Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Proverbs 29". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/proverbs-29.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Proverbs 29". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 29Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, SPREUKEN 29Vers 1
Spreuken 29:11. Het volharden van vele goddelozen in hun boze weg is zeer te betreuren. Zij zijn dikwijls bestraft geworden door ouders en vrienden, door magistraten en leraren, door de voorzienigheid van God en door hun eigen geweten, hun zonden zijn hun ordelijk voor ogen gesteld, en voor de gevolgen ervan werden zij behoorlijk gewaarschuwd, maar het was alles tevergeefs. Zij hebben de nek verhard, zij lopen misschien weg, willen geen bestraffing geduldig aanhoren, of, indien zij dit al doen, gaan zij toch voort met de zonde, waarvoor zij bestraft werden. zij willen hun hals niet buigen onder het juk, maar zijn kinderen Belials, zij verlaten de bestraffing, Hoofdst. 10:17, haten haar, Hoofdst. 12:1.
2:Het gevolg van deze hardnekkigheid is zeer te vrezen. Zij, die voortgaan in hun zonden in weerwil van vermaning en waarschuwing, zullen verbroken worden. Zij, die niet verbeterd willen worden, moeten verwachten verbroken te worden, indien de roede niet aan het doel beantwoordt, verwacht de bijl, zij zullen schielijk verbroken worden, temidden van hun gerustheid, zodat er geen genezen aan is. Zij hebben gezondigd tegen het voorkomende geneesmiddel, laat hen dus geen herstellend geneesmiddel verwachten. De hel is een verbreking, een verwoesting, waaraan geen genezen is. Als God wondt, wie kan dan helen?
Vers 1
Spreuken 29:11. Het volharden van vele goddelozen in hun boze weg is zeer te betreuren. Zij zijn dikwijls bestraft geworden door ouders en vrienden, door magistraten en leraren, door de voorzienigheid van God en door hun eigen geweten, hun zonden zijn hun ordelijk voor ogen gesteld, en voor de gevolgen ervan werden zij behoorlijk gewaarschuwd, maar het was alles tevergeefs. Zij hebben de nek verhard, zij lopen misschien weg, willen geen bestraffing geduldig aanhoren, of, indien zij dit al doen, gaan zij toch voort met de zonde, waarvoor zij bestraft werden. zij willen hun hals niet buigen onder het juk, maar zijn kinderen Belials, zij verlaten de bestraffing, Hoofdst. 10:17, haten haar, Hoofdst. 12:1.
2:Het gevolg van deze hardnekkigheid is zeer te vrezen. Zij, die voortgaan in hun zonden in weerwil van vermaning en waarschuwing, zullen verbroken worden. Zij, die niet verbeterd willen worden, moeten verwachten verbroken te worden, indien de roede niet aan het doel beantwoordt, verwacht de bijl, zij zullen schielijk verbroken worden, temidden van hun gerustheid, zodat er geen genezen aan is. Zij hebben gezondigd tegen het voorkomende geneesmiddel, laat hen dus geen herstellend geneesmiddel verwachten. De hel is een verbreking, een verwoesting, waaraan geen genezen is. Als God wondt, wie kan dan helen?
Vers 2
Spreuken 29:2Dit is wat tevoren gezegd is in Hoofdst. 28:12, 28.
Het volk zal reden hebben om zich te verblijden, of om te treuren, al naar hun regeerders rechtvaardig of goddeloos zijn. Zelfs het gewone volk is zo overtuigd van de voortreffelijkheid van deugd en godsdienst, dat zij zich zullen verblijden als zij die bevorderd en gesteund zien, laat daarentegen de mensen nog zoveel eer en macht hebben, als zij goddeloos en ondeugend zijn en van hun macht een slecht gebruik maken, dan maken zij zich verachtelijk en onwaardig voor het gehele volk (zoals de priesters, Malachi 2:9) en de onderdanen zullen zich ongelukkig achten onder zo'n regering.
Vers 2
Spreuken 29:2Dit is wat tevoren gezegd is in Hoofdst. 28:12, 28.
Het volk zal reden hebben om zich te verblijden, of om te treuren, al naar hun regeerders rechtvaardig of goddeloos zijn. Zelfs het gewone volk is zo overtuigd van de voortreffelijkheid van deugd en godsdienst, dat zij zich zullen verblijden als zij die bevorderd en gesteund zien, laat daarentegen de mensen nog zoveel eer en macht hebben, als zij goddeloos en ondeugend zijn en van hun macht een slecht gebruik maken, dan maken zij zich verachtelijk en onwaardig voor het gehele volk (zoals de priesters, Malachi 2:9) en de onderdanen zullen zich ongelukkig achten onder zo'n regering.
Vers 3
Spreuken 29:3Beide delen van dit vers herhalen wat dikwijls gezegd werd, maar ze met elkaar vergelijkende, wordt de zin ervan uitgebreider.
1. Het zij tot eer van een deugdzame jongen man opgemerkt, dat hij wijsheid bemint, hij is een filosoof, (want dat woord betekent een beminnaar van wijsheid) want godsdienst is de beste filosofie. Hij vermijdt slecht gezelschap, inzonderheid dat van slechte vrouwen, daarmee verblijdt hij zijn ouders en hij heeft de voldoening van hun tot troost te zijn, bij vermeerdert zijn bezitting, en zal waarschijnlijk in welvaart leven.
2. Zij het opgemerkt tot schande van een ondeugdzame jongen man, dat hij de wijsheid haat, hij is een metgezel van schaamteloze vrouwen die hem ten verderve zullen brengen naar ziel en lichaam. Hij bedroeft zijn ouders en, zoals de verloren zoon, brengt hij hun goed door met hoeren. Niets zal de mensen sneller tot armoede brengen dan de hartstocht van de onkuisheid, en het beste voorbehoedmiddel tegen deze verdervende lusten is wijsheid.
Vers 3
Spreuken 29:3Beide delen van dit vers herhalen wat dikwijls gezegd werd, maar ze met elkaar vergelijkende, wordt de zin ervan uitgebreider.
1. Het zij tot eer van een deugdzame jongen man opgemerkt, dat hij wijsheid bemint, hij is een filosoof, (want dat woord betekent een beminnaar van wijsheid) want godsdienst is de beste filosofie. Hij vermijdt slecht gezelschap, inzonderheid dat van slechte vrouwen, daarmee verblijdt hij zijn ouders en hij heeft de voldoening van hun tot troost te zijn, bij vermeerdert zijn bezitting, en zal waarschijnlijk in welvaart leven.
2. Zij het opgemerkt tot schande van een ondeugdzame jongen man, dat hij de wijsheid haat, hij is een metgezel van schaamteloze vrouwen die hem ten verderve zullen brengen naar ziel en lichaam. Hij bedroeft zijn ouders en, zoals de verloren zoon, brengt hij hun goed door met hoeren. Niets zal de mensen sneller tot armoede brengen dan de hartstocht van de onkuisheid, en het beste voorbehoedmiddel tegen deze verdervende lusten is wijsheid.
Vers 4
Spreuken 29:41. Hier is het geluk van een volk onder een goede regering. De zorg en het werk van een vorst moeten zijn om het land slaande te houden, zijn fundamentele wetten te handhaven het hart van zijn onderdanen aan zich te verbinden, hen gerust te doen zijn, hun vrijheid en hun eigendom te beveiligen tegen vijandelijke aanvallen, en die ongeschonden te bewaren voor de nakomelingschap. Dit moet hij doen door het recht, door wijze raadslagen en door een vaste rechtsbedeling, zonder aanzien des persoons, waardoor deze goede uitkomsten verkregen worden.
2. De ellende van een volk onder een slechte regering, n, die de geschenken genegen is een man van de heffingen, zo is het in het oorspronkelijke verstoort het land, een man, die of heiligschennend, of bijgelovig is, of zich het priesterambt aanmatigt, zoals Saul en Uzzia, of een man, die niets anders op het oog heeft dan om geld te verkrijgen, en voor ruime steekpenningen de ogen sluit voor de grootste misdaden, en in de hoop op zulke steekpenningen de onschuldigen vervolgt, regeerders als deze bewerken de ondergang van een land.
Vers 4
Spreuken 29:41. Hier is het geluk van een volk onder een goede regering. De zorg en het werk van een vorst moeten zijn om het land slaande te houden, zijn fundamentele wetten te handhaven het hart van zijn onderdanen aan zich te verbinden, hen gerust te doen zijn, hun vrijheid en hun eigendom te beveiligen tegen vijandelijke aanvallen, en die ongeschonden te bewaren voor de nakomelingschap. Dit moet hij doen door het recht, door wijze raadslagen en door een vaste rechtsbedeling, zonder aanzien des persoons, waardoor deze goede uitkomsten verkregen worden.
2. De ellende van een volk onder een slechte regering, n, die de geschenken genegen is een man van de heffingen, zo is het in het oorspronkelijke verstoort het land, een man, die of heiligschennend, of bijgelovig is, of zich het priesterambt aanmatigt, zoals Saul en Uzzia, of een man, die niets anders op het oog heeft dan om geld te verkrijgen, en voor ruime steekpenningen de ogen sluit voor de grootste misdaden, en in de hoop op zulke steekpenningen de onschuldigen vervolgt, regeerders als deze bewerken de ondergang van een land.
Vers 5
Spreuken 29:5Diegenen kunnen gezegd worden hun naasten te vleien, die het goede in hen loven en toejuichen (het goed dat zij doen, of het goede dat zij hebben) dat er in werkelijkheid niet is of niet zoals zij het voorstellen, en een achting en een genegenheid voor hen betuigen, die zij in werkelijkheid niet voor hen koesteren. Dezen spreiden een net voor hun gangen.
1. Voor de gangen, of voeten, van hun naaste. Zij hebben er een boze bedoeling mede, zij zouden niet zulke fraaie woorden spreken als zij niet hoopten er hun voordeel mee te doen. Daarom is het verstandig om hen, die ons vleien te verdenken van ons heimelijk een strik te spannen, en dienovereenkomstig op onze hoede te zijn. Of het heeft een slechte uitwerking op hen, die gevleid worden, het blaast hen op van hoogmoed, maakt hen verwaand, en zo blijkt het een net te zijn, dat hen verstrikt in zonde.
2. Voor hun eigen gangen, of voeten, zo verstaan het sommigen. Hij, die anderen vleit in de verwachting dat zij van hun zijde hem complimenten zullen maken, hem zullen vleien, maakt zich slechts bespottelijk en hatelijk zelfs in de ogen van hen, die door hem gevleid worden.
Vers 5
Spreuken 29:5Diegenen kunnen gezegd worden hun naasten te vleien, die het goede in hen loven en toejuichen (het goed dat zij doen, of het goede dat zij hebben) dat er in werkelijkheid niet is of niet zoals zij het voorstellen, en een achting en een genegenheid voor hen betuigen, die zij in werkelijkheid niet voor hen koesteren. Dezen spreiden een net voor hun gangen.
1. Voor de gangen, of voeten, van hun naaste. Zij hebben er een boze bedoeling mede, zij zouden niet zulke fraaie woorden spreken als zij niet hoopten er hun voordeel mee te doen. Daarom is het verstandig om hen, die ons vleien te verdenken van ons heimelijk een strik te spannen, en dienovereenkomstig op onze hoede te zijn. Of het heeft een slechte uitwerking op hen, die gevleid worden, het blaast hen op van hoogmoed, maakt hen verwaand, en zo blijkt het een net te zijn, dat hen verstrikt in zonde.
2. Voor hun eigen gangen, of voeten, zo verstaan het sommigen. Hij, die anderen vleit in de verwachting dat zij van hun zijde hem complimenten zullen maken, hem zullen vleien, maakt zich slechts bespottelijk en hatelijk zelfs in de ogen van hen, die door hem gevleid worden.
Vers 6
Spreuken 29:61. Hier is het gevaar van een zondige weg, er is niet slechts een straf aan het einde ervan, maar er is een strik in, de ene zonde is een verzoeking tot een andere, en er zijn benauwdheden, die als een strik plotseling komen over boze mensen in het midden van hun overtredingen, ja hun overtreding zelf wikkelt hen in kwellingen, hun zonde is hun straf, en met de banden van hun zonde worden zij vastgehouden, Hoofdst. 5:22.
2. De lieflijkheid van de weg van de heiligheid. De strik, die in de overtreding van boze mensen is, bederft al hun vrolijkheid, maar de rechtvaardigen worden voor die strikken bewaard of er uit verlost, zij wandelen in vrijheid, wandelen in veiligheid, en daarom juichen zij en zijn blij. Zij, die God tot hun voornaamste blijdschap maken, zullen Hem tot de blijdschap van hun verheuging hebben, en het is hun schuld zo zij zich niet ten allen tijde verblijden. Indien er aan deze zijde van de hemel ware blijdschap is, dan smaken ongetwijfeld zij haar, wier wandel in de hemel is.
Vers 6
Spreuken 29:61. Hier is het gevaar van een zondige weg, er is niet slechts een straf aan het einde ervan, maar er is een strik in, de ene zonde is een verzoeking tot een andere, en er zijn benauwdheden, die als een strik plotseling komen over boze mensen in het midden van hun overtredingen, ja hun overtreding zelf wikkelt hen in kwellingen, hun zonde is hun straf, en met de banden van hun zonde worden zij vastgehouden, Hoofdst. 5:22.
2. De lieflijkheid van de weg van de heiligheid. De strik, die in de overtreding van boze mensen is, bederft al hun vrolijkheid, maar de rechtvaardigen worden voor die strikken bewaard of er uit verlost, zij wandelen in vrijheid, wandelen in veiligheid, en daarom juichen zij en zijn blij. Zij, die God tot hun voornaamste blijdschap maken, zullen Hem tot de blijdschap van hun verheuging hebben, en het is hun schuld zo zij zich niet ten allen tijde verblijden. Indien er aan deze zijde van de hemel ware blijdschap is, dan smaken ongetwijfeld zij haar, wier wandel in de hemel is.
Vers 7
Spreuken 29:7Het is jammer dat niet iedereen, die een rechtsgeding voert sub forma pauperis als een arme niet een eerlijke zaak heeft (van alle anderen zijn zij het meest onverschoonlijk indien zij haar niet hebben) omdat de Schrift er zo goed in voorzien heeft dat zij met onpartijdigheid onderzocht zal worden, en dat de rechter de arme, evengoed als de gevangene moet beschermen.
1. Het wordt hier als de hoedanigheid van een rechtvaardige rechter aangeduid, dat hij kennis neemt van de rechtszaak van de armen-het is ieders plicht om kennis te nemen van of acht te slaan op de armen, Psalms 41:2, maar van het recht van de armen moet kennis genomen worden door hen, die als rechters geroepen zijn om over hen te oordelen, zij moeten zich evenveel moeite geven om het recht te ontdekken in de zaak van de arme, als om die in de zaak van de rijke te ontdekken. Het besef van recht moet beide de rechter en de advocaat zo zorgzaam en ijverig maken voor de zaak van de armen, alsof zij er het grootste voordeel van hadden te verwachten.
2. Het wordt aangeduid als het karakter van de goddeloze, dat hij op de zaak des armen geen acht geeft omdat daar voor hem toch geen voordeel uit te krijgen is, hij geeft zich geen moeite om er het rechte van te begrijpen want het is hem om het even hoe de zaak zal uitvallen. Zie Job 29:16.
Vers 7
Spreuken 29:7Het is jammer dat niet iedereen, die een rechtsgeding voert sub forma pauperis als een arme niet een eerlijke zaak heeft (van alle anderen zijn zij het meest onverschoonlijk indien zij haar niet hebben) omdat de Schrift er zo goed in voorzien heeft dat zij met onpartijdigheid onderzocht zal worden, en dat de rechter de arme, evengoed als de gevangene moet beschermen.
1. Het wordt hier als de hoedanigheid van een rechtvaardige rechter aangeduid, dat hij kennis neemt van de rechtszaak van de armen-het is ieders plicht om kennis te nemen van of acht te slaan op de armen, Psalms 41:2, maar van het recht van de armen moet kennis genomen worden door hen, die als rechters geroepen zijn om over hen te oordelen, zij moeten zich evenveel moeite geven om het recht te ontdekken in de zaak van de arme, als om die in de zaak van de rijke te ontdekken. Het besef van recht moet beide de rechter en de advocaat zo zorgzaam en ijverig maken voor de zaak van de armen, alsof zij er het grootste voordeel van hadden te verwachten.
2. Het wordt aangeduid als het karakter van de goddeloze, dat hij op de zaak des armen geen acht geeft omdat daar voor hem toch geen voordeel uit te krijgen is, hij geeft zich geen moeite om er het rechte van te begrijpen want het is hem om het even hoe de zaak zal uitvallen. Zie Job 29:16.
Vers 8
Spreuken 29:81. Zie hier wie het zijn, die gevaarlijk zijn voor het publiek, het zijn spotdrijvende lieden. Als dezulken gebruikt worden in de aangelegenheden van de staat, doen zij de dingen overijld, omdat zij het minrachten om raad te nemen en te overwegen, zij willen daar de tijd niet voor nemen, zij handelen onwettig en onverantwoordelijk, omdat zij het minachten om zich door wetten en staatsinstellingen te laten belemmeren, zij worden ontrouw, omdat zij het minachten hun woord te houden, door hun woord gebonden te zijn, zij tergen het volk omdat zij het minachten hen te behagen, en zo verstrikken zij de stad door hun slecht gedrag of steken zij de stad in brand, zoals de kanttekening zegt, zij zaaien onenigheid tussen de burgers en stichten verwarring onder hen. Het zijn spotdrijvende lieden, zij spotten met de godsdienst, de verplichtingen van het geweten de vrees voor een andere wereld, en alles wat heilig en ernstig is. Zulke mensen zijn de plaag van hun tijd en van hun geslacht, zij brengen de oordelen Gods over een land, brengen de mensen aan het twisten en stichten overal verwarring.
2. Welke mensen een zegen zijn voor een land, de wijzen, die door het bevorderen van de godsdienst, die ware wijsheid is, de toorn van God afkeren, en die door wijzen raad twistende partijen met elkaar verzoenen en de schadelijke gevolgen van verdeeldheid voorkomen. Trotse en dwaze mensen ontsteken het vuur, dat wijze en Godvruchtige mensen moeten uitblussen.
Vers 8
Spreuken 29:81. Zie hier wie het zijn, die gevaarlijk zijn voor het publiek, het zijn spotdrijvende lieden. Als dezulken gebruikt worden in de aangelegenheden van de staat, doen zij de dingen overijld, omdat zij het minrachten om raad te nemen en te overwegen, zij willen daar de tijd niet voor nemen, zij handelen onwettig en onverantwoordelijk, omdat zij het minachten om zich door wetten en staatsinstellingen te laten belemmeren, zij worden ontrouw, omdat zij het minachten hun woord te houden, door hun woord gebonden te zijn, zij tergen het volk omdat zij het minachten hen te behagen, en zo verstrikken zij de stad door hun slecht gedrag of steken zij de stad in brand, zoals de kanttekening zegt, zij zaaien onenigheid tussen de burgers en stichten verwarring onder hen. Het zijn spotdrijvende lieden, zij spotten met de godsdienst, de verplichtingen van het geweten de vrees voor een andere wereld, en alles wat heilig en ernstig is. Zulke mensen zijn de plaag van hun tijd en van hun geslacht, zij brengen de oordelen Gods over een land, brengen de mensen aan het twisten en stichten overal verwarring.
2. Welke mensen een zegen zijn voor een land, de wijzen, die door het bevorderen van de godsdienst, die ware wijsheid is, de toorn van God afkeren, en die door wijzen raad twistende partijen met elkaar verzoenen en de schadelijke gevolgen van verdeeldheid voorkomen. Trotse en dwaze mensen ontsteken het vuur, dat wijze en Godvruchtige mensen moeten uitblussen.
Vers 9
Spreuken 29:9Aan een wijs man wordt hier de raad gegeven om geen rechtsgeding te beginnen met een dwaas, niet met hem te twisten, en niet te denken dat hij door met hem te redeneren recht van hem zal verkrijgen. Als een wijs man strijdt met een wijs man, dan kan hij hopen begrepen te worden, en in zover hij recht en rede aan zijn zijde heeft, zijn doel te bereiken tenminste de twist tot een einde te brengen en de zaak in van de minne te schikken, maar als hij twist met een dwaas, dan is er geen rust, hij zal er geen einde aan zien, hij zal er geen voldoening van hebben, maar heeft niets anders dan kwelling en onrust te wachten.
1. Hetzij de dwaas, met wie hij twist, verstoord is, of lacht, hetzij hij hetgeen tot hem gezegd wordt toornig of met minachting opneemt, er op smaalt of er de spot mee drijft, een van beide zal hij doen, en zo is er geen rust. Hoe het ook voorgesteld moge worden, het zal slecht worden opgenomen, en de wijste mens moet verwachten of bekeven, of bespot te worden, als hij met een dwaas twist. Wie twist met een mesthoop, moet verwachten dat hij, hetzij hij overwint of overwonnen wordt, verontreinigd zal worden.
2. Hetzij de wijze man zelf verstoord is of lacht, hetzij hij op ernstige of op grappige wijze handelt met de dwaas, of hij streng of opgeruimd met hem is, met een roede of in de geest van de zachtmoedigheid tot hem komt, 1 Corinthiers 4:21, het is om het even, er wordt geen goed gedaan. Wij hebben u op de fluit gespeeld en gij hebt niet gedanst, wij hebben u klaagliederen gezongen en gij hebt niet geweend.
Vers 9
Spreuken 29:9Aan een wijs man wordt hier de raad gegeven om geen rechtsgeding te beginnen met een dwaas, niet met hem te twisten, en niet te denken dat hij door met hem te redeneren recht van hem zal verkrijgen. Als een wijs man strijdt met een wijs man, dan kan hij hopen begrepen te worden, en in zover hij recht en rede aan zijn zijde heeft, zijn doel te bereiken tenminste de twist tot een einde te brengen en de zaak in van de minne te schikken, maar als hij twist met een dwaas, dan is er geen rust, hij zal er geen einde aan zien, hij zal er geen voldoening van hebben, maar heeft niets anders dan kwelling en onrust te wachten.
1. Hetzij de dwaas, met wie hij twist, verstoord is, of lacht, hetzij hij hetgeen tot hem gezegd wordt toornig of met minachting opneemt, er op smaalt of er de spot mee drijft, een van beide zal hij doen, en zo is er geen rust. Hoe het ook voorgesteld moge worden, het zal slecht worden opgenomen, en de wijste mens moet verwachten of bekeven, of bespot te worden, als hij met een dwaas twist. Wie twist met een mesthoop, moet verwachten dat hij, hetzij hij overwint of overwonnen wordt, verontreinigd zal worden.
2. Hetzij de wijze man zelf verstoord is of lacht, hetzij hij op ernstige of op grappige wijze handelt met de dwaas, of hij streng of opgeruimd met hem is, met een roede of in de geest van de zachtmoedigheid tot hem komt, 1 Corinthiers 4:21, het is om het even, er wordt geen goed gedaan. Wij hebben u op de fluit gespeeld en gij hebt niet gedanst, wij hebben u klaagliederen gezongen en gij hebt niet geweend.
Vers 10
Spreuken 29:101. Slechte mensen haten hun beste vrienden. De bloedgierigen, al het zaad van de oude slang, die een moordenaar was van de beginne, allen, die zijn vijandschap erven tegen het zaad van de vrouw, haten de vrome, zij zoeken het verderf van de godvruchtigen, omdat zij de boze wereld veroordelen en er tegen getuigen. Christus zei aan Zijn discipelen, dat zij door allen gehaat zullen worden. Bloedgierige mensen haten inzonderheid vrome magistraten, die hen willen beteugelen en verbeteren en de wetten tegen hen doen uitvoeren, en hun dus in werkelijkheid vriendelijkheid bewijzen.
2. Godvruchtige mensen hebben hun ergste vijanden lief. De oprechten, die door de bloedgierige lieden gehaat worden, zoeken hen ziel, bidden om hun bekering, en zouden gaarne alles doen om hen te behouden. Dat heeft Christus ons geleerd: Vader, vergeef hun. De oprechten zoeken zijn ziel, de ziel van de vrome, die de bloedgierigen haten, zo wordt het algemeen opgevat, zoeken haar te beschermen tegen geweld en haar te verlossen uit de handen van de bloedgierigen.
Vers 10
Spreuken 29:101. Slechte mensen haten hun beste vrienden. De bloedgierigen, al het zaad van de oude slang, die een moordenaar was van de beginne, allen, die zijn vijandschap erven tegen het zaad van de vrouw, haten de vrome, zij zoeken het verderf van de godvruchtigen, omdat zij de boze wereld veroordelen en er tegen getuigen. Christus zei aan Zijn discipelen, dat zij door allen gehaat zullen worden. Bloedgierige mensen haten inzonderheid vrome magistraten, die hen willen beteugelen en verbeteren en de wetten tegen hen doen uitvoeren, en hun dus in werkelijkheid vriendelijkheid bewijzen.
2. Godvruchtige mensen hebben hun ergste vijanden lief. De oprechten, die door de bloedgierige lieden gehaat worden, zoeken hen ziel, bidden om hun bekering, en zouden gaarne alles doen om hen te behouden. Dat heeft Christus ons geleerd: Vader, vergeef hun. De oprechten zoeken zijn ziel, de ziel van de vrome, die de bloedgierigen haten, zo wordt het algemeen opgevat, zoeken haar te beschermen tegen geweld en haar te verlossen uit de handen van de bloedgierigen.
Vers 11
Spreuken 29:111 Het is een blijk van zwakheid om al te openhartig te zijn, hij is een zot, die zijn gehele geest uitlaat, die alles zegt wat hij weet en dadelijk in zijn mond heeft wat hij in zijn gedachten heeft, en niet kan zwijgen, die over alles wat in een gesprek wordt aangeroerd, meespreekt, die, als hij geprikkeld wordt, alles zegt wat hem voor de mond komt, wie het ook zij, die door zijn afkeurende opmerking getroffen wordt, die, als hij over enigerlei zaak moet spreken, alles zal zeggen wat hij denkt, en toch nooit denkt genoeg gezegd te hebben, of het koren of kaf is, gepast of ongepast is, gij zult het alles hebben.
2. Het is een blijk van verstand dat men bescheiden en terughoudend is, de wijze laat niet terstond zijn gehele geest uit, maar zal zich tijd geven om nader te bedenken, of zijn tegenwoordige gedachte terughouden tot aan een geschikter tijd, wanneer het gepaster is om haar uit te spreken en beter aan zijn bedoeling zal beantwoorden, hij zal zijn gedachten niet uiten in een aaneengeschakelde redevoering maar met tussenpozen, teneinde te horen wat er tegen ingebracht kan worden, om dan op die tegenwerpingen te antwoorden.
Vers 11
Spreuken 29:111 Het is een blijk van zwakheid om al te openhartig te zijn, hij is een zot, die zijn gehele geest uitlaat, die alles zegt wat hij weet en dadelijk in zijn mond heeft wat hij in zijn gedachten heeft, en niet kan zwijgen, die over alles wat in een gesprek wordt aangeroerd, meespreekt, die, als hij geprikkeld wordt, alles zegt wat hem voor de mond komt, wie het ook zij, die door zijn afkeurende opmerking getroffen wordt, die, als hij over enigerlei zaak moet spreken, alles zal zeggen wat hij denkt, en toch nooit denkt genoeg gezegd te hebben, of het koren of kaf is, gepast of ongepast is, gij zult het alles hebben.
2. Het is een blijk van verstand dat men bescheiden en terughoudend is, de wijze laat niet terstond zijn gehele geest uit, maar zal zich tijd geven om nader te bedenken, of zijn tegenwoordige gedachte terughouden tot aan een geschikter tijd, wanneer het gepaster is om haar uit te spreken en beter aan zijn bedoeling zal beantwoorden, hij zal zijn gedachten niet uiten in een aaneengeschakelde redevoering maar met tussenpozen, teneinde te horen wat er tegen ingebracht kan worden, om dan op die tegenwerpingen te antwoorden.
Vers 12
Spreuken 29:12Het is een grote zonde, in wie het ook zij, maar inzonderheid in heersers, om op leugentaal acht te geven, want hierdoor spreken zij niet alleen zelf een verkeerd oordeel uit over personen en zaken, naar de leugens, die zij geloofd hebben, maar zij moedigen ook anderen aan om hun verkeerde inlichtingen te geven. Leugens zullen gezegd worden aan hen, die er naar willen luisteren, maar de heler is hier even slecht als de steler.
Van hen, die dit doen, zullen alle dienaars goddeloos zijn. Al hun dienaars zullen blijken goddeloos te zijn, want er zullen hun leugens van hen gezegd worden, en zij zijn goddeloos omdat zij leugens zeggen aan hen. Aan allen, die naar hen luisteren, zullen zij de oren vullen met laster en valse voorstellingen, en aldus zullen vorsten, zowel als volk, indien zij bedrogen willen zijn, bedrogen worden, en inplaats van de schuld van hun verkeerd oordeel op hun dienaren te werpen, die hen verkeerd hebben ingelicht, moeten zij delen in de schuld hunner dienaren, en zeer veel van de schuld rust op hen zelf, omdat zij die verkeerde inlichtingen hebben aangemoedigd en er het oor aan geleend hebben.
Vers 12
Spreuken 29:12Het is een grote zonde, in wie het ook zij, maar inzonderheid in heersers, om op leugentaal acht te geven, want hierdoor spreken zij niet alleen zelf een verkeerd oordeel uit over personen en zaken, naar de leugens, die zij geloofd hebben, maar zij moedigen ook anderen aan om hun verkeerde inlichtingen te geven. Leugens zullen gezegd worden aan hen, die er naar willen luisteren, maar de heler is hier even slecht als de steler.
Van hen, die dit doen, zullen alle dienaars goddeloos zijn. Al hun dienaars zullen blijken goddeloos te zijn, want er zullen hun leugens van hen gezegd worden, en zij zijn goddeloos omdat zij leugens zeggen aan hen. Aan allen, die naar hen luisteren, zullen zij de oren vullen met laster en valse voorstellingen, en aldus zullen vorsten, zowel als volk, indien zij bedrogen willen zijn, bedrogen worden, en inplaats van de schuld van hun verkeerd oordeel op hun dienaren te werpen, die hen verkeerd hebben ingelicht, moeten zij delen in de schuld hunner dienaren, en zeer veel van de schuld rust op hen zelf, omdat zij die verkeerde inlichtingen hebben aangemoedigd en er het oor aan geleend hebben.
Vers 13
Spreuken 29:13Dit toont aan met hoeveel wijsheid de grote God zich bedient van mensen van een zeer verschillenden aard en bekwaamheid om Zijn doeleinden tot stand te brengen.
1. Door hen, die geheel tegenovergesteld zijn aan elkaar. Sommigen zijn arm en genoodzaakt om te lenen, anderen zijn rijk, hebben zeer veel van de mammon van de ongerechtigheid (bedrieglijke rijkdom wordt hij genoemd) en zij zijn de schuldeisers, of woekeraars, zoals de kanttekening zegt. Sommigen zijn arm en eerlijk en vlijtig, anderen zijn rijk, traag en bedrieglijk, zij ontmoeten elkaar in de zaken van deze wereld, en zij hebben zaken te doen met elkaar, en de Heer verlicht hun ogen, Hij doet over beide Zijn licht schijnen, en geeft hun beide de gemakken en genoegens van dit leven, aan sommigen van beide soorten geeft Hij Zijn genade, Hij verlicht de ogen van de armen door hun geduld te geven, en van de bedrieglijken door hun berouw en bekering te geven, zoals aan Zaches.
2. Door hen, die, naar wij denken, het best gemist kunnen worden. Wij zijn gereed om de armen en de bedrieglijken te beschouwen als de vlekken van de voorzienigheid, maar God openbaart zelfs in hen de schoonheid van Zijn voorzienigheid, Hij heeft wijze doeleinden niet alleen met de armen altijd met ons te laten, maar ook met toe te laten dat er bedrogenen en bedriegers zijn, want beide zijn van Hem, Job 12:16, en zijn dienstbaar tot Zijn lof.
Vers 13
Spreuken 29:13Dit toont aan met hoeveel wijsheid de grote God zich bedient van mensen van een zeer verschillenden aard en bekwaamheid om Zijn doeleinden tot stand te brengen.
1. Door hen, die geheel tegenovergesteld zijn aan elkaar. Sommigen zijn arm en genoodzaakt om te lenen, anderen zijn rijk, hebben zeer veel van de mammon van de ongerechtigheid (bedrieglijke rijkdom wordt hij genoemd) en zij zijn de schuldeisers, of woekeraars, zoals de kanttekening zegt. Sommigen zijn arm en eerlijk en vlijtig, anderen zijn rijk, traag en bedrieglijk, zij ontmoeten elkaar in de zaken van deze wereld, en zij hebben zaken te doen met elkaar, en de Heer verlicht hun ogen, Hij doet over beide Zijn licht schijnen, en geeft hun beide de gemakken en genoegens van dit leven, aan sommigen van beide soorten geeft Hij Zijn genade, Hij verlicht de ogen van de armen door hun geduld te geven, en van de bedrieglijken door hun berouw en bekering te geven, zoals aan Zaches.
2. Door hen, die, naar wij denken, het best gemist kunnen worden. Wij zijn gereed om de armen en de bedrieglijken te beschouwen als de vlekken van de voorzienigheid, maar God openbaart zelfs in hen de schoonheid van Zijn voorzienigheid, Hij heeft wijze doeleinden niet alleen met de armen altijd met ons te laten, maar ook met toe te laten dat er bedrogenen en bedriegers zijn, want beide zijn van Hem, Job 12:16, en zijn dienstbaar tot Zijn lof.
Vers 14
Spreuken 29:141. Hier is de plicht van de magistraten, en die is: getrouwelijk recht te doen tussen mens en mens, en in alle zaken, die voor hen gebracht worden, naar waarheid en billijkheid uitspraak te doen, inzonderheid zorg te dragen voor de armen, hen niet te steunen in een onrechtvaardige zaak omdat zij arm zijn, Exodus 23:3, maar er voor te zorgen dat hun armoede niet tot hun nadeel strekt, indien hun zaak rechtvaardig is. De rijken zullen wel voor zichzelf zorgen, maar de armen en nooddruftigen moet de vorst beschermen, Psalms 82:3, hun recht doen, Proverbs 31:1.
2. Het geluk van de magistraten, die hun plicht doen, hun troon van de eer, hun tribunaal zal in eeuwigheid bevestigd worden. Dit zal hun de gunst van God verzekeren, en hun deel in de genegenheid des volks versterken, en zo zal hun macht worden bevestigd, en er toe bijdragen dat zij in hun geslacht wordt bestendigd.
Vers 14
Spreuken 29:141. Hier is de plicht van de magistraten, en die is: getrouwelijk recht te doen tussen mens en mens, en in alle zaken, die voor hen gebracht worden, naar waarheid en billijkheid uitspraak te doen, inzonderheid zorg te dragen voor de armen, hen niet te steunen in een onrechtvaardige zaak omdat zij arm zijn, Exodus 23:3, maar er voor te zorgen dat hun armoede niet tot hun nadeel strekt, indien hun zaak rechtvaardig is. De rijken zullen wel voor zichzelf zorgen, maar de armen en nooddruftigen moet de vorst beschermen, Psalms 82:3, hun recht doen, Proverbs 31:1.
2. Het geluk van de magistraten, die hun plicht doen, hun troon van de eer, hun tribunaal zal in eeuwigheid bevestigd worden. Dit zal hun de gunst van God verzekeren, en hun deel in de genegenheid des volks versterken, en zo zal hun macht worden bevestigd, en er toe bijdragen dat zij in hun geslacht wordt bestendigd.
Vers 15
Spreuken 29:15In de opvoeding van hun kinderen moeten de ouders bedenken:
1. Dat behoorlijke tuchtiging weldadigheid is. Zij moeten aan hun kinderen niet alleen zeggen wat goed en kwaad is, zij moeten hen ook berispen, en zo het nodig is straffen, als zij of verzuimen wat goed is, of doen wat kwaad is. Als een berisping volstaat zonder de roede, dan is het wel, maar de roede moet nooit gebruikt worden zonder een redelijke en ernstige berisping of bestraffing, en hoewel die noch voor de vader, noch voor het kind thans een zaak van vreugde is, zal zij toch wijsheid geven. Het kind zal gewaarschuwd zijn en aldus wijsheid verkrijgen.
2. Het kwaad van onbehoorlijke toegevendheid. Een kind, dat niet beteugeld of bestraft wordt, maar aan zichzelf wordt overgelaten, zoals Adonia, om zijn eigen neiging te volgen, kan zich, als hij wil goed gedragen, maar als hij de slechte weg opgaat, zal niemand hem daarin hinderen, en dan zal het duizend tegen n blijken dat hij een schande is voor zijn familie, en zijn moeder, die hem vertroeteld en toegegeven heeft in zijn losbandigheid, beschaamt, haar tot armoede brengt, haar misschien zelfs mishandelt en vuile woorden toespreekt.
Vers 15
Spreuken 29:15In de opvoeding van hun kinderen moeten de ouders bedenken:
1. Dat behoorlijke tuchtiging weldadigheid is. Zij moeten aan hun kinderen niet alleen zeggen wat goed en kwaad is, zij moeten hen ook berispen, en zo het nodig is straffen, als zij of verzuimen wat goed is, of doen wat kwaad is. Als een berisping volstaat zonder de roede, dan is het wel, maar de roede moet nooit gebruikt worden zonder een redelijke en ernstige berisping of bestraffing, en hoewel die noch voor de vader, noch voor het kind thans een zaak van vreugde is, zal zij toch wijsheid geven. Het kind zal gewaarschuwd zijn en aldus wijsheid verkrijgen.
2. Het kwaad van onbehoorlijke toegevendheid. Een kind, dat niet beteugeld of bestraft wordt, maar aan zichzelf wordt overgelaten, zoals Adonia, om zijn eigen neiging te volgen, kan zich, als hij wil goed gedragen, maar als hij de slechte weg opgaat, zal niemand hem daarin hinderen, en dan zal het duizend tegen n blijken dat hij een schande is voor zijn familie, en zijn moeder, die hem vertroeteld en toegegeven heeft in zijn losbandigheid, beschaamt, haar tot armoede brengt, haar misschien zelfs mishandelt en vuile woorden toespreekt.
Vers 16
Spreuken 29:161. Hoe meer zondaren er zijn, hoe meer zonde er is, als de goddelozen, ondersteund en aangemoedigd door het gezag, talrijk worden, dan is het niet te verwonderen dat de ongerechtigheid veel wordt, zoals men zegt, dat een epidemie in een land toeneemt naarmate er meer personen door worden aangetast. De overtreding wordt schaamtelozer en stoutmoediger, heerszuchtiger en dreigender, als er velen zijn, die haar steunen en goedkeuren. Toen in de oude wereld de mensen begonnen zich te vermenigvuldigen, begonnen zij te ontaarden, zichzelf en elkaar te verderven.
2. Hoe meer zonde er is, hoe meer van nabij het verderf dreigt. Laat de rechtvaardigen niet geschokt worden in hun geloof en hun hoop door de toeneming van zonde en zondaren, laat hen niet zeggen, dat zij tevergeefs hun handen gereinigd hebben, of dat God de aarde verlaten heeft, maar met lijdzaamheid wachten, de overtreders zullen vallen, de maat van hun ongerechtigheid zal vol worden, en dan zullen zij van hun waardigheid en macht vellen, vallen in schande en verwoesting, en de rechtvaardigen zullen de voldoening hebben van het aan te zien, Psalms 37:1-34, misschien in deze wereld, maar op zijn laatst in het oordeel van de grote dag, wanneer de val van Gods onverzoenlijke vijanden de blijdschap en triomf zal zijn van de verheerlijkten. Zie Isaiah 66:24, Genesis 19:28.
Vers 16
Spreuken 29:161. Hoe meer zondaren er zijn, hoe meer zonde er is, als de goddelozen, ondersteund en aangemoedigd door het gezag, talrijk worden, dan is het niet te verwonderen dat de ongerechtigheid veel wordt, zoals men zegt, dat een epidemie in een land toeneemt naarmate er meer personen door worden aangetast. De overtreding wordt schaamtelozer en stoutmoediger, heerszuchtiger en dreigender, als er velen zijn, die haar steunen en goedkeuren. Toen in de oude wereld de mensen begonnen zich te vermenigvuldigen, begonnen zij te ontaarden, zichzelf en elkaar te verderven.
2. Hoe meer zonde er is, hoe meer van nabij het verderf dreigt. Laat de rechtvaardigen niet geschokt worden in hun geloof en hun hoop door de toeneming van zonde en zondaren, laat hen niet zeggen, dat zij tevergeefs hun handen gereinigd hebben, of dat God de aarde verlaten heeft, maar met lijdzaamheid wachten, de overtreders zullen vallen, de maat van hun ongerechtigheid zal vol worden, en dan zullen zij van hun waardigheid en macht vellen, vallen in schande en verwoesting, en de rechtvaardigen zullen de voldoening hebben van het aan te zien, Psalms 37:1-34, misschien in deze wereld, maar op zijn laatst in het oordeel van de grote dag, wanneer de val van Gods onverzoenlijke vijanden de blijdschap en triomf zal zijn van de verheerlijkten. Zie Isaiah 66:24, Genesis 19:28.
Vers 17
Spreuken 29:171. Het is zeer gelukkig als kinderen blijken de troost voor hun ouders te zijn, goede kinderen zijn dit, zij doen hun gerustheid aan, maken dat zij zich behaaglijk en op hun gemak gevoelen, ontheven van de vele zorgen, die zij voor hen gehad hebben Het is een genot voor ouders dat alleen diegenen kennen, die er mee gezegend zijn, om de gelukkige vruchten te zien van de goede opvoeding, die zij hun kinderen gegeven hebben, en het vooruitzicht te hebben van hun welvaren in beide werelden, het geeft zielevreugde naar verhouding van de vele gedachten des harten, die zij over hen gehad hebben.
2. Te dien einde moeten kinderen in strenge tucht worden opgevoed, moet hun niet toegelaten worden te doen wat zij willen, moeten zij niet ongestraft blijven als zij verkeerd doen. De dwaasheid, die in hun hart gebonden is moet door tuchtiging van hen uitgedreven voorden als zij jong zijn, of zij zal tot hun eigen schande en tot schande van hun ouders uitbreken als zij volwassen zijn.
Vers 17
Spreuken 29:171. Het is zeer gelukkig als kinderen blijken de troost voor hun ouders te zijn, goede kinderen zijn dit, zij doen hun gerustheid aan, maken dat zij zich behaaglijk en op hun gemak gevoelen, ontheven van de vele zorgen, die zij voor hen gehad hebben Het is een genot voor ouders dat alleen diegenen kennen, die er mee gezegend zijn, om de gelukkige vruchten te zien van de goede opvoeding, die zij hun kinderen gegeven hebben, en het vooruitzicht te hebben van hun welvaren in beide werelden, het geeft zielevreugde naar verhouding van de vele gedachten des harten, die zij over hen gehad hebben.
2. Te dien einde moeten kinderen in strenge tucht worden opgevoed, moet hun niet toegelaten worden te doen wat zij willen, moeten zij niet ongestraft blijven als zij verkeerd doen. De dwaasheid, die in hun hart gebonden is moet door tuchtiging van hen uitgedreven voorden als zij jong zijn, of zij zal tot hun eigen schande en tot schande van hun ouders uitbreken als zij volwassen zijn.
Vers 18
Spreuken 29:181. Zie hier de ellende van het volk onder hetwelk geen vaste bediening is van de godsdienst. Waar geen profetie is, geen profeet om de wet te verklaren, geen priester of Leviet om de goede kennis van de Heer te onderwijzen, geen genademiddelen, het Woord van de Heer schaars is en er geen openbaar gezicht is, wordt het volk ontbloot, komt het volk om, dit woord heeft velerlei betekenissen, die allen hier van toepassing zijn.
a. Het volk wordt ontbloot, beroofd van zijn wapenrusting, en aldus blootgesteld aan gevaar. Hoe kaal ziet een plaats er uit, als er geen bijbels en geen evangeliedienaren zijn, en hoe gemakkelijk een prooi wordt het volk dan voor de vijand van de zielen!
b. Het volk rebelleert, niet alleen tegen God, maar tegen zijn vorst. Een goede prediking zou de mensen tot goede onderdanen maken maar daar deze ontbreekt, zijn zij woelziek en partijzuchtig, en verwerpen de heerschappij, o dat zij niet beter weten.
c. Het volk is lui en ledig, of zij spelen, zoals scholieren doen als de onderwijzer afwezig is, zij doen niets met goed gevolg, maar staan de hele dag ledig op de markt, of spelen er, uit gebrek aan onderricht wat te doen en hoe het te doen.
d. Ze zijn verstrooid als schapen, die geen herder hebben, omdat er geen meesters zijn van de verzamelingen om hen bijeen te roepen en bijeen te houden, Mark 6:34. Zij zijn verstrooid van God en van hun plicht door afval, van elkaar door verdeeldheden, God wordt ertoe gebracht hen te verstrooien door Zijn oordelen 2 Chronicles 15:3, 2 Chronicles 15:5.
e. Ze komen om, zij zijn uitgeroeid, omdat zij zonder kennis zijn, Hosea 4:6. Zie hoeveel reden wij hebben om dankbaar te zijn aan God voor het openbaar gezicht, dat onder ons is.
2. Het geluk van een volk, dat niet slechts een vaste evangeliebediening heeft, maar een voorspoedige, het volk, dat de wet hoort en bewaart, onder hetwelk de godsdienst bovenaan staat, welgelukzalig is zo'n volk en ieder afzonderlijk persoon onder hen. Het is niet het hebben van de wet, maar het gehoorzamen er aan, en het leven in overeenstemming ermede dat ons aanspraak geeft op welgelukzaligheid.
Vers 18
Spreuken 29:181. Zie hier de ellende van het volk onder hetwelk geen vaste bediening is van de godsdienst. Waar geen profetie is, geen profeet om de wet te verklaren, geen priester of Leviet om de goede kennis van de Heer te onderwijzen, geen genademiddelen, het Woord van de Heer schaars is en er geen openbaar gezicht is, wordt het volk ontbloot, komt het volk om, dit woord heeft velerlei betekenissen, die allen hier van toepassing zijn.
a. Het volk wordt ontbloot, beroofd van zijn wapenrusting, en aldus blootgesteld aan gevaar. Hoe kaal ziet een plaats er uit, als er geen bijbels en geen evangeliedienaren zijn, en hoe gemakkelijk een prooi wordt het volk dan voor de vijand van de zielen!
b. Het volk rebelleert, niet alleen tegen God, maar tegen zijn vorst. Een goede prediking zou de mensen tot goede onderdanen maken maar daar deze ontbreekt, zijn zij woelziek en partijzuchtig, en verwerpen de heerschappij, o dat zij niet beter weten.
c. Het volk is lui en ledig, of zij spelen, zoals scholieren doen als de onderwijzer afwezig is, zij doen niets met goed gevolg, maar staan de hele dag ledig op de markt, of spelen er, uit gebrek aan onderricht wat te doen en hoe het te doen.
d. Ze zijn verstrooid als schapen, die geen herder hebben, omdat er geen meesters zijn van de verzamelingen om hen bijeen te roepen en bijeen te houden, Mark 6:34. Zij zijn verstrooid van God en van hun plicht door afval, van elkaar door verdeeldheden, God wordt ertoe gebracht hen te verstrooien door Zijn oordelen 2 Chronicles 15:3, 2 Chronicles 15:5.
e. Ze komen om, zij zijn uitgeroeid, omdat zij zonder kennis zijn, Hosea 4:6. Zie hoeveel reden wij hebben om dankbaar te zijn aan God voor het openbaar gezicht, dat onder ons is.
2. Het geluk van een volk, dat niet slechts een vaste evangeliebediening heeft, maar een voorspoedige, het volk, dat de wet hoort en bewaart, onder hetwelk de godsdienst bovenaan staat, welgelukzalig is zo'n volk en ieder afzonderlijk persoon onder hen. Het is niet het hebben van de wet, maar het gehoorzamen er aan, en het leven in overeenstemming ermede dat ons aanspraak geeft op welgelukzaligheid.
Vers 19
Spreuken 29:19Hier is de beschrijving van een onnutten luie, boze dienstknecht, een slaaf, die niet gewetenshalve of uit liefde dient, maar zuiver en alleen uit vrees. Laat hen, die zulke dienstknechten hebben, zich wapenen met geduld, om de kwelling te dragen, en er zich niet om ontroeren. Zie hier hun aard.
1. Geen redelijke woorden zullen iets bij hen uitwerken, zij willen niet getuchtigd en niet verbeterd worden, niet tot hun werk bepaald worden, niet van hun luiheid en traagheid worden genezen, door geen redelijke middelen en door geen harde woorden. De zachtmoedigste meester zelf zal nog genoodzaakt zijn streng met hen te wezen. Geen verstand of rede zal iets op hen vermogen, want zij zijn onredelijk.
2. Geen redelijke woorden zijn uit hen te krijgen, zij zijn gemelijk en nors, en hoewel zij de vragen, die gij hun doet, verstaan, zullen zij u toch geen antwoord geven, al maakt gij het hun ook nog zo duidelijk wat gij van hen verlangt en verwacht, zij zullen u niet beloven dat zij wat verkeerd is zullen verbeteren, en nu voortaan hun werk goed zullen doen. Zie de dwaasheid van deze dienstknechten, wier mond door hun stilzwijgen om slagen roept, zij zouden getuchtigd kunnen worden door woorden, en alzo aan de slagen ontkomen, maar zij willen niet.
Vers 19
Spreuken 29:19Hier is de beschrijving van een onnutten luie, boze dienstknecht, een slaaf, die niet gewetenshalve of uit liefde dient, maar zuiver en alleen uit vrees. Laat hen, die zulke dienstknechten hebben, zich wapenen met geduld, om de kwelling te dragen, en er zich niet om ontroeren. Zie hier hun aard.
1. Geen redelijke woorden zullen iets bij hen uitwerken, zij willen niet getuchtigd en niet verbeterd worden, niet tot hun werk bepaald worden, niet van hun luiheid en traagheid worden genezen, door geen redelijke middelen en door geen harde woorden. De zachtmoedigste meester zelf zal nog genoodzaakt zijn streng met hen te wezen. Geen verstand of rede zal iets op hen vermogen, want zij zijn onredelijk.
2. Geen redelijke woorden zijn uit hen te krijgen, zij zijn gemelijk en nors, en hoewel zij de vragen, die gij hun doet, verstaan, zullen zij u toch geen antwoord geven, al maakt gij het hun ook nog zo duidelijk wat gij van hen verlangt en verwacht, zij zullen u niet beloven dat zij wat verkeerd is zullen verbeteren, en nu voortaan hun werk goed zullen doen. Zie de dwaasheid van deze dienstknechten, wier mond door hun stilzwijgen om slagen roept, zij zouden getuchtigd kunnen worden door woorden, en alzo aan de slagen ontkomen, maar zij willen niet.
Vers 20
Spreuken 29:20Salomo toont hier aan dat er weinig hoop is om een man tot wijsheid te brengen, die haastig is, hetzij,
1. Door roekeloosheid en onbedachtzaamheid. Ziet gij een man, die haastig is in zijn zaken die vluchtig en oppervlakkig is, een zaak spoedig schijnt te begrijpen, maar haar slechts ten halve verricht, door een boek heen holt, maar de tijd niet neemt om het goed te verstaan en te overdenken. Er is meer hoop om een geleerde te maken van een zot, en een wijs man van iemand die dom of suf is, dan van iemand met zo'n vluchtig verstand en wufte aard, die zich nooit bij een zaak kan bepalen.
2. Door hoogmoed en eigenwaan. Ziet gij een man, die haastig is om te spreken over ieder onderwerp, dat ter tafel komt, en er gaarne het eerst over spreekt, er de discussie over opent, en er ook het laatste woord over heeft, er een oordeel over uitspreekt, alsof hij een orakel was? Er is meer hoop voor een bescheiden dwaas die zich van zijn dwaasheid bewust is, dan voor iemand, die zo verwaand is, zo met zichzelf is ingenomen.
Vers 20
Spreuken 29:20Salomo toont hier aan dat er weinig hoop is om een man tot wijsheid te brengen, die haastig is, hetzij,
1. Door roekeloosheid en onbedachtzaamheid. Ziet gij een man, die haastig is in zijn zaken die vluchtig en oppervlakkig is, een zaak spoedig schijnt te begrijpen, maar haar slechts ten halve verricht, door een boek heen holt, maar de tijd niet neemt om het goed te verstaan en te overdenken. Er is meer hoop om een geleerde te maken van een zot, en een wijs man van iemand die dom of suf is, dan van iemand met zo'n vluchtig verstand en wufte aard, die zich nooit bij een zaak kan bepalen.
2. Door hoogmoed en eigenwaan. Ziet gij een man, die haastig is om te spreken over ieder onderwerp, dat ter tafel komt, en er gaarne het eerst over spreekt, er de discussie over opent, en er ook het laatste woord over heeft, er een oordeel over uitspreekt, alsof hij een orakel was? Er is meer hoop voor een bescheiden dwaas die zich van zijn dwaasheid bewust is, dan voor iemand, die zo verwaand is, zo met zichzelf is ingenomen.
Vers 21
Spreuken 29:211. Het is onvoorzichtig van een meester om al te veel van een knecht te houden, hem te schielijk te bevorderen, hem tot al te grote gemeenzaamheid met zich toe te laten, hem al te kieskeurig te laten zijn voor zijn eten en drinken, zijn kledij en zijn logies, en hem aldus weelderig op te voeden, omdat hij een gunsteling en een aangename knecht is, het moet niet vergeten worden dat hij een knecht is, en dat hij aldus verwend wordende, voor iedere betrekking ongeschikt zal zijn. Dienstknechten moeten ontberingen kunnen verduren.
2. Het is ondankbaar in een knecht en die ondankbaarheid komt veelvuldig voor om zich onbeschaamd aan te stellen omdat hij zo weelderig werd gehouden. De verootmoedigde verloren zoon acht zich niet waardig om zoon genoemd te worden, en is tevreden om een dienstknecht te zijn, de vertroetelde slaaf vindt zich te goed om een knecht genoemd te worden, en wil ten laatste een zoon zijn, wil zijn gemak nemen en zijn vrijheid hebben, wil met zijn meester op gelijke voet zijn, en misschien wel aanspraak maken om zijn erfgenaam te wezen. Laat meesters hun dienstknechten recht en gelijk doen, hun geven wat goed en geschikt voor hen is, niet meer en niet minder. Dit is zeer toepasselijk op het lichaam, dat een knecht is van de ziel, zij, die het lichaam weelderig houden, het vertroetelen, zullen ervaren dat het ten laatste zijn plaats vergeet, een zoon wordt, een meester, een volslagen tiran.
Vers 21
Spreuken 29:211. Het is onvoorzichtig van een meester om al te veel van een knecht te houden, hem te schielijk te bevorderen, hem tot al te grote gemeenzaamheid met zich toe te laten, hem al te kieskeurig te laten zijn voor zijn eten en drinken, zijn kledij en zijn logies, en hem aldus weelderig op te voeden, omdat hij een gunsteling en een aangename knecht is, het moet niet vergeten worden dat hij een knecht is, en dat hij aldus verwend wordende, voor iedere betrekking ongeschikt zal zijn. Dienstknechten moeten ontberingen kunnen verduren.
2. Het is ondankbaar in een knecht en die ondankbaarheid komt veelvuldig voor om zich onbeschaamd aan te stellen omdat hij zo weelderig werd gehouden. De verootmoedigde verloren zoon acht zich niet waardig om zoon genoemd te worden, en is tevreden om een dienstknecht te zijn, de vertroetelde slaaf vindt zich te goed om een knecht genoemd te worden, en wil ten laatste een zoon zijn, wil zijn gemak nemen en zijn vrijheid hebben, wil met zijn meester op gelijke voet zijn, en misschien wel aanspraak maken om zijn erfgenaam te wezen. Laat meesters hun dienstknechten recht en gelijk doen, hun geven wat goed en geschikt voor hen is, niet meer en niet minder. Dit is zeer toepasselijk op het lichaam, dat een knecht is van de ziel, zij, die het lichaam weelderig houden, het vertroetelen, zullen ervaren dat het ten laatste zijn plaats vergeet, een zoon wordt, een meester, een volslagen tiran.
Vers 22
Spreuken 29:22Zie hier het kwaad dat uit een toornige, hartstochtelijke gemoedsaard voortkomt.
1. Zulk een gemoedsgesteldheid maakt de mensen tergend en prikkelend voor elkaar. Een toornig man verwekt gekijf, is lastig en twistziek in het gezin en in de buurt, blaast de kolen aan, en noodzaakt zelfs hen, die vreedzaam en rustig bij hem willen leven, om met hem te twisten.
2. Zij maakt de mensen tergend voor God, de gramstorige, die een slaaf is van zijn humeur en zijn hartstochten, moet wel veelvoudig zijn in overtreding, het is een zonde, die de oorzaak is van vele zonden, zij verhindert de mensen niet alleen om Gods naam aan te roepen, maar brengt teweeg dat zij vloeken en zweren, en Gods naam ontheiligen.
Vers 22
Spreuken 29:22Zie hier het kwaad dat uit een toornige, hartstochtelijke gemoedsaard voortkomt.
1. Zulk een gemoedsgesteldheid maakt de mensen tergend en prikkelend voor elkaar. Een toornig man verwekt gekijf, is lastig en twistziek in het gezin en in de buurt, blaast de kolen aan, en noodzaakt zelfs hen, die vreedzaam en rustig bij hem willen leven, om met hem te twisten.
2. Zij maakt de mensen tergend voor God, de gramstorige, die een slaaf is van zijn humeur en zijn hartstochten, moet wel veelvoudig zijn in overtreding, het is een zonde, die de oorzaak is van vele zonden, zij verhindert de mensen niet alleen om Gods naam aan te roepen, maar brengt teweeg dat zij vloeken en zweren, en Gods naam ontheiligen.
Vers 23
Spreuken 29:23Dit komt overeen met wat Christus meer de eens gezegd heeft, namelijk:
1. Dat zij, die zichzelf verhogen, vernederd zullen worden. Zij, die zich achting denken te verwerven door zich te verheffen boven hun stand, door zich hoog te houden, door grootspraak, door zich een voornaam aanzien te geven en zichzelf toe te juichen, zullen integendeel zich blootstellen aan verachting, hun goeden naam verliezen, en God er toe brengen om hen door vernederende leidingen van Zijn voorzienigheid naar beneden te brengen.
2. Dat zij, die zichzelf vernederen, verhoogd zullen worden, in hun waardigheid zullen worden bevestigd: de nederige van geest zal de eer ophouden, hun nederigheid is hun eer, en die zal hen waarlijk en veilig groot maken, hen aanbevelen in de achting van allen, die wijs en goed zijn.
Vers 23
Spreuken 29:23Dit komt overeen met wat Christus meer de eens gezegd heeft, namelijk:
1. Dat zij, die zichzelf verhogen, vernederd zullen worden. Zij, die zich achting denken te verwerven door zich te verheffen boven hun stand, door zich hoog te houden, door grootspraak, door zich een voornaam aanzien te geven en zichzelf toe te juichen, zullen integendeel zich blootstellen aan verachting, hun goeden naam verliezen, en God er toe brengen om hen door vernederende leidingen van Zijn voorzienigheid naar beneden te brengen.
2. Dat zij, die zichzelf vernederen, verhoogd zullen worden, in hun waardigheid zullen worden bevestigd: de nederige van geest zal de eer ophouden, hun nederigheid is hun eer, en die zal hen waarlijk en veilig groot maken, hen aanbevelen in de achting van allen, die wijs en goed zijn.
Vers 24
Spreuken 29:24Zie hier in wat een zonden en verderf diegenen zich dompelen, die door de vertakking van zondaren worden afgetrokken.
1. Zij brengen grote schuld over zich. Hij doet dit, die deelt met hen, die roven en bedriegen, lotgemeen met hen wordt, Hoofdst. 1:11. De heler is even slecht als de steler, en er toe gebracht zijnde om zich met hen te verenigen in het bedrijven van de zonde, kan hij er niet aan ontkomen, om zich met hem te verenigen in het verbergen ervan, al is het ook met de ontzettendste meineden en verwensingen. Zij horen vloeken, als zij beëdigd zijn om de volle waarheid te zeggen, maar zij willen niet bekennen.
2. Zij spoeden zich voort naar een algeheel verderf. Zij haten hun eigen ziel, want moedwillig doen zij hetgeen, dat er de onvermijdelijke verwoesting van zal zijn. Zie aan welke ongerijmdheden de zondaren zich schuldig maken: zij hebben de dood lief, die het verschrikkelijkst is van alles, en haten hun eigen ziel, die van alles het dierbaarste is.
Vers 24
Spreuken 29:24Zie hier in wat een zonden en verderf diegenen zich dompelen, die door de vertakking van zondaren worden afgetrokken.
1. Zij brengen grote schuld over zich. Hij doet dit, die deelt met hen, die roven en bedriegen, lotgemeen met hen wordt, Hoofdst. 1:11. De heler is even slecht als de steler, en er toe gebracht zijnde om zich met hen te verenigen in het bedrijven van de zonde, kan hij er niet aan ontkomen, om zich met hem te verenigen in het verbergen ervan, al is het ook met de ontzettendste meineden en verwensingen. Zij horen vloeken, als zij beëdigd zijn om de volle waarheid te zeggen, maar zij willen niet bekennen.
2. Zij spoeden zich voort naar een algeheel verderf. Zij haten hun eigen ziel, want moedwillig doen zij hetgeen, dat er de onvermijdelijke verwoesting van zal zijn. Zie aan welke ongerijmdheden de zondaren zich schuldig maken: zij hebben de dood lief, die het verschrikkelijkst is van alles, en haten hun eigen ziel, die van alles het dierbaarste is.
Vers 25
Spreuken 29:251. Hier worden wij vermaand om de macht en kracht van de mens niet te vrezen, noch de macht van de vorst, noch de kracht van de volksmenigte. Beiden zijn beducht genoeg, maar een slaafse vrees voor hen legt een strik, stelt de mensen bloot aan vele beledigingen (sommigen zijn er trots op om de vreesachtige te verschrikken), of liever, stelt de mensen bloot aan vele verzoekingen. Uit mensenvrees heeft Abraham zijn vrouw verloochend, en Petrus zijn Meester, en menigeen zijn God en zijn godsdienst. Wij moeten voor geen plicht terugdeinzen, geen zonde begaan om aan de toorn van de mensen te ontkomen, noch door vrees ontrust worden, al zien wij hem ook over ons komen, Daniel 3:16, Psalms 118:6. Hij moet zelf sterven, Isaiah 51:12, en kan slechts ons lichaam doden, Luke 12:1-5.
2. Worden wij aangemoedigd om te vertrouwen op de macht van God, hetgeen ons bewaren zou voor al die vrees voor de mens waarin Of pijn of verzoeking is. Die op de Heer vertrouwt voor bescherming en hulp in de weg van de plicht, zal in een hoog vertrek gesteld worden, boven de macht des mensen en boven de vrees voor die macht. Een heilig vertrouwen op God maakt de mens beide groot en gerust, en stelt hem instaat om met een godvruchtige minachting neer te zien op de meest geduchte plannen van hel en aarde tegen hem. Als God mijn heil is, zal ik vertrouwen en niet vrezen.
Vers 25
Spreuken 29:251. Hier worden wij vermaand om de macht en kracht van de mens niet te vrezen, noch de macht van de vorst, noch de kracht van de volksmenigte. Beiden zijn beducht genoeg, maar een slaafse vrees voor hen legt een strik, stelt de mensen bloot aan vele beledigingen (sommigen zijn er trots op om de vreesachtige te verschrikken), of liever, stelt de mensen bloot aan vele verzoekingen. Uit mensenvrees heeft Abraham zijn vrouw verloochend, en Petrus zijn Meester, en menigeen zijn God en zijn godsdienst. Wij moeten voor geen plicht terugdeinzen, geen zonde begaan om aan de toorn van de mensen te ontkomen, noch door vrees ontrust worden, al zien wij hem ook over ons komen, Daniel 3:16, Psalms 118:6. Hij moet zelf sterven, Isaiah 51:12, en kan slechts ons lichaam doden, Luke 12:1-5.
2. Worden wij aangemoedigd om te vertrouwen op de macht van God, hetgeen ons bewaren zou voor al die vrees voor de mens waarin Of pijn of verzoeking is. Die op de Heer vertrouwt voor bescherming en hulp in de weg van de plicht, zal in een hoog vertrek gesteld worden, boven de macht des mensen en boven de vrees voor die macht. Een heilig vertrouwen op God maakt de mens beide groot en gerust, en stelt hem instaat om met een godvruchtige minachting neer te zien op de meest geduchte plannen van hel en aarde tegen hem. Als God mijn heil is, zal ik vertrouwen en niet vrezen.
Vers 26
Spreuken 29:261. Zie hier wat de mensen gewoonlijk doen om zich te verhogen en te verrijken, zich groot te maken: zij zoeken het aangezicht, dat is de gunst, des heersers, en alsof van hem al hun recht komt, doen zij al hun best om hem het hof te maken. Salomo was zelf een heerser, en wist hoe ijverig de mensen zich tot hem wendden, de een voor dit, de ander voor dat, maar allen om zijn gunst. Het is de wijze van doen van de wereld om naar invloed te streven bij de groten en zij verwachten veel van de vriendelijkheid van hen, die ondergeschikte oorzaken zijn, maar die toch zeer onzeker is, en hen dikwijls teleurstelt. Velen doen zeer veel moeite om de gunst van de heerser te zoeken en verkrijgen haar niet, velen hebben haar voor een korte tijd, maar kunnen haar niet behouden, door de ene of andere kleine wending in de zaken of omstandigheden vallen zij onder zijn misnoegen. Velen hebben haar en behouden haar en toch beantwoordt zij niet aan hun verwachting, zij krijgen er het voordeel niet uit, dat zij ervan hoopten. Haman had de gunst van de heerser, maar zij baatte hem niet.
2. Wat het verstandigste is dat de mensen doen kunnen om gelukkig te zijn. Laat hen opzien tot God en de gunst zoeken van de heerser van de heersers, want eens ieders recht is van de Heer. Voor ons is het niet, naar het de heerser behaagt, zijn gunst kan ons niet gelukkig maken, zijn misnoegen kan ons niet ongelukkig maken, maar het is: zoals het God behaagt, ieder schepsel is datgene voor ons, wat God het voor ons doet zijn, niets meer en niets anders. Hij is de eerste oorzaak, wie alle tweede of ondergeschikte oorzaken afhankelijk zijn, als Hij niet helpt, kunnen zij ook niet helpen, 2 Kings 6:27, Job 34:29.
Vers 26
Spreuken 29:261. Zie hier wat de mensen gewoonlijk doen om zich te verhogen en te verrijken, zich groot te maken: zij zoeken het aangezicht, dat is de gunst, des heersers, en alsof van hem al hun recht komt, doen zij al hun best om hem het hof te maken. Salomo was zelf een heerser, en wist hoe ijverig de mensen zich tot hem wendden, de een voor dit, de ander voor dat, maar allen om zijn gunst. Het is de wijze van doen van de wereld om naar invloed te streven bij de groten en zij verwachten veel van de vriendelijkheid van hen, die ondergeschikte oorzaken zijn, maar die toch zeer onzeker is, en hen dikwijls teleurstelt. Velen doen zeer veel moeite om de gunst van de heerser te zoeken en verkrijgen haar niet, velen hebben haar voor een korte tijd, maar kunnen haar niet behouden, door de ene of andere kleine wending in de zaken of omstandigheden vallen zij onder zijn misnoegen. Velen hebben haar en behouden haar en toch beantwoordt zij niet aan hun verwachting, zij krijgen er het voordeel niet uit, dat zij ervan hoopten. Haman had de gunst van de heerser, maar zij baatte hem niet.
2. Wat het verstandigste is dat de mensen doen kunnen om gelukkig te zijn. Laat hen opzien tot God en de gunst zoeken van de heerser van de heersers, want eens ieders recht is van de Heer. Voor ons is het niet, naar het de heerser behaagt, zijn gunst kan ons niet gelukkig maken, zijn misnoegen kan ons niet ongelukkig maken, maar het is: zoals het God behaagt, ieder schepsel is datgene voor ons, wat God het voor ons doet zijn, niets meer en niets anders. Hij is de eerste oorzaak, wie alle tweede of ondergeschikte oorzaken afhankelijk zijn, als Hij niet helpt, kunnen zij ook niet helpen, 2 Kings 6:27, Job 34:29.
Dit duidt niet slechts op de innerlijke tegenstrijdigheid, die er is tussen deugd en ondeugd, zoals tussen licht en duisternis, vuur en water, maar ook op de oude vijandschap die er altijd geweest is tussen het zaad van de vrouw en het zaad van de slang, Genesis 3:15.
1. Allen, die geheiligd zijn, hebben een ingewortelde afkeer van goddeloosheid en goddelozen. Zij hebben welwillendheid voor de zielen van allen (God heeft deze, en wil niet dat iemand verloren zal gaan), maar zij haten de wegen en praktijken van hen, die beledigend zijn tegenover God en schadelijk zijn voor de mensen, zij kunnen niet van hen horen en niet van hen spreken zonder een heilige verontwaardiging, zij verafschuwen het gezelschap van de goddelozen en onrechtvaardigen en schrikken terug voor het denkbeeld van hun steun of aanmoediging te geven, maar doen alles wat zij kunnen om de goddeloosheid van de goddelozen tot een einde te brengen. Zo maakt een ongerechtig man zich tot een gruwel voor de rechtvaardige, en het maakt een deel uit van zijn tegenwoordige schande en straf, dat godvruchtige mensen hem niet duiden of verdragen kunnen.
2. Allen, die ongeheiligd zijn, hebben eenzelfde ingewortelde afkeer van godsvrucht en godvruchtige mensen. Die recht is van weg, die een gewetenszaak maakt van hetgeen hij zegt en doet, is de goddeloze een gruwel, wiens goddeloosheid misschien in bedwang wordt gehouden en onderdrukt, of in elk geval beschaamd en veroordeeld wordt door de oprechtheid van de oprechte. Zo heeft Karn gedaan, die van zijn vader de duivel was. En het is niet alleen de goddeloosheid van de goddelozen, dat zij hen haten, die God liefheeft, maar het is ook hun ellende, dat zij hen haten, die zij weldra in eeuwige gelukzaligheid en eer zullen zien, en die over hen zullen heersen in de morgenstond, Psalms 49:15.
Dit duidt niet slechts op de innerlijke tegenstrijdigheid, die er is tussen deugd en ondeugd, zoals tussen licht en duisternis, vuur en water, maar ook op de oude vijandschap die er altijd geweest is tussen het zaad van de vrouw en het zaad van de slang, Genesis 3:15.
1. Allen, die geheiligd zijn, hebben een ingewortelde afkeer van goddeloosheid en goddelozen. Zij hebben welwillendheid voor de zielen van allen (God heeft deze, en wil niet dat iemand verloren zal gaan), maar zij haten de wegen en praktijken van hen, die beledigend zijn tegenover God en schadelijk zijn voor de mensen, zij kunnen niet van hen horen en niet van hen spreken zonder een heilige verontwaardiging, zij verafschuwen het gezelschap van de goddelozen en onrechtvaardigen en schrikken terug voor het denkbeeld van hun steun of aanmoediging te geven, maar doen alles wat zij kunnen om de goddeloosheid van de goddelozen tot een einde te brengen. Zo maakt een ongerechtig man zich tot een gruwel voor de rechtvaardige, en het maakt een deel uit van zijn tegenwoordige schande en straf, dat godvruchtige mensen hem niet duiden of verdragen kunnen.
2. Allen, die ongeheiligd zijn, hebben eenzelfde ingewortelde afkeer van godsvrucht en godvruchtige mensen. Die recht is van weg, die een gewetenszaak maakt van hetgeen hij zegt en doet, is de goddeloze een gruwel, wiens goddeloosheid misschien in bedwang wordt gehouden en onderdrukt, of in elk geval beschaamd en veroordeeld wordt door de oprechtheid van de oprechte. Zo heeft Karn gedaan, die van zijn vader de duivel was. En het is niet alleen de goddeloosheid van de goddelozen, dat zij hen haten, die God liefheeft, maar het is ook hun ellende, dat zij hen haten, die zij weldra in eeuwige gelukzaligheid en eer zullen zien, en die over hen zullen heersen in de morgenstond, Psalms 49:15.