Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Mark 8". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/mark-8.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Mark 8". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, MARKUS 8In dit hoofdstuk hebben wij
I. Christus, wonderdadige spijziging van vier duizend met zeven broden en weinige visjes, Mark 8:1.
II. Zijne weigering om aan de Farizeeën een teken van den hemel te geven, Mark 8:10.
III. Zijne waarschuwing aan de discipelen voor den zuurdesem van Farizeïsme en Herodianisme, Mark 8:14.
IV. Zijn geven van het gezicht aan een blinde te Bethsaida, Mark 8:22.
V. Petrus' belijdenis van Hem, Mark 8:27.
VI. Zijne mededeling aan de discipelen van Zijn naderend lijden, Mark 8:31, en Zijne waarschuwing aan hen om ook zelven voorbereid te zijn op lijden, Mark 8:34.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, MARKUS 8In dit hoofdstuk hebben wij
I. Christus, wonderdadige spijziging van vier duizend met zeven broden en weinige visjes, Mark 8:1.
II. Zijne weigering om aan de Farizeeën een teken van den hemel te geven, Mark 8:10.
III. Zijne waarschuwing aan de discipelen voor den zuurdesem van Farizeïsme en Herodianisme, Mark 8:14.
IV. Zijn geven van het gezicht aan een blinde te Bethsaida, Mark 8:22.
V. Petrus' belijdenis van Hem, Mark 8:27.
VI. Zijne mededeling aan de discipelen van Zijn naderend lijden, Mark 8:31, en Zijne waarschuwing aan hen om ook zelven voorbereid te zijn op lijden, Mark 8:34.
Verzen 1-9
Markus 8:1-9Wij hebben de geschiedenis gehad van een wonder, dat zeer veel overeenkomst had met dit wonder, in Mark 6:25, en het verhaal van hetzelfde wonder in Matthew 15:32, en wij hebben er hier weinig verandering of toevoeging bij. Doch er valt op te merken:
1. Dat onze Heere Jezus door zeer velen gevolgd werd, er was een zeer grote schare, Mark 8:1. In weerwil van de boze kunstenarijen van de schriftgeleerden en Farizeeën om Hem te bekladden en Zijn invloed te verbreken, heeft het gemene volk, dat eerlijker en dus ook wijzer was dan hun leidslieden, hoge gedachten van Hem blijven koesteren. Wij mogen aannemen dat deze schare van mensen over het algemeen tot de lagere volksklasse behoorden, met de zodanige sprak Christus op gemeenzame wijze, want aldus heeft Hij zich zelven vernederd, en aldus heeft Hij ook de geringsten aangemoedigd om tot Hem te komen, ten einde leven en genade te verkrijgen.
2. Zij, die Hem volgden, ondervonden hierbij grote moeilijkheden. Zij waren drie dagen bij Hem gebleven, en hadden niet wat zij eten zouden. Dat was een harde dienst. Laat de Farizeeën nooit zeggen dat de discipelen van Christus niet vasten. Er waren waarschijnlijk wel sommigen, die voedsel van huis medegenomen hadden, maar nu was alles op, en zij hadden een langen weg af te leggen om tehuis te komen, en toch bleven zij bij Christus, en spraken niet van Hem te verlaten, voordat Hij hen wegzond. Ware ijver acht ontbering van weinig belang, als zij op den weg des plichts geleden wordt. Zij, die een rijken feestmaaltijd hebben voor hun ziel, kunnen wel tevreden zij met slechts weinig spijze voor het lichaam. De Puriteinen plachten te zeggen: Bruin brood met het Evangelie is heerlijke kost.
3. Gelijk Christus medelijden had met allen, die gebrek hadden of zich in verlegenheid bevonden, zo is Hij zeer bijzonder door ontferming bewogen over hen, die in verlegenheid zijn gekomen door hun ijver om Hem te volgen. Christus zei: Ik word innerlijk met ontferming bewogen over de schare. Op wie de trotse Farizeeën met minachting neerzagen, heeft de nederige Jezus neergezien met tederheid en medelijden, en aldus moeten wij een iegelijk eren. Maar wat Hij voornamelijk bedenkt, is: Zij zijn nu drie dagen bij Mij gebleven, en hebben niet wat zij eten zouden. Welk verlies wij ook lijden om Christus' wil, en aan welke ontbering wij ook zijn blootgesteld uit liefde tot Hem, Hij zal er voor zorgen dat het ons vergoed wordt. Die den Heere zoeken zullen niet lang gebrek hebben aan enig goed. Psalms 34:11. Merk op met wat medegevoel Christus zei (Mark 8:3): Indien Ik hen nuchteren naar hun huis laat gaan, zo zullen zij op den weg bezwijken van honger. Christus kent ons lichaamsgestel, Hij weet wat maaksel wij zijn, en Hij is voor het lichaam, indien wij er Hem mede verheerlijken, dan zullen wij voorzeker gevoed worden, Psalms 37:3 Psalms 37:1). Hij overwoog dat velen hunner van verre kwamen, en dus een langen weg hadden af te leggen om naar huis te komen. Als wij grote scharen zien, die komen om het woord te horen, dan is het troostrijk te denken, dat Christus weet vanwaar zij allen komen, al weten wij het niet. Ik weet uwe werken en waar gij woont, Revelation 2:13. Christus wilde volstrekt niet dat zij nuchteren naar huis zouden gaan, want Hij is niet gewoon diegenen ledig weg te zenden, die op de rechte wijze tot Hem zijn gekomen.
4. De twijfelingen van Christenen zullen soms medewerken om Christus' macht te verheerlijken. De discipelen konden zich niet voorstellen hoe zo groot een aantal mensen hier in de woestijn met brood verzadigd kon worden, Mark 8:4. Datgene moet dus wel als wonderbaarlijk beschouwd worden, wat door de discipelen als onmogelijk geacht werd. 5. Christus' tijd om handelend op te treden tot verlichting en hulp Zijns volks is gekomen, wanneer de nood op het uiterste is, als zij op het punt zijn van te bezwijken, dan voorziet Christus in hun behoefte. Opdat zij Hem niet om de broden zouden volgen, voorzag Hij er hun pas van toen zij het hoog-nodig hadden, en daarna zond Hij hen weg.
6. Christus' milddadigheid is onuitputtelijk en, om dit te doen blijken, herhaalde Christus dit wonder, ten einde te tonen, dat Hij nog dezelfde is, om Zijn volk te ondersteunen en van het nodige te voorzien. Zijne gunsten worden vernieuwd, gelijk ook onze noden en behoeften vernieuwd worden. Bij het vorige wonder gebruikte Christus al den voorraad, dien Hij had, welke bestond uit vijf broden, en Hij spijzigde al Zijne gasten, en dat waren vijfduizend. Zo deed Hij ook nu, hoewel Hij had kunnen zeggen: Indien met vijf broden vijf duizend mensen gevoed werden, dan kunnen vier duizend mensen met vier broden gevoed worden, nam Hij al de zeven broden en heeft er de vierduizend personen mede gespijzigd, want Hij wilde ons leren de dingen te nemen zoals zij zijn, en er ons naar te schikken, te gebruiken wat wij hebben en partij te trekken van hetgeen er is. En het ging hier als bij het uitdelen van het manna: Degene, die veel verzameld had, had niets over, en degenen, die weinig verzameld had, ontbrak niet.
7. In het huis onzes Vaders, het huis onzes Meesters, is overvloed van brood. Er is in Christus ene volheid, die Hij mededeelt aan alles wat door Zijne handen gaat, zodat wij daaruit ontvangen ook genade voor genade, John 1:16. Diegenen, die Christus hebben om op te leven en te teren behoeven geen gebrek te vrezen.
8. Het is voor hen, die Christus volgen, goed dat zij zich aaneenhouden, deze volgelingen van Christus bleven bij elkaar, vierduizend, en Christus heeft hen allen gevoed. Christus' schapen moeten bij de kudde blijven, in hun voetstappen gaan, en dan zullen zij voorzeker gevoed worden.
Verzen 1-9
Markus 8:1-9Wij hebben de geschiedenis gehad van een wonder, dat zeer veel overeenkomst had met dit wonder, in Mark 6:25, en het verhaal van hetzelfde wonder in Matthew 15:32, en wij hebben er hier weinig verandering of toevoeging bij. Doch er valt op te merken:
1. Dat onze Heere Jezus door zeer velen gevolgd werd, er was een zeer grote schare, Mark 8:1. In weerwil van de boze kunstenarijen van de schriftgeleerden en Farizeeën om Hem te bekladden en Zijn invloed te verbreken, heeft het gemene volk, dat eerlijker en dus ook wijzer was dan hun leidslieden, hoge gedachten van Hem blijven koesteren. Wij mogen aannemen dat deze schare van mensen over het algemeen tot de lagere volksklasse behoorden, met de zodanige sprak Christus op gemeenzame wijze, want aldus heeft Hij zich zelven vernederd, en aldus heeft Hij ook de geringsten aangemoedigd om tot Hem te komen, ten einde leven en genade te verkrijgen.
2. Zij, die Hem volgden, ondervonden hierbij grote moeilijkheden. Zij waren drie dagen bij Hem gebleven, en hadden niet wat zij eten zouden. Dat was een harde dienst. Laat de Farizeeën nooit zeggen dat de discipelen van Christus niet vasten. Er waren waarschijnlijk wel sommigen, die voedsel van huis medegenomen hadden, maar nu was alles op, en zij hadden een langen weg af te leggen om tehuis te komen, en toch bleven zij bij Christus, en spraken niet van Hem te verlaten, voordat Hij hen wegzond. Ware ijver acht ontbering van weinig belang, als zij op den weg des plichts geleden wordt. Zij, die een rijken feestmaaltijd hebben voor hun ziel, kunnen wel tevreden zij met slechts weinig spijze voor het lichaam. De Puriteinen plachten te zeggen: Bruin brood met het Evangelie is heerlijke kost.
3. Gelijk Christus medelijden had met allen, die gebrek hadden of zich in verlegenheid bevonden, zo is Hij zeer bijzonder door ontferming bewogen over hen, die in verlegenheid zijn gekomen door hun ijver om Hem te volgen. Christus zei: Ik word innerlijk met ontferming bewogen over de schare. Op wie de trotse Farizeeën met minachting neerzagen, heeft de nederige Jezus neergezien met tederheid en medelijden, en aldus moeten wij een iegelijk eren. Maar wat Hij voornamelijk bedenkt, is: Zij zijn nu drie dagen bij Mij gebleven, en hebben niet wat zij eten zouden. Welk verlies wij ook lijden om Christus' wil, en aan welke ontbering wij ook zijn blootgesteld uit liefde tot Hem, Hij zal er voor zorgen dat het ons vergoed wordt. Die den Heere zoeken zullen niet lang gebrek hebben aan enig goed. Psalms 34:11. Merk op met wat medegevoel Christus zei (Mark 8:3): Indien Ik hen nuchteren naar hun huis laat gaan, zo zullen zij op den weg bezwijken van honger. Christus kent ons lichaamsgestel, Hij weet wat maaksel wij zijn, en Hij is voor het lichaam, indien wij er Hem mede verheerlijken, dan zullen wij voorzeker gevoed worden, Psalms 37:3 Psalms 37:1). Hij overwoog dat velen hunner van verre kwamen, en dus een langen weg hadden af te leggen om naar huis te komen. Als wij grote scharen zien, die komen om het woord te horen, dan is het troostrijk te denken, dat Christus weet vanwaar zij allen komen, al weten wij het niet. Ik weet uwe werken en waar gij woont, Revelation 2:13. Christus wilde volstrekt niet dat zij nuchteren naar huis zouden gaan, want Hij is niet gewoon diegenen ledig weg te zenden, die op de rechte wijze tot Hem zijn gekomen.
4. De twijfelingen van Christenen zullen soms medewerken om Christus' macht te verheerlijken. De discipelen konden zich niet voorstellen hoe zo groot een aantal mensen hier in de woestijn met brood verzadigd kon worden, Mark 8:4. Datgene moet dus wel als wonderbaarlijk beschouwd worden, wat door de discipelen als onmogelijk geacht werd. 5. Christus' tijd om handelend op te treden tot verlichting en hulp Zijns volks is gekomen, wanneer de nood op het uiterste is, als zij op het punt zijn van te bezwijken, dan voorziet Christus in hun behoefte. Opdat zij Hem niet om de broden zouden volgen, voorzag Hij er hun pas van toen zij het hoog-nodig hadden, en daarna zond Hij hen weg.
6. Christus' milddadigheid is onuitputtelijk en, om dit te doen blijken, herhaalde Christus dit wonder, ten einde te tonen, dat Hij nog dezelfde is, om Zijn volk te ondersteunen en van het nodige te voorzien. Zijne gunsten worden vernieuwd, gelijk ook onze noden en behoeften vernieuwd worden. Bij het vorige wonder gebruikte Christus al den voorraad, dien Hij had, welke bestond uit vijf broden, en Hij spijzigde al Zijne gasten, en dat waren vijfduizend. Zo deed Hij ook nu, hoewel Hij had kunnen zeggen: Indien met vijf broden vijf duizend mensen gevoed werden, dan kunnen vier duizend mensen met vier broden gevoed worden, nam Hij al de zeven broden en heeft er de vierduizend personen mede gespijzigd, want Hij wilde ons leren de dingen te nemen zoals zij zijn, en er ons naar te schikken, te gebruiken wat wij hebben en partij te trekken van hetgeen er is. En het ging hier als bij het uitdelen van het manna: Degene, die veel verzameld had, had niets over, en degenen, die weinig verzameld had, ontbrak niet.
7. In het huis onzes Vaders, het huis onzes Meesters, is overvloed van brood. Er is in Christus ene volheid, die Hij mededeelt aan alles wat door Zijne handen gaat, zodat wij daaruit ontvangen ook genade voor genade, John 1:16. Diegenen, die Christus hebben om op te leven en te teren behoeven geen gebrek te vrezen.
8. Het is voor hen, die Christus volgen, goed dat zij zich aaneenhouden, deze volgelingen van Christus bleven bij elkaar, vierduizend, en Christus heeft hen allen gevoed. Christus' schapen moeten bij de kudde blijven, in hun voetstappen gaan, en dan zullen zij voorzeker gevoed worden.
Verzen 10-21
Markus 8:10-21Nog altijd is Christus op weg. Thans bezoekt Hij de delen van Dalmanutha, opdat geen hoekje van het land Israël's kunne zeggen, Zijne tegenwoordigheid te hebben moeten ontberen. Hij kwam er in een schip, Mark 8:10, dewijl Hij daar echter wel gelegenheid had tot twistgesprekken, maar niet om goed te doen, ging Hij wederom in het schip, Mark 8:13, en keerde terug. In deze verzen wordt ons verhaald:
I. Hoe Hij weigerde de Farizeeën ter wille te zijn, die Hem om een teken van den hemel vroegen. Zij gingen uit om met Hem te twisten, niet om van Hem te leren, maar om Hem strikvragen te doen.
1. Zij begeerden van Hem een teken van den hemel, alsof de tekenen, die Hij hun gaf op aarde, met welke zij meer gemeenzaam waren, en die beter door hen onderzocht en nagegaan konden worden, niet voldoende waren. Er was een teken van den hemel bij Zijn doop in de nederdaling van de duive en de stem, die gehoord werd, Matthew 3:16, Matthew 3:17. Dat teken was openbaar genoeg, en als zij tot den doop van Johannes waren gekomen, gelijk zij hadden behoren te doen, dan zouden zij het ook zelf gezien hebben. Later, toen Hij aan het kruis was genageld, schreven zij een nieuw teken voor: Dat hij nu afkome van het kruis, en wij zullen hem geloven. Zo zal het hardnekkig ongeloof wel altijd iets hebben te zeggen, al is het ook nog zo onredelijk. Zij vroegen om dit teken Hem verzoekende, niet in de hoop dat Hij het hun zou geven, maar in de hoop dat Hij het hun niet zou geven, ten einde een voorwendsel te hebben voor hun ongeloof.
2. Hij weigerde hun verzoek. Hij zuchtte zwaarlijk in Zijn geest, Mark 8:12. Hij steunde of kermde- gelijk sommigen dit woord verstaan-smart gevoelende om de hardheid van hun hart en den weinigen invloed, dien Zijne prediking en Zijne wonderen op hen hadden uitgeoefend. Het ongeloof van hen, die gedurende langen tijd de middelen der overtuiging gehad hebben, is een grote smart voor den Heere Jezus, het ontroert Hem dat zondaren zich zelven aldus tekortdoen en verderven, en zelven de deur der genade en der zaligheid voor zich toesluiten.
a. Hij bestraft hen om dien eis, Wat begeert dit geslacht een teken, dit geslacht, hetwelk zo onwaardig is, dat hun het Evangelie gebracht wordt en dat dit van enig teken voor hen zou vergezeld gaan, dit geslacht, dat zo geredelijk instemt met de inzettingen der ouden, zonder dat daar enig teken ter bevestiging bij geschiedt, dit geslacht, dat, zo het slechts de tijden wilde berekenen, bepaald in het Oude Testament, gemakkelijk kon bemerken, dat in zijn tijd de Messias komen moest, dit geslacht, waaraan zo vele en zo merkbare tekenen gegeven waren in de genezing zijner kranken? Hoe onzinnig, hoe ongerijmd is het van hen, om een teken te begeren!
b. Hij weigert te antwoorden op hun eis, Voorwaar Ik zeg u: zo aan dit geslacht een teken -een zodanig teken-gegeven zal worden. Als God sprak tot bijzondere personen over een bijzondere zaak, die buiten den weg Zijner gewone beschikking lag, dan werden zij aangemoedigd om een teken te vragen, zoals Gideon en Ahaz, maar als hij in het algemeen en tot allen spreekt, zoals in de wet en in het Evangelie, dan is het aanmatigend om andere tekenen voor te schrijven, dan die Hij heeft gegeven. Zal men God wetenschap leren? Hij ontzei het hun, en toen verliet Hij hen, als mensen met wie men niet kon redeneren. Indien zij niet overtuigd willen wezen, dan zullen zij het niet wezen, laat hen over aan de kracht der dwaling, aan het bedrog en de inbeelding van hun eigen hart.
II. Hoe Hij Zijne discipelen waarschuwde tegen den zuurdesem der Farizeeën en van Herodes. Merk hier op:
1. Waarin de waarschuwing bestond, Mark 8:15, Ziet toe, wacht u voor den zuurdesem der Farizeeën, " wacht u voor de inzetting der ouden, waaraan zij zo gehecht zijn, opdat gij niet trots en geveinsd wordt en aan uitwendige plechtigheden blijft hangen zoals zij." Mattheus voegt er bij: en der Sadduceeën, Markus voegt er bij: en van Herodes, waaruit sommigen opmaken, dat Herodes en zijne hovelingen over het algemeen Sadduceeën waren, dat is: Deïsten of mensen zonder Godsdienst. Anderen geven er dien zin aan: De Farizeeën begeerden een teken van den hemel, en Herodes was van overlang begerig geweest een wonder te zien, door Christus gewrocht, Luke 23:8, een wonder, zoals hij het zou voorschrijven, zodat de zuurdesem van die beiden gelijk was. Zij waren niet tevreden met de tekenen, die zij hadden, zij wilden anderen, zoals zij ze zelven uitdachten. Wacht u voor dezen zuurdesem, zegt Christus, "weest overtuigd door de wonderen, die gij gezien hebt, en verlangt geen andere."
2. Hoe zij die waarschuwing misverstonden. Het schijnt dat zij, toen zij ditmaal in zee staken, vergeten hadden brood mede te nemen, zodat zij niet dan een brood met zich in het schip hadden, Mark 8:14. Toen Christus hun nu zei, dat zij zich moesten wachten voor den zuurdesem der Farizeeën, beschouwden zij dit als een wenk, dat zij zich niet om hulp of onderstand tot de Farizeeën moesten wenden als zij aan de overzijde zouden gekomen zijn, daar dezen zich nog onlangs aan hen geërgerd hadden wegens hun eten met ongewassen handen. Zij overlegden onder elkaar, wat de bedoeling dezer waarschuwing was, en zij kwamen tot de gevolgtrekking: Het is omdat wij geen broden hebben, "Hij zei dit om ons onze zorgeloosheid te verwijten, dat wij naar zee gingen en onder vreemden, met niet meer dan een brood. Hij wil ons eigenlijk te kennen geven, dat wij nu op rantsoen gesteld moeten worden." Zij overlegden onder elkaar, zij twistten er over, de een zei: Het was uwe schuld, en de ander zei: het was uwe schuld, dat wij zo slecht voorzien zijn voor deze reis. Door wantrouwen van God ontstaat twist onder Christus' discipelen.
3. De bestraffing, die Christus hun gaf wegens hun verlegenheid over die zaak, daar hieruit ongeloof sprak in Zijne macht om in hun behoefte te voorzien, in weerwil van de rijke ervaring, die zij daarvan hadden. Die bestraffing was wel enigszins scherp, want Hij kende hun hart, en Hij wist dat zij zodanige bestraffing nodig hadden. "Bemerkt gij nog niet, en verstaat gij niet, wat u zo menigmaal reeds gebleken is? Hebt gij nog uw verharde hart, zodat niets indruk op u maakt, en gij u niet onderwerpt aan, of niet instemt met, uws Meesters bedoelingen?" Ogen hebbende, ziet gij niet wat u toch zo duidelijk voor ogen is? Oren hebbende, hoort gij niet wat u toch zo dikwijls gezegd is? Hoe stompzinnig en verstandeloos zijt gij toch! Gedenkt gij niet wat nog zo kort geleden geschied is, toen Ik de vijf broden brak onder de vijf duizend mannen, en kort daarna de zeven onder de vier duizend mannen? Gedenkt gij niet hoeveel volle manden met brokken gij opnaamt? Ja, zij herinnerden het zich en konden zeggen, dat zij de ene maal twaalf volle manden opnamen en de andere maal zeven. Welnu dan, zegt Hij, hoe verstaat gij niet? Alsof Hij, die vijf broden en zeven broden vermenigvuldigde, niet ook een brood kon vermenigvuldigen. Zij schenen te denken, dat dit ene brood geen materiaal genoeg was om op te werken, indien Hij Zijne hoorders voor de derde maal zou willen spijzigen, en indien zij die gedachte hadden, dan was zij voorzeker gans onzinnig, alsof het voor den Heere niet volkomen gelijk was om door velen of door weinigen te verlossen, en niet even gemakkelijk om vijf duizend mannen te voeden met een brood als met vijf broden. Het was dus gepast om hen te herinneren niet slechts aan het genoegzame, maar aan den overvloed van die vorige maaltijden, en terecht werden zij bestraft wegens hun niet verstaan van hetgeen Christus bedoelde, en wat zij er uit te leren hadden. De ervaring, die wij hebben gehad van Gods goedheid over ons in den weg des plichts, verzwaart de zonde van ons wantrouwen van Hem, en is dus zeer tergend voor den Heere Jezus. Ons niet verstaan van de ware bedoeling en betekenis van Gods gunst over ons staat gelijk met een niet gedenken er van. Dat is de reden, waarom wij zo overstelpt zijn door onze tegenwoordige zorgen en ons mistrouwen, dat wij niet verstaan en niet gedenken wat wij geweten en gezien hebben van de macht en de goedheid van onzen Heere Jezus. Het zou ons grotelijks ondersteunen, als wij de dagen vanouds overdachten, en wij komen tekort in onzen plicht jegens God en ons zelven, zo wij het niet doen. Als wij aldus de werken Gods vergeten en Hem wantrouwen, dan behoren wij er ons zelven streng om te bestraffen, zoals Christus hier Zijne discipelen bestraft heeft: Versta ik niet? Is mijn hart nog zo verhard?
Verzen 10-21
Markus 8:10-21Nog altijd is Christus op weg. Thans bezoekt Hij de delen van Dalmanutha, opdat geen hoekje van het land Israël's kunne zeggen, Zijne tegenwoordigheid te hebben moeten ontberen. Hij kwam er in een schip, Mark 8:10, dewijl Hij daar echter wel gelegenheid had tot twistgesprekken, maar niet om goed te doen, ging Hij wederom in het schip, Mark 8:13, en keerde terug. In deze verzen wordt ons verhaald:
I. Hoe Hij weigerde de Farizeeën ter wille te zijn, die Hem om een teken van den hemel vroegen. Zij gingen uit om met Hem te twisten, niet om van Hem te leren, maar om Hem strikvragen te doen.
1. Zij begeerden van Hem een teken van den hemel, alsof de tekenen, die Hij hun gaf op aarde, met welke zij meer gemeenzaam waren, en die beter door hen onderzocht en nagegaan konden worden, niet voldoende waren. Er was een teken van den hemel bij Zijn doop in de nederdaling van de duive en de stem, die gehoord werd, Matthew 3:16, Matthew 3:17. Dat teken was openbaar genoeg, en als zij tot den doop van Johannes waren gekomen, gelijk zij hadden behoren te doen, dan zouden zij het ook zelf gezien hebben. Later, toen Hij aan het kruis was genageld, schreven zij een nieuw teken voor: Dat hij nu afkome van het kruis, en wij zullen hem geloven. Zo zal het hardnekkig ongeloof wel altijd iets hebben te zeggen, al is het ook nog zo onredelijk. Zij vroegen om dit teken Hem verzoekende, niet in de hoop dat Hij het hun zou geven, maar in de hoop dat Hij het hun niet zou geven, ten einde een voorwendsel te hebben voor hun ongeloof.
2. Hij weigerde hun verzoek. Hij zuchtte zwaarlijk in Zijn geest, Mark 8:12. Hij steunde of kermde- gelijk sommigen dit woord verstaan-smart gevoelende om de hardheid van hun hart en den weinigen invloed, dien Zijne prediking en Zijne wonderen op hen hadden uitgeoefend. Het ongeloof van hen, die gedurende langen tijd de middelen der overtuiging gehad hebben, is een grote smart voor den Heere Jezus, het ontroert Hem dat zondaren zich zelven aldus tekortdoen en verderven, en zelven de deur der genade en der zaligheid voor zich toesluiten.
a. Hij bestraft hen om dien eis, Wat begeert dit geslacht een teken, dit geslacht, hetwelk zo onwaardig is, dat hun het Evangelie gebracht wordt en dat dit van enig teken voor hen zou vergezeld gaan, dit geslacht, dat zo geredelijk instemt met de inzettingen der ouden, zonder dat daar enig teken ter bevestiging bij geschiedt, dit geslacht, dat, zo het slechts de tijden wilde berekenen, bepaald in het Oude Testament, gemakkelijk kon bemerken, dat in zijn tijd de Messias komen moest, dit geslacht, waaraan zo vele en zo merkbare tekenen gegeven waren in de genezing zijner kranken? Hoe onzinnig, hoe ongerijmd is het van hen, om een teken te begeren!
b. Hij weigert te antwoorden op hun eis, Voorwaar Ik zeg u: zo aan dit geslacht een teken -een zodanig teken-gegeven zal worden. Als God sprak tot bijzondere personen over een bijzondere zaak, die buiten den weg Zijner gewone beschikking lag, dan werden zij aangemoedigd om een teken te vragen, zoals Gideon en Ahaz, maar als hij in het algemeen en tot allen spreekt, zoals in de wet en in het Evangelie, dan is het aanmatigend om andere tekenen voor te schrijven, dan die Hij heeft gegeven. Zal men God wetenschap leren? Hij ontzei het hun, en toen verliet Hij hen, als mensen met wie men niet kon redeneren. Indien zij niet overtuigd willen wezen, dan zullen zij het niet wezen, laat hen over aan de kracht der dwaling, aan het bedrog en de inbeelding van hun eigen hart.
II. Hoe Hij Zijne discipelen waarschuwde tegen den zuurdesem der Farizeeën en van Herodes. Merk hier op:
1. Waarin de waarschuwing bestond, Mark 8:15, Ziet toe, wacht u voor den zuurdesem der Farizeeën, " wacht u voor de inzetting der ouden, waaraan zij zo gehecht zijn, opdat gij niet trots en geveinsd wordt en aan uitwendige plechtigheden blijft hangen zoals zij." Mattheus voegt er bij: en der Sadduceeën, Markus voegt er bij: en van Herodes, waaruit sommigen opmaken, dat Herodes en zijne hovelingen over het algemeen Sadduceeën waren, dat is: Deïsten of mensen zonder Godsdienst. Anderen geven er dien zin aan: De Farizeeën begeerden een teken van den hemel, en Herodes was van overlang begerig geweest een wonder te zien, door Christus gewrocht, Luke 23:8, een wonder, zoals hij het zou voorschrijven, zodat de zuurdesem van die beiden gelijk was. Zij waren niet tevreden met de tekenen, die zij hadden, zij wilden anderen, zoals zij ze zelven uitdachten. Wacht u voor dezen zuurdesem, zegt Christus, "weest overtuigd door de wonderen, die gij gezien hebt, en verlangt geen andere."
2. Hoe zij die waarschuwing misverstonden. Het schijnt dat zij, toen zij ditmaal in zee staken, vergeten hadden brood mede te nemen, zodat zij niet dan een brood met zich in het schip hadden, Mark 8:14. Toen Christus hun nu zei, dat zij zich moesten wachten voor den zuurdesem der Farizeeën, beschouwden zij dit als een wenk, dat zij zich niet om hulp of onderstand tot de Farizeeën moesten wenden als zij aan de overzijde zouden gekomen zijn, daar dezen zich nog onlangs aan hen geërgerd hadden wegens hun eten met ongewassen handen. Zij overlegden onder elkaar, wat de bedoeling dezer waarschuwing was, en zij kwamen tot de gevolgtrekking: Het is omdat wij geen broden hebben, "Hij zei dit om ons onze zorgeloosheid te verwijten, dat wij naar zee gingen en onder vreemden, met niet meer dan een brood. Hij wil ons eigenlijk te kennen geven, dat wij nu op rantsoen gesteld moeten worden." Zij overlegden onder elkaar, zij twistten er over, de een zei: Het was uwe schuld, en de ander zei: het was uwe schuld, dat wij zo slecht voorzien zijn voor deze reis. Door wantrouwen van God ontstaat twist onder Christus' discipelen.
3. De bestraffing, die Christus hun gaf wegens hun verlegenheid over die zaak, daar hieruit ongeloof sprak in Zijne macht om in hun behoefte te voorzien, in weerwil van de rijke ervaring, die zij daarvan hadden. Die bestraffing was wel enigszins scherp, want Hij kende hun hart, en Hij wist dat zij zodanige bestraffing nodig hadden. "Bemerkt gij nog niet, en verstaat gij niet, wat u zo menigmaal reeds gebleken is? Hebt gij nog uw verharde hart, zodat niets indruk op u maakt, en gij u niet onderwerpt aan, of niet instemt met, uws Meesters bedoelingen?" Ogen hebbende, ziet gij niet wat u toch zo duidelijk voor ogen is? Oren hebbende, hoort gij niet wat u toch zo dikwijls gezegd is? Hoe stompzinnig en verstandeloos zijt gij toch! Gedenkt gij niet wat nog zo kort geleden geschied is, toen Ik de vijf broden brak onder de vijf duizend mannen, en kort daarna de zeven onder de vier duizend mannen? Gedenkt gij niet hoeveel volle manden met brokken gij opnaamt? Ja, zij herinnerden het zich en konden zeggen, dat zij de ene maal twaalf volle manden opnamen en de andere maal zeven. Welnu dan, zegt Hij, hoe verstaat gij niet? Alsof Hij, die vijf broden en zeven broden vermenigvuldigde, niet ook een brood kon vermenigvuldigen. Zij schenen te denken, dat dit ene brood geen materiaal genoeg was om op te werken, indien Hij Zijne hoorders voor de derde maal zou willen spijzigen, en indien zij die gedachte hadden, dan was zij voorzeker gans onzinnig, alsof het voor den Heere niet volkomen gelijk was om door velen of door weinigen te verlossen, en niet even gemakkelijk om vijf duizend mannen te voeden met een brood als met vijf broden. Het was dus gepast om hen te herinneren niet slechts aan het genoegzame, maar aan den overvloed van die vorige maaltijden, en terecht werden zij bestraft wegens hun niet verstaan van hetgeen Christus bedoelde, en wat zij er uit te leren hadden. De ervaring, die wij hebben gehad van Gods goedheid over ons in den weg des plichts, verzwaart de zonde van ons wantrouwen van Hem, en is dus zeer tergend voor den Heere Jezus. Ons niet verstaan van de ware bedoeling en betekenis van Gods gunst over ons staat gelijk met een niet gedenken er van. Dat is de reden, waarom wij zo overstelpt zijn door onze tegenwoordige zorgen en ons mistrouwen, dat wij niet verstaan en niet gedenken wat wij geweten en gezien hebben van de macht en de goedheid van onzen Heere Jezus. Het zou ons grotelijks ondersteunen, als wij de dagen vanouds overdachten, en wij komen tekort in onzen plicht jegens God en ons zelven, zo wij het niet doen. Als wij aldus de werken Gods vergeten en Hem wantrouwen, dan behoren wij er ons zelven streng om te bestraffen, zoals Christus hier Zijne discipelen bestraft heeft: Versta ik niet? Is mijn hart nog zo verhard?
Verzen 22-26
Markus 8:22-26Deze genezing wordt alleen door dezen evangelist verhaald, en er is iets bijzonders in de omstandigheden er van.
I. Een blinde wordt door zijne vrienden tot Christus gebracht met de bede, dat Hij hem zou aanraken, Mark 8:22. Hier komt net geloof uit van hen, die hem brachten-zij twijfelden niet, of die ene aanraking van Christus' hand zou hem het gezicht wedergeven, maar de blinde zelf toonde niet die grote begeerte naar, of verwachting van, ene genezing, welke andere blinden wl betoond hadden. Indien zij, die geestelijk blind zijn, niet bidden voor zich zelven, zo laat dan toch hun vrienden en betrekkingen voor hen bidden, dat het Christus moge behagen hen aan te raken.
II. Hier is Christus den blinde leidende, Mark 8:23. Hij gebood zijnen vrienden niet hem te leiden, maar-en hieruit blijkt Zijn neerbuigende goedheid-Hij zelf nam hem bij de hand en leidde hem, om ons te leren te zijn wat Job geweest is: den blinde tot ogen, Job 29:15. Nooit had de blinde zulk een leidsman. Hij leidde hem buiten het vlek. Indien Hij daarmee slechts afzondering op het oog had, dan zou Hij hem in de binnenkamer van een huis hebben kunnen leiden om hem daar te genezen, maar Hij bedoelde dit als een verwijt voor Betsaïda wegens de krachten, die tevergeefs in haar geschied zijn, Matthew 11:21, tevens te kennen gevende, dat die stad niet waardig was, dat nog meerdere wonderen binnen hare muren zouden plaatshebben. Het kan ook wezen, dat Christus den blinde buiten het vlek leidde om hem op het open veld een ruimer uitzicht te geven dan hij in de enge straten kon hebben, ten einde alzo zijn gezicht te beproeven.
III. Hier is de genezing van den blinde door dien gezegenden oogarts, die in de wereld is gekomen om den blinden het verkrijgen van het gezicht te prediken, Luke 4:19, en om wat Hij predikte te geven. Bij deze genezing kunnen wij opmerken:
1. Dat Christus een teken gebruikte, Hij spoog in zijne ogen, en legde de handen op hem. Hij kon hem hebben genezen zoals Hij de anderen heeft genezen, door een woord te spreken, maar het behaagde Hem op die wijze het geloof van den blinde, dat zwak was' te ondersteunen en zijn ongeloof te hulp te komen. En dit speeksel betekende de ogenzalf, waarmee Christus de ogen zalft van hen, die geestelijk blind zijn, Revelation 3:18.
2. Dat de genezing trapsgewijze plaatshad, hetgeen bij Christus' wonderen gewoonlijk niet voorkwam. Hij vroeg hem of hij iets zag, Mark 8:23. Laat hem ter wille van de omstanders zeggen in welken toestand zijne ogen zijn. En hij, opziende, in zover had hij dus het gezicht reeds teruggekregen, dat hij zijne ogen kon openen-zei: Ik zie de mensen, want ik zie hen als bomen wandelen. Hij kon de mensen nog niet onderscheiden van de bomen, niet anders tenminste, dan in zover hij hen zag bewegen. Hij had ene flikkering van licht in zijne ogen, en tussen hem en de lucht kon hij een mens rechtop zien staan als een boom, maar den vorm of de gedaante er van kon hij niet onderscheiden, Job 4:16. Maar:
3. De genezing was weldra voltooid. Christus deed Zijn werk nooit ten halve, noch laat Hij er van af totdat Hij kan zeggen: Het is volbracht. Daarna legde Hij de handen wederom op zijne ogen, om de nog overgebleven duisternis te verdrijven, en toen zei Hij hem weer op te zien. En hij werd hersteld, en zag hen allen ver en klaar, Mark 8:25. Christus heeft nu deze wijze van doen gevolgd: a. Omdat Hij zich aan generlei methode wilde binden, maar Zijne vrijheid van handelen wilde tonen in hetgeen Hij deed. Zo kan de Voorzienigheid hetzelfde doel door verschillende middelen bereiken, opdat de mensen een onbepaald geloof en vertrouwen zullen hebben in hare werkingen.
b. Omdat het voor den lijder moest wezen naar zijn geloof, en het geloof van dien man was wellicht in den beginne zeer zwak, en is later krachtiger geworden, en dienovereenkomstig was zijne genezing. Niet dat Christus altijd naar dien regel heeft gehandeld, maar aldus heeft Hij soms diegenen willen bestraffen, die twijfelende tot Hem gekomen zijn.
c. Aldus heeft Christus willen tonen hoe en op wat wijze diegenen door Zijne genade zijn genezen, die van nature geestelijk blind zijn. In het eerst is hun kennis verward, zij zien mensen als bomen wandelen, maar het is er mede als met het licht van den morgen, dat voortgaat, lichtende tot den vollen dag toe, Proverbs 4:18. Laat ons dus onderzoeken, of wij iets zien van de dingen, waarvan het geloof het wezen en het bewijs is, en als wij door genade daar iets van zien, dan kunnen wij hopen, dat wij er al meer en meer van zullen zien, want Jezus Christus zal in eeuwigheid volmaken hen, die geheiligd zijn.
IV. Het bevel door Christus gegeven aan den man, dien Hij had genezen, om het aan niemand in Bethsaïda te zeggen, ja hij moest niet eens in het vlek gaan, waar hij waarschijnlijk terug verwacht werd door hen, die gezien hadden dat Christus hem naar buiten geleid had, maar die, ooggetuigen geweest zijnde van zo vele wonderen, niet eens de nieuwsgierigheid gehad hebben om Hem te volgen. Zij, die aan Christus niet eens den eerbied betoonden om buiten de stad te gaan ten einde dit wonder te zien plaatshebben, zijn ook niet waardig te zien, dat de genezing gewerkt was. Christus verbiedt hem niet om het aan anderen te zeggen, maar hij moet het aan niemand in het vlek zeggen. Christus' gunsten gering te schatten is ze te verbeuren, en Christus zal hen de waarde hunner voorrechten doen beseffen door ze hen te doen ontberen, als zij ze niet op een andere wijze willen kennen. In den dag der genaderijke bezoeking wilde Bethsaïda niet bekennen hetgeen tot haren vrede diende, en nu is het verborgen voor hare ogen. Zij willen niet zien, en daarom zullen zij niet zien.
Verzen 22-26
Markus 8:22-26Deze genezing wordt alleen door dezen evangelist verhaald, en er is iets bijzonders in de omstandigheden er van.
I. Een blinde wordt door zijne vrienden tot Christus gebracht met de bede, dat Hij hem zou aanraken, Mark 8:22. Hier komt net geloof uit van hen, die hem brachten-zij twijfelden niet, of die ene aanraking van Christus' hand zou hem het gezicht wedergeven, maar de blinde zelf toonde niet die grote begeerte naar, of verwachting van, ene genezing, welke andere blinden wl betoond hadden. Indien zij, die geestelijk blind zijn, niet bidden voor zich zelven, zo laat dan toch hun vrienden en betrekkingen voor hen bidden, dat het Christus moge behagen hen aan te raken.
II. Hier is Christus den blinde leidende, Mark 8:23. Hij gebood zijnen vrienden niet hem te leiden, maar-en hieruit blijkt Zijn neerbuigende goedheid-Hij zelf nam hem bij de hand en leidde hem, om ons te leren te zijn wat Job geweest is: den blinde tot ogen, Job 29:15. Nooit had de blinde zulk een leidsman. Hij leidde hem buiten het vlek. Indien Hij daarmee slechts afzondering op het oog had, dan zou Hij hem in de binnenkamer van een huis hebben kunnen leiden om hem daar te genezen, maar Hij bedoelde dit als een verwijt voor Betsaïda wegens de krachten, die tevergeefs in haar geschied zijn, Matthew 11:21, tevens te kennen gevende, dat die stad niet waardig was, dat nog meerdere wonderen binnen hare muren zouden plaatshebben. Het kan ook wezen, dat Christus den blinde buiten het vlek leidde om hem op het open veld een ruimer uitzicht te geven dan hij in de enge straten kon hebben, ten einde alzo zijn gezicht te beproeven.
III. Hier is de genezing van den blinde door dien gezegenden oogarts, die in de wereld is gekomen om den blinden het verkrijgen van het gezicht te prediken, Luke 4:19, en om wat Hij predikte te geven. Bij deze genezing kunnen wij opmerken:
1. Dat Christus een teken gebruikte, Hij spoog in zijne ogen, en legde de handen op hem. Hij kon hem hebben genezen zoals Hij de anderen heeft genezen, door een woord te spreken, maar het behaagde Hem op die wijze het geloof van den blinde, dat zwak was' te ondersteunen en zijn ongeloof te hulp te komen. En dit speeksel betekende de ogenzalf, waarmee Christus de ogen zalft van hen, die geestelijk blind zijn, Revelation 3:18.
2. Dat de genezing trapsgewijze plaatshad, hetgeen bij Christus' wonderen gewoonlijk niet voorkwam. Hij vroeg hem of hij iets zag, Mark 8:23. Laat hem ter wille van de omstanders zeggen in welken toestand zijne ogen zijn. En hij, opziende, in zover had hij dus het gezicht reeds teruggekregen, dat hij zijne ogen kon openen-zei: Ik zie de mensen, want ik zie hen als bomen wandelen. Hij kon de mensen nog niet onderscheiden van de bomen, niet anders tenminste, dan in zover hij hen zag bewegen. Hij had ene flikkering van licht in zijne ogen, en tussen hem en de lucht kon hij een mens rechtop zien staan als een boom, maar den vorm of de gedaante er van kon hij niet onderscheiden, Job 4:16. Maar:
3. De genezing was weldra voltooid. Christus deed Zijn werk nooit ten halve, noch laat Hij er van af totdat Hij kan zeggen: Het is volbracht. Daarna legde Hij de handen wederom op zijne ogen, om de nog overgebleven duisternis te verdrijven, en toen zei Hij hem weer op te zien. En hij werd hersteld, en zag hen allen ver en klaar, Mark 8:25. Christus heeft nu deze wijze van doen gevolgd: a. Omdat Hij zich aan generlei methode wilde binden, maar Zijne vrijheid van handelen wilde tonen in hetgeen Hij deed. Zo kan de Voorzienigheid hetzelfde doel door verschillende middelen bereiken, opdat de mensen een onbepaald geloof en vertrouwen zullen hebben in hare werkingen.
b. Omdat het voor den lijder moest wezen naar zijn geloof, en het geloof van dien man was wellicht in den beginne zeer zwak, en is later krachtiger geworden, en dienovereenkomstig was zijne genezing. Niet dat Christus altijd naar dien regel heeft gehandeld, maar aldus heeft Hij soms diegenen willen bestraffen, die twijfelende tot Hem gekomen zijn.
c. Aldus heeft Christus willen tonen hoe en op wat wijze diegenen door Zijne genade zijn genezen, die van nature geestelijk blind zijn. In het eerst is hun kennis verward, zij zien mensen als bomen wandelen, maar het is er mede als met het licht van den morgen, dat voortgaat, lichtende tot den vollen dag toe, Proverbs 4:18. Laat ons dus onderzoeken, of wij iets zien van de dingen, waarvan het geloof het wezen en het bewijs is, en als wij door genade daar iets van zien, dan kunnen wij hopen, dat wij er al meer en meer van zullen zien, want Jezus Christus zal in eeuwigheid volmaken hen, die geheiligd zijn.
IV. Het bevel door Christus gegeven aan den man, dien Hij had genezen, om het aan niemand in Bethsaïda te zeggen, ja hij moest niet eens in het vlek gaan, waar hij waarschijnlijk terug verwacht werd door hen, die gezien hadden dat Christus hem naar buiten geleid had, maar die, ooggetuigen geweest zijnde van zo vele wonderen, niet eens de nieuwsgierigheid gehad hebben om Hem te volgen. Zij, die aan Christus niet eens den eerbied betoonden om buiten de stad te gaan ten einde dit wonder te zien plaatshebben, zijn ook niet waardig te zien, dat de genezing gewerkt was. Christus verbiedt hem niet om het aan anderen te zeggen, maar hij moet het aan niemand in het vlek zeggen. Christus' gunsten gering te schatten is ze te verbeuren, en Christus zal hen de waarde hunner voorrechten doen beseffen door ze hen te doen ontberen, als zij ze niet op een andere wijze willen kennen. In den dag der genaderijke bezoeking wilde Bethsaïda niet bekennen hetgeen tot haren vrede diende, en nu is het verborgen voor hare ogen. Zij willen niet zien, en daarom zullen zij niet zien.
Verzen 27-38
Markus 8:27-38Wij hebben veel gelezen van de leer, die Christus gepredikt, en de wonderen, die Hij gewrocht heeft. Die wonderen waren talrijk, verbazingwekkend, van verschillenden aard en gewerkt in verschillende plaatsen tot verwondering en ontzetting van de grote scharen, die er ooggetuigen van waren. Nu is het tijd voor ons om een wijle stil te staan en de betekenis er van te overdenken. De wonderwerken, die Christus toen verbood bekend te maken, verhaald zijnde in deze gewijde Schriften, worden hierdoor verkondigd aan geheel de wereld, aan ons, aan alle tijden. Wat nu hebben wij er van te denken? Is het verhaal dezer dingen slechts bestemd om ons te vermaken, of om ons stof te leveren om er over te spreken? Neen, maar deze dingen zijn geschreven, opdat wij geloven, dat Jezus is de Christus, de Zone Gods, John 20:31, en het gesprek, dat Christus nu had met Zijne discipelen zal ons helpen om op de rechte wijze over Christus' wonderen na te denken en er een recht gebruik van te maken. Er zijn drie dingen, die wij uit de wonderen, door Christus gewrocht, kunnen afleiden.
I. Zij bewijzen, dat Hij de ware Messias is, de Zoon van God en de Zaligmaker der wereld. Dit hebben de werken, die Hij deed, van Hem getuigd, en Zijne discipelen, die de ooggetuigen waren van die werken, belijden hier hun geloof er aan, en dit kan niet anders dan ons zeer aangenaam zijn, als wij er dezelfde gevolgtrekking uit afleiden.
1. Christus vroeg hun naar het gevoelen des volks omtrent Hem. Wie zeggen de mensen dat Ik ben? Mark 8:27. Hoewel het een kleine zaak voor ons is om door mensen geoordeeld te worden, kan het ons somwijlen toch goed doen te weten wat men van ons zegt, niet opdat wij onze eigen eer zoeken, maar opdat wij van onze fouten en gebreken horen. Christus vroeg dit niet om ingelicht te worden, maar opdat zij er zelven acht op zouden geven, en dan elkaar zouden inlichten.
2. Uit hetgeen zij Hem hieromtrent berichtten bleek duidelijk, hoe hoog een denkbeeld het volk van Hem koesterde. Hoewel zij beneden de waarheid bleven, waren zij er door Zijne wonderen toch van overtuigd, dat Hij een buitengewoon persoon was, die met een Goddelijke opdracht uit de onzichtbare wereld was gezonden. Waarschijnlijk zouden zij Hem wel als den Messias erkend hebben, indien hun leraren hun het denkbeeld niet hadden ingeboezemd, dat de Messias een wereldlijk vorst moest zijn, die in buitengewone uiterlijke pracht en heerlijkheid zou verschijnen, en daarmee was het uiterlijk voorkomen van Christus niet overeen te brengen. Maar toch-wat ook de Farizeeën mochten zeggen- niemand uit het volk zei dat Hij een bedrieger was, maar sommigen zeiden, dat Hij Johannes de Doper was, anderen: Elias, en anderen: Een van de profeten, Mark 8:28. Allen waren zij van mening, dat Hij iemand was, die van de doden was opgestaan.
3. Wat zij Hem van hun eigen gevoelen omtrent Hem zeiden, gaf te kennen welk een volkomen genoegen en voldoening zij in Hem smaakten, hoe gelukkig ze waren alles te hebben verlaten om Hem te volgen, waarvan zij, na hun proeftijd, nog hoegenaamd geen berouw hadden. Maar gijlieden, wie zegt gij dat Ik ben? Op die vraag is hun antwoord gereed: Gij zijt de Christus, de Messias zo herhaaldelijk beloofd, en zo lang verwacht, Mark 8:29. Een Christen te zijn, dat is in oprechtheid te geloven dat Jezus is de Christus, en dienovereenkomstig te handelen, en dat Hij dit is blijkt klaarlijk uit Zijne wonderwerken. Dit wisten zij, en dit zullen zij weldra hebben te verkondigen, maar voor het ogenblik moeten zij er nog over zwijgen, Mark 8:30, totdat het bewijs er van volledig geleverd zou wezen, en zij ook, na de uitstorting des Heiligen Geestes, volkomen bekwaam gemaakt zouden zijn, het te handhaven en te verdedigen. Dan wete zeker het ganse huis Israël's, dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk dezen Jezus, dien gij gekruist hebt, Acts 2:36.
II. Deze wonderen van Christus nemen de ergernis weg van het kruis, en verzekeren ons dat Christus door het kruis wel overwinnaar, maar niet overwonnen was. Nu de discipelen de overtuiging hadden verkregen, dat Jezus is de Christus, kunnen zij het dragen om van Zijn lijden te horen, waarvan Christus nu begint hun kennis te geven, Mark 8:31.
1. Christus leerde Zijne discipelen, dat Hij veel moest lijden. Hoewel zij nu de algemene dwaling te boven waren gekomen, dat de Messias een wereldlijk vorst moest zijn, in zover zij geloofden, dat hun Meester, niettegenstaande de geringheid van Zijn tegenwoordigen staat, de Messias is, toch behielden zij van die dwaling nog genoeg om te geloven, dat Hij weldra in uiterlijken glans en heerlijkheid zal verschijnen, en aan Israël het koninkrijk weer zal oprichten. Om die dwaling nu geheel weg te nemen, geeft Christus hier het vooruitzicht van het tegendeel en zegt hun, dat Hij moet verworpen worden van de ouderlingen, en de overpriesters en schriftgeleerden, die, naar zij dachten, er toe gebracht zouden worden Hem te erkennen en ten troon te verheffen, dat Hij, in plaats van te worden gekroond, gedood zal worden. Hij moet worden gekruisigd, en na drie dagen weder opstaan tot een hemels leven, en om niet meer in deze wereld te zijn.
Dit woord sprak Hij vrijuit, Mark 8:32. Hij zei het onomwonden, in duidelijk-verstaanbare uitdrukkingen. De discipelen zouden het gemakkelijk begrepen hebben, als zij niet zozeer onder de macht van het vooroordeel geweest waren. Het woord kan ook de betekenis hebben, dat Hij hun dit goedsmoeds zei en zonder enigerlei angst of verschrikking, en dat Hij wilde dat zij het op dezelfde wijze zouden horen. Hij zei dit woord kloekmoedig, als iemand die niet slechts wist, dat Hij moest lijden en sterven, maar ook besloten was dit te willen, zodat Hij het tot Zijn eigen daad en handeling maakte.
2. Petrus kantte zich hiertegen aan: Hem tot zich genomen hebbende, begon Hem te bestraf- fen. Petrus toonde hier meer genegenheid dan bescheidenheid, een ijver voor Christus en voor Zijne veiligheid, maar een ijver zonder verstand.
Hij nam Hem tot zich. Het grondwoord betekent eigenlijk: Hij greep Hem aan, of hij hield Hem vast, om Hem als het ware tegen te houden en te belemmeren, hij nam Hem in zijne armen, hij omvatte Hem (zoals sommigen het verstaan). Hij viel Hem om den hals, het niet kunnende dulden om te horen, dat zijn dierbare Meester zo zwaar lijden zou hebben te ondergaan, of wel hij nam Hem ter zijde en begon Hem te bestraffen. Dit was niet in het minst de taal van gezag, maar van de grootste genegenheid, van dien ijver voor het welvaren van hen, die wij lief hebben, die sterk is als de dood. Onze Heere Jezus heeft Zijn discipelen vergund vrijmoedig met Hem te zijn, maar Petrus heeft zich hier al te grote vrijheid veroorloofd.
3. Christus bestrafte hem om zijn tegenstand, Mark 8:33. Hij keerde zich om als iemand, die beledigd is, en zag Zijne discipelen aan, om te zien of zij van hetzelfde gevoelen waren en hierin met Petrus instemden, opdat, indien dit zo was, zij de bestraffing ook voor zich zelven zouden aanhoren, die Hij nu aan Petrus zou geven, en zei: Ga heen, achter Mij, Satan. Weinig heeft Petrus gedacht zulk een scherpe bestraffing te zullen ontvangen voor zo vriendelijk bedoeld afraden, wellicht heeft hij integendeel verwacht thans evenveel lof te zullen ontvangen voor zijne liefde als hij kort tevoren ontvangen heeft voor zijn geloof. Christus ziet in hetgeen wij zeggen en doen het verkeerde, waarvan wij ons zelven niet bewust zijn, en Hij weet van welken geest wij zijn, als wij het zelf niet weten.
a. Petrus sprak als iemand, die den raad en de bedoelingen Gods niet recht verstond, en er ook niet behoorlijk over had nagedacht. Als hij dagelijks zulke blijken en bewijzen zag van de macht van Christus, dan kon hij hieruit opmaken, dat Hij nooit gedwongen of genoodzaakt kon worden om te lijden. Zijn machtigste vijanden konden Hem niet overweldigen, wie krankheden en dood, wie winden en golven, ja wie zelfs de duivelen gedwongen waren te gehoorzamen. En als hij dagelijks zoveel zag van de wijsheid van Christus, dan kon hij hieruit opmaken, dat Hij niet zou verkiezen te lijden, of het moest voor een groot en heerlijk doel zijn, daarom had hij Hem niet moeten tegenspreken, maar had hij behoren te berusten. Hij beschouwde Zijn dood slechts als een martelaarschap, zoals die der profeten, en hij dacht dat dit voorkomen kon worden, hetzij door een weinig zorgzaam te zijn om de overpriesters niet te vertoornen, of door hen uit den weg te blijven. Maar hij wist niet dat de zaak nodig was ter verheerlijking van God, ter verderfenis van Satan en ter verlossing der mensen, dat de overste leidsman onzer zaligheid door lijden geheiligd zou worden, om alzo vele kinderen tot de heerlijkheid te leiden. De wijsheid van den mens is volslagen dwaasheid, als zij aan Gods raadsbesluiten perken wil stellen. Het kruis van Christus, het grootste voorbeeld van Gods macht en wijsheid, was voor sommigen een steen des aanstoots, ene ergernis, en voor anderen was het dwaasheid.
b. Petrus sprak als iemand, die den aard van Christus' koninkrijk niet recht begreep, en er niet behoorlijk over had nagedacht. Hij dacht het zich wereldlijk en menselijk, terwijl het geestelijk en Goddelijk is. Gij verzint niet de dingen, die Gods zijn, maar die der mensen zijn, ou phroneis -gij bedenkt niet, aldus wordt dit woord overgezet in Romans 8:5. De dingen der mensen meer te bedenken dan de dingen Gods, onze eigen eer, ons gemak en onze veiligheid meer dan de dingen Gods en Zijne eer en Zijn koninkrijk, is een zeer grote zonde, en de wortel van veel zonde, en die zonde is zeer algemeen onder Christus' discipelen, en dit zal blijken in tijden van lijden, die tijden van verzoeking, wanneer zij, in wie de dingen der mensen de overhand hadden, in gevaar zijn van afval. Gij zijt niet wijs in de dingen Gods -zo zou men het oorspronkelijke ook kunnen lezen-maar in de dingen der mensen. Het is van groot gewicht en belang om na te gaan in welk geslacht wij voorzichtig of wijs zijn, Luke 16:8. Het schijnt verstandig overleg te zijn, om moeilijkheid uit den weg te gaan, maar als wij daardoor ook plicht uit den weg gaan, dan is dit vleselijke wijsheid, 2 Corinthians 1:12, en in het einde zal het blijken dwaasheid te zijn.
III. Deze wonderen van Christus moeten ons allen aansporen om Hem te volgen, wat het ons ook moge kosten, niet alleen omdat zij ene bevestiging waren van Zijne zending, maar omdat zij ook ene verklaring waren van Zijn bedoelen en van de strekking dier genade, die Hij ons aangebracht heeft, duidelijk te kennen gevende dat Hij voor onze blinde, dove, verlamde, melaatse, zieke, door den duivel bezeten zielen doen zou, wat Hij gedaan heeft voor het lichaam van die velen, die zich in die benauwdheden en kommer tot Hem hebben gewend. Het is dikwijls opgemerkt, hoe grote scharen tot Hem zijn toegestroomd om in verschillende noden en omstandigheden hulp van Hem te verkrijgen. Dit nu is geschreven opdat wij geloven, dat Hij de grote Geneesmeester is der zielen, en ons als kranken onder Zijne behandeling stellen, en den leefregel volgen, dien Hij ons voorschrijft. En hier zegt Hij ons op welke voorwaarden wij toegelaten kunnen worden, en Hij riep de schare tot zich, die bescheiden op een afstand gebleven was, terwijl Hij in gesprek was met Zijne discipelen, om dit ook te horen. Dat is hetgeen, waar allen belang bij hebben om het te weten en te overdenken, indien zij verwachten dat Christus hun ziel zal genezen.
1. Zij moeten zich niet toegeven in gemakzucht voor het lichaam, want, Mark 8:34,. Zo wie achter Mij wil komen, om geestelijk genezen te worden, zoals deze lieden komen om van hun lichaamskwalen genezen te worden, die verloochene zich zelven, die leide een leven van zelfverloochening, van doding van het vlees en verachting van de wereld. Laat hem zijn eigen geneesmeester niet willen wezen, maar afzien van alle betrouwen in zich zelven en zijn eigen gerechtigheid en kracht, en hij neme zijn kruis op, hij richte zich naar het voorbeeld van een gekruisigden Jezus, en schikke zich naar den wil van God in alle beproevingen, die over hem komen, en aldus blijve hij Mij volgen, zoals velen van hen gedaan hebben, die door Christus werden genezen. Zij, die door Christus genezen willen worden, moeten tot Hem gaan, moeten met Hem spreken, moeten onderricht en bestraffing van Hem ontvangen, evenals zij, die Hem volgden, en zij moeten besluiten Hem nooit te zullen verlaten.
2. Zij moeten niet bezorgd zijn, neen, niet voor het leven des lichaams, als zij het niet kunnen behouden zonder Christus te verlaten, Mark 8:35. Worden wij door de woorden en werken van Christus genodigd en gedrongen Hem te volgen? Laat ons dan neerzitten en de kosten overrekenen, of wij onze voorrechten in en door Christus kunnen stellen zelfs boven het leven, of wij het denkbeeld kunnen dragen, om Christus' wil en om des Evangelies wil het leven te verliezen. Als de duivel discipelen en dienaren achter zich trekt, verbergt hij het ergste voor hen, spreekt hun alleen van het genot en genoegen, maar volstrekt niet van het gevaar aan zijn dienst verbonden, Gij zult den dood niet sterven. Maar al wat er is van moeite en gevaar in den dienst van Christus, zegt Hij ons van tevoren. Hij zegt ons dat wij zullen lijden, dat wij wellicht zullen sterven, voor Zijne zaak, en Hij stelt de ontmoedigingen niet als minder, maar als groter voor dan zij gewoonlijk zijn, opdat het blijke, dat Hij oprecht met ons handelt, en er niet voor vreest dat wij het ergste zullen weten, want de voordelen, aan Zijn dienst verbonden, kunnen rijkelijk opwegen tegen de nadelen en ontmoedigingen, zo wij slechts onpartijdig de ene tegenover de andere willen stellen. Kortom:
a. Wij moeten er niet voor vrezen het leven te verliezen, mits het zij om Christus' wil, Mark 8:35.
Zo wie zijn leven zal willen behouden, door Christus af te wijzen en te weigeren om tot Hem te komen, of door Hem te verloochenen, na in belijdenis tot Hem te zijn gekomen, die zal het verliezen, hij zal het genot en genoegen verliezen van zijn natuurlijk leven, den wortel en de oorsprong van zijn geestelijk leven, en al zijne hoop op het eeuwige leven. Dat is de slechte koop, dien hij voor zich zelven heeft gesloten. Maar wie zijn leven zal verliezen, in waarheid gewillig zal zijn om het te verliezen, het in de waagschaal zal stellen, het zal afleggen, als hij het niet kan behouden zonder Christus te verloochenen, die zal het behouden. Hij zal er onuitsprekelijk veel door winnen, want het verlies van zijn leven zal hem vergoed worden door het betere leven. Men beschouwt het als ene soort van beloning van hen, die hun leven verliezen in den dienst van hun vorst en hun vaderhand, dat hun nagedachtenis geëerd wordt, en er voor hun gezin zorg wordt gedragen, maar wat betekent dit in vergelijking met de beloning, die Christus schenkt in het eeuwige leven aan allen, die voor Hem zijn gestorven?
b. Wij moeten vrezen onze ziel te verliezen, ja al zouden wij daardoor de gehele wereld winnen, Mark 8:36, Mark 8:37. Want wat zou het den mens baten, zo hij de gehele wereld won, en al den rijkdom, de eer en de genietingen, die zij biedt, door Christus te verloochenen, en zijner ziele schade leed? Het is waar, zei bisschop Hooper `s avonds voor hij den marteldood stierf, het is waar: het leven is zoet, en de dood is bitter, maar de eeuwige dood is bitterder, en het eeuwige leven is zoeter. Gelijk de zaligheid des hemels met Christus genoeg is om op te wegen tegen het verlies van het leven om Christus' wil, zo is het gewin van de gehele wereld in zonde niet genoeg, om op te wegen tegen het verderf der ziel door de zonde. Wat het is, dat de mensen doen om hun leven te behouden en de wereld te gewinnen, zegt Hij ons in Mark 8:38, en hoe noodlottig het gevolg daarvan voor hen zijn zal. Zo wie zich Mijns en Mijner woorden zal geschaamd hebben in dit overspelig en zondig geslacht, dien zal zich de Zoon des mensen ook schamen. Iets dergelijks hebben wij in Matthew 10:33. Maar hier wordt het vollediger uitgedrukt. Het nadeel, waaronder de zaak van Christus lijdt in deze wereld, is dat zij erkend en beleden moet worden in een overspelig en zondig geslacht. Zodanig is het geslacht des mensdoms, het is afgehoereerd van God in de onreine omhelzingen van de wereld en het vlees, liggende in den boze. Sommige eeuwen en sommige plaatsen zijn meer bijzonder overspelig, en zondig, zoals de eeuw en de plaats, waarin Christus geleefd heeft. In zulk een tijd en onder zulk een geslacht wordt de zaak van Christus tegengestaan en neergeworpen, en zij, die haar erkennen en belijden, zijn blootgesteld aan smaad en verguizing, en zij worden overal bespot en tegengesproken. Er zijn velen die, hoewel zij moeten erkennen dat de zaak van Christus een rechtvaardige zaak is, haar zich evenwel schamen, vanwege den smaad, dien het belijden er van tengevolge heeft. Zij schamen zich hun betrekking tot Christus, zij schamen zich het geloof, dat zij hechten aan Zijne woorden, omdat hun geweten hen daartoe dringt en noodzaakt. Zij kunnen het niet dragen scheef aangezien te worden en smaadheid te lijden, en daarom laten zij hun belijdenis varen en drijven af op den stroom van den algemeen heersenden afval. Maar er komt een dag, wanneer de zaak van Christus even schitterend en doorluchtig zal zijn, als zij nu gering en verachtelijk schijnt te wezen, als de Zoon des mensen komt in de heerlijkheid Zijns Vaders, met de heilige engelen, als de ware Shechina, het afschijnsel van de heerlijkheid Zijns Vaders en de Heere der engelen. Die zich Christus schamen in deze wereld, waar Hij veracht is, hunner zal Hij zich schamen in de wereld, waar Hij tot in eeuwigheid wordt aangebeden. Diegenen zullen dan niet delen in Zijne heerlijkheid, die thans niet in Zijne versmaadheid hebben willen delen.
Verzen 27-38
Markus 8:27-38Wij hebben veel gelezen van de leer, die Christus gepredikt, en de wonderen, die Hij gewrocht heeft. Die wonderen waren talrijk, verbazingwekkend, van verschillenden aard en gewerkt in verschillende plaatsen tot verwondering en ontzetting van de grote scharen, die er ooggetuigen van waren. Nu is het tijd voor ons om een wijle stil te staan en de betekenis er van te overdenken. De wonderwerken, die Christus toen verbood bekend te maken, verhaald zijnde in deze gewijde Schriften, worden hierdoor verkondigd aan geheel de wereld, aan ons, aan alle tijden. Wat nu hebben wij er van te denken? Is het verhaal dezer dingen slechts bestemd om ons te vermaken, of om ons stof te leveren om er over te spreken? Neen, maar deze dingen zijn geschreven, opdat wij geloven, dat Jezus is de Christus, de Zone Gods, John 20:31, en het gesprek, dat Christus nu had met Zijne discipelen zal ons helpen om op de rechte wijze over Christus' wonderen na te denken en er een recht gebruik van te maken. Er zijn drie dingen, die wij uit de wonderen, door Christus gewrocht, kunnen afleiden.
I. Zij bewijzen, dat Hij de ware Messias is, de Zoon van God en de Zaligmaker der wereld. Dit hebben de werken, die Hij deed, van Hem getuigd, en Zijne discipelen, die de ooggetuigen waren van die werken, belijden hier hun geloof er aan, en dit kan niet anders dan ons zeer aangenaam zijn, als wij er dezelfde gevolgtrekking uit afleiden.
1. Christus vroeg hun naar het gevoelen des volks omtrent Hem. Wie zeggen de mensen dat Ik ben? Mark 8:27. Hoewel het een kleine zaak voor ons is om door mensen geoordeeld te worden, kan het ons somwijlen toch goed doen te weten wat men van ons zegt, niet opdat wij onze eigen eer zoeken, maar opdat wij van onze fouten en gebreken horen. Christus vroeg dit niet om ingelicht te worden, maar opdat zij er zelven acht op zouden geven, en dan elkaar zouden inlichten.
2. Uit hetgeen zij Hem hieromtrent berichtten bleek duidelijk, hoe hoog een denkbeeld het volk van Hem koesterde. Hoewel zij beneden de waarheid bleven, waren zij er door Zijne wonderen toch van overtuigd, dat Hij een buitengewoon persoon was, die met een Goddelijke opdracht uit de onzichtbare wereld was gezonden. Waarschijnlijk zouden zij Hem wel als den Messias erkend hebben, indien hun leraren hun het denkbeeld niet hadden ingeboezemd, dat de Messias een wereldlijk vorst moest zijn, die in buitengewone uiterlijke pracht en heerlijkheid zou verschijnen, en daarmee was het uiterlijk voorkomen van Christus niet overeen te brengen. Maar toch-wat ook de Farizeeën mochten zeggen- niemand uit het volk zei dat Hij een bedrieger was, maar sommigen zeiden, dat Hij Johannes de Doper was, anderen: Elias, en anderen: Een van de profeten, Mark 8:28. Allen waren zij van mening, dat Hij iemand was, die van de doden was opgestaan.
3. Wat zij Hem van hun eigen gevoelen omtrent Hem zeiden, gaf te kennen welk een volkomen genoegen en voldoening zij in Hem smaakten, hoe gelukkig ze waren alles te hebben verlaten om Hem te volgen, waarvan zij, na hun proeftijd, nog hoegenaamd geen berouw hadden. Maar gijlieden, wie zegt gij dat Ik ben? Op die vraag is hun antwoord gereed: Gij zijt de Christus, de Messias zo herhaaldelijk beloofd, en zo lang verwacht, Mark 8:29. Een Christen te zijn, dat is in oprechtheid te geloven dat Jezus is de Christus, en dienovereenkomstig te handelen, en dat Hij dit is blijkt klaarlijk uit Zijne wonderwerken. Dit wisten zij, en dit zullen zij weldra hebben te verkondigen, maar voor het ogenblik moeten zij er nog over zwijgen, Mark 8:30, totdat het bewijs er van volledig geleverd zou wezen, en zij ook, na de uitstorting des Heiligen Geestes, volkomen bekwaam gemaakt zouden zijn, het te handhaven en te verdedigen. Dan wete zeker het ganse huis Israël's, dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk dezen Jezus, dien gij gekruist hebt, Acts 2:36.
II. Deze wonderen van Christus nemen de ergernis weg van het kruis, en verzekeren ons dat Christus door het kruis wel overwinnaar, maar niet overwonnen was. Nu de discipelen de overtuiging hadden verkregen, dat Jezus is de Christus, kunnen zij het dragen om van Zijn lijden te horen, waarvan Christus nu begint hun kennis te geven, Mark 8:31.
1. Christus leerde Zijne discipelen, dat Hij veel moest lijden. Hoewel zij nu de algemene dwaling te boven waren gekomen, dat de Messias een wereldlijk vorst moest zijn, in zover zij geloofden, dat hun Meester, niettegenstaande de geringheid van Zijn tegenwoordigen staat, de Messias is, toch behielden zij van die dwaling nog genoeg om te geloven, dat Hij weldra in uiterlijken glans en heerlijkheid zal verschijnen, en aan Israël het koninkrijk weer zal oprichten. Om die dwaling nu geheel weg te nemen, geeft Christus hier het vooruitzicht van het tegendeel en zegt hun, dat Hij moet verworpen worden van de ouderlingen, en de overpriesters en schriftgeleerden, die, naar zij dachten, er toe gebracht zouden worden Hem te erkennen en ten troon te verheffen, dat Hij, in plaats van te worden gekroond, gedood zal worden. Hij moet worden gekruisigd, en na drie dagen weder opstaan tot een hemels leven, en om niet meer in deze wereld te zijn.
Dit woord sprak Hij vrijuit, Mark 8:32. Hij zei het onomwonden, in duidelijk-verstaanbare uitdrukkingen. De discipelen zouden het gemakkelijk begrepen hebben, als zij niet zozeer onder de macht van het vooroordeel geweest waren. Het woord kan ook de betekenis hebben, dat Hij hun dit goedsmoeds zei en zonder enigerlei angst of verschrikking, en dat Hij wilde dat zij het op dezelfde wijze zouden horen. Hij zei dit woord kloekmoedig, als iemand die niet slechts wist, dat Hij moest lijden en sterven, maar ook besloten was dit te willen, zodat Hij het tot Zijn eigen daad en handeling maakte.
2. Petrus kantte zich hiertegen aan: Hem tot zich genomen hebbende, begon Hem te bestraf- fen. Petrus toonde hier meer genegenheid dan bescheidenheid, een ijver voor Christus en voor Zijne veiligheid, maar een ijver zonder verstand.
Hij nam Hem tot zich. Het grondwoord betekent eigenlijk: Hij greep Hem aan, of hij hield Hem vast, om Hem als het ware tegen te houden en te belemmeren, hij nam Hem in zijne armen, hij omvatte Hem (zoals sommigen het verstaan). Hij viel Hem om den hals, het niet kunnende dulden om te horen, dat zijn dierbare Meester zo zwaar lijden zou hebben te ondergaan, of wel hij nam Hem ter zijde en begon Hem te bestraffen. Dit was niet in het minst de taal van gezag, maar van de grootste genegenheid, van dien ijver voor het welvaren van hen, die wij lief hebben, die sterk is als de dood. Onze Heere Jezus heeft Zijn discipelen vergund vrijmoedig met Hem te zijn, maar Petrus heeft zich hier al te grote vrijheid veroorloofd.
3. Christus bestrafte hem om zijn tegenstand, Mark 8:33. Hij keerde zich om als iemand, die beledigd is, en zag Zijne discipelen aan, om te zien of zij van hetzelfde gevoelen waren en hierin met Petrus instemden, opdat, indien dit zo was, zij de bestraffing ook voor zich zelven zouden aanhoren, die Hij nu aan Petrus zou geven, en zei: Ga heen, achter Mij, Satan. Weinig heeft Petrus gedacht zulk een scherpe bestraffing te zullen ontvangen voor zo vriendelijk bedoeld afraden, wellicht heeft hij integendeel verwacht thans evenveel lof te zullen ontvangen voor zijne liefde als hij kort tevoren ontvangen heeft voor zijn geloof. Christus ziet in hetgeen wij zeggen en doen het verkeerde, waarvan wij ons zelven niet bewust zijn, en Hij weet van welken geest wij zijn, als wij het zelf niet weten.
a. Petrus sprak als iemand, die den raad en de bedoelingen Gods niet recht verstond, en er ook niet behoorlijk over had nagedacht. Als hij dagelijks zulke blijken en bewijzen zag van de macht van Christus, dan kon hij hieruit opmaken, dat Hij nooit gedwongen of genoodzaakt kon worden om te lijden. Zijn machtigste vijanden konden Hem niet overweldigen, wie krankheden en dood, wie winden en golven, ja wie zelfs de duivelen gedwongen waren te gehoorzamen. En als hij dagelijks zoveel zag van de wijsheid van Christus, dan kon hij hieruit opmaken, dat Hij niet zou verkiezen te lijden, of het moest voor een groot en heerlijk doel zijn, daarom had hij Hem niet moeten tegenspreken, maar had hij behoren te berusten. Hij beschouwde Zijn dood slechts als een martelaarschap, zoals die der profeten, en hij dacht dat dit voorkomen kon worden, hetzij door een weinig zorgzaam te zijn om de overpriesters niet te vertoornen, of door hen uit den weg te blijven. Maar hij wist niet dat de zaak nodig was ter verheerlijking van God, ter verderfenis van Satan en ter verlossing der mensen, dat de overste leidsman onzer zaligheid door lijden geheiligd zou worden, om alzo vele kinderen tot de heerlijkheid te leiden. De wijsheid van den mens is volslagen dwaasheid, als zij aan Gods raadsbesluiten perken wil stellen. Het kruis van Christus, het grootste voorbeeld van Gods macht en wijsheid, was voor sommigen een steen des aanstoots, ene ergernis, en voor anderen was het dwaasheid.
b. Petrus sprak als iemand, die den aard van Christus' koninkrijk niet recht begreep, en er niet behoorlijk over had nagedacht. Hij dacht het zich wereldlijk en menselijk, terwijl het geestelijk en Goddelijk is. Gij verzint niet de dingen, die Gods zijn, maar die der mensen zijn, ou phroneis -gij bedenkt niet, aldus wordt dit woord overgezet in Romans 8:5. De dingen der mensen meer te bedenken dan de dingen Gods, onze eigen eer, ons gemak en onze veiligheid meer dan de dingen Gods en Zijne eer en Zijn koninkrijk, is een zeer grote zonde, en de wortel van veel zonde, en die zonde is zeer algemeen onder Christus' discipelen, en dit zal blijken in tijden van lijden, die tijden van verzoeking, wanneer zij, in wie de dingen der mensen de overhand hadden, in gevaar zijn van afval. Gij zijt niet wijs in de dingen Gods -zo zou men het oorspronkelijke ook kunnen lezen-maar in de dingen der mensen. Het is van groot gewicht en belang om na te gaan in welk geslacht wij voorzichtig of wijs zijn, Luke 16:8. Het schijnt verstandig overleg te zijn, om moeilijkheid uit den weg te gaan, maar als wij daardoor ook plicht uit den weg gaan, dan is dit vleselijke wijsheid, 2 Corinthians 1:12, en in het einde zal het blijken dwaasheid te zijn.
III. Deze wonderen van Christus moeten ons allen aansporen om Hem te volgen, wat het ons ook moge kosten, niet alleen omdat zij ene bevestiging waren van Zijne zending, maar omdat zij ook ene verklaring waren van Zijn bedoelen en van de strekking dier genade, die Hij ons aangebracht heeft, duidelijk te kennen gevende dat Hij voor onze blinde, dove, verlamde, melaatse, zieke, door den duivel bezeten zielen doen zou, wat Hij gedaan heeft voor het lichaam van die velen, die zich in die benauwdheden en kommer tot Hem hebben gewend. Het is dikwijls opgemerkt, hoe grote scharen tot Hem zijn toegestroomd om in verschillende noden en omstandigheden hulp van Hem te verkrijgen. Dit nu is geschreven opdat wij geloven, dat Hij de grote Geneesmeester is der zielen, en ons als kranken onder Zijne behandeling stellen, en den leefregel volgen, dien Hij ons voorschrijft. En hier zegt Hij ons op welke voorwaarden wij toegelaten kunnen worden, en Hij riep de schare tot zich, die bescheiden op een afstand gebleven was, terwijl Hij in gesprek was met Zijne discipelen, om dit ook te horen. Dat is hetgeen, waar allen belang bij hebben om het te weten en te overdenken, indien zij verwachten dat Christus hun ziel zal genezen.
1. Zij moeten zich niet toegeven in gemakzucht voor het lichaam, want, Mark 8:34,. Zo wie achter Mij wil komen, om geestelijk genezen te worden, zoals deze lieden komen om van hun lichaamskwalen genezen te worden, die verloochene zich zelven, die leide een leven van zelfverloochening, van doding van het vlees en verachting van de wereld. Laat hem zijn eigen geneesmeester niet willen wezen, maar afzien van alle betrouwen in zich zelven en zijn eigen gerechtigheid en kracht, en hij neme zijn kruis op, hij richte zich naar het voorbeeld van een gekruisigden Jezus, en schikke zich naar den wil van God in alle beproevingen, die over hem komen, en aldus blijve hij Mij volgen, zoals velen van hen gedaan hebben, die door Christus werden genezen. Zij, die door Christus genezen willen worden, moeten tot Hem gaan, moeten met Hem spreken, moeten onderricht en bestraffing van Hem ontvangen, evenals zij, die Hem volgden, en zij moeten besluiten Hem nooit te zullen verlaten.
2. Zij moeten niet bezorgd zijn, neen, niet voor het leven des lichaams, als zij het niet kunnen behouden zonder Christus te verlaten, Mark 8:35. Worden wij door de woorden en werken van Christus genodigd en gedrongen Hem te volgen? Laat ons dan neerzitten en de kosten overrekenen, of wij onze voorrechten in en door Christus kunnen stellen zelfs boven het leven, of wij het denkbeeld kunnen dragen, om Christus' wil en om des Evangelies wil het leven te verliezen. Als de duivel discipelen en dienaren achter zich trekt, verbergt hij het ergste voor hen, spreekt hun alleen van het genot en genoegen, maar volstrekt niet van het gevaar aan zijn dienst verbonden, Gij zult den dood niet sterven. Maar al wat er is van moeite en gevaar in den dienst van Christus, zegt Hij ons van tevoren. Hij zegt ons dat wij zullen lijden, dat wij wellicht zullen sterven, voor Zijne zaak, en Hij stelt de ontmoedigingen niet als minder, maar als groter voor dan zij gewoonlijk zijn, opdat het blijke, dat Hij oprecht met ons handelt, en er niet voor vreest dat wij het ergste zullen weten, want de voordelen, aan Zijn dienst verbonden, kunnen rijkelijk opwegen tegen de nadelen en ontmoedigingen, zo wij slechts onpartijdig de ene tegenover de andere willen stellen. Kortom:
a. Wij moeten er niet voor vrezen het leven te verliezen, mits het zij om Christus' wil, Mark 8:35.
Zo wie zijn leven zal willen behouden, door Christus af te wijzen en te weigeren om tot Hem te komen, of door Hem te verloochenen, na in belijdenis tot Hem te zijn gekomen, die zal het verliezen, hij zal het genot en genoegen verliezen van zijn natuurlijk leven, den wortel en de oorsprong van zijn geestelijk leven, en al zijne hoop op het eeuwige leven. Dat is de slechte koop, dien hij voor zich zelven heeft gesloten. Maar wie zijn leven zal verliezen, in waarheid gewillig zal zijn om het te verliezen, het in de waagschaal zal stellen, het zal afleggen, als hij het niet kan behouden zonder Christus te verloochenen, die zal het behouden. Hij zal er onuitsprekelijk veel door winnen, want het verlies van zijn leven zal hem vergoed worden door het betere leven. Men beschouwt het als ene soort van beloning van hen, die hun leven verliezen in den dienst van hun vorst en hun vaderhand, dat hun nagedachtenis geëerd wordt, en er voor hun gezin zorg wordt gedragen, maar wat betekent dit in vergelijking met de beloning, die Christus schenkt in het eeuwige leven aan allen, die voor Hem zijn gestorven?
b. Wij moeten vrezen onze ziel te verliezen, ja al zouden wij daardoor de gehele wereld winnen, Mark 8:36, Mark 8:37. Want wat zou het den mens baten, zo hij de gehele wereld won, en al den rijkdom, de eer en de genietingen, die zij biedt, door Christus te verloochenen, en zijner ziele schade leed? Het is waar, zei bisschop Hooper `s avonds voor hij den marteldood stierf, het is waar: het leven is zoet, en de dood is bitter, maar de eeuwige dood is bitterder, en het eeuwige leven is zoeter. Gelijk de zaligheid des hemels met Christus genoeg is om op te wegen tegen het verlies van het leven om Christus' wil, zo is het gewin van de gehele wereld in zonde niet genoeg, om op te wegen tegen het verderf der ziel door de zonde. Wat het is, dat de mensen doen om hun leven te behouden en de wereld te gewinnen, zegt Hij ons in Mark 8:38, en hoe noodlottig het gevolg daarvan voor hen zijn zal. Zo wie zich Mijns en Mijner woorden zal geschaamd hebben in dit overspelig en zondig geslacht, dien zal zich de Zoon des mensen ook schamen. Iets dergelijks hebben wij in Matthew 10:33. Maar hier wordt het vollediger uitgedrukt. Het nadeel, waaronder de zaak van Christus lijdt in deze wereld, is dat zij erkend en beleden moet worden in een overspelig en zondig geslacht. Zodanig is het geslacht des mensdoms, het is afgehoereerd van God in de onreine omhelzingen van de wereld en het vlees, liggende in den boze. Sommige eeuwen en sommige plaatsen zijn meer bijzonder overspelig, en zondig, zoals de eeuw en de plaats, waarin Christus geleefd heeft. In zulk een tijd en onder zulk een geslacht wordt de zaak van Christus tegengestaan en neergeworpen, en zij, die haar erkennen en belijden, zijn blootgesteld aan smaad en verguizing, en zij worden overal bespot en tegengesproken. Er zijn velen die, hoewel zij moeten erkennen dat de zaak van Christus een rechtvaardige zaak is, haar zich evenwel schamen, vanwege den smaad, dien het belijden er van tengevolge heeft. Zij schamen zich hun betrekking tot Christus, zij schamen zich het geloof, dat zij hechten aan Zijne woorden, omdat hun geweten hen daartoe dringt en noodzaakt. Zij kunnen het niet dragen scheef aangezien te worden en smaadheid te lijden, en daarom laten zij hun belijdenis varen en drijven af op den stroom van den algemeen heersenden afval. Maar er komt een dag, wanneer de zaak van Christus even schitterend en doorluchtig zal zijn, als zij nu gering en verachtelijk schijnt te wezen, als de Zoon des mensen komt in de heerlijkheid Zijns Vaders, met de heilige engelen, als de ware Shechina, het afschijnsel van de heerlijkheid Zijns Vaders en de Heere der engelen. Die zich Christus schamen in deze wereld, waar Hij veracht is, hunner zal Hij zich schamen in de wereld, waar Hij tot in eeuwigheid wordt aangebeden. Diegenen zullen dan niet delen in Zijne heerlijkheid, die thans niet in Zijne versmaadheid hebben willen delen.