Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Mark 16". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/mark-16.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Mark 16". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, MARKUS 16In dit hoofdstuk hebben wij een kort verhaal van de opstanding en hemelvaart van den Heere Jezus en de blijdschap en triomf, die hierdoor aan alle gelovigen bereid is, zullen zeer aangenaam wezen voor hen, die in de vorige hoofdstukken met Christus geleden hebben. Hier is:
I Christus' opstanding aangekondigd door een engel aan de vrouwen, die tot het graf kwamen om Hem te zalven, Mark 16:1.
II. Zijne verschijning aan Maria Magdalena, en het bericht, dat zij er van gaf aan de discipelen, Mark 16:9.
III. Zijne verschijning aan de twee discipelen op weg naar Emmaus, en het bericht, dat zij er van gaven aan hun broederen, Mark 16:12, Mark 16:13.
IV. Zijne verschijning aan de elven en de opdracht, die Hij hun gaf om Zijn koninkrijk in de wereld op te richten, met de volledige instructies en geloofsbrieven hiervoor, Mark 16:14.
V. Zijn opvaren naar den hemel, den ijver, waarmee de apostelen zich toelegden op hun werk, en hoe God Zijn zegen gaf op hun arbeid, Mark 16:19, Mark 16:20.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, MARKUS 16In dit hoofdstuk hebben wij een kort verhaal van de opstanding en hemelvaart van den Heere Jezus en de blijdschap en triomf, die hierdoor aan alle gelovigen bereid is, zullen zeer aangenaam wezen voor hen, die in de vorige hoofdstukken met Christus geleden hebben. Hier is:
I Christus' opstanding aangekondigd door een engel aan de vrouwen, die tot het graf kwamen om Hem te zalven, Mark 16:1.
II. Zijne verschijning aan Maria Magdalena, en het bericht, dat zij er van gaf aan de discipelen, Mark 16:9.
III. Zijne verschijning aan de twee discipelen op weg naar Emmaus, en het bericht, dat zij er van gaven aan hun broederen, Mark 16:12, Mark 16:13.
IV. Zijne verschijning aan de elven en de opdracht, die Hij hun gaf om Zijn koninkrijk in de wereld op te richten, met de volledige instructies en geloofsbrieven hiervoor, Mark 16:14.
V. Zijn opvaren naar den hemel, den ijver, waarmee de apostelen zich toelegden op hun werk, en hoe God Zijn zegen gaf op hun arbeid, Mark 16:19, Mark 16:20.
Verzen 1-8
Markus 16:1-8Nooit is er zulk een sabbat geweest, sedert de sabbat voor het eerst ingesteld werd, als deze was, en die, gelijk de eerste woorden van dit hoofdstuk ons melden, nu voorbij was. Gedurende dien gehelen sabbat lag onze Heere Jezus in het graf. Voor Hem was het een sabbat der ruste, maar een stille sabbat, voor Zijne discipelen was het een treurige sabbat, doorgebracht in tranen en angst. Nooit waren de sabbatsdiensten in den tempel zulk een verfoeisel voor God, hoewel zij dit dikwijls geweest zijn, als zij het nu waren, toen de handen der overpriesters, die er bij voorgingen, vol waren van bloed, het bloed van Christus. Welnu, die sabbat is voorbij, en de eerste dag der week is de eerste dag van een nieuwe wereld. Wij hebben hier:
I. Het liefdevolle bezoek der Godvruchtige vrouwen, die Christus hadden gediend, aan Zijn graf. Het was geen bijgelovig, maar een Godvruchtig bezoek. Zeer vroeg in den morgen, bij het aanbreken van den dag, of nog vroeger, hadden zij haar woning verlaten, maar zij hadden of een langen weg af te leggen, of enig oponthoud gehad, zodat zij pas bij zonsopgang aan het graf kwamen. Zij hadden specerijen gekocht, en kwamen niet slechts om het dode lichaam met hare tranen te besproeien-want door niets kon hare droefheid meer opgewekt worden dan door hetgeen zij gingen verrichten-maar ook om het te zalven met hare specerijen, Mark 16:1. Nicodemus had een grote hoeveelheid droge specerijen gekocht, mirre en aloë, welke dienen om de wonden en het bloed op te drogen, John 19:39. Maar deze vrouwen achtten dit niet genoeg, zij kochten specerijen, wellicht van een andere soort, welriekende oliën, om Hem te zalven. De eer, die anderen aan Christus' naam hebben bewezen, moet ons niet weerhouden van Hem ook onzen eerbied te bewijzen.
II. De zorg, die het baarde, om den steen afgewenteld te krijgen, en het wegnemen dier zorg, Mark 16:3, Mark 16:4. Zij zeiden tot elkaar, terwijl zij voortgingen, en nabij het graf gekomen waren: Wie zal ons den steen van de deur des grafs afwentelen? want hij was zeer groot, en dus zwaarder dan dat zij hem met verenigde krachten zouden kunnen bewegen. Zij hadden hieraan moeten denken eer zij uitgingen, en dan zou de voorzichtigheid haar geboden hebben niet te gaan, tenzij vergezeld van personen, die dit doen konden. En er was nog een veel grotere moeilijkheid, die zij te boven moesten komen, en waarvan zij niets wisten, namelijk ene wacht van soldaten, daar geplaatst om het graf te bewaken, en die, zo zij eerder waren gekomen, haar van schrik hadden doen teruggaan. Maar hare liefde tot Christus bracht haar tot het graf, en zie nu, hoe op het ogenblik, dat zij er kwamen, die twee moeilijkheden uit den weg waren geruimd, zowel de steen, waarvan zij wisten, als de wacht, waarvan zij niet wisten, waren weg. Zij zagen dat de steen afgewenteld was, dat het eerste ding was, dat haar verbaasde. Zij, die door een heilige begeerte gedreven worden om Christus naarstiglijk te zoeken, zullen bevinden, dat de moeilijkheden op hun weg op wonderbaarlijke wijze worden weggenomen, en dat zij er boven alle verwachting overheen geholpen worden.
III. De verzekering, die haar door een engel gegeven werd, dat de Heere Jezus van de doden was opgestaan, afscheid had genomen van het graf, en hem daar gelaten had om aan hen, die Hem daar zochten, dit te berichten.
1. Zij zijn ingegaan in het graf, een weinig tenminste, en zagen, dat het lichaam van Jezus niet meer was waar zij het des Vrijdagsavonds gelaten hadden. Hij, die het ondernomen heeft, om door Zijn dood onze schuld te betalen, heeft ons door Zijne opstanding den kwijtbrief verkregen, want het was Zijn ontslag uit de gevangenis-en het was een rechtmatig en wettig ontslag-waaruit bleek dat Hij aan al de eisen der Goddelijke gerechtigheid had voldaan, en dat tevens de zaak in geschil beslecht werd door het onweerlegbaar bewijs, dat Hij de Zoon van God was.
2. Zij zagen een jongeling, zittende ter rechterzijde van het graf. De engel verscheen in de gestalte van een mens, een jongeling, want engelen, hoewel geschapen in den beginne, worden niet oud, maar zijn immer in dezelfden staat van vo1komenheid van schoonheid en kracht, en dat zullen de verheerlijkte heiligen ook zijn, als zij zullen zijn gelijk de engelen. Deze engel zat ter rechterzijde, toen zij in het graf gingen, bekleed met een lang wit kleed, een gewaad, dat tot aan de voeten reikte, zoals de klederen der aanzienlijken. Hem te zien had die vrouwen wl kunnen bemoedigen, maar zij werden verbaasd of verschrikt. Menigmaal zal hetgeen ons tot vertroosting zou kunnen dienen, door onze vergissingen en ons niet begrijpen, ene verschrikking voor ons zijn.
3. Hij brengt haar vrees tot bedaren door haar te verzekeren, dat er wl grote oorzaak was tot juichen, maar niet tot vrezen, Mark 16:6, Hij zei tot haar: Zijt niet verbaasd. Gelijk engelen zich verheugen over de bekering van zondaren, zo verheugen zij zich ook in de vertroosting der heiligen. Zijt niet verbaasd want
a. "Gij zijt getrouwe, liefdevolle volgelingen van Jezus Christus, in plaats dus van verschrikt te zijn, behoort gij vertroost en bemoedigd te wezen. Gij zoekt Jezus den Nazarener, die gekruist was." Het vragen en zoeken van gelovige zielen naar Christus heeft bijzonder betrekking op Hem als den Gekruiste, 1 Corinthians 2:2, opdat zij Hem kennen en de gemeenschap Zijns lijdens. Zijn verhoogd zijn van de aarde is hetgeen allen tot Hem trekt. Christus' kruis is de banier, waarnaar de volken vragen. Merk op dat hij spreekt van Jezus als van Hem, die gekruist was. "Die zaak is voorbij, gij moet niet zo blijven verwijlen bij de treurige omstandigheden van Zijne kruisiging, dat gij niet instaat zijt om de blijde tijding Zijner opstanding aan te nemen. Hij was gekruisigd in zwakheid, maar dat verhindert niet dat Hij opgewekt is in kracht. Gij, die Hem zoekt, moet dus niet vrezen Hem te missen." Hij was gekruisigd, maar Hij is verheerlijkt, en wel verre dat de schande van Zijn lijden Zijne heerlijkheid vermindert, wordt door de heerlijkheid alle smaad van Zijn lijden volkomen afgewist. Daarom heeft Hij ook na Zijn ingaan tot de heerlijkheid nooit een sluier geworpen over Zijn lijden, en heeft Hij het niet geschroomd, dat er van Zijn kruis wordt gesproken. De engel, die hier Zijne opstanding verkondigt, noemt Hem Jezus, die gekruist was. Hij zelf erkent, Revelation 1:18, Ik ben die leef, en Ik ben dood geweest, en in het midden der lofzangen van de hemelse heirscharen verschijnt Hij als een Lam, dat geslacht is, Revelation 5:9.
b. "Het zal dus een goede tijding voor u wezen te horen, dat gij, in stede van Hem, dood zijnde, te zalven, u in Hem kunt verblijden als levend. Hij is opgestaan, Hij is hier niet, niet dood, maar weer levend. Wij kunnen u Hem nu niet tonen, maar later zult gij Hem zien, en nu kunt gij zien de plaats, waar zij Hem gelegd hebben. Gij ziet, Hij is van hier gegaan, noch door Zijne vijanden noch door Zijne vrienden is Hij gestolen, maar Hij is opgestaan.
4. Hij beveelt haar spoedig kennis hiervan te geven aan Zijne discipelen. Aldus zijn zij tot apostelen van de apostelen geworden, hetgeen ene beloning was voor hare 1iefde en trouw jegens Hem, betoond in haar blijven bij Hem aan het kruis, tot aan het graf en tot in het graf. Zij kwamen het eerst en werden het eerst gediend met vertroosting, geen ander uit Zijne discipelen durfde tot Zijn graf naderen, of onderzoek naar Hem doen, zo weinig gevaar was er, dat zij des nachts zouden komen om Hem te stelen, dat niemand tot Hem naderde dan enige vrouwen, die niet eens den steen konden afwentelen.
a. Zij moeten Zijnen discipelen zeggen dat Hij is opgestaan. Het is een treurige, sombere tijd voor hen, hun geliefde Meester is dood, en al hun blijdschap en hoop zijn begraven in Zijn graf. Zij beschouwen Zijne zaak als terneder geworpen, zij zelven gereed om als een gemakkelijke prooi hunnen vijanden in handen te vallen, zodat er geen kracht of moed in hen is overgebleven. Zij zijn ten einde raad, en ieder hunner bedenkt hoe het best voor zich zelven te zorgen. "O! gaat haastelijk tot hen," zegt de engel, "zegt hun dat hun Meester is opgestaan. Dat zal weer leven en moed in hen opwekken, en hen er voor behoeden om in wanhoop weg te zinken." Christus schaamt zich niet Zijn arme discipelen te erkennen, nu Hij in Zijn staat van verhoging is, Hij schuwt hen niet wegens Zijne verhoging, want Hij droeg er terstond zorg voor dat die hun bekend werd gemaakt. Ook betoont Christus zich niet uiterst gestreng om op te merken wat zij, wier hart oprecht voor Hem is, verkeerds gedaan hebben. De discipelen hadden Hem zeer onvriendelijk verlaten, en toch betuigde Hij deze zorg en belangstelling voor hen. Aan hen, die treuren om den Heere Jezus, zal intijds vertroosting worden gezonden, en ter gelegener tijd zal Hij zich aan hen openbaren.
b. Zij moeten het vooral aan Petrus zeggen. Dit wordt inzonderheid opgemerkt door dezen evangelist, die, naar men veronderstelt, onder leiding van Petrus geschreven heeft. Als het aan de discipelen wordt gezegd, dan wordt het ook aan Petrus gezegd, want ten teken van zijn berouw dat hij zijn Meester verloochend heeft, bleef hij de andere discipelen vergezellen, toch wordt inzonderheid hij genoemd. Zegt het aan Petrus, want het zal een goede tijding voor hem wezen, meer welkom aan hem dan aan een der overigen, wie hij ook zij, want hij treurt wegens zonde, en aan ware boetelingen kan gene tijding meer welkom wezen dan die van de opstanding van Christus, omdat Hij is opgewekt om hun rechtvaardigmaking. Hij zal vrezen dat de blijdschap dier goede tijding niet voor hem bestemd is. Indien de engel alleen gezegd had: "Gaat heen, zegt Zijnen discipelen, dan zou Petrus zuchtend gezegd kunnen hebben: "Ik weet niet of ik mij wel als een hunner kan beschouwen, want ik heb Hem verloochend en verdien nu ook door Hem verloochend te worden." Om dit te voorkomen, heet het: Gaat tot Petrus en zegt hem, dat hij even welkom zal wezen als al de anderen om Hem te komen zien in Galilea. Een gezicht op Christus zal voor een waren boetvaardige zeer welkom zijn, en Christus zal zich zeer gaarne aan een waren boetvaardige tonen, want er is blijdschap in den hemel over hem.
c. Zij moeten hen allen, en met name Petrus, bescheiden tot ene samenkomst in Galilea, gelijk Hij ulieden gezegd heeft, Matthew 26:32. Op hun reis naar Galilea zullen zij tijd en gelegenheid hebben om zich te herstellen, en zich te herinneren wat Hij hun daar zo dikwijls gezegd heeft, namelijk dat Hij zou lijden en sterven en ten derden dage weder opstaan, terwijl zij, te Jeruzalem verwijlende, onder vreemden en vijanden, zich niet zouden kunnen herstellen van den schrik en den angst, die zij hadden doorstaan, en niet genoeg tot kalmte zouden kunnen komen om de betere tijdingen naar behoren te ontvangen en te begrijpen. Alle samenkomsten van Christus en Zijne discipelen zijn door Hem bepaald en tevoren vastgesteld. Christus vergeet die afspraken nooit, maar zal de Zijnen gewis met den beloofden zegen ontmoeten aan alle plaatsen, waar Hij Zijns naams gedachtenis stichten zal, en bij alle samenkomsten van Christus en Zijne discipelen is Hij altijd het eerst ter plaatse aanwezig, Hij gaat u voor. IV. Het bericht, dat de vrouwen hiervan brachten aan de discipelen, Mark 16:8. Zij, haastelijk uitgegaan zijnde, vloden van het graf, om zich zoveel mogelijk te spoeden tot de discipelen, terwijl "beving en ontzetting haar had bevangen". Zie hoezeer wij vijanden zijn van ons zelven en van ons eigen genot en onze vertroosting door niet te bedenken en te geloven wat Christus ons gezegd heeft. Christus had haar dikwijls gezegd, dat Hij ten derden dage zou opstaan, hadden zij daar nu behoorlijk acht op gegeven en er geloof aan geschonken, dan zouden zij tot het graf zijn gekomen, verwachtende dat Hij was opgestaan, en dan zouden zij er de tijding van ontvangen hebben met blijde verzekerdheid, en niet met al die verbaasdheid en schrik. Dewijl haar nu bevolen was om het den discipelen te zeggen, omdat dezen het aan geheel de wereld moesten verkondigen, wilden zij het nu aan niemand anders zeggen, zij toonden aan niemand, dien zij ontmoetten, iets daarvan, want zij waren bevreesd, bevreesd, dat de tijding te goed was om waar te kunnen zijn. Onze kwellende vrees en angst verhinderen ons dikwijls om aan Christus en de zielen der mensen de diensten te bewijzen, die wij hun zouden kunnen bewijzen, indien het geloof en de blijdschap des geloofs krachtig in ons waren.
Verzen 1-8
Markus 16:1-8Nooit is er zulk een sabbat geweest, sedert de sabbat voor het eerst ingesteld werd, als deze was, en die, gelijk de eerste woorden van dit hoofdstuk ons melden, nu voorbij was. Gedurende dien gehelen sabbat lag onze Heere Jezus in het graf. Voor Hem was het een sabbat der ruste, maar een stille sabbat, voor Zijne discipelen was het een treurige sabbat, doorgebracht in tranen en angst. Nooit waren de sabbatsdiensten in den tempel zulk een verfoeisel voor God, hoewel zij dit dikwijls geweest zijn, als zij het nu waren, toen de handen der overpriesters, die er bij voorgingen, vol waren van bloed, het bloed van Christus. Welnu, die sabbat is voorbij, en de eerste dag der week is de eerste dag van een nieuwe wereld. Wij hebben hier:
I. Het liefdevolle bezoek der Godvruchtige vrouwen, die Christus hadden gediend, aan Zijn graf. Het was geen bijgelovig, maar een Godvruchtig bezoek. Zeer vroeg in den morgen, bij het aanbreken van den dag, of nog vroeger, hadden zij haar woning verlaten, maar zij hadden of een langen weg af te leggen, of enig oponthoud gehad, zodat zij pas bij zonsopgang aan het graf kwamen. Zij hadden specerijen gekocht, en kwamen niet slechts om het dode lichaam met hare tranen te besproeien-want door niets kon hare droefheid meer opgewekt worden dan door hetgeen zij gingen verrichten-maar ook om het te zalven met hare specerijen, Mark 16:1. Nicodemus had een grote hoeveelheid droge specerijen gekocht, mirre en aloë, welke dienen om de wonden en het bloed op te drogen, John 19:39. Maar deze vrouwen achtten dit niet genoeg, zij kochten specerijen, wellicht van een andere soort, welriekende oliën, om Hem te zalven. De eer, die anderen aan Christus' naam hebben bewezen, moet ons niet weerhouden van Hem ook onzen eerbied te bewijzen.
II. De zorg, die het baarde, om den steen afgewenteld te krijgen, en het wegnemen dier zorg, Mark 16:3, Mark 16:4. Zij zeiden tot elkaar, terwijl zij voortgingen, en nabij het graf gekomen waren: Wie zal ons den steen van de deur des grafs afwentelen? want hij was zeer groot, en dus zwaarder dan dat zij hem met verenigde krachten zouden kunnen bewegen. Zij hadden hieraan moeten denken eer zij uitgingen, en dan zou de voorzichtigheid haar geboden hebben niet te gaan, tenzij vergezeld van personen, die dit doen konden. En er was nog een veel grotere moeilijkheid, die zij te boven moesten komen, en waarvan zij niets wisten, namelijk ene wacht van soldaten, daar geplaatst om het graf te bewaken, en die, zo zij eerder waren gekomen, haar van schrik hadden doen teruggaan. Maar hare liefde tot Christus bracht haar tot het graf, en zie nu, hoe op het ogenblik, dat zij er kwamen, die twee moeilijkheden uit den weg waren geruimd, zowel de steen, waarvan zij wisten, als de wacht, waarvan zij niet wisten, waren weg. Zij zagen dat de steen afgewenteld was, dat het eerste ding was, dat haar verbaasde. Zij, die door een heilige begeerte gedreven worden om Christus naarstiglijk te zoeken, zullen bevinden, dat de moeilijkheden op hun weg op wonderbaarlijke wijze worden weggenomen, en dat zij er boven alle verwachting overheen geholpen worden.
III. De verzekering, die haar door een engel gegeven werd, dat de Heere Jezus van de doden was opgestaan, afscheid had genomen van het graf, en hem daar gelaten had om aan hen, die Hem daar zochten, dit te berichten.
1. Zij zijn ingegaan in het graf, een weinig tenminste, en zagen, dat het lichaam van Jezus niet meer was waar zij het des Vrijdagsavonds gelaten hadden. Hij, die het ondernomen heeft, om door Zijn dood onze schuld te betalen, heeft ons door Zijne opstanding den kwijtbrief verkregen, want het was Zijn ontslag uit de gevangenis-en het was een rechtmatig en wettig ontslag-waaruit bleek dat Hij aan al de eisen der Goddelijke gerechtigheid had voldaan, en dat tevens de zaak in geschil beslecht werd door het onweerlegbaar bewijs, dat Hij de Zoon van God was.
2. Zij zagen een jongeling, zittende ter rechterzijde van het graf. De engel verscheen in de gestalte van een mens, een jongeling, want engelen, hoewel geschapen in den beginne, worden niet oud, maar zijn immer in dezelfden staat van vo1komenheid van schoonheid en kracht, en dat zullen de verheerlijkte heiligen ook zijn, als zij zullen zijn gelijk de engelen. Deze engel zat ter rechterzijde, toen zij in het graf gingen, bekleed met een lang wit kleed, een gewaad, dat tot aan de voeten reikte, zoals de klederen der aanzienlijken. Hem te zien had die vrouwen wl kunnen bemoedigen, maar zij werden verbaasd of verschrikt. Menigmaal zal hetgeen ons tot vertroosting zou kunnen dienen, door onze vergissingen en ons niet begrijpen, ene verschrikking voor ons zijn.
3. Hij brengt haar vrees tot bedaren door haar te verzekeren, dat er wl grote oorzaak was tot juichen, maar niet tot vrezen, Mark 16:6, Hij zei tot haar: Zijt niet verbaasd. Gelijk engelen zich verheugen over de bekering van zondaren, zo verheugen zij zich ook in de vertroosting der heiligen. Zijt niet verbaasd want
a. "Gij zijt getrouwe, liefdevolle volgelingen van Jezus Christus, in plaats dus van verschrikt te zijn, behoort gij vertroost en bemoedigd te wezen. Gij zoekt Jezus den Nazarener, die gekruist was." Het vragen en zoeken van gelovige zielen naar Christus heeft bijzonder betrekking op Hem als den Gekruiste, 1 Corinthians 2:2, opdat zij Hem kennen en de gemeenschap Zijns lijdens. Zijn verhoogd zijn van de aarde is hetgeen allen tot Hem trekt. Christus' kruis is de banier, waarnaar de volken vragen. Merk op dat hij spreekt van Jezus als van Hem, die gekruist was. "Die zaak is voorbij, gij moet niet zo blijven verwijlen bij de treurige omstandigheden van Zijne kruisiging, dat gij niet instaat zijt om de blijde tijding Zijner opstanding aan te nemen. Hij was gekruisigd in zwakheid, maar dat verhindert niet dat Hij opgewekt is in kracht. Gij, die Hem zoekt, moet dus niet vrezen Hem te missen." Hij was gekruisigd, maar Hij is verheerlijkt, en wel verre dat de schande van Zijn lijden Zijne heerlijkheid vermindert, wordt door de heerlijkheid alle smaad van Zijn lijden volkomen afgewist. Daarom heeft Hij ook na Zijn ingaan tot de heerlijkheid nooit een sluier geworpen over Zijn lijden, en heeft Hij het niet geschroomd, dat er van Zijn kruis wordt gesproken. De engel, die hier Zijne opstanding verkondigt, noemt Hem Jezus, die gekruist was. Hij zelf erkent, Revelation 1:18, Ik ben die leef, en Ik ben dood geweest, en in het midden der lofzangen van de hemelse heirscharen verschijnt Hij als een Lam, dat geslacht is, Revelation 5:9.
b. "Het zal dus een goede tijding voor u wezen te horen, dat gij, in stede van Hem, dood zijnde, te zalven, u in Hem kunt verblijden als levend. Hij is opgestaan, Hij is hier niet, niet dood, maar weer levend. Wij kunnen u Hem nu niet tonen, maar later zult gij Hem zien, en nu kunt gij zien de plaats, waar zij Hem gelegd hebben. Gij ziet, Hij is van hier gegaan, noch door Zijne vijanden noch door Zijne vrienden is Hij gestolen, maar Hij is opgestaan.
4. Hij beveelt haar spoedig kennis hiervan te geven aan Zijne discipelen. Aldus zijn zij tot apostelen van de apostelen geworden, hetgeen ene beloning was voor hare 1iefde en trouw jegens Hem, betoond in haar blijven bij Hem aan het kruis, tot aan het graf en tot in het graf. Zij kwamen het eerst en werden het eerst gediend met vertroosting, geen ander uit Zijne discipelen durfde tot Zijn graf naderen, of onderzoek naar Hem doen, zo weinig gevaar was er, dat zij des nachts zouden komen om Hem te stelen, dat niemand tot Hem naderde dan enige vrouwen, die niet eens den steen konden afwentelen.
a. Zij moeten Zijnen discipelen zeggen dat Hij is opgestaan. Het is een treurige, sombere tijd voor hen, hun geliefde Meester is dood, en al hun blijdschap en hoop zijn begraven in Zijn graf. Zij beschouwen Zijne zaak als terneder geworpen, zij zelven gereed om als een gemakkelijke prooi hunnen vijanden in handen te vallen, zodat er geen kracht of moed in hen is overgebleven. Zij zijn ten einde raad, en ieder hunner bedenkt hoe het best voor zich zelven te zorgen. "O! gaat haastelijk tot hen," zegt de engel, "zegt hun dat hun Meester is opgestaan. Dat zal weer leven en moed in hen opwekken, en hen er voor behoeden om in wanhoop weg te zinken." Christus schaamt zich niet Zijn arme discipelen te erkennen, nu Hij in Zijn staat van verhoging is, Hij schuwt hen niet wegens Zijne verhoging, want Hij droeg er terstond zorg voor dat die hun bekend werd gemaakt. Ook betoont Christus zich niet uiterst gestreng om op te merken wat zij, wier hart oprecht voor Hem is, verkeerds gedaan hebben. De discipelen hadden Hem zeer onvriendelijk verlaten, en toch betuigde Hij deze zorg en belangstelling voor hen. Aan hen, die treuren om den Heere Jezus, zal intijds vertroosting worden gezonden, en ter gelegener tijd zal Hij zich aan hen openbaren.
b. Zij moeten het vooral aan Petrus zeggen. Dit wordt inzonderheid opgemerkt door dezen evangelist, die, naar men veronderstelt, onder leiding van Petrus geschreven heeft. Als het aan de discipelen wordt gezegd, dan wordt het ook aan Petrus gezegd, want ten teken van zijn berouw dat hij zijn Meester verloochend heeft, bleef hij de andere discipelen vergezellen, toch wordt inzonderheid hij genoemd. Zegt het aan Petrus, want het zal een goede tijding voor hem wezen, meer welkom aan hem dan aan een der overigen, wie hij ook zij, want hij treurt wegens zonde, en aan ware boetelingen kan gene tijding meer welkom wezen dan die van de opstanding van Christus, omdat Hij is opgewekt om hun rechtvaardigmaking. Hij zal vrezen dat de blijdschap dier goede tijding niet voor hem bestemd is. Indien de engel alleen gezegd had: "Gaat heen, zegt Zijnen discipelen, dan zou Petrus zuchtend gezegd kunnen hebben: "Ik weet niet of ik mij wel als een hunner kan beschouwen, want ik heb Hem verloochend en verdien nu ook door Hem verloochend te worden." Om dit te voorkomen, heet het: Gaat tot Petrus en zegt hem, dat hij even welkom zal wezen als al de anderen om Hem te komen zien in Galilea. Een gezicht op Christus zal voor een waren boetvaardige zeer welkom zijn, en Christus zal zich zeer gaarne aan een waren boetvaardige tonen, want er is blijdschap in den hemel over hem.
c. Zij moeten hen allen, en met name Petrus, bescheiden tot ene samenkomst in Galilea, gelijk Hij ulieden gezegd heeft, Matthew 26:32. Op hun reis naar Galilea zullen zij tijd en gelegenheid hebben om zich te herstellen, en zich te herinneren wat Hij hun daar zo dikwijls gezegd heeft, namelijk dat Hij zou lijden en sterven en ten derden dage weder opstaan, terwijl zij, te Jeruzalem verwijlende, onder vreemden en vijanden, zich niet zouden kunnen herstellen van den schrik en den angst, die zij hadden doorstaan, en niet genoeg tot kalmte zouden kunnen komen om de betere tijdingen naar behoren te ontvangen en te begrijpen. Alle samenkomsten van Christus en Zijne discipelen zijn door Hem bepaald en tevoren vastgesteld. Christus vergeet die afspraken nooit, maar zal de Zijnen gewis met den beloofden zegen ontmoeten aan alle plaatsen, waar Hij Zijns naams gedachtenis stichten zal, en bij alle samenkomsten van Christus en Zijne discipelen is Hij altijd het eerst ter plaatse aanwezig, Hij gaat u voor. IV. Het bericht, dat de vrouwen hiervan brachten aan de discipelen, Mark 16:8. Zij, haastelijk uitgegaan zijnde, vloden van het graf, om zich zoveel mogelijk te spoeden tot de discipelen, terwijl "beving en ontzetting haar had bevangen". Zie hoezeer wij vijanden zijn van ons zelven en van ons eigen genot en onze vertroosting door niet te bedenken en te geloven wat Christus ons gezegd heeft. Christus had haar dikwijls gezegd, dat Hij ten derden dage zou opstaan, hadden zij daar nu behoorlijk acht op gegeven en er geloof aan geschonken, dan zouden zij tot het graf zijn gekomen, verwachtende dat Hij was opgestaan, en dan zouden zij er de tijding van ontvangen hebben met blijde verzekerdheid, en niet met al die verbaasdheid en schrik. Dewijl haar nu bevolen was om het den discipelen te zeggen, omdat dezen het aan geheel de wereld moesten verkondigen, wilden zij het nu aan niemand anders zeggen, zij toonden aan niemand, dien zij ontmoetten, iets daarvan, want zij waren bevreesd, bevreesd, dat de tijding te goed was om waar te kunnen zijn. Onze kwellende vrees en angst verhinderen ons dikwijls om aan Christus en de zielen der mensen de diensten te bewijzen, die wij hun zouden kunnen bewijzen, indien het geloof en de blijdschap des geloofs krachtig in ons waren.
Verzen 9-13
Markus 16:9-13Wij hebben hier een zeer kort verhaal van twee van Christus' verschijningen, en het weinige geloof, dat het bericht er van bij de discipelen gevonden heeft.
I. Hij verscheen aan Maria Magdalena, aan haar het eerst in den hof, waarvan wij het bijzonder verhaal vinden in John 20:14. Zij was het, uit welke Hij zeven duivelen uitgeworpen had. Er was haar veel vergeven, en er was haar veel gegeven en er was veel voor haar gedaan, en zij heeft veel liefgehad, en Christus heeft haar de eer aangedaan, dat zij de eerste was, die Hem zag na Zijne opstanding. Hoe inniger wij ons aan Christus hechten, hoe eerder wij kunnen verwachten Hem te zien, en hoe meer wij van Hem te zien zullen krijgen.
1. Zij brengt het bericht van hetgeen zij gezien had aan de discipelen, niet slechts aan de elven, maar ook aan hen, die met Hem geweest waren, welke treurden en weenden, Mark 16:10. Nu was het de tijd, waarvan Christus hun gesproken had, en waarin zij zullen schreien en klagelijk wenen, John 16:20. En het was een blijk van hun grote liefde voor Christus, en het diep besef, dat zij hadden van hun verlies van Hem. Maar toen hun geween een paar avonden had vernacht, is, gelijk Christus hun beloofd had, de vertroosting gekomen, "Ik zal u wederom zien, en uw hart zal zich verblijden." Aan wenende discipelen kan geen betere tijding gebracht worden dan de tijding van Christus' opstanding. En wij moeten er ons op toeleggen om vertroosters te zijn van treurende discipelen, door hun onze ervaringen mede te delen, en hun te zeggen wat wij van Christus gezien hebben.
2. Zij konden het bericht, dat hun gebracht werd, niet geloven. Zij hoorden dat Hij levend was, en dat zij Hem gezien had. Het verhaal liet zich wel horen, en toch geloofden zij het niet. Zij wilden niet zeggen dat zij het ver-haal had verzonnen, of dat het hare bedoeling was hen te bedriegen, maar zij vrezen dat zij zelf bedrogen is, en dat zij het zich slechts verbeeldde Hem gezien te hebben. Indien zij de herhaalde voorzeggingen er van uit Zijn eigen mond hadden geloofd, dan zouden zij niet zo ongelovig zijn geweest voor het bericht er van.
II. Hij verscheen aan twee van de discipelen "daar zij wandelden en in het veld gingen," Mark 16:12. Dit heeft ongetwijfeld betrekking op hetgeen voorviel tussen Christus en de twee discipelen op weg naar Emmaus en uitvoerig verhaald wordt door Lukas, Mark 24:13 en verder. Hier wordt gezegd, dat Hij hun verscheen "in een andere gedaante,', in een ander gewaad dan Hij gewoonlijk droeg, in de gestalte van een reiziger, gelijk Hij in den hof aan Maria Magdalena verscheen in een gewaad, dat haar deed denken dat Hij de hovenier was. Maar dat Hij wezenlijk Zijn eigen gelaat had, blijkt hieruit, dat hun ogen gehouden werden, dat zij Hem niet kenden, en dat zij, toen die belemmering van hun ogen was weggenomen, Hem terstond hebben gekend, Luke 24:16.
1. Deze twee getuigen nu gaven in hun getuigenis dit bewijs van Christus' opstanding, Dezen ook heengaande, boodschapten het aan de anderen, Mark 16:13. Zelven overtuigd zijnde, wensten zij die overtuiging door hun broederen te doen delen, opdat zij er dezelfde vertroosting uit zouden erlangen.
2. Het vond geen geloof bij allen, zij geloofden ook die niet. Zij dachten dat ook zij de slachtoffers waren van een zinsbedrog. Nu was hierin een wijze leiding der voorzienigheid, dat de bewijzen van Christus' opstanding aldus trapsgewijze gegeven en met zo grote omzichtigheid aangenomen werden, opdat dan ook de zekerheid, waarmee de apostelen deze leer later gepredikt hebben, toen zij hun al er mede op het spel zetten, des te meer overtuiging zou wekken. Wij hebben te meer reden hen te geloven, die zelf zo langzaam tot het geloof zijn gekomen. Hadden zij de zaak terstond op het eerste bericht, zonder bedenking aangenomen, men zou hen voor lichtgelovig hebben kunnen houden, en hun getuigenis zou minder gewicht in de schaal hebben gelegd. Dat zij het echter eerst niet geloofden, toont dat zij het later niet anders dan op goede gronden en uit volle overtuiging hebben geloofd.
Verzen 9-13
Markus 16:9-13Wij hebben hier een zeer kort verhaal van twee van Christus' verschijningen, en het weinige geloof, dat het bericht er van bij de discipelen gevonden heeft.
I. Hij verscheen aan Maria Magdalena, aan haar het eerst in den hof, waarvan wij het bijzonder verhaal vinden in John 20:14. Zij was het, uit welke Hij zeven duivelen uitgeworpen had. Er was haar veel vergeven, en er was haar veel gegeven en er was veel voor haar gedaan, en zij heeft veel liefgehad, en Christus heeft haar de eer aangedaan, dat zij de eerste was, die Hem zag na Zijne opstanding. Hoe inniger wij ons aan Christus hechten, hoe eerder wij kunnen verwachten Hem te zien, en hoe meer wij van Hem te zien zullen krijgen.
1. Zij brengt het bericht van hetgeen zij gezien had aan de discipelen, niet slechts aan de elven, maar ook aan hen, die met Hem geweest waren, welke treurden en weenden, Mark 16:10. Nu was het de tijd, waarvan Christus hun gesproken had, en waarin zij zullen schreien en klagelijk wenen, John 16:20. En het was een blijk van hun grote liefde voor Christus, en het diep besef, dat zij hadden van hun verlies van Hem. Maar toen hun geween een paar avonden had vernacht, is, gelijk Christus hun beloofd had, de vertroosting gekomen, "Ik zal u wederom zien, en uw hart zal zich verblijden." Aan wenende discipelen kan geen betere tijding gebracht worden dan de tijding van Christus' opstanding. En wij moeten er ons op toeleggen om vertroosters te zijn van treurende discipelen, door hun onze ervaringen mede te delen, en hun te zeggen wat wij van Christus gezien hebben.
2. Zij konden het bericht, dat hun gebracht werd, niet geloven. Zij hoorden dat Hij levend was, en dat zij Hem gezien had. Het verhaal liet zich wel horen, en toch geloofden zij het niet. Zij wilden niet zeggen dat zij het ver-haal had verzonnen, of dat het hare bedoeling was hen te bedriegen, maar zij vrezen dat zij zelf bedrogen is, en dat zij het zich slechts verbeeldde Hem gezien te hebben. Indien zij de herhaalde voorzeggingen er van uit Zijn eigen mond hadden geloofd, dan zouden zij niet zo ongelovig zijn geweest voor het bericht er van.
II. Hij verscheen aan twee van de discipelen "daar zij wandelden en in het veld gingen," Mark 16:12. Dit heeft ongetwijfeld betrekking op hetgeen voorviel tussen Christus en de twee discipelen op weg naar Emmaus en uitvoerig verhaald wordt door Lukas, Mark 24:13 en verder. Hier wordt gezegd, dat Hij hun verscheen "in een andere gedaante,', in een ander gewaad dan Hij gewoonlijk droeg, in de gestalte van een reiziger, gelijk Hij in den hof aan Maria Magdalena verscheen in een gewaad, dat haar deed denken dat Hij de hovenier was. Maar dat Hij wezenlijk Zijn eigen gelaat had, blijkt hieruit, dat hun ogen gehouden werden, dat zij Hem niet kenden, en dat zij, toen die belemmering van hun ogen was weggenomen, Hem terstond hebben gekend, Luke 24:16.
1. Deze twee getuigen nu gaven in hun getuigenis dit bewijs van Christus' opstanding, Dezen ook heengaande, boodschapten het aan de anderen, Mark 16:13. Zelven overtuigd zijnde, wensten zij die overtuiging door hun broederen te doen delen, opdat zij er dezelfde vertroosting uit zouden erlangen.
2. Het vond geen geloof bij allen, zij geloofden ook die niet. Zij dachten dat ook zij de slachtoffers waren van een zinsbedrog. Nu was hierin een wijze leiding der voorzienigheid, dat de bewijzen van Christus' opstanding aldus trapsgewijze gegeven en met zo grote omzichtigheid aangenomen werden, opdat dan ook de zekerheid, waarmee de apostelen deze leer later gepredikt hebben, toen zij hun al er mede op het spel zetten, des te meer overtuiging zou wekken. Wij hebben te meer reden hen te geloven, die zelf zo langzaam tot het geloof zijn gekomen. Hadden zij de zaak terstond op het eerste bericht, zonder bedenking aangenomen, men zou hen voor lichtgelovig hebben kunnen houden, en hun getuigenis zou minder gewicht in de schaal hebben gelegd. Dat zij het echter eerst niet geloofden, toont dat zij het later niet anders dan op goede gronden en uit volle overtuiging hebben geloofd.
Verzen 14-18
Markus 16:14-18Hier is:
I. De overtuiging, die Christus Zijn apostelen gaf van de waarheid Zijner opstanding, Mark 16:14. Hij zelf verscheen hun, toen zij allen tezamen waren, daar zij aanzaten, hetgeen Hem de gelegenheid gaf om met hen te eten en te drinken, waardoor zij ten volle overtuigd werden, zie Acts 10:41. En toen Hij hun verscheen, verweet Hij hun hun ongelovigheid en hardigheid des harten, want zelfs in de algemene bijeenkomst in Galilea waren er nog sommigen, die twijfelden, gelijk wij zien in Matthew 28:17. De bewijzen der waarheid van het Evangelie zijn zo volledig en duidelijk, dat hun, die het niet aannemen, met recht hun ongeloof verweten kan worden, en dit ongeloof wordt niet veroorzaakt door enigerlei zwakheid of gebrekkigheid der bewijzen, maar door "de hardigheid van hun hart'"hun onverstand en stompzinnigheid. Hoewel zij zelven Hem nog niet gezien hadden, worden zij toch met recht gelaakt "omdat zij niet geloofd hadden degenen, die Hem gezien hadden nadat Hij was opgestaan. Het kwam wellicht ook voort uit den hoogmoed huns harten, dat zij niet geloofden, want zij dachten: "Indien Hij waarlijk is opgestaan, wie zou Hij dan anders lust hebben te eren door zich te tonen, dan ons?" En zo Hij hen voorbijgaat, en zich eerst aan anderen vertoont, dan kunnen zij niet geloven dat Hij het is. Zo zijn er velen, die de leer van Christus voor onwaar houden, omdat zij het beneden zich achten geloof te schenken aan de personen, die Hij verkoren heeft om er de getuigen en de verkondigers van te zijn. Maar het zal in den groten dag als gene verontschuldiging van ons ongeloof worden aangenomen als wij zeggen: "Wij hebben Hem niet gezien nadat Hij was opgestaan" want wij hadden het getuigenis behoren aan te nemen van hen, die Hem wl gezien hebben.
II. De opdracht, die Hij hun gaf om Zijn koninkrijk op te richten onder de mensen door de prediking van Zijn evangelie, de blijde tijding van verzoening met God door een Middelaar. Merk nu op:
1. Aan wie zij het Evangelie moesten prediken. Totnutoe waren zij alleen gezonden tot de verloren schapen van het huis Israël's, en was het hun verboden te gaan op den weg der heidenen, of in enige stad der Samaritanen. Maar nu is hun opdracht uitgebreid, en zijn zij gemachtigd om heen te gaan in de gehele wereld, in alle delen der wereld, der bewoonde wereld, en het Evangelie van Christus te prediken aan alle creaturen, aan de heidenen zowel als aan de Joden, aan elk menselijk schepsel, dat instaat is het te ontvangen. "Onderricht hen betreffende Christus, de geschiedenis van Zijn leven, en dood, en opstanding. Onderwijst hen in de betekenis en bedoeling er van, deelt hun mede welke voordelen hieruit voortvloeien voor de kinderen der mensen, en nodigt hen allen zonder uitzondering uit, om te komen en er in te delen. Dat is Evangelie. Laat dit gepredikt worden aan alle personen." Deze elf mensen konden het niet zelf aan de gehele wereld prediken, en nog veel minder aan ieder schepsel er in, maar zij en de andere discipelen, zeventig in getal, met degenen, die later aan hen toegevoegd zullen worden, moeten zich verspreiden op verschillende wegen, en overal waar zij gingen, moesten zij het Evangelie meedragen. Zij moesten anderen zenden naar de plaatsen, waar zij zelven niet heen kunnen gaan, kortom, het moet hun levenswerk wezen om die blijde tijding met alle mogelijke getrouwheid en nauwkeurigheid heen te zenden door de gehele wereld, niet als iets dat de mensen moet vermaken en onderhouden, maar als een plechtige boodschap van God aan de mensen, en een verordineerd middel om hen gelukkig en zalig te maken. Verkondigt het aan zo velen gij kunt, en zegt hun, dat zij het wederom aan anderen verkondigen. Het is ene boodschap, waar ieder belang bij heeft, en daarom moet zij overal ontvangen en welkom geheten worden, wijl zij iedereen welkom heet."
2. Wat de hoofdsom is van het Evangelie, dat zij hebben te prediken, Mark 16:16. "Stelt der wereld leven en dood voor, goed en kwaad. Zegt aan de kinderen der mensen, dat zij allen in een toestand zijn van ellende en gevaar, veroordeeld door hun Vorst, overwonnen en tot slaven gemaakt door hun vijanden." Dit wordt ondersteld in hun gered zijn, dat zij niet zouden behoeven, indien zij niet waren verloren. Gaat nu heen en zegt hun. a "Dat, indien zij het Evangelie geloven en Christus' discipelen worden, indien zij den duivel, de wereld en het vlees verzaken, en zich wijden aan Christus, als aan hun Profeet, Priester en Koning, en aan God in Christus als hun God in het verbond, en hun oprechtheid hierin tonen door hun standvastig blijven bij dat verbond, zij zalig zullen worden, verlost van de schuld en de macht der zonde, zij zal over hen niet heersen, en zij zal hen niet verderven. Hij, die een waar Christen is, zal door Christus worden behouden. De doop is verordineerd als ene inwijdingsplechtigheid, door welke zij, die Christus aannamen, Hem beleden, maar wordt hier genomen veeleer voor de zaak zelf dan voor het teken der zaak, want Simon de tovenaar geloofde en was gedoopt, maar werd toch niet zalig, Acts 8:13. Het "geloven met het hart en het belijden van den Heere Jezus met den mond," Romans 10:9, schijnt tamelijk hetzelfde te wezen als wat hier bedoeld wordt: Of wel: Wij moeten de Evangeliewaarheden aannemen en instemmen met de Evangelievoorwaarden.
b. "Indien zij niet geloven, indien zij het getuigenis van God betreffende Zijn Zoon niet aannemen, dan kunnen zij niet verwachten op een andere wijze zalig te worden, maar moeten noodzakelijkerwijze omkomen, zij zullen verdoemd worden, veroordeeld door het versmaadde Evangelie en de door hen verbroken geboden der wet." En ook dit is Evangelie, een blijde boodschap, dat niets anders dan ongeloof de mensen zal veroordelen, omdat ongeloof ene zonde is tegen het middel om zalig te worden. In de laatste zinsnede wordt de doop niet genoemd, want niet het eenvoudig gebrek aan den doop, maar het moedwillig minachtend verzuim er van maakt de mensen doemwaardig, want anders zouden kinderen verdoemd worden om de nalatigheid en onheiligheid der ouders.
3. De macht, waarmee zij begiftigd zullen worden ter bevestiging van de leer, die zij prediken, Mark 16:17. Degenen, die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen. Niet, dat allen, die geloven, deze tekenen zullen kunnen tonen, maar sommigen, namelijk zij, die gebruikt werden om het geloof te verbreiden en anderen tot het geloof te brengen, want de tekenen zijn bedoeld voor de ongelovigen, 1 Corinthians 14:22. Het heeft veel bijgedragen tot de heerlijkheid en de blijkbaarheid van het Evangelie, dat de predikers niet slechts zelven wonderen hebben gedaan, maar ook aan anderen het vermogen hebben meegedeeld om wonderen te kunnen doen, welke macht sommigen van hen, die geloofd hebben, gevolgd is, waar zij ook heengingen om te prediken. Zij zullen in Christus' naam wonderen doen, dezelfden naam, waarin zij gedoopt zijn, in de kracht, die aan Hem ontleend is, en verkregen wordt op het gebed. Sommigen van die tekenen worden genoemd,
a. Zij zullen duivelen uitwerpen, die macht bestond onder de Christenen meer algemeen dan enige andere, en heeft langer aangehouden, gelijk blijkt uit het getuigenis van Justinus Martyr, Origenes, Irenaeus, Tertullianus, Minutius Felix en anderen, door Hugo de Groot te dezer plaatse aangehaald. b. Zij zullen "met nieuwe tongen spreken", talen, die zij nooit hadden geleerd, en waarmee zij nooit bekend waren geweest, en dit was een wonder, (een wonder voor het verstand) ter bevestiging der waarheid van het Evangelie, en tevens een middel tot verspreiding van het Evangelie onder de volken, die het niet hadden gehoord. Het bespaarde aan de predikers zeer veel moeite en arbeid voor het leren der talen, en ongetwijfeld waren zij, die door een wonder talen meester zijn geworden, ook volkomen meester van die talen, in al de haar eigen sierlijkheid, even geschikt om te onderwijzen als het gemoed te bewegen, hetgeen een zeer grote aanbeveling was voor hun prediking
c. Slangen zullen zij opnemen. Dit werd vervuld aan Paulus, die niet gekwetst werd door de adder, die zijne hand had gevat, hetgeen door de barbaren als een groot wonder werd erkend, Acts 28:5, Acts 28:6. Zij zullen ongedeerd blijven door het adderengebroedsel in het midden waarvan zij leefden, en door de boosaardigheid van de oude slang.
d. Indien zij door hun vervolgers genoodzaakt worden iets dodelijks te drinken, het zal hun niet schaden, en daarvan worden voorbeelden gevonden in de kerkgegeschiedenis.
e. Zij zullen er niet slechts voor bewaard blijven om zelf geschaad te worden, maar ook instaat zijn goed te doen aan anderen, op kranken zullen zij de handen leggen, en zij zullen gezond worden, gelijk grote menigten gezond werden door de helende aanraking huns Meesters. Vele ouderlingen der kerk hadden dit vermogen, gelijk blijkt uit James 5:14, waar als een ingesteld teken van deze wonderbare genezing gezegd wordt, dat zij de kranken zalven met olie in den naam des Heeren. Met welk ene zekerheid van voorspoed te zullen hebben konden zij uitgaan ter vervulling van hun opdracht, als zij zulke geloofsbrieven konden overleggen!
Verzen 14-18
Markus 16:14-18Hier is:
I. De overtuiging, die Christus Zijn apostelen gaf van de waarheid Zijner opstanding, Mark 16:14. Hij zelf verscheen hun, toen zij allen tezamen waren, daar zij aanzaten, hetgeen Hem de gelegenheid gaf om met hen te eten en te drinken, waardoor zij ten volle overtuigd werden, zie Acts 10:41. En toen Hij hun verscheen, verweet Hij hun hun ongelovigheid en hardigheid des harten, want zelfs in de algemene bijeenkomst in Galilea waren er nog sommigen, die twijfelden, gelijk wij zien in Matthew 28:17. De bewijzen der waarheid van het Evangelie zijn zo volledig en duidelijk, dat hun, die het niet aannemen, met recht hun ongeloof verweten kan worden, en dit ongeloof wordt niet veroorzaakt door enigerlei zwakheid of gebrekkigheid der bewijzen, maar door "de hardigheid van hun hart'"hun onverstand en stompzinnigheid. Hoewel zij zelven Hem nog niet gezien hadden, worden zij toch met recht gelaakt "omdat zij niet geloofd hadden degenen, die Hem gezien hadden nadat Hij was opgestaan. Het kwam wellicht ook voort uit den hoogmoed huns harten, dat zij niet geloofden, want zij dachten: "Indien Hij waarlijk is opgestaan, wie zou Hij dan anders lust hebben te eren door zich te tonen, dan ons?" En zo Hij hen voorbijgaat, en zich eerst aan anderen vertoont, dan kunnen zij niet geloven dat Hij het is. Zo zijn er velen, die de leer van Christus voor onwaar houden, omdat zij het beneden zich achten geloof te schenken aan de personen, die Hij verkoren heeft om er de getuigen en de verkondigers van te zijn. Maar het zal in den groten dag als gene verontschuldiging van ons ongeloof worden aangenomen als wij zeggen: "Wij hebben Hem niet gezien nadat Hij was opgestaan" want wij hadden het getuigenis behoren aan te nemen van hen, die Hem wl gezien hebben.
II. De opdracht, die Hij hun gaf om Zijn koninkrijk op te richten onder de mensen door de prediking van Zijn evangelie, de blijde tijding van verzoening met God door een Middelaar. Merk nu op:
1. Aan wie zij het Evangelie moesten prediken. Totnutoe waren zij alleen gezonden tot de verloren schapen van het huis Israël's, en was het hun verboden te gaan op den weg der heidenen, of in enige stad der Samaritanen. Maar nu is hun opdracht uitgebreid, en zijn zij gemachtigd om heen te gaan in de gehele wereld, in alle delen der wereld, der bewoonde wereld, en het Evangelie van Christus te prediken aan alle creaturen, aan de heidenen zowel als aan de Joden, aan elk menselijk schepsel, dat instaat is het te ontvangen. "Onderricht hen betreffende Christus, de geschiedenis van Zijn leven, en dood, en opstanding. Onderwijst hen in de betekenis en bedoeling er van, deelt hun mede welke voordelen hieruit voortvloeien voor de kinderen der mensen, en nodigt hen allen zonder uitzondering uit, om te komen en er in te delen. Dat is Evangelie. Laat dit gepredikt worden aan alle personen." Deze elf mensen konden het niet zelf aan de gehele wereld prediken, en nog veel minder aan ieder schepsel er in, maar zij en de andere discipelen, zeventig in getal, met degenen, die later aan hen toegevoegd zullen worden, moeten zich verspreiden op verschillende wegen, en overal waar zij gingen, moesten zij het Evangelie meedragen. Zij moesten anderen zenden naar de plaatsen, waar zij zelven niet heen kunnen gaan, kortom, het moet hun levenswerk wezen om die blijde tijding met alle mogelijke getrouwheid en nauwkeurigheid heen te zenden door de gehele wereld, niet als iets dat de mensen moet vermaken en onderhouden, maar als een plechtige boodschap van God aan de mensen, en een verordineerd middel om hen gelukkig en zalig te maken. Verkondigt het aan zo velen gij kunt, en zegt hun, dat zij het wederom aan anderen verkondigen. Het is ene boodschap, waar ieder belang bij heeft, en daarom moet zij overal ontvangen en welkom geheten worden, wijl zij iedereen welkom heet."
2. Wat de hoofdsom is van het Evangelie, dat zij hebben te prediken, Mark 16:16. "Stelt der wereld leven en dood voor, goed en kwaad. Zegt aan de kinderen der mensen, dat zij allen in een toestand zijn van ellende en gevaar, veroordeeld door hun Vorst, overwonnen en tot slaven gemaakt door hun vijanden." Dit wordt ondersteld in hun gered zijn, dat zij niet zouden behoeven, indien zij niet waren verloren. Gaat nu heen en zegt hun. a "Dat, indien zij het Evangelie geloven en Christus' discipelen worden, indien zij den duivel, de wereld en het vlees verzaken, en zich wijden aan Christus, als aan hun Profeet, Priester en Koning, en aan God in Christus als hun God in het verbond, en hun oprechtheid hierin tonen door hun standvastig blijven bij dat verbond, zij zalig zullen worden, verlost van de schuld en de macht der zonde, zij zal over hen niet heersen, en zij zal hen niet verderven. Hij, die een waar Christen is, zal door Christus worden behouden. De doop is verordineerd als ene inwijdingsplechtigheid, door welke zij, die Christus aannamen, Hem beleden, maar wordt hier genomen veeleer voor de zaak zelf dan voor het teken der zaak, want Simon de tovenaar geloofde en was gedoopt, maar werd toch niet zalig, Acts 8:13. Het "geloven met het hart en het belijden van den Heere Jezus met den mond," Romans 10:9, schijnt tamelijk hetzelfde te wezen als wat hier bedoeld wordt: Of wel: Wij moeten de Evangeliewaarheden aannemen en instemmen met de Evangelievoorwaarden.
b. "Indien zij niet geloven, indien zij het getuigenis van God betreffende Zijn Zoon niet aannemen, dan kunnen zij niet verwachten op een andere wijze zalig te worden, maar moeten noodzakelijkerwijze omkomen, zij zullen verdoemd worden, veroordeeld door het versmaadde Evangelie en de door hen verbroken geboden der wet." En ook dit is Evangelie, een blijde boodschap, dat niets anders dan ongeloof de mensen zal veroordelen, omdat ongeloof ene zonde is tegen het middel om zalig te worden. In de laatste zinsnede wordt de doop niet genoemd, want niet het eenvoudig gebrek aan den doop, maar het moedwillig minachtend verzuim er van maakt de mensen doemwaardig, want anders zouden kinderen verdoemd worden om de nalatigheid en onheiligheid der ouders.
3. De macht, waarmee zij begiftigd zullen worden ter bevestiging van de leer, die zij prediken, Mark 16:17. Degenen, die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen. Niet, dat allen, die geloven, deze tekenen zullen kunnen tonen, maar sommigen, namelijk zij, die gebruikt werden om het geloof te verbreiden en anderen tot het geloof te brengen, want de tekenen zijn bedoeld voor de ongelovigen, 1 Corinthians 14:22. Het heeft veel bijgedragen tot de heerlijkheid en de blijkbaarheid van het Evangelie, dat de predikers niet slechts zelven wonderen hebben gedaan, maar ook aan anderen het vermogen hebben meegedeeld om wonderen te kunnen doen, welke macht sommigen van hen, die geloofd hebben, gevolgd is, waar zij ook heengingen om te prediken. Zij zullen in Christus' naam wonderen doen, dezelfden naam, waarin zij gedoopt zijn, in de kracht, die aan Hem ontleend is, en verkregen wordt op het gebed. Sommigen van die tekenen worden genoemd,
a. Zij zullen duivelen uitwerpen, die macht bestond onder de Christenen meer algemeen dan enige andere, en heeft langer aangehouden, gelijk blijkt uit het getuigenis van Justinus Martyr, Origenes, Irenaeus, Tertullianus, Minutius Felix en anderen, door Hugo de Groot te dezer plaatse aangehaald. b. Zij zullen "met nieuwe tongen spreken", talen, die zij nooit hadden geleerd, en waarmee zij nooit bekend waren geweest, en dit was een wonder, (een wonder voor het verstand) ter bevestiging der waarheid van het Evangelie, en tevens een middel tot verspreiding van het Evangelie onder de volken, die het niet hadden gehoord. Het bespaarde aan de predikers zeer veel moeite en arbeid voor het leren der talen, en ongetwijfeld waren zij, die door een wonder talen meester zijn geworden, ook volkomen meester van die talen, in al de haar eigen sierlijkheid, even geschikt om te onderwijzen als het gemoed te bewegen, hetgeen een zeer grote aanbeveling was voor hun prediking
c. Slangen zullen zij opnemen. Dit werd vervuld aan Paulus, die niet gekwetst werd door de adder, die zijne hand had gevat, hetgeen door de barbaren als een groot wonder werd erkend, Acts 28:5, Acts 28:6. Zij zullen ongedeerd blijven door het adderengebroedsel in het midden waarvan zij leefden, en door de boosaardigheid van de oude slang.
d. Indien zij door hun vervolgers genoodzaakt worden iets dodelijks te drinken, het zal hun niet schaden, en daarvan worden voorbeelden gevonden in de kerkgegeschiedenis.
e. Zij zullen er niet slechts voor bewaard blijven om zelf geschaad te worden, maar ook instaat zijn goed te doen aan anderen, op kranken zullen zij de handen leggen, en zij zullen gezond worden, gelijk grote menigten gezond werden door de helende aanraking huns Meesters. Vele ouderlingen der kerk hadden dit vermogen, gelijk blijkt uit James 5:14, waar als een ingesteld teken van deze wonderbare genezing gezegd wordt, dat zij de kranken zalven met olie in den naam des Heeren. Met welk ene zekerheid van voorspoed te zullen hebben konden zij uitgaan ter vervulling van hun opdracht, als zij zulke geloofsbrieven konden overleggen!
Verzen 19-20
Markus 16:19-20Hier is:
1. Christus verwelkomd in de wereld hierboven, Mark 16:10. De Heere dan, nadat Hij tot hen gesproken had, aan de discipelen gezegd had wat Hij hun te zeggen had, is opgenomen in den hemel, in een wolk, waarvan wij het bijzondere bericht hebben in Acts 1:9, en Hij werd niet slechts toegelaten, maar Hem is rijkelijk toegevoegd de ingang in Zijn koninkrijk aldaar. Hij is opgenomen, met plechtige majesteit ontvangen, onder het luid gejuich der hemelse heirscharen, en Hij is gezeten aan de rechterhand Gods. Zitten is een houding der rust, want nu had Hij Zijn werk volbracht, en een houding der heerschappij, want nu heeft Hij bezit genomen van Zijn koninkrijk. Hij is gezeten aan de rechterhand Gods, hetwelk de soevereine waardigheid aanduidt, waartoe Hij bevorderd is, en het algemene Middelaarswerk, dat Hem is toebetrouwd. Al wat God ons betreffende doet, al wat Hij ons geeft, of van ons aanneemt, geschiedt door Zijn Zoon. Thans is Hij verheerlijkt met de heerlijkheid die Hij had eer de wereld was.
2. Christus verwelkomd in de wereld hier beneden. Dat Hij "geloofd is in de wereld" wordt samengevoegd met Zijn "opgenomen wezen in de heerlijkheid", 1 Timothy 3:16. Wij zien hier hoe de apostelen naarstiglijk voor Hem arbeidden, Zij uitgegaan zijnde, predikten overal, heinde en ver. Hoewel de leer, die zij predikten, geestelijk en hemels was, in lijnrechten strijd met den geest der wereld, hoewel zij zeer veel tegenstand ontmoette, en volkomen ontbloot was van elke wereldlijken steun en alle wereldlijk voordeel, zijn toch de predikers er van noch verschrikt noch beschaamd geweest. Zij waren zo ijverig in de verbreiding van het Evangelie, dat binnen weinige jaren het geluid er van over de gehele aarde is uitgegaan, Romans 10:18.
b. Wij zien hier hoe God krachtiglijk met hen mede gewrocht heeft, ten einde hun arbeid voorspoedig te doen zijn, door het woord te bevestigen door tekenen, die daarop volgden, deels door de wonderen, gewerkt op het lichaam der mensen en het die Goddelijk zegel waren op de Christelijke leer, en deels door den invloed, dien het uitoefende op den geest en het gemoed der mensen door de werking van den Geest Gods, Hebrews 2:4. Dit waren de eigenlijke tekenen, die volgden op het woord: -de hervorming of vernieuwing der wereld, de vernietiging der afgoderij, de bekering van zondaren, de vertroosting der heiligen, en deze tekenen volgen nog altijd op het woord. En opdat dit al meer en meer moge wezen tot eer van Christus en tot welzijn van het mensdom, bidt de evangelist en leert ons Amen te zeggen. Vader in den hemel, laat aldus Uw naam worden geheiligd en Uw koninkrijk komen.
Verzen 19-20
Markus 16:19-20Hier is:
1. Christus verwelkomd in de wereld hierboven, Mark 16:10. De Heere dan, nadat Hij tot hen gesproken had, aan de discipelen gezegd had wat Hij hun te zeggen had, is opgenomen in den hemel, in een wolk, waarvan wij het bijzondere bericht hebben in Acts 1:9, en Hij werd niet slechts toegelaten, maar Hem is rijkelijk toegevoegd de ingang in Zijn koninkrijk aldaar. Hij is opgenomen, met plechtige majesteit ontvangen, onder het luid gejuich der hemelse heirscharen, en Hij is gezeten aan de rechterhand Gods. Zitten is een houding der rust, want nu had Hij Zijn werk volbracht, en een houding der heerschappij, want nu heeft Hij bezit genomen van Zijn koninkrijk. Hij is gezeten aan de rechterhand Gods, hetwelk de soevereine waardigheid aanduidt, waartoe Hij bevorderd is, en het algemene Middelaarswerk, dat Hem is toebetrouwd. Al wat God ons betreffende doet, al wat Hij ons geeft, of van ons aanneemt, geschiedt door Zijn Zoon. Thans is Hij verheerlijkt met de heerlijkheid die Hij had eer de wereld was.
2. Christus verwelkomd in de wereld hier beneden. Dat Hij "geloofd is in de wereld" wordt samengevoegd met Zijn "opgenomen wezen in de heerlijkheid", 1 Timothy 3:16. Wij zien hier hoe de apostelen naarstiglijk voor Hem arbeidden, Zij uitgegaan zijnde, predikten overal, heinde en ver. Hoewel de leer, die zij predikten, geestelijk en hemels was, in lijnrechten strijd met den geest der wereld, hoewel zij zeer veel tegenstand ontmoette, en volkomen ontbloot was van elke wereldlijken steun en alle wereldlijk voordeel, zijn toch de predikers er van noch verschrikt noch beschaamd geweest. Zij waren zo ijverig in de verbreiding van het Evangelie, dat binnen weinige jaren het geluid er van over de gehele aarde is uitgegaan, Romans 10:18.
b. Wij zien hier hoe God krachtiglijk met hen mede gewrocht heeft, ten einde hun arbeid voorspoedig te doen zijn, door het woord te bevestigen door tekenen, die daarop volgden, deels door de wonderen, gewerkt op het lichaam der mensen en het die Goddelijk zegel waren op de Christelijke leer, en deels door den invloed, dien het uitoefende op den geest en het gemoed der mensen door de werking van den Geest Gods, Hebrews 2:4. Dit waren de eigenlijke tekenen, die volgden op het woord: -de hervorming of vernieuwing der wereld, de vernietiging der afgoderij, de bekering van zondaren, de vertroosting der heiligen, en deze tekenen volgen nog altijd op het woord. En opdat dit al meer en meer moge wezen tot eer van Christus en tot welzijn van het mensdom, bidt de evangelist en leert ons Amen te zeggen. Vader in den hemel, laat aldus Uw naam worden geheiligd en Uw koninkrijk komen.