over mij, o mijn vijand, wanneer ik gevallen ben, zal ik weer opstaan. Hij, die voor een klein ogenblik schijnt te verlaten, zal met eeuwige goedertierenheid vergaderen.
2. Wat het was, waar hij rechtvaardig om bad, door een geest van profetie, niet uit een geest van haat en wraakzucht, Psalms 71:13. Laat hen beschaamd worden, laat hen verteerd worden, die mijn ziel tegen zijn. Als zij niet beschaamd willen worden door berouw en bekering, en aldus worden behouden, laat hen dan beschaamd worden door eeuwigdurende versmaadheid, en aldus in het verderf worden gestort. God zal de eer in schande verkeren van hen, die de eer van God en van Zijn volk in schande verkeren.
Verzen 1-13
Psalm 71:1-13David bidt hier om twee dingen in het algemeen, dat hij niet beschaamd zal worden, en dat zijn vijanden en vervolgers beschaamd zullen worden.
I. Hij bidt dat hij nooit beschaamd zal worden in zijn vertrouwen op God, noch teleurgesteld zal worden in zijn gelovige verwachting van Hem. Met deze bede kan iedere ware gelovige vrijmoedig tot de troon van de genade komen, want God zal nooit de hoop vernietigen die Hij zelf heeft opgewekt. Merk hier nu op-
1. Hoe David zijn vertrouwen op God belijdt, en met welk een welbehagen en aangename afwisseling van uitdrukking hij zijn belijdenis van dit vertrouwen herhaalt, nog altijd die belijdenis voor God brengt en er bij Hem op pleit. Wij loven God, en aldus behagen wij Hem door Hem te zeggen indien het inderdaad waar is welk een algeheel vertrouwen wij in Hem hebben, Psalms 71:1. Op U, o Heere, en op U alleen, betrouw ik. Wat anderen ook mogen doen, ik kies de God Jakobs tot mijne hulp. Zij, die volkomen tevreden zijn met Gods algenoegzaamheid en overtuigd zijn van de waarheid van Zijn belofte, en in betrouwen op Zijn algenoegzaamheid om hun vergoeding te doen, bereid zijn om voor Hem te doen en te lijden, alles voor Hem te verliezen of in de waagschaal te stellen, kunnen in waarheid zeggen: Op U, o Heere, vertrouw ik. Zij, die met God willen handelen, moeten het doen in vertrouwen-als wij schromen om met Hem te handelen, dan is dat een teken dat wij Hem niet vertrouwen. Gij zijt mijn steenrots en mijn burg, Psalms 71:3, en wederom: "Gij zijt mijn sterke toevlucht, Psalms 71:7. Ik neem de toevlucht tot U, en ben er zeker van in U veilig te zijn en onder Uw bescherming. Indien Gij mij beveiligt, kan niemand mij schaden. Gij ziet mijn verwachtingen mijn vertrouwen, Psalms 71:5. Gij hebt in Uw woord U aan mij voorgesteld als het geschikte voorwerp van mijn verwachting en mijn vertrouwen, ik heb op U gehoopt, en nooit bevonden dat dit te vergeefs was."
2. Hoe zijn vertrouwen op God gesteund en aangemoedigd wordt door zijn ervaringen, Psalms 71:5, Psalms 71:6. "Gij zijt mijn vertrouwen van mijn jeugd aan, van dat ik instaat was om mijn rechterhand van mijn linkerhand te onderscheiden heb ik op U gesteund, en zag zeer veel reden om dit te doen, want van mijn moeders ingewand aan zijt Gij mijn uithelper". Van dat hij het gebruik had van zijn verstand, heeft hij vertrouwd op Gods goedheid, omdat hij van het eerste ogenblik van zijn bestaan er een toonbeeld van geweest is. De gedachte aan de genaderijke zorg, die Gods voorzienigheid over ons gehad heeft bij onze geboorte en gedurende onze kindsheid, moet ons aansporen tot vroege godsvrucht en een gestadige toewijding aan Zijn eer. Hij, die onze hulp is geweest van onze geboorte aan, moet van onze jeugd aan onze hoop wezen. Als wij zoveel genade van God ontvangen hebben, voordat wij instaat waren Hem dienst te bewijzen, dan moeten wij geen tijd daartoe laten verloren gaan als wij er wel toe in staat zijn. Dit wordt hier te pas gebracht als een steun voor de psalmist in zijn tegenwoordige beproeving. God had hem niet alleen leven en het aanzijn gegeven, hem uit van zijn moeders ingewand in de wereld gebracht, er in voorzien dat hij niet zou sterven van de baarmoeder aan, maar hem bijtijds tot een van Zijn huisgenoten gemaakt. Wij zijt het, die mij uit mijn moeders ingewand in de armen van Uw genade hebt genomen, onder de schaduw van Uw vleugelen, in het verband van Uw verbond, Gij nam mij in Uw kerk, als een zoon van Uw dienstmaagd en een ingeborene van Uw huis, Psalms 116:16. En daarom: a. Heb ik reden om te hopen dat Gij mij zult beschermen, Gij, die mij tot hiertoe staande hebt gehouden, zult mij nu niet laten vallen, Gij, die mij gemaakt hebt, zult het werk van Uw handen niet laten varen, Gij, die mij geholpen hebt toen ik mijzelf niet kon helpen, zult mij niet verlaten nu ik even hulpeloos ben als ik toen was."
b. Daarom heb ik reden om vast te besluiten dat ik mij aan U zal toewijden, daarom is mijn lof geduriglijk voor U, alle dagen zal ik U loven zal ik alle gelegenheden te baat nemen om dit te doen."
3. Wat hij in dit vertrouwen van God bidt:
A. Dat hij nooit beschaamd zal worden, Psalms 71:1, dat hij niet teleurgesteld zal worden in de zegen, die hij verwacht, en niet beschaamd zou worden in zijn verwachting. Aldus mogen wij allen bidden in het geloof, dat ons vertrouwen op God niet onze beschaming zijn zal. Hoop op de heerlijkheid Gods is een hoop, die niet beschaamt.
B. Dat hij uit de hand van zijn vijanden verlost zal worden, Psalms 71:2. Red mij door Uw gerechtigheid, daar Gij de rechtvaardige Rechter van de wereld zijt, de zaak bepleit van de benadeelden en de benadelers straft, doe mij op de een of andere wijze ontkomen" "God zal met de verzoeking ook de uitkomst geven" 1 Corinthiers 10:13) Neig Uw oor tot mijn gebed en red mij, bevrijd mij van de hand van hen die gereed zijn mij te verscheuren." Hij pleit op drie dingen om bevrijd te worden.
a. De aanmoediging, die God hem had gegeven om het te verwachten. Gij hebt bevel gegeven om mij te verlossen, Psalms 71:3. Gij hebt beloofd het te doen, en er is in Gods beloften zoveel kracht van uitwerking, dat er dikwijls van gesproken wordt als van bevelen, zoals: Er zij licht, en er was licht. Hij spreekt en het is er.
b. Op het karakter van zijn vijanden, zij zijn goddeloos, onrechtvaardig, wreed, en het zal tot eer en heerlijkheid Gods zijn om tegen hen te verschijnen, Psalms 71:4, want Hij is een heilige, rechtvaardige en goede God.
c. De vele ogen die op hem gevestigd waren Psalms 71:5. Ik ben velen als een wonder geweest, iedereen wacht om te zien wat het gevolg zal zijn van de buitengewone rampen, die mij hebben getroffen, en het buitengewone vertrouwen, dat ik belijd in God te stellen. Of ik word beschouwd als een monster, iedereen schuwt mij, en daarom ben ik verloren zo de Heere mijn toevlucht niet is. De mensen verlaten mij, maar God zal mij niet verlaten."
C. Dat hij altijd rust en veiligheid in God mocht vinden, Psalms 71:3. Wees mij tot een rotssteen om daarin te wonen, wees mij tot een rots van de ruste om geduriglijk daarin te gaan. Zij, die thuis zijn in God, die een leven leiden van gemeenschap met Hem en vertrouwen in Hem die door geloof en gebed geduriglijk de toevlucht tot Hem nemen, steeds op Hem het oog gericht houden, kunnen erop rekenen een sterke woning in Hem te zullen vinden, een zodanige, die nooit vanzelf zal instorten, waar geen aanvallende macht zal kunnen inbreken, en zij zullen bij alle gelegenheden zich daarheen mogen begeven, zonder dat hun verweten wordt dat zij te dikwijls komen. D. Dat hij voortdurend reden mocht hebben voor dankzegging aan God, en voortdurend bezig mocht zijn in dat lieflijk werk, Psalms 71:8. Laat mijn mond vervuld worden met Uwen lof zoals hij nu vervuld is met klachten, dan zei ik niet beschaamd worden in mijne hoop, maar mijne vijanden zullen beschaamd worden in hun onbeschoftheid. Zij, die God liefhebben, beminnen het om Hem te loven en begeren dit de gehele dag te doen, niet slechts in hun morgen- en avondgebeden, niet slechts "zeven maal des daags," Psalms 119:164, maar "de gehele dag," Gods lof te vermengen onder alles wat zij zeggen, opdat het alles strekke tot eer en lof van God. Zij besluiten om dit te doen, zolang zij leven, zij hopen het eeuwiglijk te doen in een betere wereld.
E. Dat hij nu, in zijn afnemende jaren, niet veronachtzaamd mocht worden, Psalms 71:9. Verwerp mij niet ten tijd des ouderdoms, verlaat mij niet terwijl mijn kracht vergaat.
Merk hier op:
a. Zijn natuurlijk besef van de zwakheid des ouderdoms: mijn kracht vergaat, weer lichaamskracht geweest is, kracht van geest, een sterk gezichtsvermogen, een krachtige stem, sterke ledematen, helaas, in de ouderdom neemt dit alles af, vergaat het, het leven wordt nog verlengd, maar de kracht is er niet meer, of wat er is, is moeite en verdriet, Psalms 90:10.
b. Zijn godvruchtige begeerte dat Godstegenwoordigheid bij hem onder deze zwakheden zal voortduren: Heere, verwerp mij niet, verlaat mij niet. Dit geeft te kennen dat hij zich als verloren zou beschouwen, indien hij door God werd verlaten. Door God verworpen en verlaten te worden is iets, dat te allen tijde gevreesd moet worden, inzonderheid in de tijd van de ouderdom en wanneer onze kracht vergaat, want het is God, die de sterkte is van ons hart. Maar het geeft ook te kennen dat hij reden had om te hopen, dat God hem niet zou verlaten, de getrouwe dienstknechten van God kunnen de troostrijke verzekerdheid hebben dat Hij hen in de tijd van hun ouderdom niet zal verwerpen, hen niet zal verlaten als hun kracht vergaat. Hij is een meester, die niet gewoon is Zijn oude dienstknechten weg te zenden. In dit vertrouwen bidt David hier wederom: "O God, wees niet verre van mij, Psalms 71:12, laat mij niet bevangen worden door de vrees dat Gij U van mij terugtrekt, want dan ben ik ongelukkig, o mijn God mijn God in verbond met mij, haast U tot mijn hulp, want anders kom ik om eer de hulp tot mij komt."
II. Hij bidt, dat zijn vijanden beschaamd zullen worden in hun plannen tegen hem.
Merk op:
1. Wat het was, dat zij onrechtvaardig tegen hem zeiden, Psalms 71:10, Psalms 71:11. Hun plan was listig en zeer boosaardig, het was een komplot tegen zijn leven zij loeren op mijn ziel, Psalms 71:10, zij zijn tegen mijn ziel, Psalms 71:13. Hun macht en beleid hebben zij verenigd, zij beraadslagen tezamen en zeer onbeschaamd waren zij in hun houding en gedrag, zij zeggen: God heeft hem verlaten, jaagt na en grijpt hem. Hier is hun voorafgaande stelling volkomen onwaar, namelijk omdat een godvruchtig man onder zware beproeving is en er niet zo spoedig uit verlost werd als hij wellicht had verwacht, heeft God hem verlaten, en wil Hij niets meer van doen met hem hebben. Niet allen zijn van God verlaten, die dit zelf denken, of van wie anderen dit denken. En gelijk hun voorafgaande stelling vals was, zo was de gevolgtrekking, die zij er uit afleidden, wreed. Als God hem heeft verlaten jaagt hem dan na, en twijfelt niet of hij zal u ten prooi worden. Dit is spreken tot smart van hen, die God geslagen had, Psalms 69:27. Maar aldus poogden zij David te ontmoedigen, zoals Sanherib poogde Hizkia schrik aan te jagen door voor te geven dat God zijn vijand was en tegen hem streed, "Ben ik zonder de wil van de Heere opgetrokken tegen dit land om dat te verwoesten?" Isaiah 36:10. Het is waar, als God iemand verlaten heeft dan is er niemand om hem te verlossen, maar om nu daarom over hem te juichen betaamt hun zeer weinig, die zich bewust zijn dat zij verdienen voor eeuwig door God te worden verlaten. Verblijd u niet over mij, o mijn vijand, wanneer ik gevallen ben, zal ik weer opstaan. Hij, die voor een klein ogenblik schijnt te verlaten, zal met eeuwige goedertierenheid vergaderen.
2. Wat het was, waar hij rechtvaardig om bad, door een geest van profetie, niet uit een geest van haat en wraakzucht, Psalms 71:13. Laat hen beschaamd worden, laat hen verteerd worden, die mijn ziel tegen zijn. Als zij niet beschaamd willen worden door berouw en bekering, en aldus worden behouden, laat hen dan beschaamd worden door eeuwigdurende versmaadheid, en aldus in het verderf worden gestort. God zal de eer in schande verkeren van hen, die de eer van God en van Zijn volk in schande verkeren.
Verzen 14-24
Psalm 71:14-24David is hier in een heilige vervoering van blijdschap en lof, voortkomende uit zijn geloof en hoop in God. Wij hebben die beide tezamen in Psalms 71:14, waar wij een plotselinge en merkwaardige verandering bespeuren in zijn stem: zijn vrees is geheel tot zwijgen gebracht, zijn hoop is opgewekt, en zijn gebeden zijn in dankzeggingen veranderd. Laat mijn vijanden zeggen wat zij willen om me tot wanhoop te drijvan, ik zal gedurig hopen, hopen in alle toestanden, ook op de somberste, meest bewolkte dag, ik zal leven van de hoop, en zal ten einde toe hopen. Daar wij hopen op Een, die nooit zal falen, zo laat onze hoop op Hem niet falen, ons niet begeven, en dan zullen wij Hem al meer en meer loven. "Hoe meer zij mij smaden, hoe dichter ik U zal aankleven, ik zal U meer en beter loven dan ik tot nog toe gedaan heb." Hoe langer wij leven hoe meer bedreven wij zullen worden in het loven van God, en hoe overvloediger wij erin behoren te wezen. Ik zal nog toedoen aan Uw lof Uw lof nog groter maken, dan die ik U totnutoe gebracht heb, want hij was te klein te gering. Als wij tot eer van Gods genade alles gezegd hebben wat wij kunnen, dan is er toch nog meer te zeggen, het is een onderwerp, dat nooit uitgeput kan raken, en daarom moeten wij het nooit moede worden. Merk nu op in deze verzen:
I. Hoe zijn hart vast is in het geloof en de hoop, en het is goed, dat het hart aldus vast is.
Merk op:
1. Waar hij in hoopt, Psalms 71:16.
a. In de macht van God. Ik zal heengaan in de mogendheden des Heeren Heeren, niet in wanhoop nederzitten maar mij opwekken tot mijn werk en strijd, ik zal uitgaan en voortgaan, niet in mijn eigen kracht, maar in Gods kracht, van eigen genoegzaamheid niets willende weten en alleen op Hem steunende als algenoegzaam, in de kracht van Zijn voorzienigheid en in de kracht van Zijn genade. Tot Gods werk moeten wij ons altijd wenden in Zijn kracht, het oog op Hem gericht houdende, om beide het willen en het werken in ons te werken.
b. In de belofte van God: ik zal Uw gerechtigheid vermelden, Uw getrouwheid aan ieder woord, dat Gij hebt gesproken de billijkheid van Uw beschikkingen en Uwe goedheid jegens Uw volk, dat op U vertrouwt. Dit zal ik vermelden als mijn pleitgrond in het gebed om Uw genade. Wij kunnen het zeer gevoeglijk toepassen op de gerechtigheid van Christus, die genoemd wordt de gerechtigheid Gods door het geloof, en getuigenis heeft van de wet en de profeten, wij moeten steunen op Gods kracht voor hulp, en op Christus gerechtigheid om welbehaaglijk te zijn. "In de Heere zijn gerechtigheden en sterkte," Isaiah 45:24.
2. Wat hij hoopt.
A. Hij hoopt dat God hem niet zal verlaten in zijn ouderdom, maar tot het einde toe dezelfde voor hem zijn zal, die Hij totnutoe voor hem geweest is, Psalms 71:16, Psalms 71:17.
Merk hier op: a. Wat God voor hem gedaan heeft toen hij jong was. Gij hebt mij geleerd van mijn jeugd aan. Voor de goede opvoeding en het goede onderricht, dat zijn ouders hem gegeven hebben toen hij jong was, erkent hij verplicht te zijn om God te danken als voor een grote gunst. Het is een grote zegen om van onze jeugd af door God geleerd te zijn, om van onze kindsheid af de Heilige Schriften te kennen. en wij hebben reden om er God voor te danken.
b. Wat hij voor God op middelbare leeftijd gedaan heeft: hij had Zijn wonderen verkondigd Zij, die goed hebben ontvangen toen zij jong waren, moeten goed doen als ze volwassen zijn, en moeten voortgaan met mee te delen wat zij ontvangen hebben. Wij moeten erkennen dat al de werken van Gods goedheid jegens ons wonderen zijn, bewonderende dat Hij zoveel doet voor ons, die het niet verdienen, en wij moeten het ons ten taak stellen dat te verkondigen tot eer van God en tot welzijn van anderen.
c. Wat hij van God begeerde nu hij oud was, terwijl de ouderdom en de grijsheid daar is, nu ik stervende ben voor deze wereld en mij heenspoed naar een andere, verlaat mij niet, o God! Dit is het, wat hij vurig begeert en met vertrouwen hoopt. Zij, die van hun jeugd aan door God geleerd zijn en het tot hun levenswerk gemaakt hebben Hem te eren, kunnen er zeker van zijn dat Hij hen niet zal verlaten als zij oud en grijs zijn geworden, hen niet hulpeloos en troosteloos zal laten, maar de kwade dagen van de ouderdom tot hun beste dagen zal maken, zodat zij er nog lust in zullen hebben.
d. Wat hij voornemens was voor God te doen in zijn ouderdom: ik zal niet alleen Uw macht verkondigen naar mijn eigen ervaring ervan, aan dit geslacht, maar ik zal hetgeen ik er van opgemerkt heb in de geschiedenis vermelden tot nut en voordeel van het nageslacht, en haar dus aan alle nakomelingen verkondigen. Zolang als wij leven moeten wij er naar streven om God te verheerlijken en elkaar te stichten, en zij, die de meeste en de langdurigste ondervinding hebben gehad van Gods goedheid jegens hen, moeten hun ervaringen gebruiken ten nutte van hun vrienden. Het is een schuld, die de oude discipelen van Christus aan het navolgende geslacht te betalen hebben, namelijk een plechtig getuigenis na te laten van de kracht, het genot en het voordeel van de Godsdienst en van de waarheid van Gods beloften.
B. Hij hoopt dat God hem levend zal maken, en hem uit zijn tegenwoordige troosteloze toestand weer zal opheffen, Psalms 71:20 Gij, die mij vele benauwdheden en rampen hebt doen zien, meer dan aan de meeste mensen, zult mij weer levend maken. De besten van Gods heiligen en dienstknechten worden soms door vele en grote benauwdheden beproefd in deze wereld. Gods hand moet in al de beproevingen van de heiligen gezien worden, en dat zal er toe bijdragen om ze te verzachten en ze licht te doen schijnen. Hij zegt niet: "Gij hebt mij belast met deze benauwdheden", maar "Gij hebt ze mij doen zien, " zoals de tedere vader aan het kind de roede doet zien om het in ontzag te houden. Al wordt Gods volk ook nog zo naar de diepte gebracht, Hij kan hen opheffen uit de diepte en ben levend maken, Zijn zij begraven, uit het hart vergeten als een dode, Hij kan hen weer ophalen uit de afgronden van de aarde, kan de neergebogen geest bemoedigen. Als wij behoorlijk de hand Gods zien in onze benauwdheden, dan kunnen we ons verzekerd houden dat wij er te bestemder tijd uit gered zullen worden. Onze tegenwoordige beproevingen hoewel zij groot en zwaar zijn, zullen onze blijde opstanding uit de diepten van de aarde niet verhinderen, getuige onze grote Meester, op wie dit enigermate zien kan, Zijn Vader heeft Hem vele en grote benauwdheden doen zien, maar Hem levendgemaakt en Hem opgevoerd uit het graf. C. Hij hoopt dat God hem niet alleen uit zijn benauwdheden zal redden, maar zijn eer en zijn blijdschap meer dan ooit zal doen toenemen, Psalms 71:21. "Gij zult mij niet slechts in mijn grootheid herstellen, maar haar nog doen toenemen en mij na deze schok nog meer invloed geven, dan ik tevoren gehad heb, Gij zult mij niet slechts vertroosten, maar mij van rondom vertroosten, zodat ik nergens iets zwarts of dreigends ontwaar." Soms doet God de rampen en benauwdheden van Zijn volk medewerken om hun grootheid te doen toenemen, en hun zon schijnt te helderder na onder een wolk geweest te zijn. Als Hij ze doet meewerken ter vermeerdering van hun Godsvrucht, dan zal dit in het einde blijken de vermeerdering te zijn van hun grootheid, hun eer, en als Hij hen van rondom vertroost naar de tijd en de mate, waarin Hij hen van rondom beproefd heeft, dan zullen zij geen reden hebben tot klagen. Toen onze Heere Jezus weer opgewekt was en weer teruggebracht van uit de diepten van de aarde, was Zijn grootheid vermeerderd, en ging Hij in tot de vreugde, die Hem was voorgesteld.
D. Hij hoopt dat al zijn vijanden beschaamd zullen worden, Psalms 71:24. Hij spreekt er van met de grootste verzekerdheid als van een zaak, die geschied is, en dienovereenkomstig verblijdt hij er zich in, zij zijn beschaamd, zij zijn schaamrood geworden, die mijn kwaad zoeken. Zijn eer zal hun schande wezen, en zijn vertroosting hun kwelling.
Il. Laat ons nu zien hoe zijn hart verruimd is in blijdschap en lof, hoe hij zich verblijdt in hope en zingt in hope, want wij zijn in hope zalig geworden.
1. Hij zal spreken van Gods gerechtigheid en heil als van grote dingen, dingen, waarmee hij goed bekend was, en waarvan hij wenste dat God de eer zal ontvangen en anderen de troostrijke kennis van zullen hebben, Psalms 71:15. Mijn mond zal Uw gerechtigheid vertellen, en Uw heil, en wederom in Psalms 71:24, mijn tong zal Uw gerechtigheid uitspreken, en dat wel de gehele dag. In Gods gerechtigheid, waardoor David hier zeer bijzonder aangedaan is, ligt zeer veel opgesloten de rechtheid van Zijn natuur de billijkheid van de beschikkingen van Zijn voorzienigheid, de rechtvaardige wetten, die Hij ons gegeven heeft om er door geregeerd en bestuurd te worden, en de eeuwige gerechtigheid, die Zijn Zoon heeft aangebracht ter onzer rechtvaardigmaking. Gods gerechtigheid en Zijn heil zijn hier saamgevoegd, laat niemand ze willen scheiden, en laat niemand heil verwachten zonder gerechtigheid, Psalms 50:23. Als deze twee tot de voorwerpen zijn gemaakt van onze begeerte, laat die dan ook tot het onderwerp worden gemaakt van onze gesprekken, en dat wel de gehele dag, want het zijn onderwerpen die nooit dor of droog kunnen worden.
2. Hij zal er van spreken met verwondering en bewondering als iemand, die verbaasd is over de grootheid van de Goddelijke liefde en genade, haar hoogte en diepte, haar lengte en breedte, Hoewel ik de getallen niet weet,. Hoewel ik geen nauwkeurig bericht kan geven van Uw gunsten jegens mij, daar zij zovele en zo groot zijn, indien ik ze zou willen tellen, zij "zijn menigvuldiger dan dat ik ze zou kunnen vertellen," Psalms 40:6 maar wetende dat zij talloos zijn, zal ik er toch van spreken want ik zal er nieuwe stof in vinden om God loven. De gerechtigheid, die in God is, is zeer hoog, hetgeen door Hem gedaan is voor Zijn volk is zeer groot, veeg beide tezamen, en wij zullen zeggen: o God wie is U gelijk? Dit is God te loven, te erkennen dat Zijn volmaaktheden en verrichtingen:
a. Boven onze bevatting zijn, zij zijn zeer hoog en zeer groot, zo hoog, dat wij ze niet kunnen vatten, zo groot, dat wij ze niet kunnen begrijpen. b. Zonder weerga, geen wezen is Hem gelijk geen werken zijn als de Zijne. O God, wie is U gelijk? Niemand in de hemel, niemand op de aarde, geen engel, geen koning. God is onvergelijkelijk, ongeëvenaard, wij loven Hem niet op de rechte wijze, als wij Hem niet als zodanig erkennen.
3. Hij zal ervan spreken met al de uitdrukkingen van blijdschap en gejuich, Psalms 71:22, Psalms 71:23.
Merk op:
A. Hoe hij God zal beschouwen in zijn loven van Hem.
a. Als een getrouw God, ik zal U loven, Uw trouw. God wordt bekend gemaakt door Zijn woord, als wij dat woord en de waarheid ervan loven, dan loven wij Hem. Door het geloof zetten wij er ons zegel op dat God getrouw is, en zo loven wij Zijn trouw.
b. Als een God in verbond met Hem. Mijn God, die ik als de mijne erkend heb. Evenals in onze gebeden, zo moeten wij in onze lofzeggingen tot God opzien als tot onze God, en Hem er de eer voor geven, dat wij deel aan Hem hebben en in betrekking tot Hem staan.
c. Als de Heilige Israëls, Israëls God op bijzondere wijze, heerlijk in Zijn heiligheid onder dat volk en getrouw aan Zijn verbond met hen. Het is Gods eer dat Hij een Heilige is, het is de eer Zijn volks dat Hij de Heilige Israëls is.
B. Merk op hoe hij uiting zal geven aan zijn blijdschap en gejuich:
a. Met zijn hand, in heilige muziek, met de luit en de harp. In het bespelen van deze muziekinstrumenten heeft David uitgemunt, en zijn beste bekwaamheid zal aangewend worden om Gods lof er zo door te verhogen, dat anderen erdoor getroffen zullen worden.
b. Met zijn lippen in heilig gezang: "Ik zal U psalmzingen tot Uw eer en met de begeerte om U welgevallig te zijn. Mijn lippen zullen juichen, wanneer ik U zal psalmzingen, wetende dat zij nergens beter voor gebruikt kunnen worden."
c. In beide met zijn hart, en mijn ziel, die Gij verlost hebt. Heilige blijdschap is het hart en het leven van dankbare lof. Wij psalmen de Heere niet in het zingen van Zijn lof, als wij het niet doen met ons hart. Mijn lippen zullen juichen, maar dat betekent niets, Lippenwerk, al is het ook nog zo goed bewerkt, is, zo dit alles is, slechts verloren arbeid in het dienen van God, de ziel moet aan het werk zijn, met al wat binnen in ons is moeten wij Zijn heilige naam loven want anders is alles aan ons van weinig waarde. Verloste zielen behoren vrolijke dankbare zielen te wezen. Het werk van de verlossing moet boven alle andere van Gods werken door ons bezongen worden in onze lof. Het Lam, dat geslacht is en ons Gode gekocht heeft met Zijn bloed, moet daarom alle lof en dankzegging waardig geacht worden.
Verzen 14-24
Psalm 71:14-24David is hier in een heilige vervoering van blijdschap en lof, voortkomende uit zijn geloof en hoop in God. Wij hebben die beide tezamen in Psalms 71:14, waar wij een plotselinge en merkwaardige verandering bespeuren in zijn stem: zijn vrees is geheel tot zwijgen gebracht, zijn hoop is opgewekt, en zijn gebeden zijn in dankzeggingen veranderd. Laat mijn vijanden zeggen wat zij willen om me tot wanhoop te drijvan, ik zal gedurig hopen, hopen in alle toestanden, ook op de somberste, meest bewolkte dag, ik zal leven van de hoop, en zal ten einde toe hopen. Daar wij hopen op Een, die nooit zal falen, zo laat onze hoop op Hem niet falen, ons niet begeven, en dan zullen wij Hem al meer en meer loven. "Hoe meer zij mij smaden, hoe dichter ik U zal aankleven, ik zal U meer en beter loven dan ik tot nog toe gedaan heb." Hoe langer wij leven hoe meer bedreven wij zullen worden in het loven van God, en hoe overvloediger wij erin behoren te wezen. Ik zal nog toedoen aan Uw lof Uw lof nog groter maken, dan die ik U totnutoe gebracht heb, want hij was te klein te gering. Als wij tot eer van Gods genade alles gezegd hebben wat wij kunnen, dan is er toch nog meer te zeggen, het is een onderwerp, dat nooit uitgeput kan raken, en daarom moeten wij het nooit moede worden. Merk nu op in deze verzen:
I. Hoe zijn hart vast is in het geloof en de hoop, en het is goed, dat het hart aldus vast is.
Merk op:
1. Waar hij in hoopt, Psalms 71:16.
a. In de macht van God. Ik zal heengaan in de mogendheden des Heeren Heeren, niet in wanhoop nederzitten maar mij opwekken tot mijn werk en strijd, ik zal uitgaan en voortgaan, niet in mijn eigen kracht, maar in Gods kracht, van eigen genoegzaamheid niets willende weten en alleen op Hem steunende als algenoegzaam, in de kracht van Zijn voorzienigheid en in de kracht van Zijn genade. Tot Gods werk moeten wij ons altijd wenden in Zijn kracht, het oog op Hem gericht houdende, om beide het willen en het werken in ons te werken.
b. In de belofte van God: ik zal Uw gerechtigheid vermelden, Uw getrouwheid aan ieder woord, dat Gij hebt gesproken de billijkheid van Uw beschikkingen en Uwe goedheid jegens Uw volk, dat op U vertrouwt. Dit zal ik vermelden als mijn pleitgrond in het gebed om Uw genade. Wij kunnen het zeer gevoeglijk toepassen op de gerechtigheid van Christus, die genoemd wordt de gerechtigheid Gods door het geloof, en getuigenis heeft van de wet en de profeten, wij moeten steunen op Gods kracht voor hulp, en op Christus gerechtigheid om welbehaaglijk te zijn. "In de Heere zijn gerechtigheden en sterkte," Isaiah 45:24.
2. Wat hij hoopt.
A. Hij hoopt dat God hem niet zal verlaten in zijn ouderdom, maar tot het einde toe dezelfde voor hem zijn zal, die Hij totnutoe voor hem geweest is, Psalms 71:16, Psalms 71:17.
Merk hier op: a. Wat God voor hem gedaan heeft toen hij jong was. Gij hebt mij geleerd van mijn jeugd aan. Voor de goede opvoeding en het goede onderricht, dat zijn ouders hem gegeven hebben toen hij jong was, erkent hij verplicht te zijn om God te danken als voor een grote gunst. Het is een grote zegen om van onze jeugd af door God geleerd te zijn, om van onze kindsheid af de Heilige Schriften te kennen. en wij hebben reden om er God voor te danken.
b. Wat hij voor God op middelbare leeftijd gedaan heeft: hij had Zijn wonderen verkondigd Zij, die goed hebben ontvangen toen zij jong waren, moeten goed doen als ze volwassen zijn, en moeten voortgaan met mee te delen wat zij ontvangen hebben. Wij moeten erkennen dat al de werken van Gods goedheid jegens ons wonderen zijn, bewonderende dat Hij zoveel doet voor ons, die het niet verdienen, en wij moeten het ons ten taak stellen dat te verkondigen tot eer van God en tot welzijn van anderen.
c. Wat hij van God begeerde nu hij oud was, terwijl de ouderdom en de grijsheid daar is, nu ik stervende ben voor deze wereld en mij heenspoed naar een andere, verlaat mij niet, o God! Dit is het, wat hij vurig begeert en met vertrouwen hoopt. Zij, die van hun jeugd aan door God geleerd zijn en het tot hun levenswerk gemaakt hebben Hem te eren, kunnen er zeker van zijn dat Hij hen niet zal verlaten als zij oud en grijs zijn geworden, hen niet hulpeloos en troosteloos zal laten, maar de kwade dagen van de ouderdom tot hun beste dagen zal maken, zodat zij er nog lust in zullen hebben.
d. Wat hij voornemens was voor God te doen in zijn ouderdom: ik zal niet alleen Uw macht verkondigen naar mijn eigen ervaring ervan, aan dit geslacht, maar ik zal hetgeen ik er van opgemerkt heb in de geschiedenis vermelden tot nut en voordeel van het nageslacht, en haar dus aan alle nakomelingen verkondigen. Zolang als wij leven moeten wij er naar streven om God te verheerlijken en elkaar te stichten, en zij, die de meeste en de langdurigste ondervinding hebben gehad van Gods goedheid jegens hen, moeten hun ervaringen gebruiken ten nutte van hun vrienden. Het is een schuld, die de oude discipelen van Christus aan het navolgende geslacht te betalen hebben, namelijk een plechtig getuigenis na te laten van de kracht, het genot en het voordeel van de Godsdienst en van de waarheid van Gods beloften.
B. Hij hoopt dat God hem levend zal maken, en hem uit zijn tegenwoordige troosteloze toestand weer zal opheffen, Psalms 71:20 Gij, die mij vele benauwdheden en rampen hebt doen zien, meer dan aan de meeste mensen, zult mij weer levend maken. De besten van Gods heiligen en dienstknechten worden soms door vele en grote benauwdheden beproefd in deze wereld. Gods hand moet in al de beproevingen van de heiligen gezien worden, en dat zal er toe bijdragen om ze te verzachten en ze licht te doen schijnen. Hij zegt niet: "Gij hebt mij belast met deze benauwdheden", maar "Gij hebt ze mij doen zien, " zoals de tedere vader aan het kind de roede doet zien om het in ontzag te houden. Al wordt Gods volk ook nog zo naar de diepte gebracht, Hij kan hen opheffen uit de diepte en ben levend maken, Zijn zij begraven, uit het hart vergeten als een dode, Hij kan hen weer ophalen uit de afgronden van de aarde, kan de neergebogen geest bemoedigen. Als wij behoorlijk de hand Gods zien in onze benauwdheden, dan kunnen we ons verzekerd houden dat wij er te bestemder tijd uit gered zullen worden. Onze tegenwoordige beproevingen hoewel zij groot en zwaar zijn, zullen onze blijde opstanding uit de diepten van de aarde niet verhinderen, getuige onze grote Meester, op wie dit enigermate zien kan, Zijn Vader heeft Hem vele en grote benauwdheden doen zien, maar Hem levendgemaakt en Hem opgevoerd uit het graf. C. Hij hoopt dat God hem niet alleen uit zijn benauwdheden zal redden, maar zijn eer en zijn blijdschap meer dan ooit zal doen toenemen, Psalms 71:21. "Gij zult mij niet slechts in mijn grootheid herstellen, maar haar nog doen toenemen en mij na deze schok nog meer invloed geven, dan ik tevoren gehad heb, Gij zult mij niet slechts vertroosten, maar mij van rondom vertroosten, zodat ik nergens iets zwarts of dreigends ontwaar." Soms doet God de rampen en benauwdheden van Zijn volk medewerken om hun grootheid te doen toenemen, en hun zon schijnt te helderder na onder een wolk geweest te zijn. Als Hij ze doet meewerken ter vermeerdering van hun Godsvrucht, dan zal dit in het einde blijken de vermeerdering te zijn van hun grootheid, hun eer, en als Hij hen van rondom vertroost naar de tijd en de mate, waarin Hij hen van rondom beproefd heeft, dan zullen zij geen reden hebben tot klagen. Toen onze Heere Jezus weer opgewekt was en weer teruggebracht van uit de diepten van de aarde, was Zijn grootheid vermeerderd, en ging Hij in tot de vreugde, die Hem was voorgesteld.
D. Hij hoopt dat al zijn vijanden beschaamd zullen worden, Psalms 71:24. Hij spreekt er van met de grootste verzekerdheid als van een zaak, die geschied is, en dienovereenkomstig verblijdt hij er zich in, zij zijn beschaamd, zij zijn schaamrood geworden, die mijn kwaad zoeken. Zijn eer zal hun schande wezen, en zijn vertroosting hun kwelling.
Il. Laat ons nu zien hoe zijn hart verruimd is in blijdschap en lof, hoe hij zich verblijdt in hope en zingt in hope, want wij zijn in hope zalig geworden.
1. Hij zal spreken van Gods gerechtigheid en heil als van grote dingen, dingen, waarmee hij goed bekend was, en waarvan hij wenste dat God de eer zal ontvangen en anderen de troostrijke kennis van zullen hebben, Psalms 71:15. Mijn mond zal Uw gerechtigheid vertellen, en Uw heil, en wederom in Psalms 71:24, mijn tong zal Uw gerechtigheid uitspreken, en dat wel de gehele dag. In Gods gerechtigheid, waardoor David hier zeer bijzonder aangedaan is, ligt zeer veel opgesloten de rechtheid van Zijn natuur de billijkheid van de beschikkingen van Zijn voorzienigheid, de rechtvaardige wetten, die Hij ons gegeven heeft om er door geregeerd en bestuurd te worden, en de eeuwige gerechtigheid, die Zijn Zoon heeft aangebracht ter onzer rechtvaardigmaking. Gods gerechtigheid en Zijn heil zijn hier saamgevoegd, laat niemand ze willen scheiden, en laat niemand heil verwachten zonder gerechtigheid, Psalms 50:23. Als deze twee tot de voorwerpen zijn gemaakt van onze begeerte, laat die dan ook tot het onderwerp worden gemaakt van onze gesprekken, en dat wel de gehele dag, want het zijn onderwerpen die nooit dor of droog kunnen worden.
2. Hij zal er van spreken met verwondering en bewondering als iemand, die verbaasd is over de grootheid van de Goddelijke liefde en genade, haar hoogte en diepte, haar lengte en breedte, Hoewel ik de getallen niet weet,. Hoewel ik geen nauwkeurig bericht kan geven van Uw gunsten jegens mij, daar zij zovele en zo groot zijn, indien ik ze zou willen tellen, zij "zijn menigvuldiger dan dat ik ze zou kunnen vertellen," Psalms 40:6 maar wetende dat zij talloos zijn, zal ik er toch van spreken want ik zal er nieuwe stof in vinden om God loven. De gerechtigheid, die in God is, is zeer hoog, hetgeen door Hem gedaan is voor Zijn volk is zeer groot, veeg beide tezamen, en wij zullen zeggen: o God wie is U gelijk? Dit is God te loven, te erkennen dat Zijn volmaaktheden en verrichtingen:
a. Boven onze bevatting zijn, zij zijn zeer hoog en zeer groot, zo hoog, dat wij ze niet kunnen vatten, zo groot, dat wij ze niet kunnen begrijpen. b. Zonder weerga, geen wezen is Hem gelijk geen werken zijn als de Zijne. O God, wie is U gelijk? Niemand in de hemel, niemand op de aarde, geen engel, geen koning. God is onvergelijkelijk, ongeëvenaard, wij loven Hem niet op de rechte wijze, als wij Hem niet als zodanig erkennen.
3. Hij zal ervan spreken met al de uitdrukkingen van blijdschap en gejuich, Psalms 71:22, Psalms 71:23.
Merk op:
A. Hoe hij God zal beschouwen in zijn loven van Hem.
a. Als een getrouw God, ik zal U loven, Uw trouw. God wordt bekend gemaakt door Zijn woord, als wij dat woord en de waarheid ervan loven, dan loven wij Hem. Door het geloof zetten wij er ons zegel op dat God getrouw is, en zo loven wij Zijn trouw.
b. Als een God in verbond met Hem. Mijn God, die ik als de mijne erkend heb. Evenals in onze gebeden, zo moeten wij in onze lofzeggingen tot God opzien als tot onze God, en Hem er de eer voor geven, dat wij deel aan Hem hebben en in betrekking tot Hem staan.
c. Als de Heilige Israëls, Israëls God op bijzondere wijze, heerlijk in Zijn heiligheid onder dat volk en getrouw aan Zijn verbond met hen. Het is Gods eer dat Hij een Heilige is, het is de eer Zijn volks dat Hij de Heilige Israëls is.
B. Merk op hoe hij uiting zal geven aan zijn blijdschap en gejuich:
a. Met zijn hand, in heilige muziek, met de luit en de harp. In het bespelen van deze muziekinstrumenten heeft David uitgemunt, en zijn beste bekwaamheid zal aangewend worden om Gods lof er zo door te verhogen, dat anderen erdoor getroffen zullen worden.
b. Met zijn lippen in heilig gezang: "Ik zal U psalmzingen tot Uw eer en met de begeerte om U welgevallig te zijn. Mijn lippen zullen juichen, wanneer ik U zal psalmzingen, wetende dat zij nergens beter voor gebruikt kunnen worden."
c. In beide met zijn hart, en mijn ziel, die Gij verlost hebt. Heilige blijdschap is het hart en het leven van dankbare lof. Wij psalmen de Heere niet in het zingen van Zijn lof, als wij het niet doen met ons hart. Mijn lippen zullen juichen, maar dat betekent niets, Lippenwerk, al is het ook nog zo goed bewerkt, is, zo dit alles is, slechts verloren arbeid in het dienen van God, de ziel moet aan het werk zijn, met al wat binnen in ons is moeten wij Zijn heilige naam loven want anders is alles aan ons van weinig waarde. Verloste zielen behoren vrolijke dankbare zielen te wezen. Het werk van de verlossing moet boven alle andere van Gods werken door ons bezongen worden in onze lof. Het Lam, dat geslacht is en ons Gode gekocht heeft met Zijn bloed, moet daarom alle lof en dankzegging waardig geacht worden.