Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 2

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 2

De vorige psalm was ZEDELIJK en toonde ons onze plicht, deze psalm is Evangelisch en toont ons onze VERLOSSER. Onder het type van Davids koninkrijk, dat door God was ingesteld, veel tegenstand ontmoet heeft, maar ten laatste de bovenhand behield, wordt geprofeteerd van het koninkrijk van de Messias, de Zone Davids, hetwelk het voornaamste doel is van deze psalm, en ik denk dat er minder in is van het type, en meer van het antitype dan in een van de andere Evangeliepsalmen, want er is niets in dan hetgeen van toepassing is op Christus, maar sommige dingen, die volstrekt niet van toepassing zijn op David, Psalms 2:6, Psalms 2:7. Gij zijt Mijn Zoon, IK ZAL DE EINDEN DER AARDE GEVEN TOT UWE BEZITTING, Psalms 2:8, en KUST DEN ZOON, Psalms 2:12. Dat wordt gezegd van Christus te zijn gesproken, Acts 4:27, Acts 13:33, Hebrews 1:5. De Heilige Geest voorzegt hier:

I. De tegenstand, die aan het rijk van de Messias geboden zal worden Psalms 2:1..

II. De verijdeling en de straf van die tegenstand, Psalms 2:4, Psalms 2:5.

III. De oprichting van Christus koninkrijk in weerwil van die tegenstand, Psalms 2:6.

IV. De bevestiging ervan, Psalms 2:7..

V. Een belofte van de uitbreiding en de voorspoed ervan, Psalms 2:8, Psalms 2:9.

Vl. Een oproeping en vermaning aan koningen en vorsten om zich als gewillige onderdanen van dat koninkrijk er aan te onderwerpen, Psalms 2:10. Of wel: Wij hebben hier:

1. Bedreigingen tegen de vijanden van Christus koninkrijk, Psalms 2:1..

2. Beloften, gedaan aan Christus zelf, het hoofd van dat koninkrijk, Psalms 2:7..

3. Raad, gegeven aan allen om de belangen van dat koninkrijk te omhelzen, Psalms 2:10.

Evenals de vorige is ook deze psalm gepast vooraan gesteld in dit boek, omdat, gelijk het om Gode welbehagelijk te zijn nodig is dat wij ons onderwerpen aan de voorschriften van Zijn wet, zo is het even nodig, dat wij ons onderwerpen aan de genade van Zijn Evangelie, en in de naam des Middelaars tot Hem komen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 2

De vorige psalm was ZEDELIJK en toonde ons onze plicht, deze psalm is Evangelisch en toont ons onze VERLOSSER. Onder het type van Davids koninkrijk, dat door God was ingesteld, veel tegenstand ontmoet heeft, maar ten laatste de bovenhand behield, wordt geprofeteerd van het koninkrijk van de Messias, de Zone Davids, hetwelk het voornaamste doel is van deze psalm, en ik denk dat er minder in is van het type, en meer van het antitype dan in een van de andere Evangeliepsalmen, want er is niets in dan hetgeen van toepassing is op Christus, maar sommige dingen, die volstrekt niet van toepassing zijn op David, Psalms 2:6, Psalms 2:7. Gij zijt Mijn Zoon, IK ZAL DE EINDEN DER AARDE GEVEN TOT UWE BEZITTING, Psalms 2:8, en KUST DEN ZOON, Psalms 2:12. Dat wordt gezegd van Christus te zijn gesproken, Acts 4:27, Acts 13:33, Hebrews 1:5. De Heilige Geest voorzegt hier:

I. De tegenstand, die aan het rijk van de Messias geboden zal worden Psalms 2:1..

II. De verijdeling en de straf van die tegenstand, Psalms 2:4, Psalms 2:5.

III. De oprichting van Christus koninkrijk in weerwil van die tegenstand, Psalms 2:6.

IV. De bevestiging ervan, Psalms 2:7..

V. Een belofte van de uitbreiding en de voorspoed ervan, Psalms 2:8, Psalms 2:9.

Vl. Een oproeping en vermaning aan koningen en vorsten om zich als gewillige onderdanen van dat koninkrijk er aan te onderwerpen, Psalms 2:10. Of wel: Wij hebben hier:

1. Bedreigingen tegen de vijanden van Christus koninkrijk, Psalms 2:1..

2. Beloften, gedaan aan Christus zelf, het hoofd van dat koninkrijk, Psalms 2:7..

3. Raad, gegeven aan allen om de belangen van dat koninkrijk te omhelzen, Psalms 2:10.

Evenals de vorige is ook deze psalm gepast vooraan gesteld in dit boek, omdat, gelijk het om Gode welbehagelijk te zijn nodig is dat wij ons onderwerpen aan de voorschriften van Zijn wet, zo is het even nodig, dat wij ons onderwerpen aan de genade van Zijn Evangelie, en in de naam des Middelaars tot Hem komen.

Verzen 1-6

Psalm 2:1-6

Wij hebben hier een zeer grote worsteling om het koninkrijk van Christus, de hel en de hemel strijden er om, het toneel des oorlogs is deze aarde, waar Satan sedert lang een overweldigd rijk in bezit had, van een zodanige heerschappij in geoefend heeft, dat hij de overste genoemd is, tot zelfs van de macht van de lucht die wij inademen, en de God van de wereld waarin wij leven. Hij weet zeer goed dat, naarmate het koninkrijk van de Messias zich verheft en veld wint, het zijne valt, en daarom hoewel dit koninkrijk gewis opgericht zei worden, zal het toch niet zonder tegenstand zijn.

Merk hier op:

I. De krachtige tegenstand, die aan de Messias en Zijn rijk geboden zal worden, aan Zijn heilige Godsdienst en al de belangen ervan, Psalms 2:1. Men zou verwacht hebben dat zo'n grote zegen voor deze wereld algemeen en met blijdschap welkom geheten zou worden, en dat iedere schoof zich terstond gebogen zou hebben voor die van de Messias en alle kronen en scepters op aarde aan Zijn voeten zouden gelegd zijn, maar het tegendeel wordt gezien. Nooit is aan de denkbeelden van enigerlei secte van philosophen, hoe ongerijmd ook, of aan de macht van enigerlei vorst of staat, hoe tirannisch ook, zo heftige tegenstand geboden als aan de leer en de regering van Christus. Een teken, dat zij van de hemel waren, want de tegenstand blijkt duidelijk uit de hel afkomstig te zijn.

1. Er wordt ons hier gezegd wie als tegenstanders van Christus zullen optreden, des duivels werktuigen zullen zijn in deze opstand tegen Zijn koninkrijk. Vorst en volk, het hof en het land, hebben soms afzonderlijke belangen maar hier zijn zij verenigd tegen Christus, niet alleen de machtigen en aanzienlijken, maar het grauw, het gepeupel, de heidenen, grote getallen, gehele maatschappijen van hen. Hoewel zij gewoonlijk tuk zijn op vrijheid, waren zij toch afkerig van de vrijheid, die Christus is komen teweegbrengen en verkondigen. Niet het grauw alleen, maar de machtigen en aanzienlijken, (onder wie men meer verstand en bedachtzaamheid verwacht zou hebben), treden heftig op tegen Christus. Hoewel Zijn koninkrijk niet is van deze wereld, noch ten doel treeft om de belangen van de koningen te verzwakken of er afbreuk aan te doen, maar integendeel ze te steunen en te bevorderen, zo zij, de koningen van de aarde toch terstond de wapens tegen Hem opgevat. Zie de uitwerking van de oude vijandschap in het zaad van de slang tegen het zaad van de vrouw en hoe algemeen en boosaardig het bederf is van het mensdom. Zie hoe geducht de vijanden van de kerk zijn, zij zijn talrijk, zij zijn machtig. De ongelovige Joden worden hier heidenen genoemd, zo ellendig waren zij ontaard, afgevallen van het geloof en de heiligheid van hun voorouders, zij hebben de heidenen opgewekt en aangespoord om de Christenen te vervolgen. Gelijk de Filistijnen en hun vorsten, Saul en zijn hovelingen, de misnoegde partij en haar aanvoerders, Davids komst tot de troon hebben tegengestaan, zo hebben Herodes en Pilatus de heidenen en de Joden het uiterste gedaan tegen Christus en Zijn invloed op de mensen Acts 4:27.

2. Wie het is, met wie zij twisten en tegen wie zij al hun strijdkrachten bijeenbrengen? Het is tegen de Heere en tegen Zijn gezalfde tegen alle Godsdienst in het algemeen en de Christelijke Godsdienst in het bijzonder. Het is zeker dat allen, die vijanden van Christus zijn wat zij ook mogen voorgeven vijanden zijn van God zelf: zij "hebben Mij en Mijn Vader gehaat," John 15:24. De grote Auteur van onze heilige Godsdienst wordt hier genoemd des Heren Gezalfde, of de Messias, of de Christus in toespeling op de zalving van David tot koning over Israël. Hij is beide gemachtigd en bevoegd om het Hoofd, de koning van de kerk te zijn, is behoorlijk met dit ambt bekleed, en in alle opzichten ervoor geschikt, en toch zijn er die tegen Hem zijn, ja juist daarom zijn zij tegen Hem, zij kunnen Gods gezag niet dulden, zijn afgunstig op Christus' verhoging en hebben een ingewortelde vijandschap tegen de Geest van de heiligheid.

3. Hun tegenstand wordt hier beschreven:

a. Het is een uiterst boosaardige tegenstand. Zij woeden, verbitteren en kwellen zich, knarsen op hun tanden uit ergernis, dat Christus' koninkrijk wordt opgericht, het veroorzaakt hun de grootste ongerustheid en vervult hen met toorn, zodat zij geen genot meer kunnen smaken, zie Luke 13:14, John 11:47, Acts 5:17, Acts 5:33, Acts 19:28. Afgodendienaars woedden om de ontdekking hunner dwaasheid, de overpriesters en Farizeen om het in de schaduw stellen van hun roem en het wankelen van hun overweldigde heerschappij. Zij, die kwaad deden woedden tegen het licht.

b. Het is een wel overlegde tegenstand. Zij bedenken, zij zinnen op middelen, om de belangen van Christus' koninkrijk te vernietigen, en zijn er zeker van dat zij in hun pogingen daartoe wel zullen slagen, zij vleien zich de Godsdienst ter neer te zullen werpen en er de overwinning over te zullen behalen.

c. Het is een vastberaden hardnekkige tegenstand. Zij stellen zich op, stellen hun aangezicht als een keisteen en hun hart als een diamant in trotsering van verstand en geweten en alle de verschrikkingen des Heeren, zij zijn trots en vermetel zoals de torenbouwers van Babel, en willen, wat er ook van kome, volharden in hun voornemen en besluit.

d. Het is een tegenstand van saamverbondenen, zij beraadslagen tezamen, om elkaar te helpen en aan te vuren, in die tegenstand, zij nemen, "nemine contradicente-eenstemmig" hun besluit, dat zij de onheilige oorlog tegen de Messias met alle kracht zullen voortzetten, en daarop worden vergaderingen belegd, partijen gevormd, en al hun verstand en vernuft in het werk gesteld om wegen en middelen te vinden om de vestiging van Christus' koninkrijk te beletten, Psalms 83:5.

4. Hier wordt ons gezegd wat het is, waar zij zo vertoornd op zijn, en wat zij met hun tegenstand beogen, Psalms 2:3 :Laat ons hun banden verbreken. Zij willen onder geen regering zijn, zij zijn kinderen Belials, die het juk niet kunnen verdragen, tenminste niet het juk des Heeren en van Zijn Gezalfde. Zij willen zich tevreden houden met zulke denkbeelden van het koninkrijk Gods en de Messias, die hen kunnen dienen om er over te twisten en er hun eigen heerschappij mee te steunen, indien de Heere en Zijn (gezalfde hen rijk en groot willen maken in de wereld, dan zullen zij hen welkom heten, maar als die hun verdorven lusten en hartstochten willen tegengaan, hun hart en hun leven willen hervormen en verbeteren, hen onder de heerschappij, willen brengen van een reine hemelse Godsdienst, dan voorwaar "willen zij niet dat deze over hen koning zij", Luke 19:14. Christus heeft banden en touwen voor ons, zij, die door Hem verlost en behouden willen worden, moeten door Hem geregeerd en bestuurd worden, maar die touwen zijn mensenzelen, in overeenstemming met gezond verstand, en koorden van de liefde, bevorderlijk aan ons waar belang, en toch is het met dezen, dat getwist wordt. Waarom staan de mensen de Godsdienst tegen? Waarom anders, dan omdat zij er het bedwang niet van kunnen dulden, de verplichtingen ervan niet op zich willen nemen? Zij willen de banden van het geweten verbreken en de touwen van Gods geboden afwerpen, van de geboden, die hen roepen om alle banden los te maken, waarmee zij aan de zonde zijn gebonden, en zich te verbinden tot alle plicht, die banden willen zij niet ontvangen maar zo ver mogelijk van zich afwerpen.

5. Hierover wordt met hen geredeneerd, Psalms 2:1. Waarom doen zij dit?

a. Zij kunnen geen goede reden opgeven voor hun tegenstaan van zo'n rechtvaardige, heilige en genadige regering, die geen wereldlijke macht wil tegenstaan of dwarsbomen, geen gevaarlijke beginselen wil invoeren, schadelijk voor koningen en landschappen, maar integendeel, zo zij algemeen werd aangenomen, een hemel op aarde zou brengen.

b. Zij kunnen op geen succes hopen voor hun tegenstaan van zo'n machtig koninkrijk, met hetwelk zij ten enenmale onmachtig zijn te strijden. Het is ijdel: als zij hun ergst gedaan hebben, zal Christus toch een kerk hebben in de wereld, en die kerk zal glorierijk en overwinnend wezen, zij is "gebouwd op een rots en de poorten van de hel zullen niet tegen haar overmogen." De maan schijnt helder aan de hemel, al is het ook dat de honden er tegen blaffen.

II. De machtige overwinning behaald over al die dreigende tegenstand. Als hemel en aarde de strijdende partijen zijn, dan is het gemakkelijk te voorspellen wie de overwinnaar zal zijn. Zij, die deze machtige worsteling beginnen, zijn de volken van de aarde en de koningen van de aarde, die van de aarde aards zijn, maar Hij, met wie zij strijden, zit in de hemel, Psalms 2:4. Hij is in de hemel, een plaats van zulk een ruim uitzicht dat Hij hen allen zien kan, hen en al wat zij doen, al hun plannen, en Zijn macht is zo groot, dat Hij hen allen ten onder kan brengen, hen en al hun pogingen. Hij zit daar neer rustig en gerust, buiten het bereik van hun machteloze dreigementen en aanslagen. Daar zit Hij neer als Rechter over alle zaken van de kinderen van de mensen, volkomen zeker van de vervulling van Zijn voornemens en bedoelingen, ten spijt van alle tegenstand, Psalms 29:10. De volkomen rust van de eeuwige Geest kan ons tot troost wezen onder alle onrust en beroering van onze geest. Wij worden op aarde en in de zee heen en weer geslingerd, maar Hij zit in de hemel waar Hij Zijn troon bereid heeft ten gerichte, weshalve:

1. De aanslagen van Christus' vijanden gemakkelijk bespot kunnen worden, de Heere belacht hen als een gezelschap van dwazen. Hen en hun aanslagen bespot de Heere, en daarom is het, dat "de jonkvrouw, de dochter Zions, hen veracht," Isaiah 37:22. De dwaasheden van de zondaren zijn terecht een voorwerp van spot en verachting voor de oneindige wijsheid en macht, en de aanslagen van het rijk van Satan, die in onze dogen zo geducht zijn, zijn verachtelijk in Gods ogen. God wordt soms gezegd te ontwaken en op te staan ter verdelging van Zijn vijanden, hier wordt Hij gezegd stil te zitten en dit te doen, want de grootste werkingen van Gods almacht scheppen geen moeilijkheden voor Hem, brengen niet de minste stoornis in Zijn eeuwige rust.

2. Zij worden rechtvaardiglijk gestraft. Hoewel God hen als machtelozen veracht, ziet Hij hun doen toch niet door de vingers, neen, Hij is rechtvaardiglijk misnoegd op hen om hun onbeschaamdheid en goddeloosheid, en Hij zal dit de vermetelste zondaars doen weten en hen doen sidderen voor Zijn aangezicht.

a. Hun zonde is Hem een terging, Hij is toornig, Hij is uiterst misnoegd. Wij kunnen niet verwachten dat God met ons verzoend zal zijn of een welgevallen aan ons zal hebben, anders dan in en door de Gezalfde. Indien wij dus Hem beledigen en verwerpen, dan zondigen wij tegen het geneesmiddel en verbeuren het voordeel van Zijn voorspraak en tussenkomst, Zijn middelaarschap tussen ons en God.

b. Zijn toorn zal hun een kwelling, een pijniging zijn, als Hij slechts tot hen spreekt in Zijn toorn, dan zal zelfs de adem Zijns monds hen doden en verteren, 2 Thessalonians 2:8. Hij spreekt, en het is geschied, Hij spreekt in toorn, en de zondaars worden verdaan, gelijk een woord ons gemaakt heeft, ons in het aanzijn riep, zo kan, een woord ons vernietigen, ons het aanzijn ontnemen. Wie kent de sterkte Zijn toorns? De vijanden woeden, maar kunnen God niet verontrusten. God zit stil, en toch verontrust Hij hen, brengt hen in ontsteltenis, (zoals het woord is) doet hen ten einde raad komen. Zijn oprichten van het koninkrijk Zijns Zoons in weerwil van hen is hun de grootst mogelijke kwelling. Zij zijn voor Christus' goede onderdanen kwellend geweest, maar de dag komt, wanneer kwelling hun vergolden zal worden.

3. Zij worden verslagen en hun raadslagen verijdeld, Psalms 2:6. Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Zion. David was ten troon verheven en werd meester van de burcht Zion in weerwil van de onrust, die hem veroorzaakt werd door de ontevredenen in zijn rijk, en inzonderheid door de beledigingen, die hij ontving van de bezetting van Zion, die hem beschimpten met hun blinden en kreupelen, 2 Samuel 5:6. De Heere Jezus is verhoogd aan de rechterhand des Vaders, heeft alle macht in hemel en op aarde, Hij is het Hoofd van de gemeente boven alle dingen, in weerwil van de rusteloze pogingen van Zijn vijanden om Zijn verhoging te voorkomen.

a. Jezus Christus is Koning, en is door Hem, die de bron en oorsprong is van alle macht, bekleed met de waardigheid en het gezag van een soevereinen Vorst, beide in het rijk van de voorzienigheid en in het rijk van de genade.

b. Het behaagt God Hem Zijn Koning te noemen, omdat Hij door Hem is aangesteld om te regeren en te oordelen. Hij is Zijn Koning, want Hij is de Vader dierbaar, die in Hem een welbehagen heeft.

c. Christus heeft niet zelf deze eer aangenomen, maar werd er toe geroepen, en Hij, die Hem riep, erkent Hem: Ik heb Hem gezalfd, Zijn opdracht ontving Hij van de Vader.

d. Tot die eer geroepen zijnde, werd Hij er in bevestigd. Hoge plaatsen zijn glibberig, zegt het spreekwoord, maar Christus verhoogd zijnde, staat onwankelbaar vast: "Ik heb Hem gesteld, Ik heb Hem gevestigd."

e. Hij is gesteld op Zion, de berg van Gods heiligheid, een type van de Evangeliekerk, want daarop is de tempel gebouwd, om der wille waarvan de gehele berg heilig genoemd werd. Christus' troon is opgericht in Zijn kerk, dat is: in het hart van alle gelovigen en in de gemeenten, die zij vormen.

De Evangeliewet van Christus wordt gezegd uit te gaan van Zion, Isaiah 2:3, Micah 4:2, daarvan wordt dieswege gesproken als van het hoofdkwartier van deze generaal, de residentie van deze vorst, in wie de kinderen Zions zich zullen verheugen.

Wij moeten deze verzen zingen met een heilige blijdschap, triomferende over al de vijanden van Christus koninkrijk niet twijfelende, of zij zullen allen tot de voetbank van Zijn voeten gemaakt worden en triomferende in Christus, en wij moeten bidden in het vaste geloof van de verzekering hier gegeven: "Vader in de hemel Uw koninkrijk kome, het koninkrijk kome van Uwen Zoon."

Verzen 1-6

Psalm 2:1-6

Wij hebben hier een zeer grote worsteling om het koninkrijk van Christus, de hel en de hemel strijden er om, het toneel des oorlogs is deze aarde, waar Satan sedert lang een overweldigd rijk in bezit had, van een zodanige heerschappij in geoefend heeft, dat hij de overste genoemd is, tot zelfs van de macht van de lucht die wij inademen, en de God van de wereld waarin wij leven. Hij weet zeer goed dat, naarmate het koninkrijk van de Messias zich verheft en veld wint, het zijne valt, en daarom hoewel dit koninkrijk gewis opgericht zei worden, zal het toch niet zonder tegenstand zijn.

Merk hier op:

I. De krachtige tegenstand, die aan de Messias en Zijn rijk geboden zal worden, aan Zijn heilige Godsdienst en al de belangen ervan, Psalms 2:1. Men zou verwacht hebben dat zo'n grote zegen voor deze wereld algemeen en met blijdschap welkom geheten zou worden, en dat iedere schoof zich terstond gebogen zou hebben voor die van de Messias en alle kronen en scepters op aarde aan Zijn voeten zouden gelegd zijn, maar het tegendeel wordt gezien. Nooit is aan de denkbeelden van enigerlei secte van philosophen, hoe ongerijmd ook, of aan de macht van enigerlei vorst of staat, hoe tirannisch ook, zo heftige tegenstand geboden als aan de leer en de regering van Christus. Een teken, dat zij van de hemel waren, want de tegenstand blijkt duidelijk uit de hel afkomstig te zijn.

1. Er wordt ons hier gezegd wie als tegenstanders van Christus zullen optreden, des duivels werktuigen zullen zijn in deze opstand tegen Zijn koninkrijk. Vorst en volk, het hof en het land, hebben soms afzonderlijke belangen maar hier zijn zij verenigd tegen Christus, niet alleen de machtigen en aanzienlijken, maar het grauw, het gepeupel, de heidenen, grote getallen, gehele maatschappijen van hen. Hoewel zij gewoonlijk tuk zijn op vrijheid, waren zij toch afkerig van de vrijheid, die Christus is komen teweegbrengen en verkondigen. Niet het grauw alleen, maar de machtigen en aanzienlijken, (onder wie men meer verstand en bedachtzaamheid verwacht zou hebben), treden heftig op tegen Christus. Hoewel Zijn koninkrijk niet is van deze wereld, noch ten doel treeft om de belangen van de koningen te verzwakken of er afbreuk aan te doen, maar integendeel ze te steunen en te bevorderen, zo zij, de koningen van de aarde toch terstond de wapens tegen Hem opgevat. Zie de uitwerking van de oude vijandschap in het zaad van de slang tegen het zaad van de vrouw en hoe algemeen en boosaardig het bederf is van het mensdom. Zie hoe geducht de vijanden van de kerk zijn, zij zijn talrijk, zij zijn machtig. De ongelovige Joden worden hier heidenen genoemd, zo ellendig waren zij ontaard, afgevallen van het geloof en de heiligheid van hun voorouders, zij hebben de heidenen opgewekt en aangespoord om de Christenen te vervolgen. Gelijk de Filistijnen en hun vorsten, Saul en zijn hovelingen, de misnoegde partij en haar aanvoerders, Davids komst tot de troon hebben tegengestaan, zo hebben Herodes en Pilatus de heidenen en de Joden het uiterste gedaan tegen Christus en Zijn invloed op de mensen Acts 4:27.

2. Wie het is, met wie zij twisten en tegen wie zij al hun strijdkrachten bijeenbrengen? Het is tegen de Heere en tegen Zijn gezalfde tegen alle Godsdienst in het algemeen en de Christelijke Godsdienst in het bijzonder. Het is zeker dat allen, die vijanden van Christus zijn wat zij ook mogen voorgeven vijanden zijn van God zelf: zij "hebben Mij en Mijn Vader gehaat," John 15:24. De grote Auteur van onze heilige Godsdienst wordt hier genoemd des Heren Gezalfde, of de Messias, of de Christus in toespeling op de zalving van David tot koning over Israël. Hij is beide gemachtigd en bevoegd om het Hoofd, de koning van de kerk te zijn, is behoorlijk met dit ambt bekleed, en in alle opzichten ervoor geschikt, en toch zijn er die tegen Hem zijn, ja juist daarom zijn zij tegen Hem, zij kunnen Gods gezag niet dulden, zijn afgunstig op Christus' verhoging en hebben een ingewortelde vijandschap tegen de Geest van de heiligheid.

3. Hun tegenstand wordt hier beschreven:

a. Het is een uiterst boosaardige tegenstand. Zij woeden, verbitteren en kwellen zich, knarsen op hun tanden uit ergernis, dat Christus' koninkrijk wordt opgericht, het veroorzaakt hun de grootste ongerustheid en vervult hen met toorn, zodat zij geen genot meer kunnen smaken, zie Luke 13:14, John 11:47, Acts 5:17, Acts 5:33, Acts 19:28. Afgodendienaars woedden om de ontdekking hunner dwaasheid, de overpriesters en Farizeen om het in de schaduw stellen van hun roem en het wankelen van hun overweldigde heerschappij. Zij, die kwaad deden woedden tegen het licht.

b. Het is een wel overlegde tegenstand. Zij bedenken, zij zinnen op middelen, om de belangen van Christus' koninkrijk te vernietigen, en zijn er zeker van dat zij in hun pogingen daartoe wel zullen slagen, zij vleien zich de Godsdienst ter neer te zullen werpen en er de overwinning over te zullen behalen.

c. Het is een vastberaden hardnekkige tegenstand. Zij stellen zich op, stellen hun aangezicht als een keisteen en hun hart als een diamant in trotsering van verstand en geweten en alle de verschrikkingen des Heeren, zij zijn trots en vermetel zoals de torenbouwers van Babel, en willen, wat er ook van kome, volharden in hun voornemen en besluit.

d. Het is een tegenstand van saamverbondenen, zij beraadslagen tezamen, om elkaar te helpen en aan te vuren, in die tegenstand, zij nemen, "nemine contradicente-eenstemmig" hun besluit, dat zij de onheilige oorlog tegen de Messias met alle kracht zullen voortzetten, en daarop worden vergaderingen belegd, partijen gevormd, en al hun verstand en vernuft in het werk gesteld om wegen en middelen te vinden om de vestiging van Christus' koninkrijk te beletten, Psalms 83:5.

4. Hier wordt ons gezegd wat het is, waar zij zo vertoornd op zijn, en wat zij met hun tegenstand beogen, Psalms 2:3 :Laat ons hun banden verbreken. Zij willen onder geen regering zijn, zij zijn kinderen Belials, die het juk niet kunnen verdragen, tenminste niet het juk des Heeren en van Zijn Gezalfde. Zij willen zich tevreden houden met zulke denkbeelden van het koninkrijk Gods en de Messias, die hen kunnen dienen om er over te twisten en er hun eigen heerschappij mee te steunen, indien de Heere en Zijn (gezalfde hen rijk en groot willen maken in de wereld, dan zullen zij hen welkom heten, maar als die hun verdorven lusten en hartstochten willen tegengaan, hun hart en hun leven willen hervormen en verbeteren, hen onder de heerschappij, willen brengen van een reine hemelse Godsdienst, dan voorwaar "willen zij niet dat deze over hen koning zij", Luke 19:14. Christus heeft banden en touwen voor ons, zij, die door Hem verlost en behouden willen worden, moeten door Hem geregeerd en bestuurd worden, maar die touwen zijn mensenzelen, in overeenstemming met gezond verstand, en koorden van de liefde, bevorderlijk aan ons waar belang, en toch is het met dezen, dat getwist wordt. Waarom staan de mensen de Godsdienst tegen? Waarom anders, dan omdat zij er het bedwang niet van kunnen dulden, de verplichtingen ervan niet op zich willen nemen? Zij willen de banden van het geweten verbreken en de touwen van Gods geboden afwerpen, van de geboden, die hen roepen om alle banden los te maken, waarmee zij aan de zonde zijn gebonden, en zich te verbinden tot alle plicht, die banden willen zij niet ontvangen maar zo ver mogelijk van zich afwerpen.

5. Hierover wordt met hen geredeneerd, Psalms 2:1. Waarom doen zij dit?

a. Zij kunnen geen goede reden opgeven voor hun tegenstaan van zo'n rechtvaardige, heilige en genadige regering, die geen wereldlijke macht wil tegenstaan of dwarsbomen, geen gevaarlijke beginselen wil invoeren, schadelijk voor koningen en landschappen, maar integendeel, zo zij algemeen werd aangenomen, een hemel op aarde zou brengen.

b. Zij kunnen op geen succes hopen voor hun tegenstaan van zo'n machtig koninkrijk, met hetwelk zij ten enenmale onmachtig zijn te strijden. Het is ijdel: als zij hun ergst gedaan hebben, zal Christus toch een kerk hebben in de wereld, en die kerk zal glorierijk en overwinnend wezen, zij is "gebouwd op een rots en de poorten van de hel zullen niet tegen haar overmogen." De maan schijnt helder aan de hemel, al is het ook dat de honden er tegen blaffen.

II. De machtige overwinning behaald over al die dreigende tegenstand. Als hemel en aarde de strijdende partijen zijn, dan is het gemakkelijk te voorspellen wie de overwinnaar zal zijn. Zij, die deze machtige worsteling beginnen, zijn de volken van de aarde en de koningen van de aarde, die van de aarde aards zijn, maar Hij, met wie zij strijden, zit in de hemel, Psalms 2:4. Hij is in de hemel, een plaats van zulk een ruim uitzicht dat Hij hen allen zien kan, hen en al wat zij doen, al hun plannen, en Zijn macht is zo groot, dat Hij hen allen ten onder kan brengen, hen en al hun pogingen. Hij zit daar neer rustig en gerust, buiten het bereik van hun machteloze dreigementen en aanslagen. Daar zit Hij neer als Rechter over alle zaken van de kinderen van de mensen, volkomen zeker van de vervulling van Zijn voornemens en bedoelingen, ten spijt van alle tegenstand, Psalms 29:10. De volkomen rust van de eeuwige Geest kan ons tot troost wezen onder alle onrust en beroering van onze geest. Wij worden op aarde en in de zee heen en weer geslingerd, maar Hij zit in de hemel waar Hij Zijn troon bereid heeft ten gerichte, weshalve:

1. De aanslagen van Christus' vijanden gemakkelijk bespot kunnen worden, de Heere belacht hen als een gezelschap van dwazen. Hen en hun aanslagen bespot de Heere, en daarom is het, dat "de jonkvrouw, de dochter Zions, hen veracht," Isaiah 37:22. De dwaasheden van de zondaren zijn terecht een voorwerp van spot en verachting voor de oneindige wijsheid en macht, en de aanslagen van het rijk van Satan, die in onze dogen zo geducht zijn, zijn verachtelijk in Gods ogen. God wordt soms gezegd te ontwaken en op te staan ter verdelging van Zijn vijanden, hier wordt Hij gezegd stil te zitten en dit te doen, want de grootste werkingen van Gods almacht scheppen geen moeilijkheden voor Hem, brengen niet de minste stoornis in Zijn eeuwige rust.

2. Zij worden rechtvaardiglijk gestraft. Hoewel God hen als machtelozen veracht, ziet Hij hun doen toch niet door de vingers, neen, Hij is rechtvaardiglijk misnoegd op hen om hun onbeschaamdheid en goddeloosheid, en Hij zal dit de vermetelste zondaars doen weten en hen doen sidderen voor Zijn aangezicht.

a. Hun zonde is Hem een terging, Hij is toornig, Hij is uiterst misnoegd. Wij kunnen niet verwachten dat God met ons verzoend zal zijn of een welgevallen aan ons zal hebben, anders dan in en door de Gezalfde. Indien wij dus Hem beledigen en verwerpen, dan zondigen wij tegen het geneesmiddel en verbeuren het voordeel van Zijn voorspraak en tussenkomst, Zijn middelaarschap tussen ons en God.

b. Zijn toorn zal hun een kwelling, een pijniging zijn, als Hij slechts tot hen spreekt in Zijn toorn, dan zal zelfs de adem Zijns monds hen doden en verteren, 2 Thessalonians 2:8. Hij spreekt, en het is geschied, Hij spreekt in toorn, en de zondaars worden verdaan, gelijk een woord ons gemaakt heeft, ons in het aanzijn riep, zo kan, een woord ons vernietigen, ons het aanzijn ontnemen. Wie kent de sterkte Zijn toorns? De vijanden woeden, maar kunnen God niet verontrusten. God zit stil, en toch verontrust Hij hen, brengt hen in ontsteltenis, (zoals het woord is) doet hen ten einde raad komen. Zijn oprichten van het koninkrijk Zijns Zoons in weerwil van hen is hun de grootst mogelijke kwelling. Zij zijn voor Christus' goede onderdanen kwellend geweest, maar de dag komt, wanneer kwelling hun vergolden zal worden.

3. Zij worden verslagen en hun raadslagen verijdeld, Psalms 2:6. Ik toch heb Mijn Koning gezalfd over Zion. David was ten troon verheven en werd meester van de burcht Zion in weerwil van de onrust, die hem veroorzaakt werd door de ontevredenen in zijn rijk, en inzonderheid door de beledigingen, die hij ontving van de bezetting van Zion, die hem beschimpten met hun blinden en kreupelen, 2 Samuel 5:6. De Heere Jezus is verhoogd aan de rechterhand des Vaders, heeft alle macht in hemel en op aarde, Hij is het Hoofd van de gemeente boven alle dingen, in weerwil van de rusteloze pogingen van Zijn vijanden om Zijn verhoging te voorkomen.

a. Jezus Christus is Koning, en is door Hem, die de bron en oorsprong is van alle macht, bekleed met de waardigheid en het gezag van een soevereinen Vorst, beide in het rijk van de voorzienigheid en in het rijk van de genade.

b. Het behaagt God Hem Zijn Koning te noemen, omdat Hij door Hem is aangesteld om te regeren en te oordelen. Hij is Zijn Koning, want Hij is de Vader dierbaar, die in Hem een welbehagen heeft.

c. Christus heeft niet zelf deze eer aangenomen, maar werd er toe geroepen, en Hij, die Hem riep, erkent Hem: Ik heb Hem gezalfd, Zijn opdracht ontving Hij van de Vader.

d. Tot die eer geroepen zijnde, werd Hij er in bevestigd. Hoge plaatsen zijn glibberig, zegt het spreekwoord, maar Christus verhoogd zijnde, staat onwankelbaar vast: "Ik heb Hem gesteld, Ik heb Hem gevestigd."

e. Hij is gesteld op Zion, de berg van Gods heiligheid, een type van de Evangeliekerk, want daarop is de tempel gebouwd, om der wille waarvan de gehele berg heilig genoemd werd. Christus' troon is opgericht in Zijn kerk, dat is: in het hart van alle gelovigen en in de gemeenten, die zij vormen.

De Evangeliewet van Christus wordt gezegd uit te gaan van Zion, Isaiah 2:3, Micah 4:2, daarvan wordt dieswege gesproken als van het hoofdkwartier van deze generaal, de residentie van deze vorst, in wie de kinderen Zions zich zullen verheugen.

Wij moeten deze verzen zingen met een heilige blijdschap, triomferende over al de vijanden van Christus koninkrijk niet twijfelende, of zij zullen allen tot de voetbank van Zijn voeten gemaakt worden en triomferende in Christus, en wij moeten bidden in het vaste geloof van de verzekering hier gegeven: "Vader in de hemel Uw koninkrijk kome, het koninkrijk kome van Uwen Zoon."

Verzen 7-9

Psalm 2:7-9

Wij hebben gehoord wat de koningen van de aarde te zeggen hebben tegen Christus koninkrijk, en hebben het horen weerspreken door Hem, die in de hemel zit. Laat ons nu horen wat de Messias zelf te zeggen heeft voor Zijn koninkrijk en om zijn recht er op te bewijzen het is hetgeen al de machten op aarde niet kunnen tegenspreken.

I. Het koninkrijk van de Messias is gegrond op een raadsbesluit, een eeuwig raadsbesluit van God de Vader. Het was geen plotseling opgekomen besluit, het was geen proefneming, maar het resultaat van de rand van de Goddelijke wijsheid en de bepaling van de Goddelijke wil van voor de grondlegging van de wereld, die niet veranderd kunnen worden. Het gebod, of het statuut, zo lezen het sommigen, het verbond of de overeenkomst, zo lezen het anderen, de verbondshandelingen tussen de Vader en de Zoon betreffende des mensen verlossing voorgesteld door het verbond van het koningschap, gemaakt met David en zijn zaad, Psalms 89:4. Onze Heere Jezus zelf heeft daar dikwijls naar verwezen als hetgeen, dat Hem bij Zijn onderneming steeds ten richtsnoer is geweest: "Dit is de wil desgenen, die Mij gezonden heeft," John 6:40, "Dit gebod heb Ik van Mijnen Vader ontvangen," John 10:18, John 14:31.

II. Er is een bekendmaking van dat besluit in zoverre het nodig was voor de voldoening van allen, die geroepen zijn en tot wie het bevel is uitgegaan om zich als onderdanen aan deze Koning te onderwerpen, en om diegenen zonder verontschuldiging te laten die niet willen dat Hij Koning over hen zal zijn. Het raadsbesluit was geheim, het was wat de Vader zeide tot de Zoon, toen Hij Hem bezat in het begin Zijns wegs, voor Zijn werken van toen aan, maar het is bekend gemaakt door een getrouwe Getuige, die van eeuwigheid in de schoot Zijns Vaders was en in de wereld is gekomen els de Profeet van de kerk, om Hem te verklaren, John 1:18. De bron van alle bestaan is ongetwijfeld ook de bron van alle macht, en het is door, van en onder Hem dat de Messias aanspraak maakt op het recht om te regeren, daar Hem de toezegging daarvan gegeven is door Jehovah, door wiens woord alle dingen gemaakt zijn en bestuurd worden. Christus bewijst hier een tweeledig recht op Zijn koninkrijk.

1. Een recht door erfenis, Psalms 2:7. Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik u gegenereerd. Dit Schriftwoord wordt aangehaald door de apostel Hebrews 1:5, om te bewijzen, niet alleen dat Christus een uitnemender naam heeft dan de engelen, maar dat Hij hem verkregen heeft door erfrecht, Psalms 2:4. Hij is de Zoon van God, niet door aanneming, maar Hij is Zijn geboren, Zijn eengeboren Zoon, John 1:14. En de Vader erkent Hem en wil dit bekend gemaakt hebben aan de wereld, als de reden waarom Hij tot Koning is gesteld op de heilige berg Zion, daarom heeft Hij ontwijfelbaar recht op, en is Hij volkomen bevoegd en bekwaam voor dat grote ambt. Hij is de Zoon van God, en dus van dezelfde natuur als de Vader, heeft in zich al de volheid van de Godheid, oneindige wijsheid, macht en heiligheid. Het opperbestuur over de kerk is een te hoge eer en een te zware taak voor een bloot schepsel, niemand kan daar geschikt voor zijn dan Hij, die een is met de Vader, van eeuwigheid af bij Hem is geweest als een voedsterling, en dus volkomen bekend is met Zijn raad, Proverbs 8:30. Hij is de Zoon van God, en Hem dus dierbaar, Zijn geliefde Zoon, in wie Hij een welbehagen heeft, en dieswege moeten wij Hem ontvangen en aannemen als een Koning, want "omdat de Vader de Zoon liefheeft, heeft Hij alle dingen in Zijn hand gegeven," John 3:35, John 5:20. Een Zoon zijnde, is Hij erfgenaam van alle dingen, en daar de Vader de werelden gemaakt heeft door Hem, is hier gemakkelijk uit af te leiden dat Hij ze ook door Hem regeert, want Hij is de eeuwige wijsheid en het eeuwige Woord. Als God tot Hem gezegd heeft: Gij zijt Mijn Zoon, dan betaamt het aan een ieder onzer om tot Hem te zeggen: "Gij zijt mijn Heere, mijn Soeerein." Om er ons nog verder van te overtuigen dat Zijn koninkrijk gegrond is op Zijn Zoonschap, wordt ons hier gezegd waar Zijn Zoonschap op gegrond is: Heden heb Ik U gegenereerd, hetgeen verwijst beide naar Zijn eeuwige generatie zelf, want het is aangehaald, Hebrews 1:5, om te bewijzen dat Hij "het afschijnsel is van des Vaders heerlijkheid en het uitgedrukte beeld van Zijn zelfstandigheid," Psalms 2:3, en naar het bewijs er van door Zijn opstanding van de doden, want ook daarop wordt het door de apostel uitdrukkelijk toegepast, Acts 13:33, "Hij heeft Jezus verwekt gelijk geschreven is, Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd." Het was door de opstanding van de doden, het teken van de profeet Jona, dat het overtuigendste van alle moest wezen, dat Hij "krachtiglijk is bewezen te zijn de Zoon van God," Romans 1:4. Christus wordt gezegd te zijn "de eerstgeborene uit de doden," Revelation 1:4, coloss. 1:18. Terstond na Zijn opstanding heeft Hij het bestuur van Zijn Middelaars-koninkrijk op zich genomen, het was toen dat Hij zei: Mij "is gegeven alle macht," en daarop inzonderheid had Hij het oog, toen Hij Zijn discipelen geleerd heeft te bidden: "Uw koninkrijk kome."

2. Een recht door overeenkomst, Psalms 2:8, Psalms 2:9. In korte woorden luidt de overeenkomst aldus: de Zoon moet het ambt op zich nemen van voorspraak, en op die voorwaarde zal Hij de eer en de macht hebben van een universeel monarch, zie Isaiah 53:12 :"Daarom zal Ik Hem een deel geven van velen omdat Hij voor de overtreders gebeden heeft. Hij zal priester zijn op Zijn troon, en de raad des vredes zal tussen die beide wezen," Zacheria 6:13.

A. De Zoon moet vragen, Psalms 2:8. Dit onderstelt dat Hij zich vrijwillig in een staat van ondergeschiktheid aan en van afhankelijkheid van Zijn Vader gesteld heeft, door de menselijke natuur aan te nemen, want als God was Hij in macht en heerlijkheid gelijk aan de Vader en had Hij niets te vragen. Het onderstelt het doen van een vergoeding of voldoening, krachtens welke de voorbede gedaan moet worden, en het betalen van een prijs, waarop deze grote eis gegrond was, zie John 17:4, John 17:5. Door de heidenen tot Zijn erfdeel te vragen, heeft de Zoon niet slechts Zijn eigen eer op het oog, maar ook hun geluk, hun heil in Hem, zodat Hij voor hen bidt, en Hij leeft eeuwig om dit te doen, en daarom kan Hij ook volkomen zalig maken.

B. De Vader zal Hem meer dan de helft van Zijn koninkrijk schenken, namelijk het koninkrijk zelf. Hier wordt beloofd:

a. Dat Zijn heerschappij universeel zal zijn, Hij zal de heidenen hebben tot Zijn erfdeel, niet alleen de Joden, tot wier volk de kerk gedurende lange tijd beperkt was, maar ook de heidenen, zij die aan de einden van de aarde zijn (zoals ons volk) zullen Zijn bezitting wezen, en Hij zal grote menigten van trouwe onderdanen onder hen hebben. Gedoopte Christenen zijn de bezitting van de Heere Jezus, zij zijn Hem tot een naam en een lof, God de Vader geeft hen aan Hem, als Hij door Zijn Geest en genade op hen werkt om hun hals te buigen onder het juk van de Heere Jezus. Dit is ten dele vervuld geworden, een groot deel van de heidenwereld heeft het Evangelie ontvangen toen het voor het eerst gepredikt werd, en Christus' troon werd opgericht ter plaatse, waar lange tijd Satans zetel geweest is. Maar het moet nog verder vervuld worden, als "de koninkrijken van de wereld onzes Heeren zullen geworden zijn en van Zijn Christus," Revelation 11:15. Wie zal leven als God dit doen zal. b. Dat zij zegevierend zal zijn. Gij zult hen, degenen namelijk die Uw koninkrijk tegenstaan, verpletteren met een ijzeren scepter, Psalms 2:9. Dit is ten dele vervuld geworden toen het volk van de Joden diegenen, die volhardden in ongeloof aan en vijandschap tegen Christus' Evangelie verstrooid werd door de Romeinse macht, welke voorgesteld werd in Daniel 2:40 door voeten van ijzer, gelijk hier door een ijzeren scepter. Het had nog een verdere vervulling in de verwoesting van de heidense machten toen de Christelijke Godsdienst gevestigd werd, maar het zal niet volkomen vervuld worden voordat iedere tegenstaande heerschappij, macht en kracht teniet zal gedaan zijn, 1 Corinthiers 15:24. Zie Psalms 110:5, Psalms 110:6.

Merk op hoe machtig Christus is, en hoe zwak de vijanden van Zijn koninkrijk zijn voor Zijn aangezicht. Hij heeft een ijzeren scepter om hen te verpletteren, die zich niet willen onderwerpen aan Zijn gouden scepter, zij zijn slechts een pottenbakkersvat voor Zijn aangezicht, plotseling, gemakkelijk en onherstelbaar door Hem in stukken gebroken, zie Revelation 2:27. "Gij zult het doen, Gij zult verlof hebben om het te doen." Veeleer zullen volken ten ondergang worden gebracht dan dat de Evangeliekerk niet gebouwd zal worden. "Ik heb u liefgehad, daarom heb Ik mensen in uw plaats gegeven," Isaiah 43:4. "Gij zult macht hebben om het te doen, niemand zali voor Uw aangezicht kunnen bestaan, Gij zult het krachtdadiglijk doen." Zij, die niet willen buigen, zullen breken.

Bij het zingen en biddend overdenken hiervan, moeten wij eer en heerlijkheid toebrengen aan Christus, als de eeuwige Zoon van God en onze rechtmachtige Heere, en troost ontlenen aan deze belofte en er op pleiten bij God, dat het koninkrijk van Christus uitgebreid en bevestigd zal worden en over alle tegenstand zal zegevieren.

Verzen 7-9

Psalm 2:7-9

Wij hebben gehoord wat de koningen van de aarde te zeggen hebben tegen Christus koninkrijk, en hebben het horen weerspreken door Hem, die in de hemel zit. Laat ons nu horen wat de Messias zelf te zeggen heeft voor Zijn koninkrijk en om zijn recht er op te bewijzen het is hetgeen al de machten op aarde niet kunnen tegenspreken.

I. Het koninkrijk van de Messias is gegrond op een raadsbesluit, een eeuwig raadsbesluit van God de Vader. Het was geen plotseling opgekomen besluit, het was geen proefneming, maar het resultaat van de rand van de Goddelijke wijsheid en de bepaling van de Goddelijke wil van voor de grondlegging van de wereld, die niet veranderd kunnen worden. Het gebod, of het statuut, zo lezen het sommigen, het verbond of de overeenkomst, zo lezen het anderen, de verbondshandelingen tussen de Vader en de Zoon betreffende des mensen verlossing voorgesteld door het verbond van het koningschap, gemaakt met David en zijn zaad, Psalms 89:4. Onze Heere Jezus zelf heeft daar dikwijls naar verwezen als hetgeen, dat Hem bij Zijn onderneming steeds ten richtsnoer is geweest: "Dit is de wil desgenen, die Mij gezonden heeft," John 6:40, "Dit gebod heb Ik van Mijnen Vader ontvangen," John 10:18, John 14:31.

II. Er is een bekendmaking van dat besluit in zoverre het nodig was voor de voldoening van allen, die geroepen zijn en tot wie het bevel is uitgegaan om zich als onderdanen aan deze Koning te onderwerpen, en om diegenen zonder verontschuldiging te laten die niet willen dat Hij Koning over hen zal zijn. Het raadsbesluit was geheim, het was wat de Vader zeide tot de Zoon, toen Hij Hem bezat in het begin Zijns wegs, voor Zijn werken van toen aan, maar het is bekend gemaakt door een getrouwe Getuige, die van eeuwigheid in de schoot Zijns Vaders was en in de wereld is gekomen els de Profeet van de kerk, om Hem te verklaren, John 1:18. De bron van alle bestaan is ongetwijfeld ook de bron van alle macht, en het is door, van en onder Hem dat de Messias aanspraak maakt op het recht om te regeren, daar Hem de toezegging daarvan gegeven is door Jehovah, door wiens woord alle dingen gemaakt zijn en bestuurd worden. Christus bewijst hier een tweeledig recht op Zijn koninkrijk.

1. Een recht door erfenis, Psalms 2:7. Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik u gegenereerd. Dit Schriftwoord wordt aangehaald door de apostel Hebrews 1:5, om te bewijzen, niet alleen dat Christus een uitnemender naam heeft dan de engelen, maar dat Hij hem verkregen heeft door erfrecht, Psalms 2:4. Hij is de Zoon van God, niet door aanneming, maar Hij is Zijn geboren, Zijn eengeboren Zoon, John 1:14. En de Vader erkent Hem en wil dit bekend gemaakt hebben aan de wereld, als de reden waarom Hij tot Koning is gesteld op de heilige berg Zion, daarom heeft Hij ontwijfelbaar recht op, en is Hij volkomen bevoegd en bekwaam voor dat grote ambt. Hij is de Zoon van God, en dus van dezelfde natuur als de Vader, heeft in zich al de volheid van de Godheid, oneindige wijsheid, macht en heiligheid. Het opperbestuur over de kerk is een te hoge eer en een te zware taak voor een bloot schepsel, niemand kan daar geschikt voor zijn dan Hij, die een is met de Vader, van eeuwigheid af bij Hem is geweest als een voedsterling, en dus volkomen bekend is met Zijn raad, Proverbs 8:30. Hij is de Zoon van God, en Hem dus dierbaar, Zijn geliefde Zoon, in wie Hij een welbehagen heeft, en dieswege moeten wij Hem ontvangen en aannemen als een Koning, want "omdat de Vader de Zoon liefheeft, heeft Hij alle dingen in Zijn hand gegeven," John 3:35, John 5:20. Een Zoon zijnde, is Hij erfgenaam van alle dingen, en daar de Vader de werelden gemaakt heeft door Hem, is hier gemakkelijk uit af te leiden dat Hij ze ook door Hem regeert, want Hij is de eeuwige wijsheid en het eeuwige Woord. Als God tot Hem gezegd heeft: Gij zijt Mijn Zoon, dan betaamt het aan een ieder onzer om tot Hem te zeggen: "Gij zijt mijn Heere, mijn Soeerein." Om er ons nog verder van te overtuigen dat Zijn koninkrijk gegrond is op Zijn Zoonschap, wordt ons hier gezegd waar Zijn Zoonschap op gegrond is: Heden heb Ik U gegenereerd, hetgeen verwijst beide naar Zijn eeuwige generatie zelf, want het is aangehaald, Hebrews 1:5, om te bewijzen dat Hij "het afschijnsel is van des Vaders heerlijkheid en het uitgedrukte beeld van Zijn zelfstandigheid," Psalms 2:3, en naar het bewijs er van door Zijn opstanding van de doden, want ook daarop wordt het door de apostel uitdrukkelijk toegepast, Acts 13:33, "Hij heeft Jezus verwekt gelijk geschreven is, Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd." Het was door de opstanding van de doden, het teken van de profeet Jona, dat het overtuigendste van alle moest wezen, dat Hij "krachtiglijk is bewezen te zijn de Zoon van God," Romans 1:4. Christus wordt gezegd te zijn "de eerstgeborene uit de doden," Revelation 1:4, coloss. 1:18. Terstond na Zijn opstanding heeft Hij het bestuur van Zijn Middelaars-koninkrijk op zich genomen, het was toen dat Hij zei: Mij "is gegeven alle macht," en daarop inzonderheid had Hij het oog, toen Hij Zijn discipelen geleerd heeft te bidden: "Uw koninkrijk kome."

2. Een recht door overeenkomst, Psalms 2:8, Psalms 2:9. In korte woorden luidt de overeenkomst aldus: de Zoon moet het ambt op zich nemen van voorspraak, en op die voorwaarde zal Hij de eer en de macht hebben van een universeel monarch, zie Isaiah 53:12 :"Daarom zal Ik Hem een deel geven van velen omdat Hij voor de overtreders gebeden heeft. Hij zal priester zijn op Zijn troon, en de raad des vredes zal tussen die beide wezen," Zacheria 6:13.

A. De Zoon moet vragen, Psalms 2:8. Dit onderstelt dat Hij zich vrijwillig in een staat van ondergeschiktheid aan en van afhankelijkheid van Zijn Vader gesteld heeft, door de menselijke natuur aan te nemen, want als God was Hij in macht en heerlijkheid gelijk aan de Vader en had Hij niets te vragen. Het onderstelt het doen van een vergoeding of voldoening, krachtens welke de voorbede gedaan moet worden, en het betalen van een prijs, waarop deze grote eis gegrond was, zie John 17:4, John 17:5. Door de heidenen tot Zijn erfdeel te vragen, heeft de Zoon niet slechts Zijn eigen eer op het oog, maar ook hun geluk, hun heil in Hem, zodat Hij voor hen bidt, en Hij leeft eeuwig om dit te doen, en daarom kan Hij ook volkomen zalig maken.

B. De Vader zal Hem meer dan de helft van Zijn koninkrijk schenken, namelijk het koninkrijk zelf. Hier wordt beloofd:

a. Dat Zijn heerschappij universeel zal zijn, Hij zal de heidenen hebben tot Zijn erfdeel, niet alleen de Joden, tot wier volk de kerk gedurende lange tijd beperkt was, maar ook de heidenen, zij die aan de einden van de aarde zijn (zoals ons volk) zullen Zijn bezitting wezen, en Hij zal grote menigten van trouwe onderdanen onder hen hebben. Gedoopte Christenen zijn de bezitting van de Heere Jezus, zij zijn Hem tot een naam en een lof, God de Vader geeft hen aan Hem, als Hij door Zijn Geest en genade op hen werkt om hun hals te buigen onder het juk van de Heere Jezus. Dit is ten dele vervuld geworden, een groot deel van de heidenwereld heeft het Evangelie ontvangen toen het voor het eerst gepredikt werd, en Christus' troon werd opgericht ter plaatse, waar lange tijd Satans zetel geweest is. Maar het moet nog verder vervuld worden, als "de koninkrijken van de wereld onzes Heeren zullen geworden zijn en van Zijn Christus," Revelation 11:15. Wie zal leven als God dit doen zal. b. Dat zij zegevierend zal zijn. Gij zult hen, degenen namelijk die Uw koninkrijk tegenstaan, verpletteren met een ijzeren scepter, Psalms 2:9. Dit is ten dele vervuld geworden toen het volk van de Joden diegenen, die volhardden in ongeloof aan en vijandschap tegen Christus' Evangelie verstrooid werd door de Romeinse macht, welke voorgesteld werd in Daniel 2:40 door voeten van ijzer, gelijk hier door een ijzeren scepter. Het had nog een verdere vervulling in de verwoesting van de heidense machten toen de Christelijke Godsdienst gevestigd werd, maar het zal niet volkomen vervuld worden voordat iedere tegenstaande heerschappij, macht en kracht teniet zal gedaan zijn, 1 Corinthiers 15:24. Zie Psalms 110:5, Psalms 110:6.

Merk op hoe machtig Christus is, en hoe zwak de vijanden van Zijn koninkrijk zijn voor Zijn aangezicht. Hij heeft een ijzeren scepter om hen te verpletteren, die zich niet willen onderwerpen aan Zijn gouden scepter, zij zijn slechts een pottenbakkersvat voor Zijn aangezicht, plotseling, gemakkelijk en onherstelbaar door Hem in stukken gebroken, zie Revelation 2:27. "Gij zult het doen, Gij zult verlof hebben om het te doen." Veeleer zullen volken ten ondergang worden gebracht dan dat de Evangeliekerk niet gebouwd zal worden. "Ik heb u liefgehad, daarom heb Ik mensen in uw plaats gegeven," Isaiah 43:4. "Gij zult macht hebben om het te doen, niemand zali voor Uw aangezicht kunnen bestaan, Gij zult het krachtdadiglijk doen." Zij, die niet willen buigen, zullen breken.

Bij het zingen en biddend overdenken hiervan, moeten wij eer en heerlijkheid toebrengen aan Christus, als de eeuwige Zoon van God en onze rechtmachtige Heere, en troost ontlenen aan deze belofte en er op pleiten bij God, dat het koninkrijk van Christus uitgebreid en bevestigd zal worden en over alle tegenstand zal zegevieren.

Verzen 10-12

Psalm 2:10-12

Wij hebben hier de practische toepassing van deze Evangelieleer betreffende het koninkrijk van de Messias, bij wijze van vermaning aan de koningen en rechters van de aarde. Zij horen dat het tevergeefs is om Christus' regering tegen te staan, laat hen dan zo verstandig zijn er zich aan te onderwerpen. Hij, die macht heeft om hen te verderven, toont dat Hij geen lust heeft aan hun verderf, want Hij stelt hun de weg voor om gelukkig te zijn, Psalms 2:10. Zij, die wijs willen wezen, moeten zich laten onderwijzen, Psalms 2:10, en diegenen, die waarlijk wijs zijn, ontvangen onderricht uit het Woord van God. Koningen en rechters staan voor God op gelijke bodem met gewone personen, en voor hen is het even nodig om Godsdienstig te zijn als voor ieder ander. Zij, die aan anderen wet en recht geven, moeten de wet ontvangen van Christus, en dat zal hun wijsheid zijn. Wat tot hen gezegd wordt, wordt tot allen gezegd, en wordt van een ieder van ons geëist, maar de vermaning is tot koningen en rechters gericht vanwege de invloed, die hun voorbeeld op hun minderen zal uitoefenen, en omdat zij mannen waren van aanzien en macht, die de oprichting van Christus' koninkrijk hebben tegengestaan, Psalms 2:2. Wij worden hier vermaand:

I. Eerbied te hebben voor God, Psalms 2:11. Dat is de grote plicht van de natuurlijke Godsdienst. God is groot en oneindig ver boven ons, rechtvaardig en heilig, en vertoornd op ons, en daarom moeten wij Hem vrezen en beven voor Zijn aangezicht. Maar Hij is onze Heere en Meester, en wij zijn gehouden en verplicht om Hem te dienen, onze vriend en weldoener, en wij hebben reden om ons in Hem te verblijden. En dit alles is zeer goed bestaanbaar met elkaar, want:

1. Wij moeten God dienen in al de inzettingen van de Godsverering en in al de voorvallen en omstandigheden van een Godvruchtige levenswandel, maar met een heilige vreze, een ijverig waken over onszelf, en met eerbied voor Hem. Zelfs koningen, die door anderen gediend en gevreesd worden, moeten zelf God dienen en vrezen, er is oneindig meer afstand tussen hen en God, dan tussen de geringste van hun onderdanen en hen.

2. Wij moeten ons verblijden in God, in onderworpenheid aan Hem, wij mogen ons verblijden in andere dingen, maar met een heilig beven, als degenen, die weten welk een heerlijk en ijverig God Hij is, wiens oog altijd op ons gevestigd is, onze zaligheid moet gewerkt worden "met vreze en beven," Filipp. 2:1. Wij behoren ons te verblijden in de oprichting van het koninkrijk van Christus, maar er ons in te verblijden met beving, met een heilig ontzag voor Hem, een heilige vrees voor onszelf dat wij niet tekortkomen in onze plicht, en een tedere bezorgdheid voor de vele kostelijke. zielen voor welke Zijn Evangelie en koninkrijk een reuke des doods zijn ten dode. Wat het ook zij, waarin wij ons in deze wereld verblijden, het moet altijd met beving zijn, opdat wij niet ijdel worden in onze blijdschap, niet opgeblazen worden door de dingen in welke wij ons verblijden, en vanwege de onzekerheid ervan, en omdat door duizenderlei voorvallen en omstandigheden onze vreugde beneveld kan worden. "Zich te verheugen met beving is blijde te zijn als niet blijde zijnde," 1 Corinthiers 7:30.

II. Jezus Christus welkom te heten en ons aan Hem te onderwerpen, Psalms 2:12. Dit is de grote plicht van de Christelijke Godsdienst een plicht, die van allen geëist wordt, zelfs van koningen en rechters, en het is onze wijsheid en ons belang om er aan te voldoen.

Merk hier op, 1. Het gebod, dat hiervoor gegeven wordt: Kust de Zoon. Christus wordt de Zoon genoemd, omdat Hij als zodanig bekend werd gemaakt, Psalms 2:7. Gij zijt Mijn Zoon. Hij is de Zoon van God door eeuwige generatie, en als zodanig moet Hij door ons worden aangebeden. Hij is de "Zoon des mensen," de Middelaar, John 5:27, en dieswege moet Hij ontvangen worden, en moeten wij ons aan Hem onderwerpen. Hij wordt de Zoon geroemd om beide in te sluiten gelijk God dikwijls met nadruk de Vader genoemd wordt, omdat Hij de Vader is van onze Heere Jezus Christus, en in Hem onze Vader en wij voor die beide hoedanigheden het oog op Hem moeten hebben. Onze plicht jegens Christus wordt hier in overdrachtelijke zin aangeduid: Kust de Zoon, niet met een verraderlijke kus, zoals Judas Hem gekust heeft en zoals alle geveinsden Hem kussen, die voorgeven Hem te eren, maar Hem in werkelijkheid beledigen, doch met een gelovige kus.

a. Met een kus van verzoening en vriendschap, zoals Jakob en Ezau, laat de twist tussen ons en God geëindigd zijn, laat de daden van vijandschap ophouden, en laat ons vrede hebben met God in Christus, die onze vrede is.

b. Met een kus van de aanbidding en Godsdienstige verering, zij die afgoden aanbaden, kusten hen 1 Kings 19:18, Hosea 13:2. Laat ons er ons op toeleggen om de Heere Jezus te Beren en Hem de eer Zijns naams te geven. Hij is uw "Heere, buig u voor Hem neer," Psalms 45:11. Wij moeten "het Lam" aanbidden zowel als Hem, die op de troon zit, Revelation 5:9.

c. Met een kus van genegenheid en oprechte liefde: Kust de Zoon, treedt in een verbond van vriendschap met Hem, en laat Hem u zeer dierbaar en kostelijk zijn, bemint Hem boven allen en alles, bemint Hem in oprechtheid, bemint Hem veel, zoals zij Hem liefgehad heeft, aan wie veel vergeven was, en kust, ten teken daarvan, Zijn voeten, Luke 7:38.

d. Met een kus van gehechtheid en trouw, zoals Samuël Saul heeft gekust, 1 Samuel 10:1. "Zweert Hem hulde en trouw, onderwerpt u aan Zijn regering, neemt Zijn juk op u, en laat u regeren door Zijn wetten, stelt u ter beschikking van Zijn voorzienigheid, en zijt geheel toegewijd aan Zijn belangen.

2. De redenen om aan dit gebod kracht bij te zetten, zijn ontleend aan onze eigen belangen, waarvoor God in Zijn Evangelie toont zorg te hebben. Denkt aan:

A. Het gewisse verderf, dat wij tegemoet gaan indien wij Christus verwerpen: "Kust de Zoon, want het is op uw gevaar zo gij het niet doet."

a. "Het zal een grote terging voor Hem wezen, zo gij het laat, doet het dus opdat Hij niet toorne." De Vader is reeds toornig, de Zoon is de Middelaar, die het op zich neemt om ons met Hem te verzoenen, indien wij Hem nu veronachtzamen, dan "blijft des Vaders toorn op ons," John 3:36, en dat niet alleen, maar dan wordt er ook nog de toorn des Zoons aan toegevoegd aan wie niets meer mishaagt dan dat de aanbiedingen van Zijn genade versmaad en de bedoelingen ervan vernietigd worden. De Zoon kan toornen, hoewel Hij het Lam is, Hij is de Leeuw uit de stam van Juda, en de toorn van deze Koning, van deze Koning van de koningen zal als het brullen eens leeuws zijn, en zal zelfs de groten en de rijken en de oversten over duizend er toe uitdrijven om een schuilplaats te zoeken onder de bergen en steenrotsen, en het zal tevergeefs zijn, Revelation 6:16. Als de Zoon toornig is, wie zal dan voor ons tussenbeide treden? Er blijft dan geen slachtoffer meer over voor de zonde, er is geen andere naam, door welke wij kunnen zalig worden. Ongeloof is een zonde tegen het geneesmiddel.

b. Het zal een algeheel verderf voor u wezen, opdat gij niet van de weg vergaat. Of, volgens de lezing van anderen, op de weg vergaat. Op de weg uwer zonden, en van de weg uwer ijdele hoop, opdat uw weg niet verga," zoals Psalms 1:6, opdat het niet blijke dat gij de weg van de zaligheid hebt gemist. Christus is de weg, hoed u er voor van Hem, als uw weg tot God, te worden afgesneden." Het geeft te kennen dat zij op de weg waren, of het tenminste dachten, maar door Christus te veronachtzamen zijn zij van die weg vergaan, ervan af geraakt, hetgeen hun verderf nog zwaarder maakt, daar zij van de weg naar de hemel naar de hel gaan, niet ver zijn van het koninkrijk Gods en er toch nooit ingaan.

B. De zaligheid, die ons verzekerd is als wij ons aan Christus overgeven. Als Zijn toorn ontstoken is, al is het ook slechts een weinig, dan is het minste vonkje van dat vuur genoeg om de hoogste zondaar ongelukkig te maken zo het in zijn geweten valt, want het zal branden tot in de diepste hel. Nu zou men denken dat hierop zou volgen: "Wee degenen, die Hem verachten, als Zijn toorn ontbrand is" -maar de psalmist schrikt terug bij die gedachte en spreekt hen zalig, die aan dit oordeel ontkomen. Zij, die op Hem betrouwen en aldus Hem kussen, zijn in waarheid gelukzalig, maar inzonderheid zullen zij dit blijken te zijn als de toorn van Christus ontbrand is tegen de anderen. Zalig zullen zij zijn in de dag des toorns, die, door op Christus te vertrouwen Hem tot hun toevlucht en beschermer hebben gemaakt. Als het hart van anderen bezwijkt van vrees, zullen zij van blijdschap hun hoofd opheffen, en dan zullen zij, die thans Christus en Zijn volgelingen verachten, genoodzaakt zijn te zeggen tot hun eigen grote beschaming: "Nu zien wij dat zij, en zij alleen, zalig zijn, die op Hem bebouwen."

Bij het zingen en biddend overdenken hiervan, moet ons hart niet slechts vervuld zijn van heilig ontzag voor God, maar ook opgeheven zijn door een blijmoedig vertrouwen in Christus in wiens middelaarschap wij onszelf en elkaar kunnen vertroosten en bemoedigen, Wij zijn de besnijding, die in Christus Jezus roemen.

Verzen 10-12

Psalm 2:10-12

Wij hebben hier de practische toepassing van deze Evangelieleer betreffende het koninkrijk van de Messias, bij wijze van vermaning aan de koningen en rechters van de aarde. Zij horen dat het tevergeefs is om Christus' regering tegen te staan, laat hen dan zo verstandig zijn er zich aan te onderwerpen. Hij, die macht heeft om hen te verderven, toont dat Hij geen lust heeft aan hun verderf, want Hij stelt hun de weg voor om gelukkig te zijn, Psalms 2:10. Zij, die wijs willen wezen, moeten zich laten onderwijzen, Psalms 2:10, en diegenen, die waarlijk wijs zijn, ontvangen onderricht uit het Woord van God. Koningen en rechters staan voor God op gelijke bodem met gewone personen, en voor hen is het even nodig om Godsdienstig te zijn als voor ieder ander. Zij, die aan anderen wet en recht geven, moeten de wet ontvangen van Christus, en dat zal hun wijsheid zijn. Wat tot hen gezegd wordt, wordt tot allen gezegd, en wordt van een ieder van ons geëist, maar de vermaning is tot koningen en rechters gericht vanwege de invloed, die hun voorbeeld op hun minderen zal uitoefenen, en omdat zij mannen waren van aanzien en macht, die de oprichting van Christus' koninkrijk hebben tegengestaan, Psalms 2:2. Wij worden hier vermaand:

I. Eerbied te hebben voor God, Psalms 2:11. Dat is de grote plicht van de natuurlijke Godsdienst. God is groot en oneindig ver boven ons, rechtvaardig en heilig, en vertoornd op ons, en daarom moeten wij Hem vrezen en beven voor Zijn aangezicht. Maar Hij is onze Heere en Meester, en wij zijn gehouden en verplicht om Hem te dienen, onze vriend en weldoener, en wij hebben reden om ons in Hem te verblijden. En dit alles is zeer goed bestaanbaar met elkaar, want:

1. Wij moeten God dienen in al de inzettingen van de Godsverering en in al de voorvallen en omstandigheden van een Godvruchtige levenswandel, maar met een heilige vreze, een ijverig waken over onszelf, en met eerbied voor Hem. Zelfs koningen, die door anderen gediend en gevreesd worden, moeten zelf God dienen en vrezen, er is oneindig meer afstand tussen hen en God, dan tussen de geringste van hun onderdanen en hen.

2. Wij moeten ons verblijden in God, in onderworpenheid aan Hem, wij mogen ons verblijden in andere dingen, maar met een heilig beven, als degenen, die weten welk een heerlijk en ijverig God Hij is, wiens oog altijd op ons gevestigd is, onze zaligheid moet gewerkt worden "met vreze en beven," Filipp. 2:1. Wij behoren ons te verblijden in de oprichting van het koninkrijk van Christus, maar er ons in te verblijden met beving, met een heilig ontzag voor Hem, een heilige vrees voor onszelf dat wij niet tekortkomen in onze plicht, en een tedere bezorgdheid voor de vele kostelijke. zielen voor welke Zijn Evangelie en koninkrijk een reuke des doods zijn ten dode. Wat het ook zij, waarin wij ons in deze wereld verblijden, het moet altijd met beving zijn, opdat wij niet ijdel worden in onze blijdschap, niet opgeblazen worden door de dingen in welke wij ons verblijden, en vanwege de onzekerheid ervan, en omdat door duizenderlei voorvallen en omstandigheden onze vreugde beneveld kan worden. "Zich te verheugen met beving is blijde te zijn als niet blijde zijnde," 1 Corinthiers 7:30.

II. Jezus Christus welkom te heten en ons aan Hem te onderwerpen, Psalms 2:12. Dit is de grote plicht van de Christelijke Godsdienst een plicht, die van allen geëist wordt, zelfs van koningen en rechters, en het is onze wijsheid en ons belang om er aan te voldoen.

Merk hier op, 1. Het gebod, dat hiervoor gegeven wordt: Kust de Zoon. Christus wordt de Zoon genoemd, omdat Hij als zodanig bekend werd gemaakt, Psalms 2:7. Gij zijt Mijn Zoon. Hij is de Zoon van God door eeuwige generatie, en als zodanig moet Hij door ons worden aangebeden. Hij is de "Zoon des mensen," de Middelaar, John 5:27, en dieswege moet Hij ontvangen worden, en moeten wij ons aan Hem onderwerpen. Hij wordt de Zoon geroemd om beide in te sluiten gelijk God dikwijls met nadruk de Vader genoemd wordt, omdat Hij de Vader is van onze Heere Jezus Christus, en in Hem onze Vader en wij voor die beide hoedanigheden het oog op Hem moeten hebben. Onze plicht jegens Christus wordt hier in overdrachtelijke zin aangeduid: Kust de Zoon, niet met een verraderlijke kus, zoals Judas Hem gekust heeft en zoals alle geveinsden Hem kussen, die voorgeven Hem te eren, maar Hem in werkelijkheid beledigen, doch met een gelovige kus.

a. Met een kus van verzoening en vriendschap, zoals Jakob en Ezau, laat de twist tussen ons en God geëindigd zijn, laat de daden van vijandschap ophouden, en laat ons vrede hebben met God in Christus, die onze vrede is.

b. Met een kus van de aanbidding en Godsdienstige verering, zij die afgoden aanbaden, kusten hen 1 Kings 19:18, Hosea 13:2. Laat ons er ons op toeleggen om de Heere Jezus te Beren en Hem de eer Zijns naams te geven. Hij is uw "Heere, buig u voor Hem neer," Psalms 45:11. Wij moeten "het Lam" aanbidden zowel als Hem, die op de troon zit, Revelation 5:9.

c. Met een kus van genegenheid en oprechte liefde: Kust de Zoon, treedt in een verbond van vriendschap met Hem, en laat Hem u zeer dierbaar en kostelijk zijn, bemint Hem boven allen en alles, bemint Hem in oprechtheid, bemint Hem veel, zoals zij Hem liefgehad heeft, aan wie veel vergeven was, en kust, ten teken daarvan, Zijn voeten, Luke 7:38.

d. Met een kus van gehechtheid en trouw, zoals Samuël Saul heeft gekust, 1 Samuel 10:1. "Zweert Hem hulde en trouw, onderwerpt u aan Zijn regering, neemt Zijn juk op u, en laat u regeren door Zijn wetten, stelt u ter beschikking van Zijn voorzienigheid, en zijt geheel toegewijd aan Zijn belangen.

2. De redenen om aan dit gebod kracht bij te zetten, zijn ontleend aan onze eigen belangen, waarvoor God in Zijn Evangelie toont zorg te hebben. Denkt aan:

A. Het gewisse verderf, dat wij tegemoet gaan indien wij Christus verwerpen: "Kust de Zoon, want het is op uw gevaar zo gij het niet doet."

a. "Het zal een grote terging voor Hem wezen, zo gij het laat, doet het dus opdat Hij niet toorne." De Vader is reeds toornig, de Zoon is de Middelaar, die het op zich neemt om ons met Hem te verzoenen, indien wij Hem nu veronachtzamen, dan "blijft des Vaders toorn op ons," John 3:36, en dat niet alleen, maar dan wordt er ook nog de toorn des Zoons aan toegevoegd aan wie niets meer mishaagt dan dat de aanbiedingen van Zijn genade versmaad en de bedoelingen ervan vernietigd worden. De Zoon kan toornen, hoewel Hij het Lam is, Hij is de Leeuw uit de stam van Juda, en de toorn van deze Koning, van deze Koning van de koningen zal als het brullen eens leeuws zijn, en zal zelfs de groten en de rijken en de oversten over duizend er toe uitdrijven om een schuilplaats te zoeken onder de bergen en steenrotsen, en het zal tevergeefs zijn, Revelation 6:16. Als de Zoon toornig is, wie zal dan voor ons tussenbeide treden? Er blijft dan geen slachtoffer meer over voor de zonde, er is geen andere naam, door welke wij kunnen zalig worden. Ongeloof is een zonde tegen het geneesmiddel.

b. Het zal een algeheel verderf voor u wezen, opdat gij niet van de weg vergaat. Of, volgens de lezing van anderen, op de weg vergaat. Op de weg uwer zonden, en van de weg uwer ijdele hoop, opdat uw weg niet verga," zoals Psalms 1:6, opdat het niet blijke dat gij de weg van de zaligheid hebt gemist. Christus is de weg, hoed u er voor van Hem, als uw weg tot God, te worden afgesneden." Het geeft te kennen dat zij op de weg waren, of het tenminste dachten, maar door Christus te veronachtzamen zijn zij van die weg vergaan, ervan af geraakt, hetgeen hun verderf nog zwaarder maakt, daar zij van de weg naar de hemel naar de hel gaan, niet ver zijn van het koninkrijk Gods en er toch nooit ingaan.

B. De zaligheid, die ons verzekerd is als wij ons aan Christus overgeven. Als Zijn toorn ontstoken is, al is het ook slechts een weinig, dan is het minste vonkje van dat vuur genoeg om de hoogste zondaar ongelukkig te maken zo het in zijn geweten valt, want het zal branden tot in de diepste hel. Nu zou men denken dat hierop zou volgen: "Wee degenen, die Hem verachten, als Zijn toorn ontbrand is" -maar de psalmist schrikt terug bij die gedachte en spreekt hen zalig, die aan dit oordeel ontkomen. Zij, die op Hem betrouwen en aldus Hem kussen, zijn in waarheid gelukzalig, maar inzonderheid zullen zij dit blijken te zijn als de toorn van Christus ontbrand is tegen de anderen. Zalig zullen zij zijn in de dag des toorns, die, door op Christus te vertrouwen Hem tot hun toevlucht en beschermer hebben gemaakt. Als het hart van anderen bezwijkt van vrees, zullen zij van blijdschap hun hoofd opheffen, en dan zullen zij, die thans Christus en Zijn volgelingen verachten, genoodzaakt zijn te zeggen tot hun eigen grote beschaming: "Nu zien wij dat zij, en zij alleen, zalig zijn, die op Hem bebouwen."

Bij het zingen en biddend overdenken hiervan, moet ons hart niet slechts vervuld zijn van heilig ontzag voor God, maar ook opgeheven zijn door een blijmoedig vertrouwen in Christus in wiens middelaarschap wij onszelf en elkaar kunnen vertroosten en bemoedigen, Wij zijn de besnijding, die in Christus Jezus roemen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-2.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile