Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Proverbs 6". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/proverbs-6.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Proverbs 6". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 6In dit hoofdstuk hebben wij:
I. Een waarschuwing tegen roekeloos borg worden, Proverbs 6:1..
II. Een bestraffing van luiheid, Proverbs 6:6.
III. Het karakter en het lot van een boosaardig man, Proverbs 6:12.
IV. Een bericht omtrent zeven dingen, die God haat, Proverbs 6:16..
V. Een vermaning, om ons gemeenzaam te maken met het Woord van God, Proverbs 6:20.
Vl. Een herhaalde waarschuwing voor de verderflijke gevolgen van de zonde van de hoererij, Proverbs 6:24. De zonde wordt ons hier ontraden door argumenten, ontleend aan onze wereldlijke belangen, want zij wordt niet alleen voorgesteld als ons verdoemende in de andere wereld, maar ook als ons verarmende in deze wereld.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 6In dit hoofdstuk hebben wij:
I. Een waarschuwing tegen roekeloos borg worden, Proverbs 6:1..
II. Een bestraffing van luiheid, Proverbs 6:6.
III. Het karakter en het lot van een boosaardig man, Proverbs 6:12.
IV. Een bericht omtrent zeven dingen, die God haat, Proverbs 6:16..
V. Een vermaning, om ons gemeenzaam te maken met het Woord van God, Proverbs 6:20.
Vl. Een herhaalde waarschuwing voor de verderflijke gevolgen van de zonde van de hoererij, Proverbs 6:24. De zonde wordt ons hier ontraden door argumenten, ontleend aan onze wereldlijke belangen, want zij wordt niet alleen voorgesteld als ons verdoemende in de andere wereld, maar ook als ons verarmende in deze wereld.
Verzen 1-5
Spreuken 6:1-5Het is de voortreffelijkheid van het Woord van God, dat het ons niet alleen Goddelijke wijsheid leert voor een andere wereld, maar menselijke voorzichtigheid voor deze wereld, opdat wij onze zaken met verstand regelen en besturen. En dit is een goede regel: Om het te vermijden borg te zijn, want daardoor komen dikwijls armoede en verderf in de gezinnen, waardoor die behaaglijkheid onder bloedverwanten teloor gaat, die hij in het vorige hoofdstuk had aanbevolen.
1. Wij moeten het borg-worden beschouwen als een strik, en het dienovereenkomstig weigeren, Proverbs 6:1, Proverbs 6:2. Het is al gevaarlijk genoeg voor een man om borg te worden voor zijn vriend, al is het ook iemand met wiens omstandigheden hij wel bekend is en van wiens trouw hij zich verzekerd kan houden, maar nog veel gevaarlijker is het om de hand daarvoor te geven aan een vreemde, borg te worden voor iemand die gij niet kent, van wie gij niet weet of hij bij machte is om te betalen, en of hij eerlijk is. Of de vreemdeling hier, aan wie de hand gegeven is, kan de schuldeiser zijn, de woekeraar, aan wie gij nu gebonden zijt, terwijl hij toch voor u een vreemdeling is, gij zijt hem niets schuldig, gij hebt niets van doen met hem gehad. Indien gij roekeloos zo'n verbintenis op u genomen hebt, hetzij er toe bepraat geworden, of omdat gij hoopt dat u op een andere tijd dezelfde dienst zal bewezen worden, zo weet dat gij verstrikt zijt met de redenen uws monds. Het werd gemakkelijk gedaan, door het spreken van een woord, uw handtekening te zetten op een stuk papier, een schuldbekentenis is spoedig ondertekend-maar het zal niet zo gemakkelijk zijn om er weer af te komen, gij zijt gevangen in een strik, meer dan gij weet of denkt. Zie hoe weinig reden wij hebben om de zonden van de tong gering te achten, als wij door een woord van onze mond schuldenaars kunnen worden van de mensen, en er aan blootgesteld kunnen worden dat zij gerechtelijk tegen ons optreden, door de woorden van onze mond kunnen wij onderhevig worden aan Gods gerechtigheid en aldus kunnen wij verstrikt zijn. Het is niet waar, dat woorden slechts wind zijn, zij zijn dikwijls strikken.
2. Als wij in de strik getrokken zijn, dan zal het onze wijsheid wezen, om door alle middelen en met alle mogelijke spoed er uit te komen, Proverbs 6:3. Voor het ogenblik slaapt die zaak, wij horen er niets van, de schuld wordt niet ingevorderd, de hoofdpersoon zegt: Vrees niet, wij zullen wel zorgen dat alles goed uitkomt. Maar de schuldbekentenis is toch nog van kracht, de interest loopt op, de schuldeiser kan tot u komen wanneer hij wil, en hij kan misschien streng en haastig zijn. De hoofdpersoon kan blijken of een schelm te zijn, of onmachtig om te betalen, en dan moet gij uw vrouw en kinderen beroven, uw gezin tot ondergang brengen, om te betalen voor hetgeen gij niet gegeten hebt en niet gedronken hebt. En daarom: red u, rust niet voordat of de schuldeiser u uw schuldbekentenis teruggeeft, of de hoofdpersoon u tegenwaarborg gegeven heeft, als gij in de hand uws naasten gekomen zijt, en hij in het voordeel tegen u is, dan is het de tijd niet om te dreigen, of heftige woorden te spreken (dat zal slechts prikkelen en de zaak nog erger maken), maar onderwerp u, verzoek en smeek om kwijtschelding, smeek er om op uw knieen en geef hem al de goede woorden, die gij kunt, vraag uw vrienden om voor u te spreken, laat niets onbeproefd, totdat ge met uw wederpartij overeengekomen zijt en de zaak vereffend is, zodat uw schuldbekentenis niet tegen u en de uwen gebruikt wordt. Dat is een zorg, die uw slaap wel kan storen, en laat haar het doen, totdat ge uit de moeilijkheid zijt. Laat uw ogen geen slaap toe totdat gij u gered hebt Strijd en worstel tot het uiterste, en haast u, zoals een ree of een vogel zich redt uit de strik des vogelvangers of des jagers. Uitstel is gevaarlijk, en flauwe zwakke pogingen zullen niet baten. Zie welk een zorg God gedragen heeft in Zijn Woord, om de mensen goede beheerders te maken van hun bezittingen en hen voorzichtigheid te leren in het besturen ervan. De Godzaligheid heeft geboden, zowel als beloften, die betrekking hebben op het tegenwoordige leven.
Maar hoe moeten wij dit verstaan? Wij moeten niet denken dat het in ieder geval ongeoorloofd is om borg te worden voor een ander, het kan een daad van gerechtigheid of van barmhartigheid zijn. Hij, die vrienden heeft, kan reden zien om zich in zo'n geval vriendelijk te betonen, en dan is het geen daad van onvoorzichtigheid. Paulus is borg geworden voor Onesimus, Filemon: 19.. We kunnen een jonge man aan een zaak helpen, die wij kennen als eerlijk en vlijtig, en hem crediet verschaffen, door borg voor hem te blijven, en aldus bewijzen wij hem een grote dienst zonder schade of nadeel voor onszelf. Maar.
a. Het is ieders wijsheid, om zich zoveel mogelijk vrij van schulden te houden, want het is een belemmering voor hem, het verstrikt hem in de wereld, brengt hem in gevaar van onrecht te doen, of onrecht te lijden, die ontleent is des leners knecht, en maakt zich in vele opzichten tot een slaaf van de wereld. Daarom moeten Christenen, die duur gekocht zijn, zich niet aldus, zonder noodzaak, tot dienstknechten van de mensen maken, 1 Corinthiers 7:23.
b. Het is grote dwaasheid om ons met behoeftige lieden te verstrikken, aansprakelijk te worden voor hun schulden, die telkens en nogmaals en altijd maar weer geld opnemen, zoals wij zeggen, uit het ene gat in het andere, want tien tegen een, of het wordt vroeg of laat op ons dak geschoven. Een man moet nooit borg blijven voor meer dan hij in staat en bereid is om te betalen, en betalen kan zonder zijn eigen gezin tekort te doen, in geval dat de hoofdpersoon in gebreke blijft want hij behoort het te beschouwen als een schuld, die hij zelf heeft gemaakt. "Blijf niet borg boven uw vermogen, want als gij borg zijt, moet gij voor de betaling zorgen," Ecclesiasticus 8:13.
c. Als wij ons dwaselijk verstrikt hebben, dan zullen wij al ons verstand moeten gebruiken, om zo spoedig mogelijk uit de strik los te komen, geen tijd te verliezen geen moeite te sparen, voor geen onderwerping terug te deinzen om ons veiligheid en rust te verschaffen, en onze zaken in een goede toestand te brengen. Het is beter om ons aan een schikking te onderwerpen, dan ons te ruïneren door stijf op ons stuk te staan. Sterk uw naaste door u te bevrijden van uw verbintenissen voor hem, want een roekeloos borg blijven is evenzeer het bederf voor vriendschap, als een voorzichtig welberaden borg blijven een versterking ervan is.
d. Laat ons oppassen om op generlei wijs schuldig te worden aan anderer zonden tegen God, 1 Timothy 5:22, want dat is erger en veel gevaarlijker dan aansprakelijk te zijn voor de schulden van anderen. En zo wij al die zorg moeten dragen om onze schulden aan de mensen kwijtgescholden te krijgen, veel meer nog moet het onze zorg wezen om met God verzoend te worden: " Onderwerp u aan Hem, verzeker u van Christus uw vriend, om voor u tussenbeide te treden, bid vurig dat uw zonden vergeven mogen worden, en dat gij gered moogt worden van neer te dalen in de kuil, en het zal niet tevergeefs zijn. Laat uw ogen geen slaap toe, noch uw oogleden sluimering voordat dit geschied is."
Verzen 1-5
Spreuken 6:1-5Het is de voortreffelijkheid van het Woord van God, dat het ons niet alleen Goddelijke wijsheid leert voor een andere wereld, maar menselijke voorzichtigheid voor deze wereld, opdat wij onze zaken met verstand regelen en besturen. En dit is een goede regel: Om het te vermijden borg te zijn, want daardoor komen dikwijls armoede en verderf in de gezinnen, waardoor die behaaglijkheid onder bloedverwanten teloor gaat, die hij in het vorige hoofdstuk had aanbevolen.
1. Wij moeten het borg-worden beschouwen als een strik, en het dienovereenkomstig weigeren, Proverbs 6:1, Proverbs 6:2. Het is al gevaarlijk genoeg voor een man om borg te worden voor zijn vriend, al is het ook iemand met wiens omstandigheden hij wel bekend is en van wiens trouw hij zich verzekerd kan houden, maar nog veel gevaarlijker is het om de hand daarvoor te geven aan een vreemde, borg te worden voor iemand die gij niet kent, van wie gij niet weet of hij bij machte is om te betalen, en of hij eerlijk is. Of de vreemdeling hier, aan wie de hand gegeven is, kan de schuldeiser zijn, de woekeraar, aan wie gij nu gebonden zijt, terwijl hij toch voor u een vreemdeling is, gij zijt hem niets schuldig, gij hebt niets van doen met hem gehad. Indien gij roekeloos zo'n verbintenis op u genomen hebt, hetzij er toe bepraat geworden, of omdat gij hoopt dat u op een andere tijd dezelfde dienst zal bewezen worden, zo weet dat gij verstrikt zijt met de redenen uws monds. Het werd gemakkelijk gedaan, door het spreken van een woord, uw handtekening te zetten op een stuk papier, een schuldbekentenis is spoedig ondertekend-maar het zal niet zo gemakkelijk zijn om er weer af te komen, gij zijt gevangen in een strik, meer dan gij weet of denkt. Zie hoe weinig reden wij hebben om de zonden van de tong gering te achten, als wij door een woord van onze mond schuldenaars kunnen worden van de mensen, en er aan blootgesteld kunnen worden dat zij gerechtelijk tegen ons optreden, door de woorden van onze mond kunnen wij onderhevig worden aan Gods gerechtigheid en aldus kunnen wij verstrikt zijn. Het is niet waar, dat woorden slechts wind zijn, zij zijn dikwijls strikken.
2. Als wij in de strik getrokken zijn, dan zal het onze wijsheid wezen, om door alle middelen en met alle mogelijke spoed er uit te komen, Proverbs 6:3. Voor het ogenblik slaapt die zaak, wij horen er niets van, de schuld wordt niet ingevorderd, de hoofdpersoon zegt: Vrees niet, wij zullen wel zorgen dat alles goed uitkomt. Maar de schuldbekentenis is toch nog van kracht, de interest loopt op, de schuldeiser kan tot u komen wanneer hij wil, en hij kan misschien streng en haastig zijn. De hoofdpersoon kan blijken of een schelm te zijn, of onmachtig om te betalen, en dan moet gij uw vrouw en kinderen beroven, uw gezin tot ondergang brengen, om te betalen voor hetgeen gij niet gegeten hebt en niet gedronken hebt. En daarom: red u, rust niet voordat of de schuldeiser u uw schuldbekentenis teruggeeft, of de hoofdpersoon u tegenwaarborg gegeven heeft, als gij in de hand uws naasten gekomen zijt, en hij in het voordeel tegen u is, dan is het de tijd niet om te dreigen, of heftige woorden te spreken (dat zal slechts prikkelen en de zaak nog erger maken), maar onderwerp u, verzoek en smeek om kwijtschelding, smeek er om op uw knieen en geef hem al de goede woorden, die gij kunt, vraag uw vrienden om voor u te spreken, laat niets onbeproefd, totdat ge met uw wederpartij overeengekomen zijt en de zaak vereffend is, zodat uw schuldbekentenis niet tegen u en de uwen gebruikt wordt. Dat is een zorg, die uw slaap wel kan storen, en laat haar het doen, totdat ge uit de moeilijkheid zijt. Laat uw ogen geen slaap toe totdat gij u gered hebt Strijd en worstel tot het uiterste, en haast u, zoals een ree of een vogel zich redt uit de strik des vogelvangers of des jagers. Uitstel is gevaarlijk, en flauwe zwakke pogingen zullen niet baten. Zie welk een zorg God gedragen heeft in Zijn Woord, om de mensen goede beheerders te maken van hun bezittingen en hen voorzichtigheid te leren in het besturen ervan. De Godzaligheid heeft geboden, zowel als beloften, die betrekking hebben op het tegenwoordige leven.
Maar hoe moeten wij dit verstaan? Wij moeten niet denken dat het in ieder geval ongeoorloofd is om borg te worden voor een ander, het kan een daad van gerechtigheid of van barmhartigheid zijn. Hij, die vrienden heeft, kan reden zien om zich in zo'n geval vriendelijk te betonen, en dan is het geen daad van onvoorzichtigheid. Paulus is borg geworden voor Onesimus, Filemon: 19.. We kunnen een jonge man aan een zaak helpen, die wij kennen als eerlijk en vlijtig, en hem crediet verschaffen, door borg voor hem te blijven, en aldus bewijzen wij hem een grote dienst zonder schade of nadeel voor onszelf. Maar.
a. Het is ieders wijsheid, om zich zoveel mogelijk vrij van schulden te houden, want het is een belemmering voor hem, het verstrikt hem in de wereld, brengt hem in gevaar van onrecht te doen, of onrecht te lijden, die ontleent is des leners knecht, en maakt zich in vele opzichten tot een slaaf van de wereld. Daarom moeten Christenen, die duur gekocht zijn, zich niet aldus, zonder noodzaak, tot dienstknechten van de mensen maken, 1 Corinthiers 7:23.
b. Het is grote dwaasheid om ons met behoeftige lieden te verstrikken, aansprakelijk te worden voor hun schulden, die telkens en nogmaals en altijd maar weer geld opnemen, zoals wij zeggen, uit het ene gat in het andere, want tien tegen een, of het wordt vroeg of laat op ons dak geschoven. Een man moet nooit borg blijven voor meer dan hij in staat en bereid is om te betalen, en betalen kan zonder zijn eigen gezin tekort te doen, in geval dat de hoofdpersoon in gebreke blijft want hij behoort het te beschouwen als een schuld, die hij zelf heeft gemaakt. "Blijf niet borg boven uw vermogen, want als gij borg zijt, moet gij voor de betaling zorgen," Ecclesiasticus 8:13.
c. Als wij ons dwaselijk verstrikt hebben, dan zullen wij al ons verstand moeten gebruiken, om zo spoedig mogelijk uit de strik los te komen, geen tijd te verliezen geen moeite te sparen, voor geen onderwerping terug te deinzen om ons veiligheid en rust te verschaffen, en onze zaken in een goede toestand te brengen. Het is beter om ons aan een schikking te onderwerpen, dan ons te ruïneren door stijf op ons stuk te staan. Sterk uw naaste door u te bevrijden van uw verbintenissen voor hem, want een roekeloos borg blijven is evenzeer het bederf voor vriendschap, als een voorzichtig welberaden borg blijven een versterking ervan is.
d. Laat ons oppassen om op generlei wijs schuldig te worden aan anderer zonden tegen God, 1 Timothy 5:22, want dat is erger en veel gevaarlijker dan aansprakelijk te zijn voor de schulden van anderen. En zo wij al die zorg moeten dragen om onze schulden aan de mensen kwijtgescholden te krijgen, veel meer nog moet het onze zorg wezen om met God verzoend te worden: " Onderwerp u aan Hem, verzeker u van Christus uw vriend, om voor u tussenbeide te treden, bid vurig dat uw zonden vergeven mogen worden, en dat gij gered moogt worden van neer te dalen in de kuil, en het zal niet tevergeefs zijn. Laat uw ogen geen slaap toe, noch uw oogleden sluimering voordat dit geschied is."
Verzen 6-11
Spreuken 6:6-11In deze verzen wendt Salomo zich tot de luiaard, die zijn gemak liefheeft, in ledigheid zijn dagen doorbrengt, op geen zaken, geen werk, achtslaat, en in het bijzonder zorgeloos is omtrent de Godsdienst. Luiheid leidt even gewis tot armoede als roekeloos borg blijven, hoewel die weg er heen niet zo kort is.
Hij spreekt hier tot de luiaard.
I. Bij wijze van onderricht, Proverbs 6:6. Hij zendt hem naar school, want luiaards moeten onderwezen worden. Hij brengt hem zelf naar school, garant als de leerling zich geen moeite wil geven, dan moet de meester zoveel te meer moeite doen. De luiaard wil niet bij hem ter school gaan, dromende leerlingen zullen nooit van wakkere leermeesters houden, en daarom heeft hij een andere school voor hem gevonden, zo'n lage school als hij slechts kan wensen. Let op:
1. De onderwijzer, bij wie hij ter school wordt gezonden: Ga tot de mier, tot de bij aldus de LXX. De mens is geleerder dan de beesten van de aarde en wijzer dan het gevogelte des hemels, maar hij is zo ontaard, dat hij van de geringste insecten wijsheid kan leren en door hen beschaamd kan worden gemaakt. Als wij de verwonderlijke schranderheid van de mindere schepselen opmerken, dan moeten wij niet alleen aan de God van de natuur eer geven, die hen aldus wonderlijk gemaakt heeft, maar voor onszelf onderricht ontvangen, door de gewone dingen uit een geestelijk oogpunt te bezien, kunnen wij ons de dingen Gods begrijpelijk maken en er gemeenzaam mee bekend worden.
2. De inspanning van de geest, die gevorderd wordt om van deze onderwijzer te kunnen leren. Zie, overdenk, haar wegen. De luiaard is lui omdat hij niet overdenkt, niet nadenkt. En nooit zullen wij, hetzij uit de werken of uit het Woord van God, iets met goed gevolg leren, tenzij wij er ons toe zetten om er over na te denken. Wij moeten, inzonderheid als wij anderen willen navolgen in hetgeen goed is, hun wegen zien en overdenken, naarstig letten op hetgeen zij doen, opdat wij evenzo doen, Filipp. 3:17.
3. De les, die geleerd moet worden. In het algemeen: leer wijsheid, overdenk en word wijs, dat is de zaak, die wij bij al ons leren op het oog moeten hebben, niet alleen om kennis te verkrijgen, maar om wijs te wezen. In het bijzonder: Leer brood te bereiden in de zomer, dat is:
a. Wij moeten zorgen voor hiernamaals, en niet slechts denken aan het heden, niet alles opeten en niets opleggen, maar in de tijd van vergaderen opleggen voor de tijd van uitgeven. Zo zorgzaam moeten wij wezen in onze wereldlijke aangelegenheden, niet met angstige bezorgdheid, maar met een verstandig vooruitzien, opleggen voor de winter, voor moeilijke tijden en voorkomende behoeften, en voor de oude dag. En nog veel meer voor de zaken van onze ziel. Wij moeten brood, spijs, bereiden, hetgeen degelijk is, ergens toe deugt. Bij het genieten en gebruik maken van de middelen van de genade moet gij voorzien voor de tijd, wanneer gij er gebrek aan hebt, in het leven voor de dood, in de tijd voor de eeuwigheid, in de proeftijd en de tijd van voorbereiding moeten wij voorzien voor de tijd van de vergelding.
b. Wij moeten arbeiden en ons moeite geven in onze zaken ja, al werken wij ook onder ongerieflijke omstandigheden, namelijk in de zomer, als het weer heet is, dan is de mier bezig spijs te vergaderen en weg te brengen, dan geeft zij niet toe aan gemakzucht, dan denkt zij niet aan vermaak, zoals de sprinkhaan, die piept en dartelt in de zomer, maar in de winter omkomt. De mieren helpen elkaar, als de ene een graankorrel heeft, die te groot is voor haar om haar naar huis te dragen, dan komen de anderen haar te hulp.
c. Wij moeten de gelegenheden waarnemen, wij moeten spijs vergaderen als zij te verkrijgen is, zo als de mier het doet in de zomer en in de oogst, in de geschikte tijd. Het is onze wijsheid om gebruik te maken van de tijd, terwijl die ons gunstig is, omdat datgene dan gedaan kan worden, wat op een andere tijd niet of niet zo goed gedaan kan worden. Wandelt, terwijl gij het licht hebt.
4. De voordelen, die wij hebben door deze les te leren, boven die welke de mier heeft en die onze luiheid en onachtzaamheid zullen verzwaren als wij onze tijd verluieren. Ze heeft geen gids, geen opzieners, geen heersers, maar handelt uit eigen beweging, het instinct van de natuur volgende, des te meer schande voor ons, die niet aldus de aanwijzingen volgen van ons verstand en geweten, hoewel wij daarenboven nog ouders, leermeesters, leraren en magistraten hebben, om ons te herinneren aan onze plicht, om ons te bestraffen voor het verzuimen ervan, ons er toe op te wekken, ons er in te leiden en te besturen, ons ter verantwoording ervan te roepen. Hoe meer hulp wij hebben voor het werken van onze eigen zaligheid, hoe minder te verontschuldigen wij zijn zo wij haar veronachtzamen.
II. Bij wijze van bestraffing, Proverbs 6:9. In deze verzen:
1. Richt hij vermaningen tot de luiaard, hij bestraft hem, redeneert met hem, roept hem tot zijn werk, zoals een meester zijn dienstknecht, die zich verslapen heeft: "Hoelang zult gij, luiaard, slapen? Hoe lang zoudt gij willen slapen, als men u begaan liet? Wanneer zult gij vinden dat het tijd is om op te staan?" Luiaards moeten wakker geroepen worden met een: Hoelang? Dit is van toepassing,
a. Op hen, die traag zijn in hun werk en hun plicht in de plichten van hun bijzondere roeping als mensen, of van hun algemene roeping als Christenen. "Hoelang zult gij uw tijd verspillen, en wanneer zult gij hem beter besteden? Hoelang zult gij uw gemak liefhebben, en wanneer zult gij leren u zelf te verloochenen en u moeite te geven? Hoelang zult gij uw talenten begraven, en wanneer zult gij beginnen er handel mee te doen? Hoelang zult gij uitstellen, en verschuiven, en uw gelegenheden verbeuzelen, als een, die op het hiernamaals geen achtslaat, en wanneer zult gij uzelf opwekken om te doen wat gij te doen hebt, en dat, zo het niet gedaan wordt, u voor eeuwig rampzalig zal doen zijn?
b. Op hen, die gerust zijn op de weg van de zonde en van het gevaar. "Hebt gij nog niet lang genoeg geslapen? Is het niet reeds ver op de dag? Roept uw Meester u niet? Zijn de Filistijnen niet over u? Wanneer dan zult gij opstaan?"
2. Hij stelt in het licht hoe beuzelachtig zijn verontschuldigingen zijn, en toont aan hoe bespottelijk hij zich maakt. Als hij geroepen wordt rekt hij zich nog eens uit, en vraagt om nog een weinig slaap, alsof hij om een aalmoes vroeg. hij denkt nooit genoeg te hebben, en toch, als hij geroepen wordt, zegt hij dat hij zo dadelijk komen zal. Zo blijft het grote werk des mensen ongedaan, door nog een weinig uitgesteld te worden, "de die in diem van dag tot dag," en zo verliezen de mensen al hun tijd door het tegenwoordige ogenblik verloren te laten gaan, nog een weinig slapens blijkt een eeuwige slaap geworden te zijn, Slaap nu voort, en rust.
3. Hij waarschuwt hem getrouwelijk voor de gevolgen van zijn luiheid, Proverbs 6:11..
a. Zo zal uw armoede u overkomen. Armoede zal gewis komen over hen, die traag en lui zijn in hun zaken, indien de mensen hun zaken veronachtzamen, dan zullen zij niet alleen niet vooruitgaan, maar zij zullen achteruitgaan, hij, die zijn zaken overhoop laat, zal ze spoedig te gronde zien gaan en zijn goed gaan verkwanselen. Geestelijke armoede komt over hen, die lui en traag zijn in de dienst van God, diegenen zullen gebrek hebben aan olie, als zij haar moeten gebruiken, die er hun vaten niet mee vullen.
b. "Zij zal stil en onmerkbaar over u komen, stap voor stap, als een wandelaar, maar komen zal zij ten laatste." Zij zal u zo naakt en bloot laten, alsof gij door een straatrover waart beroofd, aldus bisschop Patrick.
c. Zij zal onweerstaanbaar komen, als een gewapend man, die gij niet kunt weerstaan, voor wiens macht gij zult moeten zwichten.
Verzen 6-11
Spreuken 6:6-11In deze verzen wendt Salomo zich tot de luiaard, die zijn gemak liefheeft, in ledigheid zijn dagen doorbrengt, op geen zaken, geen werk, achtslaat, en in het bijzonder zorgeloos is omtrent de Godsdienst. Luiheid leidt even gewis tot armoede als roekeloos borg blijven, hoewel die weg er heen niet zo kort is.
Hij spreekt hier tot de luiaard.
I. Bij wijze van onderricht, Proverbs 6:6. Hij zendt hem naar school, want luiaards moeten onderwezen worden. Hij brengt hem zelf naar school, garant als de leerling zich geen moeite wil geven, dan moet de meester zoveel te meer moeite doen. De luiaard wil niet bij hem ter school gaan, dromende leerlingen zullen nooit van wakkere leermeesters houden, en daarom heeft hij een andere school voor hem gevonden, zo'n lage school als hij slechts kan wensen. Let op:
1. De onderwijzer, bij wie hij ter school wordt gezonden: Ga tot de mier, tot de bij aldus de LXX. De mens is geleerder dan de beesten van de aarde en wijzer dan het gevogelte des hemels, maar hij is zo ontaard, dat hij van de geringste insecten wijsheid kan leren en door hen beschaamd kan worden gemaakt. Als wij de verwonderlijke schranderheid van de mindere schepselen opmerken, dan moeten wij niet alleen aan de God van de natuur eer geven, die hen aldus wonderlijk gemaakt heeft, maar voor onszelf onderricht ontvangen, door de gewone dingen uit een geestelijk oogpunt te bezien, kunnen wij ons de dingen Gods begrijpelijk maken en er gemeenzaam mee bekend worden.
2. De inspanning van de geest, die gevorderd wordt om van deze onderwijzer te kunnen leren. Zie, overdenk, haar wegen. De luiaard is lui omdat hij niet overdenkt, niet nadenkt. En nooit zullen wij, hetzij uit de werken of uit het Woord van God, iets met goed gevolg leren, tenzij wij er ons toe zetten om er over na te denken. Wij moeten, inzonderheid als wij anderen willen navolgen in hetgeen goed is, hun wegen zien en overdenken, naarstig letten op hetgeen zij doen, opdat wij evenzo doen, Filipp. 3:17.
3. De les, die geleerd moet worden. In het algemeen: leer wijsheid, overdenk en word wijs, dat is de zaak, die wij bij al ons leren op het oog moeten hebben, niet alleen om kennis te verkrijgen, maar om wijs te wezen. In het bijzonder: Leer brood te bereiden in de zomer, dat is:
a. Wij moeten zorgen voor hiernamaals, en niet slechts denken aan het heden, niet alles opeten en niets opleggen, maar in de tijd van vergaderen opleggen voor de tijd van uitgeven. Zo zorgzaam moeten wij wezen in onze wereldlijke aangelegenheden, niet met angstige bezorgdheid, maar met een verstandig vooruitzien, opleggen voor de winter, voor moeilijke tijden en voorkomende behoeften, en voor de oude dag. En nog veel meer voor de zaken van onze ziel. Wij moeten brood, spijs, bereiden, hetgeen degelijk is, ergens toe deugt. Bij het genieten en gebruik maken van de middelen van de genade moet gij voorzien voor de tijd, wanneer gij er gebrek aan hebt, in het leven voor de dood, in de tijd voor de eeuwigheid, in de proeftijd en de tijd van voorbereiding moeten wij voorzien voor de tijd van de vergelding.
b. Wij moeten arbeiden en ons moeite geven in onze zaken ja, al werken wij ook onder ongerieflijke omstandigheden, namelijk in de zomer, als het weer heet is, dan is de mier bezig spijs te vergaderen en weg te brengen, dan geeft zij niet toe aan gemakzucht, dan denkt zij niet aan vermaak, zoals de sprinkhaan, die piept en dartelt in de zomer, maar in de winter omkomt. De mieren helpen elkaar, als de ene een graankorrel heeft, die te groot is voor haar om haar naar huis te dragen, dan komen de anderen haar te hulp.
c. Wij moeten de gelegenheden waarnemen, wij moeten spijs vergaderen als zij te verkrijgen is, zo als de mier het doet in de zomer en in de oogst, in de geschikte tijd. Het is onze wijsheid om gebruik te maken van de tijd, terwijl die ons gunstig is, omdat datgene dan gedaan kan worden, wat op een andere tijd niet of niet zo goed gedaan kan worden. Wandelt, terwijl gij het licht hebt.
4. De voordelen, die wij hebben door deze les te leren, boven die welke de mier heeft en die onze luiheid en onachtzaamheid zullen verzwaren als wij onze tijd verluieren. Ze heeft geen gids, geen opzieners, geen heersers, maar handelt uit eigen beweging, het instinct van de natuur volgende, des te meer schande voor ons, die niet aldus de aanwijzingen volgen van ons verstand en geweten, hoewel wij daarenboven nog ouders, leermeesters, leraren en magistraten hebben, om ons te herinneren aan onze plicht, om ons te bestraffen voor het verzuimen ervan, ons er toe op te wekken, ons er in te leiden en te besturen, ons ter verantwoording ervan te roepen. Hoe meer hulp wij hebben voor het werken van onze eigen zaligheid, hoe minder te verontschuldigen wij zijn zo wij haar veronachtzamen.
II. Bij wijze van bestraffing, Proverbs 6:9. In deze verzen:
1. Richt hij vermaningen tot de luiaard, hij bestraft hem, redeneert met hem, roept hem tot zijn werk, zoals een meester zijn dienstknecht, die zich verslapen heeft: "Hoelang zult gij, luiaard, slapen? Hoe lang zoudt gij willen slapen, als men u begaan liet? Wanneer zult gij vinden dat het tijd is om op te staan?" Luiaards moeten wakker geroepen worden met een: Hoelang? Dit is van toepassing,
a. Op hen, die traag zijn in hun werk en hun plicht in de plichten van hun bijzondere roeping als mensen, of van hun algemene roeping als Christenen. "Hoelang zult gij uw tijd verspillen, en wanneer zult gij hem beter besteden? Hoelang zult gij uw gemak liefhebben, en wanneer zult gij leren u zelf te verloochenen en u moeite te geven? Hoelang zult gij uw talenten begraven, en wanneer zult gij beginnen er handel mee te doen? Hoelang zult gij uitstellen, en verschuiven, en uw gelegenheden verbeuzelen, als een, die op het hiernamaals geen achtslaat, en wanneer zult gij uzelf opwekken om te doen wat gij te doen hebt, en dat, zo het niet gedaan wordt, u voor eeuwig rampzalig zal doen zijn?
b. Op hen, die gerust zijn op de weg van de zonde en van het gevaar. "Hebt gij nog niet lang genoeg geslapen? Is het niet reeds ver op de dag? Roept uw Meester u niet? Zijn de Filistijnen niet over u? Wanneer dan zult gij opstaan?"
2. Hij stelt in het licht hoe beuzelachtig zijn verontschuldigingen zijn, en toont aan hoe bespottelijk hij zich maakt. Als hij geroepen wordt rekt hij zich nog eens uit, en vraagt om nog een weinig slaap, alsof hij om een aalmoes vroeg. hij denkt nooit genoeg te hebben, en toch, als hij geroepen wordt, zegt hij dat hij zo dadelijk komen zal. Zo blijft het grote werk des mensen ongedaan, door nog een weinig uitgesteld te worden, "de die in diem van dag tot dag," en zo verliezen de mensen al hun tijd door het tegenwoordige ogenblik verloren te laten gaan, nog een weinig slapens blijkt een eeuwige slaap geworden te zijn, Slaap nu voort, en rust.
3. Hij waarschuwt hem getrouwelijk voor de gevolgen van zijn luiheid, Proverbs 6:11..
a. Zo zal uw armoede u overkomen. Armoede zal gewis komen over hen, die traag en lui zijn in hun zaken, indien de mensen hun zaken veronachtzamen, dan zullen zij niet alleen niet vooruitgaan, maar zij zullen achteruitgaan, hij, die zijn zaken overhoop laat, zal ze spoedig te gronde zien gaan en zijn goed gaan verkwanselen. Geestelijke armoede komt over hen, die lui en traag zijn in de dienst van God, diegenen zullen gebrek hebben aan olie, als zij haar moeten gebruiken, die er hun vaten niet mee vullen.
b. "Zij zal stil en onmerkbaar over u komen, stap voor stap, als een wandelaar, maar komen zal zij ten laatste." Zij zal u zo naakt en bloot laten, alsof gij door een straatrover waart beroofd, aldus bisschop Patrick.
c. Zij zal onweerstaanbaar komen, als een gewapend man, die gij niet kunt weerstaan, voor wiens macht gij zult moeten zwichten.
Verzen 12-19
Spreuken 6:12-19Salomo beschrijft ons hier:
I. Het karakter van iemand, die boosaardig is voor de mens en gevaarlijk is in de omgang. De luiaards, die niets doen, moeten veroordeeld worden, veel meer nog moeten zij veroordeeld worden die kwaad doen, en er zich op toeleggen, om al het kwaad te doen, dat zij kunnen. Het is een ondeugend persoon van wie hier gesproken wordt, in het Hebreeuws wordt hij een Belialsmens genoemd. Die term moet in de overzetting behouden worden want hij wordt dikwijls in de Schrift gebruikt, en dit is er de verklaring van.
Merk op:
1. Hoe een Belialsmens hier beschreven wordt. Hij is een slecht man die er zijn handwerk van maakt om kwaad te doen, inzonderheid met zijn tong, hij gaat met verkeerdheden zijns monds om, en brengt aldus zijn plannen tot stand, Proverbs 6:12, door liegen en lijnrecht in te gaan tegen God en de mens. Hij zegt en doet alles:
a. Zeer listiglijk en met bedoeling, hij heeft de listigheid van de slang, en voert zijn plannen uit met groot overleg en behendigheid, Proverbs 6:13, met zijn ogen, met zijn voeten, met zijn vingeren drukt hij zijn boosaardigheid uit, als hij haar niet durft uit spreken, zo verstaan het sommigen, of liever: zo brengt hij zijn komplot ten uitvoer. Diegenen om hem heen, die hij als werktuigen gebruikt van zijn boosaardigheid, verstaan de betekenis van een wenk van zijn ogen, het stampen van zijn voeten, de minste bewegingen van zijn vingeren. Hij geeft orders voor kwaad doen, en wil toch niet dat men dit denken zal, hij heeft een manier om hetgeen hij doet te verbergen, zodat hij niet verdacht wordt. Hij is een gesloten, gereserveerd man, diegenen alleen zullen in het geheim worden gelaten, die bereid zijn alles te doen wat hij wil, hij is een listig man, hij houdt er een eigen taal op na, waarmee een eerlijk man niet bekend is, noch wenst bekend te worden gemaakt.
b. Zeer boosaardiglijk en met slechte bedoelingen. Het is niet zozeer eerzucht, of geldgierigheid, die in zijn hart is, als wel verkeerdheden, boosaardigheid en kwaadwilligheid. Het is niet zozeer zijn streven om zichzelf te verrijken en te verhogen, als wel om aan degenen, die om hem heen zijn, kwaad te doen, een ondienst te doen. Voortdurend smeedt hij kwaad, zuiver en alleen om kwaad te doen, een Belialsmens inderdaad, een duivelsmens, hem gelijkende, niet alleen in listigheid maar ook in boosaardigheid.
2. Wat zijn oordeel is, Proverbs 6:15. Zijn verderf zal komen, hij zal verbroken worden, hij die kwaad heeft gesmeed zal in kwaad vallen. Zijn verderf zal komen:
a. Zonder voorafgaande waarschuwing, het zal haastelijk komen, hij zal schielijk verbroken worden, om hem te straffen voor al de boze kunstgrepen, die hij te werk heeft gesteld om de mensen in zijn strikken te vangen.
b. Zonder dat het te verhelpen zal zijn, hij zal onherstelbaar verbroken worden, en nooit meer kunnen geheeld worden, hij zal verbroken worden dat er geen genezen aan zij. Welke hulp of verlichting kan hij verwachten, die voor alle mensen onvriendelijk is geweest, aan iedereen slechte diensten heeft bewezen? Hij "zal tot zijn einde komen en zal geen helper hebben," Daniel 11:45.
II. Een lijst van de dingen, die zeer bijzonder hatelijk zijn voor God, welke alle over het algemeen gevonden worden in die Belialsmensen, welke hij in de vorige verzen heeft beschreven, het laatste ervan, het zevende schijnt inzonderheid bedoeld te zijn omdat hij zegt dat het zes, ja zeven zijn, het behoort tot zijn karakter, dat hij onenigheid werkt, God haat de zonde, Hij haat iedere zonde Hij kan er nooit mee verzoend worden, Hij haat niets anders dan de zonde. Maar er zijn sommige zonden, die Hij zeer bijzonder haat, en allen, die hier genoemd worden, zijn schadelijk voor onze naasten. Het is een blijk van Gods liefde voor het menselijk geslacht, dat die zonden zeer bijzonder tergend voor Hem zijn, die schadelijk zijn voor de aangenaamheid van het menselijk leven en de menselijke samenleving. Belialsmensen moeten daarom verwachten, dat hun verderf plotseling over hen zal komen zonder dat er genezing aan is, omdat hun praktijken van zodanige aard zijn, dat de Heere ze haat, ze Hem een gruwel zijn, Proverbs 6:16. Er is ons geen dank verschuldigd, dat wij de dingen, die God haat, in anderen haten, wij moeten ze haten in onszelf.
1. Hoogmoed, verwaandheid, een hoge dunk van onszelf, en minachting van anderen. Hoge ogen, een trotse blik. Er zijn zeven dingen, die God haat, en hoogmoed is het eerste, omdat die op de bodem is van vele zonden, en ze doet ontstaan. God ziet de hoogmoed in het hart, en haat hem daar, maar als hij zo de overhand heeft, dat de uitdrukking van der mensen gelaat tegen hen getuigt, dat zij zichzelf overschatten, en allen om hen heen onderschatten, dan is dit zeer bijzonder hatelijk in Zijn ogen, want dan is de hoogmoed hoogmoedig op zichzelf, en trotseert hij de schande.
2. Leugen, bedrog en geveinsdheid. Na hoge ogen is niets meer een gruwel voor God dan een valse tong. Niets is heiliger dan de waarheid, niets is meer noodzakelijk voor de omgang dan de waarheid te spreken, God en alle goede mensen haten de leugen.
3. Wreedheid en bloeddorst. De duivel is van den beginne een leugenaar en moordenaar geweest, John 8:44, en daarom zijn, evenals een valse tong, handen, die onschuldig bloed vergieten hatelijk voor God, omdat er des duivels beeld op is, en zij hem dienst doen.
4. List in het bedrijven van de zonde, wijsheid om kwaad te doen, een hart dat ondeugdzame gedachten smeedt, en een hoofd om ze uit te voeren, bekend is met de diepten van Satan, en een geldgierig, afgunstig, wraakzuchtig komplot ten uitvoer weet te brengen. Hoe meer list en overleg er is in de zonde, hoe meer zij een gruwel is voor God.
5. Kracht en ijver in het najagen van de zonde, voeten die zich haasten om tot kwaad te lopen, alsof zij bevreesd waren om tijd te verliezen, ongeduldig waren onder het uitstel ervan, daar zij er zozeer op belust zijn. Het beleid en de waakzaamheid, de gretigheid en de ijver, die de zondaars aan de dag leggen in hetgeen zij doen, kunnen ons wel beschaamd maken, die met zoveel onbedrevenheid en koudheid doen hetgeen goed is.
6. Vals getuigenis, en dat behoort tot het ergste kwaad, dat het boze hart kan bedenken, en waartegen men zich het minst verdedigen kan. Er kan geen groter belediging zijn van God, (op wie met een eed een beroep is gedaan) en geen groter schade worden toegebracht aan onze naaste (al wiens belangen in deze wereld, zelfs de dierbaarste, open en bloot liggen voor een aanval van die soort), dan willens en wetens een vals getuigenis af te leggen. Er zijn zeven dingen, die God haat, en in liegen zijn twee ervan begrepen, Hij haat het, haat het in dubbele mate.
7. Kwaad stichten tussen bloedverwanten en vrienden, alle mogelijke boze middelen gebruiken, niet alleen om de genegenheid tussen hen te doen verkoelen, maar om hun hartstochten tegen elkaar op te wekken. De God van de liefde en des vredes haat hem, die tussen broederen krakelen inwerpt, want Hij verlustigt zich in eendracht. Zij, die door oorblazen en laster, door kwaadwillige geruchten te verspreiden, waarbij zij alles wat gedaan en gezegd wordt overdrijven en in een hatelijk daglicht stellen, achterdocht wekken en het vuur van de twisting aanblazen, bereiden slechts een vuur van dezelfde aard voor zichzelf.
Verzen 12-19
Spreuken 6:12-19Salomo beschrijft ons hier:
I. Het karakter van iemand, die boosaardig is voor de mens en gevaarlijk is in de omgang. De luiaards, die niets doen, moeten veroordeeld worden, veel meer nog moeten zij veroordeeld worden die kwaad doen, en er zich op toeleggen, om al het kwaad te doen, dat zij kunnen. Het is een ondeugend persoon van wie hier gesproken wordt, in het Hebreeuws wordt hij een Belialsmens genoemd. Die term moet in de overzetting behouden worden want hij wordt dikwijls in de Schrift gebruikt, en dit is er de verklaring van.
Merk op:
1. Hoe een Belialsmens hier beschreven wordt. Hij is een slecht man die er zijn handwerk van maakt om kwaad te doen, inzonderheid met zijn tong, hij gaat met verkeerdheden zijns monds om, en brengt aldus zijn plannen tot stand, Proverbs 6:12, door liegen en lijnrecht in te gaan tegen God en de mens. Hij zegt en doet alles:
a. Zeer listiglijk en met bedoeling, hij heeft de listigheid van de slang, en voert zijn plannen uit met groot overleg en behendigheid, Proverbs 6:13, met zijn ogen, met zijn voeten, met zijn vingeren drukt hij zijn boosaardigheid uit, als hij haar niet durft uit spreken, zo verstaan het sommigen, of liever: zo brengt hij zijn komplot ten uitvoer. Diegenen om hem heen, die hij als werktuigen gebruikt van zijn boosaardigheid, verstaan de betekenis van een wenk van zijn ogen, het stampen van zijn voeten, de minste bewegingen van zijn vingeren. Hij geeft orders voor kwaad doen, en wil toch niet dat men dit denken zal, hij heeft een manier om hetgeen hij doet te verbergen, zodat hij niet verdacht wordt. Hij is een gesloten, gereserveerd man, diegenen alleen zullen in het geheim worden gelaten, die bereid zijn alles te doen wat hij wil, hij is een listig man, hij houdt er een eigen taal op na, waarmee een eerlijk man niet bekend is, noch wenst bekend te worden gemaakt.
b. Zeer boosaardiglijk en met slechte bedoelingen. Het is niet zozeer eerzucht, of geldgierigheid, die in zijn hart is, als wel verkeerdheden, boosaardigheid en kwaadwilligheid. Het is niet zozeer zijn streven om zichzelf te verrijken en te verhogen, als wel om aan degenen, die om hem heen zijn, kwaad te doen, een ondienst te doen. Voortdurend smeedt hij kwaad, zuiver en alleen om kwaad te doen, een Belialsmens inderdaad, een duivelsmens, hem gelijkende, niet alleen in listigheid maar ook in boosaardigheid.
2. Wat zijn oordeel is, Proverbs 6:15. Zijn verderf zal komen, hij zal verbroken worden, hij die kwaad heeft gesmeed zal in kwaad vallen. Zijn verderf zal komen:
a. Zonder voorafgaande waarschuwing, het zal haastelijk komen, hij zal schielijk verbroken worden, om hem te straffen voor al de boze kunstgrepen, die hij te werk heeft gesteld om de mensen in zijn strikken te vangen.
b. Zonder dat het te verhelpen zal zijn, hij zal onherstelbaar verbroken worden, en nooit meer kunnen geheeld worden, hij zal verbroken worden dat er geen genezen aan zij. Welke hulp of verlichting kan hij verwachten, die voor alle mensen onvriendelijk is geweest, aan iedereen slechte diensten heeft bewezen? Hij "zal tot zijn einde komen en zal geen helper hebben," Daniel 11:45.
II. Een lijst van de dingen, die zeer bijzonder hatelijk zijn voor God, welke alle over het algemeen gevonden worden in die Belialsmensen, welke hij in de vorige verzen heeft beschreven, het laatste ervan, het zevende schijnt inzonderheid bedoeld te zijn omdat hij zegt dat het zes, ja zeven zijn, het behoort tot zijn karakter, dat hij onenigheid werkt, God haat de zonde, Hij haat iedere zonde Hij kan er nooit mee verzoend worden, Hij haat niets anders dan de zonde. Maar er zijn sommige zonden, die Hij zeer bijzonder haat, en allen, die hier genoemd worden, zijn schadelijk voor onze naasten. Het is een blijk van Gods liefde voor het menselijk geslacht, dat die zonden zeer bijzonder tergend voor Hem zijn, die schadelijk zijn voor de aangenaamheid van het menselijk leven en de menselijke samenleving. Belialsmensen moeten daarom verwachten, dat hun verderf plotseling over hen zal komen zonder dat er genezing aan is, omdat hun praktijken van zodanige aard zijn, dat de Heere ze haat, ze Hem een gruwel zijn, Proverbs 6:16. Er is ons geen dank verschuldigd, dat wij de dingen, die God haat, in anderen haten, wij moeten ze haten in onszelf.
1. Hoogmoed, verwaandheid, een hoge dunk van onszelf, en minachting van anderen. Hoge ogen, een trotse blik. Er zijn zeven dingen, die God haat, en hoogmoed is het eerste, omdat die op de bodem is van vele zonden, en ze doet ontstaan. God ziet de hoogmoed in het hart, en haat hem daar, maar als hij zo de overhand heeft, dat de uitdrukking van der mensen gelaat tegen hen getuigt, dat zij zichzelf overschatten, en allen om hen heen onderschatten, dan is dit zeer bijzonder hatelijk in Zijn ogen, want dan is de hoogmoed hoogmoedig op zichzelf, en trotseert hij de schande.
2. Leugen, bedrog en geveinsdheid. Na hoge ogen is niets meer een gruwel voor God dan een valse tong. Niets is heiliger dan de waarheid, niets is meer noodzakelijk voor de omgang dan de waarheid te spreken, God en alle goede mensen haten de leugen.
3. Wreedheid en bloeddorst. De duivel is van den beginne een leugenaar en moordenaar geweest, John 8:44, en daarom zijn, evenals een valse tong, handen, die onschuldig bloed vergieten hatelijk voor God, omdat er des duivels beeld op is, en zij hem dienst doen.
4. List in het bedrijven van de zonde, wijsheid om kwaad te doen, een hart dat ondeugdzame gedachten smeedt, en een hoofd om ze uit te voeren, bekend is met de diepten van Satan, en een geldgierig, afgunstig, wraakzuchtig komplot ten uitvoer weet te brengen. Hoe meer list en overleg er is in de zonde, hoe meer zij een gruwel is voor God.
5. Kracht en ijver in het najagen van de zonde, voeten die zich haasten om tot kwaad te lopen, alsof zij bevreesd waren om tijd te verliezen, ongeduldig waren onder het uitstel ervan, daar zij er zozeer op belust zijn. Het beleid en de waakzaamheid, de gretigheid en de ijver, die de zondaars aan de dag leggen in hetgeen zij doen, kunnen ons wel beschaamd maken, die met zoveel onbedrevenheid en koudheid doen hetgeen goed is.
6. Vals getuigenis, en dat behoort tot het ergste kwaad, dat het boze hart kan bedenken, en waartegen men zich het minst verdedigen kan. Er kan geen groter belediging zijn van God, (op wie met een eed een beroep is gedaan) en geen groter schade worden toegebracht aan onze naaste (al wiens belangen in deze wereld, zelfs de dierbaarste, open en bloot liggen voor een aanval van die soort), dan willens en wetens een vals getuigenis af te leggen. Er zijn zeven dingen, die God haat, en in liegen zijn twee ervan begrepen, Hij haat het, haat het in dubbele mate.
7. Kwaad stichten tussen bloedverwanten en vrienden, alle mogelijke boze middelen gebruiken, niet alleen om de genegenheid tussen hen te doen verkoelen, maar om hun hartstochten tegen elkaar op te wekken. De God van de liefde en des vredes haat hem, die tussen broederen krakelen inwerpt, want Hij verlustigt zich in eendracht. Zij, die door oorblazen en laster, door kwaadwillige geruchten te verspreiden, waarbij zij alles wat gedaan en gezegd wordt overdrijven en in een hatelijk daglicht stellen, achterdocht wekken en het vuur van de twisting aanblazen, bereiden slechts een vuur van dezelfde aard voor zichzelf.
Verzen 20-35
Spreuken 6:20-35I. Hier is een algemene vermaning om het Woord van God getrouw aan te kleven en het tot onze gids te nemen voor al onze handelingen.
1. Wij moeten het Woord van God beschouwen, beide als een licht, Proverbs 6:23, en als een wet, Proverbs 6:20, Proverbs 6:23..
a. Door zijn argumenten is het een licht, waaraan wij met ons verstand moeten toegeven, het is een lamp voor onze ogen ter ontdekking, en aldus voor onze voeten om ons te leiden. Het Woord van God openbaart ons waarheden van eeuwige zekerheid, en is gegrond op de hoogste rede. Het licht van de Schrift is zeker licht.
b. Door zijn gezag is het wet, waaraan onze wil zich moet onderwerpen. Gelijk zo'n licht nooit uit de scholen van de philosophen heeft geschenen, zo is nooit zo'n wet van de troon van enige vorst gekomen, zo goed ontworpen en zo bindend. Het is zo'n wet, dat zij een lamp en een licht is, want het draagt het bewijs van zijn voortreffelijkheid in zich.
2. Wij moeten het ontvangen als het gebod onzes vaders, en de wet onzer moeder, Proverbs 6:20. Het is Gods gebod en Zijn wet. Maar:
a. Onze ouders hebben er ons op gewezen, hebben het ons in handen gegeven, hebben ons opgevoed in de kennis en waarneming ervan, daar zijn oorsprong en verplichting in de hoogste mate heilig zijn. Wij geloven in waarheid, niet vanwege hun zeggen, want wij hebben zelf het beproefd en bevonden, dat het van God is, en nu zien wij er alle reden toe om te blijven in hetgeen wij geleerd hebben, wetende van wie we het geleerd hebben.
b. De waarschuwingen, raad en bevelen, die onze ouders ons gegeven hebben, komen overeen met het Woord van God, en daarom moeten wij ze vasthouden. Als kinderen volwassen zijn, moeten zij zich de wet van een goede moeder herinneren zowel als het gebod van een goede vader. Ecclesiasticus 3:2. De Heere heeft de vader eer gegeven over de kinderen, en het gezag van de moeder bevestigd over de zonen.
3. Wij moeten het Woord van God vasthouden en het goede onderwijs, dat onze ouders ons er uit gegeven hebben.
a. Wij moeten het nooit van ons afwerpen, nooit denken dat het een grote heldendaad is (zoals sommigen dit denken) om zich van het bedwang van een goede opvoeding te ontslaan, Bewaar het gebod uws vaders, bewaar het, en laat het noodt varen.
b. Wij moeten het nooit ter zijde leggen, neen zelfs niet voor een tijd, Proverbs 6:21 Bind ze steeds, niet alleen op uw hand, (zoals Mozes had geboden, Deuteronomy 6:8), maar aan uw hart. Gedenkcedels op de hand waren van geen waarde, behalve in zover zij Godvruchtige gedachten opwekten in het hart. Daarin moet het Woord geschreven zijn, daarin moet het verborgen wezen, en aan de consciëntie worden gelegd. Hecht ze aan uw hals als een sieraad, een gouden keten om uw hals dat is het Woord, laat ze daar een wacht zijn, bind ze om uw hals, opdat geen verboden vrucht er doorga, en geen boos woord er uit gelaten wordt, aldus zou zeer veel zonde voorkomen kunnen worden. Laat ons het Woord van God altijd gereed bij de hand hebben, en laat ons er de indrukken van gewaar worden, als hetgeen op ons hart gebonden en aan onze hals gehecht is.
4. Wij moeten gebruik maken van het Woord van God, en van het voorrecht, de weldaad, die er voor ons mee bedoeld is. Als wij het voortdurend op ons hart binden,
a. Dan zal het onze gids zijn, en wij moeten zijn aanwijzingen volgen. "Als gij wandelt, zal dat u geleiden, Proverbs 6:22, het zal u geleiden op de goede en rechte weg, u wegleiden van ieder zondig gevaarlijk pad. Als gij gereed zijt om u ter zijde af te wenden, dan zal het tot u zeggen: Dit is de weg, wandel in hen zelf. Het zal voor u wezen wat de wolk- en vuurkolom was voor Israël in de woestijn. Laat u daardoor leiden, laat het uw regel wezen, dan zult gij geleid worden door de Geest, Hij zal uw waarschuwer en steun zijn."
b. Het zal onze wachter zijn, en wij moeten ons onder de bescherming ervan stellen. "Als gij nederligt, open en bloot zijt voor de boze machten van de duisternis, zal het over u de wacht houden, gij zult veilig zijn en u veilig weten." Als wij ons over dag laten regeren door de geboden van het Woord, en nauwgezet de plicht betrachten, die God ons opgelegd heeft, dan kunnen wij ons bij nacht beschutten onder de beloften van het Woord, en de vertroosting smaken van de uitreddingen, die God voor ons gebiedt en zal gebieden.
c. Het zal onze metgezel zijn, en wij moeten er mee spreken. "Als gij in de nacht wakker wordt, en niet weet hoe uw slapeloze ogenblikken door te brengen, dan zal het, zo dit u gevalt, met u spreken, u onderhouden met lieflijke overdenkingen in de nachtwaken. Als gij wakker wordt in de morgen en het werk van de dag beraamt, dan zal het met u er over spreken, en u helpen om het op de beste manier te regelen", Psalms 1:2. Het Woord van God heeft ons iets te zeggen voor alle gelegenheden, zo wij er slechts in gesprek mee willen komen, willen vragen wat het ons te zeggen heeft, en er gehoor aan geven. En het zou er toe bijdragen dat wij de gehele dag gestadig met God wandelen, als wij met Hem wilden beginnen in de morgen en Zijn woord het onderwerp lieten zijn van onze eerste gedachten. Word ik wakker zo ben ik nog bij U, dat zijn wij, als het Woord nog bij ons is.
d. Het zal ons leven zijn want gelijk de wet een lamp en een licht is voor heden, zo zijn de bestraffingen van de tucht de weg des levens. Die bestraffingen des Woords die ons niet alleen onze fouten tonen, maar ons leren om beter te doen, zijn de weg, die ten leven leidt, ten eeuwigen leven. Zo laat dan getrouwe bestraffingen, die zo'n onmiddellijke strekking hebben om ons gelukkig te maken, ons nooit lastig zijn of ongerust maken.
II. Hier is een bijzondere waarschuwing tegen de zonde van de ontucht. Als wij bedenken hoe veelvuldig deze ongerechtigheid bedreven wordt en hoe verderflijk haar gevolgen zijn, en hoe verwoestend voor al de zaden van het geestelijk leven in de ziel, dan zal het ons niet verwonderen, dat de waarschuwingen er tegen zo dikwijls herhaald worden.
1. Een grote vriendelijkheid, die God voor de mens bestemde in hem Zijn wet te geven was, hem voor deze zonde te bewaren, Proverbs 6:24. "De bestraffingen van de tucht zijn u daarom de weg des levens, omdat zij bestemd zijn u te bewaren voor de kwade vrouw, die gewis de dood voor u zijn zal, u er voor te bewaren om verlokt te worden door gevlei van de tong van de vreemde vrouw, die voorgeeft u lief te hebben maar het voornemen heeft u te verderven." Zij die door vleierij op zich laten werken, maken zich tot een zeer gemakkelijke prooi van de verzoeker, en zij, die deze strik willen vermijden, moeten de bestraffingen van de tucht als een grote vriendelijkheid beschouwen en aannemen, en dankbaar zijn aan hen, die getrouwelijk met hen handelen, Proverbs 27:5, Proverbs 27:6.
2. De grootste vriendelijkheid, die wij onszelf kunnen bewijzen, is: ons op een afstand te houden van deze zonde, en er met de uiterste vrees en afschuw op te zien, Proverbs 6:25. Begeer haar schoonheid niet, neen, niet in uw hart, want zo gij het doet, dan hebt gij reeds overspel met haar bedreven. Spreek niet van haar bekoorlijkheden, wees niet getroffen door haar verliefde blikken, het zijn alle strikken en netten, laat haar u niet vangen met haar oogleden. Haar blikken zijn vurige pijlen, zij wonden, zij doden, in een andere zin dan die door minnaars bedoeld wordt, zij noemen het een aangename gevangenschap, maar zij is verwoestend, erger dan de Egyptische slavernij.
Salomo voert hier onderscheidene argumenten aan, om aan deze waarschuwing tegen de zonde van de hoererij kracht bij te zetten.
A. Het is een zonde, die de mensen verarmt, hun bezittingen verteert, en hen tot de bedelstaf brengt, Proverbs 6:26. Door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods, met menige man is dit zo geweest, die het verderf van zijn lichaam en zijn ziel gekocht heeft ten koste van zijn rijkdom. De verloren zoon had zijn goed met hoeren doorgebracht, zodat hij er zich toe gebracht had om het voedsel van de zwijnen te moeten begeren. En die armoede moet wel zeer zwaar drukken, die de mensen door hun eigen dwaasheid over zich gebracht hebben, Job 31:12.
B. Zij dreigt de dood, zij doodt de mensen. De overspeelster jaagt de kostelijke ziel misschien wel met voorbedachten rade, zoals Delila het op Simsons leven gemunt had, of ten minste eventueel, de zonde tast het leven aan. Naar de wet van Mozes was overspel een halsmisdaad, en werd als zodanig gestraft, de overspeler en de overspeelster zullen zeker gedood worden, iedereen wist dit, diegenen dus, die ter bevrediging van een lage lust zich blootstelden aan de strengheid van de wet, kunnen niet anders dan als zelfmoordenaars beschouwd worden.
C. Zij brengt schuld op het geweten en verderft het.
a. Wie zijns naasten huisvrouw met een onkuise aanraking aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden, Proverbs 6:29. Hij is in onmiddellijk gevaar van overspel, zoals hij, die vuur in zijn boezem neemt, of die op kolen gaat in gevaar is van zich te branden. De weg aller zonde loopt bergafwaarts, en zij, die zich in de verzoeking ervan wagen, zullen nauwelijks aan de zonde zelf ontkomen. De vlieg verspeelt haar leven door in de vlam te dartelen. Het is een diepe afgrond, en het is waanzin om er zich op de rand van te wagen. Hij, die in het gezelschap is van hen, die ter slechter naam en faam bekend staan, die met hen omgaat en hen aanraakt, kan niet lang zijn onschuld behouden, hij stort zich in verzoeking, en zo werpt hij zich buiten de bescherming Gods.
b. Hij, die overspel bedrijft, is op de grote weg naar het verderf. De trotse, vermetele zondaar zegt: "Ik kan mij wel aan de zonde wagen en toch aan de straf ontkomen ik zal vrede hebben, al ga ik ook voort op die weg." Hij kon evengoed zeggen: ik zal vuur in mijn boezem nemen en mijn klederen niet branden, of, ik zal op hete kolen gaan en mijn voeten niet branden. Hij, die tot zijns naasten huisvrouw ingaat, kan zichzelf wel onschuldig achten, maar God zal hem niet onschuldig houden. Het vuur van de lusten ontsteekt het vuur van de hel.
D. Zij ruïneert de goede naam, en legt er eeuwigdurende schande op. Het is een veel ergerlijker zonde dan stelen, Proverbs 6:30, misschien niet in de schatting van de mensen, ten minste niet in die van onze tijd. Een dief wordt naar de gevangenis gezonden, of naar de galg terwijl de overspeler ongestraft blijft, ja in het oog van velen zonder smet of vlek is. Hij durft zich beroemen op zijn schurkerij, en men beschouwt haar als een grap, men lacht en schertst er mede, maar in het oog van God en van Zijn wet was dit een verreweg grotere misdaad, en indien God de fontein is van de eer, dan moet Zijn Woord er de maatstaf van zijn.
a. Wat betreft de zonde van diefstal, als iemand er door de uiterste nood toe komt dat hij steelt, spijs steelt om zijn ziel te vullen dewijl hij honger heeft, zal dit hem wel niet vrijpleiten van schuld, maar toch zo'n verzachtende omstandigheid zijn van zijn misdaad, dat men hem geen verachting aandoet, hem niet aan smaad en schande blootstelt, maar medelijden met hem heeft. Honger zal door stenen muren heenbreken, en de schuld zal gelegd worden op hen, die hem tot armoede brachten, of hem niet ter hulp zijn gekomen, ja al kan hij dat niet tot zijn verontschuldiging aanvoeren, als hij gevonden wordt te hebben gestolen, en het bewijs duidelijk en onmiskenbaar tegen hem is, zal hij toch slechts zevenvoudige vergoeding moeten doen. De wet van Mozes bepaalde dat hij, die een schaap stal viervoudige, en die een os stal, vijfvoudige vergoeding moest doen Exodus 22:1. Dienovereenkomstig heeft David uitspraak gedaan, 2 Samuel 12:6. Maar wij kunnen onderstellen dat ten opzichte van de gevallen, waarin de wet niet had voorzien, de rechters later de strafverordening bepaald hebben naar evenredigheid van de misdaad en overeenkomstig de billijkheid van de wet. Indien nu hij, die uit iemands weide een os stal, vijfvoudig moest wedergeven, dan was het redelijk, dat wie iemands goed stal uit zijn huis zevenvoudig moest wedergeven, want er was geen wet om hem ter dood te brengen, zoals bij ons voor huisbraak bij nacht en voor roof op de grote weg. En het is van deze ergste soort van diefstal, dat Salomo hier spreekt. De grootste straf bestond daarin, dat iemand genoodzaakt kon worden al het goed van zijn huis te geven om aan de wet te voldoen, maar zijn bloed werd niet geëist. Maar,
b. Overspel te bedrijven is een veel erger misdaad, Job noemt haar aldus, het "is een schandelijke daad, een misdaad bij de rechters," Job 31:11. Toen Nathan David wilde overtuigen van het kwaad van zijn overspel, deed hij het door een gelijkenis betreffende een diefstal onder de meest verzwarende omstandigheden, die in Davids tijd verdiende om met de dood te worden gestraft, 2 Samuel 12:5, en toen toonde hij hem dat zijn zonde uitermate meer zondig was dan die.
Ten eerste. Het is een groter smaad voor het verstand van de mens, want hij kan haar niet verontschuldigen, zoals een dief zijn diefstal zou kunnen verontschuldigen door te zeggen dat het was om zijn honger te stillen, maar hij moet erkennen dat hij het deed om een vuile, dierlijke lust te bevredigen, dat hij door de heining van Gods wet heenbrak, niet uit gebrek, maar uit brooddronkenheid. Daarom, die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos, en verdient gebrandmerkt te worden als een aartsgek.
Ten tweede. Zij wordt strenger gestraft door de wet van God, een dief werd slechts met geldboete gestraft, maar de overspeler werd ter dood gebracht. De dief steelt om zijn ziel te vullen, maar de overspeler verderft zijn eigen ziel en valt als een onbeklaagd offer van de gerechtigheid beide van God en de mens. Zondaar, gij hebt uzelf in het verderf gestort. Dit kan toegepast worden op de geestelijke en eeuwige dood, die het gevolg is van de zonde, die het doet wondt zijn consciëntie, verderft zijn verstandelijk vermogens, dooft al de vonken uit van geestelijk leven en stelt zich bloot aan de eeuwige toorn van God, en aldus verderft hij zijn ziel.
Ten derde. De schandvlek ervan is onuitwisbaar, Proverbs 6:33. Het zal een wonde zijn voor zijn goede naam, een ontering van zijn geslacht, en, ofschoon de schuld ervan weggedaan kan worden door berouw en bekering, de smaad erven kan nooit uitgewist worden, maar zal aan zijn nagedachtenis blijven kleven als hij heengegaan is. Davids zonde in de zaak van Uria was niet slechts een onuitwisbare vlek op zijn karakter maar gaf aan de vijanden des Heeren aanleiding om ook Zijn naam te lasteren.
E. Zij stelt de overspeler bloot aan de woede van de jaloerse echtgenoot, wiens eer hij zo vreeslijk beledigd heeft, Proverbs 6:34, Proverbs 6:35. Wie zijns naasten huisvrouw aanroert en gemeenzaam met haar is, geeft hem aanleiding om jaloers te zijn, en nog veel meer hij die haar verleidt, hetgeen, al is het ook nog zo in het geheim geschied, toen "ontdekt kon worden door het water van de ijveringen", Numbers 5:1. "Als het ontdekt wordt, zou het beter voor u zijn om een berin te ontmoeten, die van haar jongen beroofd is, dan de beledigde echtgenoot, die, in het geval van overspel een even strenge wreker zal zijn van zijn eer, als in het geval van manslag van het bloed zijn broeders. Indien gij niet bevreesd zijt voor de toorn van God, zo wees dan bevreesd voor de grimmigheid des mans, zoals de jaloersheid is, zij is sterk als de dood en hard als het graf. In de dag van de wraak, als de overspeler het verhoor ondergaat waarin het om zijn leven gaat, dan zal de vervolger geen moeite of kosten sparen in de vervolging, zal tot uw opzicht niet vermurwd worden zoals hij misschien zou zijn jegens iemand, die hem beroofd heeft, hij zal in geen schikking treden, hij zal geen verzoening aannemen, al zoudt gij hem willen omkopen, het geschenk vergroten, om hem tevreden te stellen, hij zal met niets minder tevreden zijn dan met de volvoering van de wet, gij moet gestenigd worden. Indien iemand al het goed van zijn huis zou geven, het zou een vergoeding kunnen zijn voor een diefstal, Proverbs 6:31, maar niet voor overspel, in zo'n geval zou het ten enenmale veracht worden. Wees dan beroerd, en zondig niet, stel u niet bloot aan al die ellende voor een ogenblik van laag genot, dat in het einde bitterheid zijn zal.
Verzen 20-35
Spreuken 6:20-35I. Hier is een algemene vermaning om het Woord van God getrouw aan te kleven en het tot onze gids te nemen voor al onze handelingen.
1. Wij moeten het Woord van God beschouwen, beide als een licht, Proverbs 6:23, en als een wet, Proverbs 6:20, Proverbs 6:23..
a. Door zijn argumenten is het een licht, waaraan wij met ons verstand moeten toegeven, het is een lamp voor onze ogen ter ontdekking, en aldus voor onze voeten om ons te leiden. Het Woord van God openbaart ons waarheden van eeuwige zekerheid, en is gegrond op de hoogste rede. Het licht van de Schrift is zeker licht.
b. Door zijn gezag is het wet, waaraan onze wil zich moet onderwerpen. Gelijk zo'n licht nooit uit de scholen van de philosophen heeft geschenen, zo is nooit zo'n wet van de troon van enige vorst gekomen, zo goed ontworpen en zo bindend. Het is zo'n wet, dat zij een lamp en een licht is, want het draagt het bewijs van zijn voortreffelijkheid in zich.
2. Wij moeten het ontvangen als het gebod onzes vaders, en de wet onzer moeder, Proverbs 6:20. Het is Gods gebod en Zijn wet. Maar:
a. Onze ouders hebben er ons op gewezen, hebben het ons in handen gegeven, hebben ons opgevoed in de kennis en waarneming ervan, daar zijn oorsprong en verplichting in de hoogste mate heilig zijn. Wij geloven in waarheid, niet vanwege hun zeggen, want wij hebben zelf het beproefd en bevonden, dat het van God is, en nu zien wij er alle reden toe om te blijven in hetgeen wij geleerd hebben, wetende van wie we het geleerd hebben.
b. De waarschuwingen, raad en bevelen, die onze ouders ons gegeven hebben, komen overeen met het Woord van God, en daarom moeten wij ze vasthouden. Als kinderen volwassen zijn, moeten zij zich de wet van een goede moeder herinneren zowel als het gebod van een goede vader. Ecclesiasticus 3:2. De Heere heeft de vader eer gegeven over de kinderen, en het gezag van de moeder bevestigd over de zonen.
3. Wij moeten het Woord van God vasthouden en het goede onderwijs, dat onze ouders ons er uit gegeven hebben.
a. Wij moeten het nooit van ons afwerpen, nooit denken dat het een grote heldendaad is (zoals sommigen dit denken) om zich van het bedwang van een goede opvoeding te ontslaan, Bewaar het gebod uws vaders, bewaar het, en laat het noodt varen.
b. Wij moeten het nooit ter zijde leggen, neen zelfs niet voor een tijd, Proverbs 6:21 Bind ze steeds, niet alleen op uw hand, (zoals Mozes had geboden, Deuteronomy 6:8), maar aan uw hart. Gedenkcedels op de hand waren van geen waarde, behalve in zover zij Godvruchtige gedachten opwekten in het hart. Daarin moet het Woord geschreven zijn, daarin moet het verborgen wezen, en aan de consciëntie worden gelegd. Hecht ze aan uw hals als een sieraad, een gouden keten om uw hals dat is het Woord, laat ze daar een wacht zijn, bind ze om uw hals, opdat geen verboden vrucht er doorga, en geen boos woord er uit gelaten wordt, aldus zou zeer veel zonde voorkomen kunnen worden. Laat ons het Woord van God altijd gereed bij de hand hebben, en laat ons er de indrukken van gewaar worden, als hetgeen op ons hart gebonden en aan onze hals gehecht is.
4. Wij moeten gebruik maken van het Woord van God, en van het voorrecht, de weldaad, die er voor ons mee bedoeld is. Als wij het voortdurend op ons hart binden,
a. Dan zal het onze gids zijn, en wij moeten zijn aanwijzingen volgen. "Als gij wandelt, zal dat u geleiden, Proverbs 6:22, het zal u geleiden op de goede en rechte weg, u wegleiden van ieder zondig gevaarlijk pad. Als gij gereed zijt om u ter zijde af te wenden, dan zal het tot u zeggen: Dit is de weg, wandel in hen zelf. Het zal voor u wezen wat de wolk- en vuurkolom was voor Israël in de woestijn. Laat u daardoor leiden, laat het uw regel wezen, dan zult gij geleid worden door de Geest, Hij zal uw waarschuwer en steun zijn."
b. Het zal onze wachter zijn, en wij moeten ons onder de bescherming ervan stellen. "Als gij nederligt, open en bloot zijt voor de boze machten van de duisternis, zal het over u de wacht houden, gij zult veilig zijn en u veilig weten." Als wij ons over dag laten regeren door de geboden van het Woord, en nauwgezet de plicht betrachten, die God ons opgelegd heeft, dan kunnen wij ons bij nacht beschutten onder de beloften van het Woord, en de vertroosting smaken van de uitreddingen, die God voor ons gebiedt en zal gebieden.
c. Het zal onze metgezel zijn, en wij moeten er mee spreken. "Als gij in de nacht wakker wordt, en niet weet hoe uw slapeloze ogenblikken door te brengen, dan zal het, zo dit u gevalt, met u spreken, u onderhouden met lieflijke overdenkingen in de nachtwaken. Als gij wakker wordt in de morgen en het werk van de dag beraamt, dan zal het met u er over spreken, en u helpen om het op de beste manier te regelen", Psalms 1:2. Het Woord van God heeft ons iets te zeggen voor alle gelegenheden, zo wij er slechts in gesprek mee willen komen, willen vragen wat het ons te zeggen heeft, en er gehoor aan geven. En het zou er toe bijdragen dat wij de gehele dag gestadig met God wandelen, als wij met Hem wilden beginnen in de morgen en Zijn woord het onderwerp lieten zijn van onze eerste gedachten. Word ik wakker zo ben ik nog bij U, dat zijn wij, als het Woord nog bij ons is.
d. Het zal ons leven zijn want gelijk de wet een lamp en een licht is voor heden, zo zijn de bestraffingen van de tucht de weg des levens. Die bestraffingen des Woords die ons niet alleen onze fouten tonen, maar ons leren om beter te doen, zijn de weg, die ten leven leidt, ten eeuwigen leven. Zo laat dan getrouwe bestraffingen, die zo'n onmiddellijke strekking hebben om ons gelukkig te maken, ons nooit lastig zijn of ongerust maken.
II. Hier is een bijzondere waarschuwing tegen de zonde van de ontucht. Als wij bedenken hoe veelvuldig deze ongerechtigheid bedreven wordt en hoe verderflijk haar gevolgen zijn, en hoe verwoestend voor al de zaden van het geestelijk leven in de ziel, dan zal het ons niet verwonderen, dat de waarschuwingen er tegen zo dikwijls herhaald worden.
1. Een grote vriendelijkheid, die God voor de mens bestemde in hem Zijn wet te geven was, hem voor deze zonde te bewaren, Proverbs 6:24. "De bestraffingen van de tucht zijn u daarom de weg des levens, omdat zij bestemd zijn u te bewaren voor de kwade vrouw, die gewis de dood voor u zijn zal, u er voor te bewaren om verlokt te worden door gevlei van de tong van de vreemde vrouw, die voorgeeft u lief te hebben maar het voornemen heeft u te verderven." Zij die door vleierij op zich laten werken, maken zich tot een zeer gemakkelijke prooi van de verzoeker, en zij, die deze strik willen vermijden, moeten de bestraffingen van de tucht als een grote vriendelijkheid beschouwen en aannemen, en dankbaar zijn aan hen, die getrouwelijk met hen handelen, Proverbs 27:5, Proverbs 27:6.
2. De grootste vriendelijkheid, die wij onszelf kunnen bewijzen, is: ons op een afstand te houden van deze zonde, en er met de uiterste vrees en afschuw op te zien, Proverbs 6:25. Begeer haar schoonheid niet, neen, niet in uw hart, want zo gij het doet, dan hebt gij reeds overspel met haar bedreven. Spreek niet van haar bekoorlijkheden, wees niet getroffen door haar verliefde blikken, het zijn alle strikken en netten, laat haar u niet vangen met haar oogleden. Haar blikken zijn vurige pijlen, zij wonden, zij doden, in een andere zin dan die door minnaars bedoeld wordt, zij noemen het een aangename gevangenschap, maar zij is verwoestend, erger dan de Egyptische slavernij.
Salomo voert hier onderscheidene argumenten aan, om aan deze waarschuwing tegen de zonde van de hoererij kracht bij te zetten.
A. Het is een zonde, die de mensen verarmt, hun bezittingen verteert, en hen tot de bedelstaf brengt, Proverbs 6:26. Door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods, met menige man is dit zo geweest, die het verderf van zijn lichaam en zijn ziel gekocht heeft ten koste van zijn rijkdom. De verloren zoon had zijn goed met hoeren doorgebracht, zodat hij er zich toe gebracht had om het voedsel van de zwijnen te moeten begeren. En die armoede moet wel zeer zwaar drukken, die de mensen door hun eigen dwaasheid over zich gebracht hebben, Job 31:12.
B. Zij dreigt de dood, zij doodt de mensen. De overspeelster jaagt de kostelijke ziel misschien wel met voorbedachten rade, zoals Delila het op Simsons leven gemunt had, of ten minste eventueel, de zonde tast het leven aan. Naar de wet van Mozes was overspel een halsmisdaad, en werd als zodanig gestraft, de overspeler en de overspeelster zullen zeker gedood worden, iedereen wist dit, diegenen dus, die ter bevrediging van een lage lust zich blootstelden aan de strengheid van de wet, kunnen niet anders dan als zelfmoordenaars beschouwd worden.
C. Zij brengt schuld op het geweten en verderft het.
a. Wie zijns naasten huisvrouw met een onkuise aanraking aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden, Proverbs 6:29. Hij is in onmiddellijk gevaar van overspel, zoals hij, die vuur in zijn boezem neemt, of die op kolen gaat in gevaar is van zich te branden. De weg aller zonde loopt bergafwaarts, en zij, die zich in de verzoeking ervan wagen, zullen nauwelijks aan de zonde zelf ontkomen. De vlieg verspeelt haar leven door in de vlam te dartelen. Het is een diepe afgrond, en het is waanzin om er zich op de rand van te wagen. Hij, die in het gezelschap is van hen, die ter slechter naam en faam bekend staan, die met hen omgaat en hen aanraakt, kan niet lang zijn onschuld behouden, hij stort zich in verzoeking, en zo werpt hij zich buiten de bescherming Gods.
b. Hij, die overspel bedrijft, is op de grote weg naar het verderf. De trotse, vermetele zondaar zegt: "Ik kan mij wel aan de zonde wagen en toch aan de straf ontkomen ik zal vrede hebben, al ga ik ook voort op die weg." Hij kon evengoed zeggen: ik zal vuur in mijn boezem nemen en mijn klederen niet branden, of, ik zal op hete kolen gaan en mijn voeten niet branden. Hij, die tot zijns naasten huisvrouw ingaat, kan zichzelf wel onschuldig achten, maar God zal hem niet onschuldig houden. Het vuur van de lusten ontsteekt het vuur van de hel.
D. Zij ruïneert de goede naam, en legt er eeuwigdurende schande op. Het is een veel ergerlijker zonde dan stelen, Proverbs 6:30, misschien niet in de schatting van de mensen, ten minste niet in die van onze tijd. Een dief wordt naar de gevangenis gezonden, of naar de galg terwijl de overspeler ongestraft blijft, ja in het oog van velen zonder smet of vlek is. Hij durft zich beroemen op zijn schurkerij, en men beschouwt haar als een grap, men lacht en schertst er mede, maar in het oog van God en van Zijn wet was dit een verreweg grotere misdaad, en indien God de fontein is van de eer, dan moet Zijn Woord er de maatstaf van zijn.
a. Wat betreft de zonde van diefstal, als iemand er door de uiterste nood toe komt dat hij steelt, spijs steelt om zijn ziel te vullen dewijl hij honger heeft, zal dit hem wel niet vrijpleiten van schuld, maar toch zo'n verzachtende omstandigheid zijn van zijn misdaad, dat men hem geen verachting aandoet, hem niet aan smaad en schande blootstelt, maar medelijden met hem heeft. Honger zal door stenen muren heenbreken, en de schuld zal gelegd worden op hen, die hem tot armoede brachten, of hem niet ter hulp zijn gekomen, ja al kan hij dat niet tot zijn verontschuldiging aanvoeren, als hij gevonden wordt te hebben gestolen, en het bewijs duidelijk en onmiskenbaar tegen hem is, zal hij toch slechts zevenvoudige vergoeding moeten doen. De wet van Mozes bepaalde dat hij, die een schaap stal viervoudige, en die een os stal, vijfvoudige vergoeding moest doen Exodus 22:1. Dienovereenkomstig heeft David uitspraak gedaan, 2 Samuel 12:6. Maar wij kunnen onderstellen dat ten opzichte van de gevallen, waarin de wet niet had voorzien, de rechters later de strafverordening bepaald hebben naar evenredigheid van de misdaad en overeenkomstig de billijkheid van de wet. Indien nu hij, die uit iemands weide een os stal, vijfvoudig moest wedergeven, dan was het redelijk, dat wie iemands goed stal uit zijn huis zevenvoudig moest wedergeven, want er was geen wet om hem ter dood te brengen, zoals bij ons voor huisbraak bij nacht en voor roof op de grote weg. En het is van deze ergste soort van diefstal, dat Salomo hier spreekt. De grootste straf bestond daarin, dat iemand genoodzaakt kon worden al het goed van zijn huis te geven om aan de wet te voldoen, maar zijn bloed werd niet geëist. Maar,
b. Overspel te bedrijven is een veel erger misdaad, Job noemt haar aldus, het "is een schandelijke daad, een misdaad bij de rechters," Job 31:11. Toen Nathan David wilde overtuigen van het kwaad van zijn overspel, deed hij het door een gelijkenis betreffende een diefstal onder de meest verzwarende omstandigheden, die in Davids tijd verdiende om met de dood te worden gestraft, 2 Samuel 12:5, en toen toonde hij hem dat zijn zonde uitermate meer zondig was dan die.
Ten eerste. Het is een groter smaad voor het verstand van de mens, want hij kan haar niet verontschuldigen, zoals een dief zijn diefstal zou kunnen verontschuldigen door te zeggen dat het was om zijn honger te stillen, maar hij moet erkennen dat hij het deed om een vuile, dierlijke lust te bevredigen, dat hij door de heining van Gods wet heenbrak, niet uit gebrek, maar uit brooddronkenheid. Daarom, die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos, en verdient gebrandmerkt te worden als een aartsgek.
Ten tweede. Zij wordt strenger gestraft door de wet van God, een dief werd slechts met geldboete gestraft, maar de overspeler werd ter dood gebracht. De dief steelt om zijn ziel te vullen, maar de overspeler verderft zijn eigen ziel en valt als een onbeklaagd offer van de gerechtigheid beide van God en de mens. Zondaar, gij hebt uzelf in het verderf gestort. Dit kan toegepast worden op de geestelijke en eeuwige dood, die het gevolg is van de zonde, die het doet wondt zijn consciëntie, verderft zijn verstandelijk vermogens, dooft al de vonken uit van geestelijk leven en stelt zich bloot aan de eeuwige toorn van God, en aldus verderft hij zijn ziel.
Ten derde. De schandvlek ervan is onuitwisbaar, Proverbs 6:33. Het zal een wonde zijn voor zijn goede naam, een ontering van zijn geslacht, en, ofschoon de schuld ervan weggedaan kan worden door berouw en bekering, de smaad erven kan nooit uitgewist worden, maar zal aan zijn nagedachtenis blijven kleven als hij heengegaan is. Davids zonde in de zaak van Uria was niet slechts een onuitwisbare vlek op zijn karakter maar gaf aan de vijanden des Heeren aanleiding om ook Zijn naam te lasteren.
E. Zij stelt de overspeler bloot aan de woede van de jaloerse echtgenoot, wiens eer hij zo vreeslijk beledigd heeft, Proverbs 6:34, Proverbs 6:35. Wie zijns naasten huisvrouw aanroert en gemeenzaam met haar is, geeft hem aanleiding om jaloers te zijn, en nog veel meer hij die haar verleidt, hetgeen, al is het ook nog zo in het geheim geschied, toen "ontdekt kon worden door het water van de ijveringen", Numbers 5:1. "Als het ontdekt wordt, zou het beter voor u zijn om een berin te ontmoeten, die van haar jongen beroofd is, dan de beledigde echtgenoot, die, in het geval van overspel een even strenge wreker zal zijn van zijn eer, als in het geval van manslag van het bloed zijn broeders. Indien gij niet bevreesd zijt voor de toorn van God, zo wees dan bevreesd voor de grimmigheid des mans, zoals de jaloersheid is, zij is sterk als de dood en hard als het graf. In de dag van de wraak, als de overspeler het verhoor ondergaat waarin het om zijn leven gaat, dan zal de vervolger geen moeite of kosten sparen in de vervolging, zal tot uw opzicht niet vermurwd worden zoals hij misschien zou zijn jegens iemand, die hem beroofd heeft, hij zal in geen schikking treden, hij zal geen verzoening aannemen, al zoudt gij hem willen omkopen, het geschenk vergroten, om hem tevreden te stellen, hij zal met niets minder tevreden zijn dan met de volvoering van de wet, gij moet gestenigd worden. Indien iemand al het goed van zijn huis zou geven, het zou een vergoeding kunnen zijn voor een diefstal, Proverbs 6:31, maar niet voor overspel, in zo'n geval zou het ten enenmale veracht worden. Wees dan beroerd, en zondig niet, stel u niet bloot aan al die ellende voor een ogenblik van laag genot, dat in het einde bitterheid zijn zal.