Lectionary Calendar
Wednesday, May 22nd, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Markus 14

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, MARKUS 14

In dit hoofdstuk begint het bericht van den evangelist betreffende het lijden en den dood van onzen Heere Jezus, en het is voor ons van het grootste belang om niet slechts met de geschiedenis daarvan bekend te wezen, maar ook met de verborgenheid, die er in ligt opgesloten Wij hebben hier

I. Het complot van de overpriesters en schriftgeleerden tegen Christus, Mark 14:1, Mark 14:2.

II. De zalving van Christus' hoofd bij gelegenheid van een avondmaaltijd in Bethanië, twee dagen voor Zijn dood, Mark 14:3.

III. De overeenkomst van Judas met de overpriesters om Hem over te leveren, Mark 14:10, Mark 14:11.

IV. Christus' eten van het pascha met Zijne discipelen, Zijne instelling van het Avondmaal, en Zijne gesprekken met Zijne discipelen onder en na het avondmaal, Mark 14:12.

V. Christus' doodsbenauwdheid in den hof, Mark 14:32.

VI. Zijne overlevering door Judas en gevangenneming door de gezondenen van de overpriesters, Mark 14:43.

VII. Zijne terechtstelling voor den hogepriester en zijne schuldigverklaring, en de mishandelingen die Hem aldaar werden aangedaan, Mark 14:53,

VIII. Petrus' verloochening van Hem, Mark 14:66. Het meeste van dat alles hebben wij gehad in Matthew 24:1.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, MARKUS 14

In dit hoofdstuk begint het bericht van den evangelist betreffende het lijden en den dood van onzen Heere Jezus, en het is voor ons van het grootste belang om niet slechts met de geschiedenis daarvan bekend te wezen, maar ook met de verborgenheid, die er in ligt opgesloten Wij hebben hier

I. Het complot van de overpriesters en schriftgeleerden tegen Christus, Mark 14:1, Mark 14:2.

II. De zalving van Christus' hoofd bij gelegenheid van een avondmaaltijd in Bethanië, twee dagen voor Zijn dood, Mark 14:3.

III. De overeenkomst van Judas met de overpriesters om Hem over te leveren, Mark 14:10, Mark 14:11.

IV. Christus' eten van het pascha met Zijne discipelen, Zijne instelling van het Avondmaal, en Zijne gesprekken met Zijne discipelen onder en na het avondmaal, Mark 14:12.

V. Christus' doodsbenauwdheid in den hof, Mark 14:32.

VI. Zijne overlevering door Judas en gevangenneming door de gezondenen van de overpriesters, Mark 14:43.

VII. Zijne terechtstelling voor den hogepriester en zijne schuldigverklaring, en de mishandelingen die Hem aldaar werden aangedaan, Mark 14:53,

VIII. Petrus' verloochening van Hem, Mark 14:66. Het meeste van dat alles hebben wij gehad in Matthew 24:1.

Verzen 1-11

Markus 14:1-11

Wij hebben hier voorbeelden:

I. Van de vriendelijkheid van Christus' vrienden, en wat zij deden om Hem eerbied en achting te betonen. Zelfs in en rondom Jeruzalem had Hij vrienden, die Hem liefhadden, en dachten dat zij nooit genoeg voor Hem konden doen, en onder wie, schoon Israël niet wordt vergaderd, Hij heerlijk is en altijd zijn zal.

1. Hier is een vriend, die Hem de vriendelijkheid bewees om Hem tot een avondmaaltijd te nodigen, en Hij was zo vriendelijk van de uitnodiging aan te nemen, Mark 14:3. Hoewel Hij het vooruitzicht had op Zijn naderenden dood, heeft Hij zich toch aan geen droefgeestige teruggetrokkenheid overgegeven, maar was Hij even vrij in den omgang met Zijne vrienden als tevoren.

2. Hier was ook ene vriendin, die hare vriendelijkheid betoonde door Zijn hoofd te zalven met een zeer kostelijke zalf, terwijl Hij aan tafel zat. Dit was een buitengewoon bewijs van eerbied, betoond door een Godvruchtige vrouw, die niets te goed achtte voor Christus om Hem te eren. Nu was de Schrift vervuld: Terwijl de Koning aan Zijn ronde tafel is, geeft mijn nardus haren reuk, Song of Solomon 1:12. Laat ons Christus zalven als onzen welbeminde, Hem kussen met een kus der genegenheid, en Hem zalven als onzen Soeverein, en Hem kussen met een kus van hulde en trouw. Heeft Hij Zijne ziel uitgestort in den dood voor ons, en zullen wij dan een fles met zalf te kostelijk achten om over Hem uit te storten. Het is opmerkelijk dat zij er zorg voor droeg om al de zalf op Christus' hoofd uit te storten? Zij brak de fles (aldus lezen wij het), maar omdat het een albasten fles was, die niet gemakkelijk gebroken werd, en het ook niet nodig was haar te breken om er de zalf uit te laten vloeien, lezen sommigen hier, zij schudde de fles, of klopte haar tegen den grond, om los te maken wat er in was, opdat het er des te gemakkelijker zou uitvloeien, of zij wreef en schraapte er uit al wat er nog aan de zijwanden van was gebleven. Christus moet geëerd worden met alles wat wij hebben, en wij moeten er niet aan denken om er iets van terug te houden. Geven wij Hem de kostelijke zalf van onze beste genegenheden? Laat Hem er alles van hebben, laat ons Hem beminnen met geheel ons hart.

a. Nu waren er, die hier een verkeerde uitlegging aan gaven. Zij noemden het een verlies der zalf, Mark 14:4. Omdat het in hun hart niet zou opgekomen zijn zich zulk een uitgave te veroorloven om Christus te eren, dachten zij dat zij, die het wel deed, verkwistend was. Gelijk nu de dwaas niet milddadig genoemd behoort te worden, noch de gierige mild, Isaiah 32:5, zo behoort de milddadige niet verkwistend te worden genoemd. Zij wendden voor dat de zalf verkocht en het geld aan de armen gegeven had kunnen worden, Mark 14:5. Maar gelijk een algemene vroomheid ten opzichte van het korban de bijzondere liefdadigheid jegens arme ouders niet moet in den weg staan, Mark 7:11, zo moet de algemene liefdadigheid jegens de armen geen bijzondere daad van liefde en eerbied jegens den Heere Jezus verhinderen. Wat uwe hand te doen vindt, dat goed is, doe dit met uwe macht.

b. Onze Heere Jezus gaf er een betere uitlegging aan, dan er uitwendig mede bedoeld scheen. Waarschijnlijk heeft zij niets anders bedoeld, dan om voor het gehele gezelschap haar eerbied voor Hem te tonen en Zijn feestelijk onthaal te vervolledigen. Maar Christus verheft het tot een daad van groot geloof zowel als van grote liefde, Mark 14:8. "Zij is voorgekomen om Mijn lichaam te zalven, tot ene voorbereiding ter begrafenis, alsof zij voorzag dat Mijne opstanding haar zou beletten om het daarna te doen." Deze begrafenisplechtigheid was een soort van voorteken of inleiding tot Zijn nabij zijnde dood. Zie, hoe Christus hart vervuld was met de gedachte aan Zijn dood, hoe alles daarmee in verband werd gebracht, en hoe gemeenzaam Hij er bij iedere gelegenheid over heeft gesproken. Het is de gewoonte dat voor hen, die ter dood zijn veroordeeld, de doodkist en alle beschikkingen voor hun begrafenis gemaakt worden terwijl zij nog leven, en zo heeft Christus dit aangenomen. Christus' dood en begrafenis waren het uiterste van Zijne vernedering, daarom wilde Hij, hoewel Hij er zich goedsmoeds aan onderwierp, toch dat er ook enig teken van eerbetoon bij zou plaatshebben, dat kon bijdragen om de ergernis van het kruis weg te nemen, en een aanduiding zou zijn, hoe kostelijk in de ogen des Heeren de dood Zijner gunstgenoten is. Christus is nooit triomfantelijk Jeruzalem binnengereden dan toen Hij kwam om er te lijden, en nooit is Zijn hoofd gezalfd, dan voor Zijne begrafenis.

c. Hij heeft deze daad van heldhaftige liefde en eerbied aan de kerk van alle eeuwen aangeprezen, Alwaar dit Evangelie gepredikt zal worden in de gehele wereld, daar zal ook tot hare gedachtenis gesproken worden, Mark 14:9. De eer, welke het weldoen vergezelt, zelfs in deze wereld, kan genoegzaam opwegen tegen den smaad en de verachting, die er over uitgestort worden. De gedachtenis der rechtvaardigen is gezegend en zij, die bespottingen en geselen geproefd hebben, hebben toch een goed getuigenis verkregen, Hebrews 11:36. Aldus werd deze goede vrouw beloond voor hare fles met zalf. -Zij heeft noch haar zalf, noch haar arbeid verloren. Zij heeft er dien goeden naam door verkregen, die beter is dan een kostelijke zalf. Die Christus eren zal Hij eren.

II. Van de boosaardigheid van Christus' vijanden en de toebereidselen door hen gemaakt om Hem leed te berokkenen.

1. De overpriesters, Zijn openlijke vijanden, beraadslaagden hoe zij Hem zouden doden, Mark 14:1.

2. Het feest van het pascha was nabij, en op dat feest moest Hij gekruisigd worden.

a. Opdat Zijn dood en lijden des te meer openbaar zouden zijn, en gans Israël, zelfs die uit de verstrooiing, die van overal voor dit feest naar Jeruzalem kwamen, er getuigen van zouden zijn, alsmede van de wonderen, die er bij plaatshadden,

b. Opdat het anti-type beantwoorden zou aan het type. Christus, ons Pascha, werd voor ons geofferd, en voerde ons uit het diensthuis, terzelfder tijd als het paaslam geofferd werd, en de gedachtenis gevierd werd van Israël's verlossing uit Egypte. Zie nu hoe boosaardig Christus' vijanden zijn geweest. Zij vonden het niet genoeg Hem te verbannen of gevangen te zetten, want het was niet slechts hun doel Hem tot zwijgen te brengen en Hem in Zijn voortgang te stuiten, neen zij wilden zich ook op Hem wreken voor al het goed, dat Hij gedaan heeft. Hoe listig zij waren: Niet in het feest, als het volk samenkomt. Zij zeggen niet: "Opdat zij niet gestoord worden in hun gebeden en Godsverering, en er van afgeleid worden," maar: Opdat niet misschien oproer onder het volk worde, Mark 14:2. Opdat zij niet opstaan en Hem verlossen, en hen aanvallen, die iets tegen Hem ondernemen. Zij, die niets meer begeerden dan lof van mensen, vreesden niets meer dan de woede en het ongenoegen van mensen. 3. Judas, Zijn verborgen, vermomde vijand, sloot ene overeenkomst met hen om Hem over te leveren, Mark 14:10, Mark 14:11. Hij wordt gezegd te zijn een der twaalven, die Christus' huisgezin waren, gemeenzaam met Hem, opgeleid tot den dienst van Zijn koninkrijk. En hij ging tot de overpriesters, om hun voor deze zaak zijne diensten aan te bieden.

a. Wat hij hun voorstelde was Christus aan hen over te leveren. hun te zeggen wanneer en waar zij Hem konden vinden en grijpen, zonder een oproer onder het volk teweeg te brengen, waarvoor zij bevreesd waren, als zij Hem zouden grijpen als Hij in het openbaar en temidden Zijner bewonderaars verscheen. Wist hij dan welke hulp zij behoefden, en waar zij in hun beraadslagingen mede in de klem zaten? Waarschijnlijkwist hij dat niet, want hun beraadslagingen geschiedden in het verborgen. Wisten zij dan dat hij wel genegen was hen te dienen? Neen, zij konden zich niet voorstellen, dat een Zijner vertrouwden zo laaghartig zou zijn, maar Satan, die in Judas gevaren was, wist hoe nodig zij hem hadden, en kon hem leiden om hun leidsman te zijn, die er op uit waren om Jezus te vangen. De geest, die in al de kinderen der ongehoorzaamheid werkt, weet hen wel bij elkaar te brengen om elkaar behulpzaam te zijn in een boos opzet, en er hen in te verharden met de voorstelling, dat zij door de Voorzienigheid geholpen worden.

b. Wat hij zich voorstelde was, dat hij door die overeenkomst met hen geld zou verkrijgen. Hij bereikte zijn doel, toen zij beloofden hem geld te geven. Gierigheid was de boezemzonde van Judas, zijn eigen ongerechtigheid, en die bracht hem tot de zonde om zijn Meester te verraden. De duivel heeft zijne verzoeking daarnaar ingericht, en hem aldus overwonnen. Er wordt niet gezegd: Zij beloofden hem bevordering (daarnaar ging zijne eerzucht niet uit, maar zij beloofden hem geld te geven. Zie, hoe nodig het ons is dubbel op onze hoede te zijn tegen de zonde, die ons lichtelijk omringt. Wellicht was het de geldgierigheid van Judas, die hem er het eerst toe bracht om Christus te volgen, daar hij de belofte had van de penningmeester van het gezelschap te zullen zijn, en hij er in zijn hart van hield geld te hanteren, en nu er geld was te verkrijgen van de andere zijde, was hij even bereid Hem te verraden, als hij vroeger geweest is Hem te volgen. Als het beginsel van iemands belijdenis van den Godsdienst vleselijk en werelds is en tot een wereldlijk doeleinde moet dienen, dan zal ditzelfde beginsel, als het getij verkeert, de bittere wortel van een snoden en schandelijken afval wezen.

c. Het geld verkregen hebbende, zocht hij hoe hij Hem bekwamelijk overleveren zou, op ene wijze, die het meest behagen zou aan hen, die hem gehuurd hadden. Zie hoe nodig het ons is, om wl toe te zien, dat wij ons in geen zondige verbintenissen begeven. Indien wij te eniger tijd zo verstrikt zijn met de redenen onzes monds, dan is het van het grootste belang voor ons, om ons te redden door snel terug treden, Proverbs 6:1. Het is een regel in onze wet, zowel als in onzen Godsdienst, dat ene verplichting om kwaad te doen, nul en van gener waarde is, zij verplicht tot berouw, niet tot volbrenging. Zie hoe de weg der zonde bergafwaarts gaat-als men er op is, moet men voorwaarts, en wat boze bedenksels velen in hun zondig streven hebben, om hun plannen bekwamelijk te volvoeren, maar in het einde zal het blijken hoeveel kwaad zij er door stichten.

Verzen 1-11

Markus 14:1-11

Wij hebben hier voorbeelden:

I. Van de vriendelijkheid van Christus' vrienden, en wat zij deden om Hem eerbied en achting te betonen. Zelfs in en rondom Jeruzalem had Hij vrienden, die Hem liefhadden, en dachten dat zij nooit genoeg voor Hem konden doen, en onder wie, schoon Israël niet wordt vergaderd, Hij heerlijk is en altijd zijn zal.

1. Hier is een vriend, die Hem de vriendelijkheid bewees om Hem tot een avondmaaltijd te nodigen, en Hij was zo vriendelijk van de uitnodiging aan te nemen, Mark 14:3. Hoewel Hij het vooruitzicht had op Zijn naderenden dood, heeft Hij zich toch aan geen droefgeestige teruggetrokkenheid overgegeven, maar was Hij even vrij in den omgang met Zijne vrienden als tevoren.

2. Hier was ook ene vriendin, die hare vriendelijkheid betoonde door Zijn hoofd te zalven met een zeer kostelijke zalf, terwijl Hij aan tafel zat. Dit was een buitengewoon bewijs van eerbied, betoond door een Godvruchtige vrouw, die niets te goed achtte voor Christus om Hem te eren. Nu was de Schrift vervuld: Terwijl de Koning aan Zijn ronde tafel is, geeft mijn nardus haren reuk, Song of Solomon 1:12. Laat ons Christus zalven als onzen welbeminde, Hem kussen met een kus der genegenheid, en Hem zalven als onzen Soeverein, en Hem kussen met een kus van hulde en trouw. Heeft Hij Zijne ziel uitgestort in den dood voor ons, en zullen wij dan een fles met zalf te kostelijk achten om over Hem uit te storten. Het is opmerkelijk dat zij er zorg voor droeg om al de zalf op Christus' hoofd uit te storten? Zij brak de fles (aldus lezen wij het), maar omdat het een albasten fles was, die niet gemakkelijk gebroken werd, en het ook niet nodig was haar te breken om er de zalf uit te laten vloeien, lezen sommigen hier, zij schudde de fles, of klopte haar tegen den grond, om los te maken wat er in was, opdat het er des te gemakkelijker zou uitvloeien, of zij wreef en schraapte er uit al wat er nog aan de zijwanden van was gebleven. Christus moet geëerd worden met alles wat wij hebben, en wij moeten er niet aan denken om er iets van terug te houden. Geven wij Hem de kostelijke zalf van onze beste genegenheden? Laat Hem er alles van hebben, laat ons Hem beminnen met geheel ons hart.

a. Nu waren er, die hier een verkeerde uitlegging aan gaven. Zij noemden het een verlies der zalf, Mark 14:4. Omdat het in hun hart niet zou opgekomen zijn zich zulk een uitgave te veroorloven om Christus te eren, dachten zij dat zij, die het wel deed, verkwistend was. Gelijk nu de dwaas niet milddadig genoemd behoort te worden, noch de gierige mild, Isaiah 32:5, zo behoort de milddadige niet verkwistend te worden genoemd. Zij wendden voor dat de zalf verkocht en het geld aan de armen gegeven had kunnen worden, Mark 14:5. Maar gelijk een algemene vroomheid ten opzichte van het korban de bijzondere liefdadigheid jegens arme ouders niet moet in den weg staan, Mark 7:11, zo moet de algemene liefdadigheid jegens de armen geen bijzondere daad van liefde en eerbied jegens den Heere Jezus verhinderen. Wat uwe hand te doen vindt, dat goed is, doe dit met uwe macht.

b. Onze Heere Jezus gaf er een betere uitlegging aan, dan er uitwendig mede bedoeld scheen. Waarschijnlijk heeft zij niets anders bedoeld, dan om voor het gehele gezelschap haar eerbied voor Hem te tonen en Zijn feestelijk onthaal te vervolledigen. Maar Christus verheft het tot een daad van groot geloof zowel als van grote liefde, Mark 14:8. "Zij is voorgekomen om Mijn lichaam te zalven, tot ene voorbereiding ter begrafenis, alsof zij voorzag dat Mijne opstanding haar zou beletten om het daarna te doen." Deze begrafenisplechtigheid was een soort van voorteken of inleiding tot Zijn nabij zijnde dood. Zie, hoe Christus hart vervuld was met de gedachte aan Zijn dood, hoe alles daarmee in verband werd gebracht, en hoe gemeenzaam Hij er bij iedere gelegenheid over heeft gesproken. Het is de gewoonte dat voor hen, die ter dood zijn veroordeeld, de doodkist en alle beschikkingen voor hun begrafenis gemaakt worden terwijl zij nog leven, en zo heeft Christus dit aangenomen. Christus' dood en begrafenis waren het uiterste van Zijne vernedering, daarom wilde Hij, hoewel Hij er zich goedsmoeds aan onderwierp, toch dat er ook enig teken van eerbetoon bij zou plaatshebben, dat kon bijdragen om de ergernis van het kruis weg te nemen, en een aanduiding zou zijn, hoe kostelijk in de ogen des Heeren de dood Zijner gunstgenoten is. Christus is nooit triomfantelijk Jeruzalem binnengereden dan toen Hij kwam om er te lijden, en nooit is Zijn hoofd gezalfd, dan voor Zijne begrafenis.

c. Hij heeft deze daad van heldhaftige liefde en eerbied aan de kerk van alle eeuwen aangeprezen, Alwaar dit Evangelie gepredikt zal worden in de gehele wereld, daar zal ook tot hare gedachtenis gesproken worden, Mark 14:9. De eer, welke het weldoen vergezelt, zelfs in deze wereld, kan genoegzaam opwegen tegen den smaad en de verachting, die er over uitgestort worden. De gedachtenis der rechtvaardigen is gezegend en zij, die bespottingen en geselen geproefd hebben, hebben toch een goed getuigenis verkregen, Hebrews 11:36. Aldus werd deze goede vrouw beloond voor hare fles met zalf. -Zij heeft noch haar zalf, noch haar arbeid verloren. Zij heeft er dien goeden naam door verkregen, die beter is dan een kostelijke zalf. Die Christus eren zal Hij eren.

II. Van de boosaardigheid van Christus' vijanden en de toebereidselen door hen gemaakt om Hem leed te berokkenen.

1. De overpriesters, Zijn openlijke vijanden, beraadslaagden hoe zij Hem zouden doden, Mark 14:1.

2. Het feest van het pascha was nabij, en op dat feest moest Hij gekruisigd worden.

a. Opdat Zijn dood en lijden des te meer openbaar zouden zijn, en gans Israël, zelfs die uit de verstrooiing, die van overal voor dit feest naar Jeruzalem kwamen, er getuigen van zouden zijn, alsmede van de wonderen, die er bij plaatshadden,

b. Opdat het anti-type beantwoorden zou aan het type. Christus, ons Pascha, werd voor ons geofferd, en voerde ons uit het diensthuis, terzelfder tijd als het paaslam geofferd werd, en de gedachtenis gevierd werd van Israël's verlossing uit Egypte. Zie nu hoe boosaardig Christus' vijanden zijn geweest. Zij vonden het niet genoeg Hem te verbannen of gevangen te zetten, want het was niet slechts hun doel Hem tot zwijgen te brengen en Hem in Zijn voortgang te stuiten, neen zij wilden zich ook op Hem wreken voor al het goed, dat Hij gedaan heeft. Hoe listig zij waren: Niet in het feest, als het volk samenkomt. Zij zeggen niet: "Opdat zij niet gestoord worden in hun gebeden en Godsverering, en er van afgeleid worden," maar: Opdat niet misschien oproer onder het volk worde, Mark 14:2. Opdat zij niet opstaan en Hem verlossen, en hen aanvallen, die iets tegen Hem ondernemen. Zij, die niets meer begeerden dan lof van mensen, vreesden niets meer dan de woede en het ongenoegen van mensen. 3. Judas, Zijn verborgen, vermomde vijand, sloot ene overeenkomst met hen om Hem over te leveren, Mark 14:10, Mark 14:11. Hij wordt gezegd te zijn een der twaalven, die Christus' huisgezin waren, gemeenzaam met Hem, opgeleid tot den dienst van Zijn koninkrijk. En hij ging tot de overpriesters, om hun voor deze zaak zijne diensten aan te bieden.

a. Wat hij hun voorstelde was Christus aan hen over te leveren. hun te zeggen wanneer en waar zij Hem konden vinden en grijpen, zonder een oproer onder het volk teweeg te brengen, waarvoor zij bevreesd waren, als zij Hem zouden grijpen als Hij in het openbaar en temidden Zijner bewonderaars verscheen. Wist hij dan welke hulp zij behoefden, en waar zij in hun beraadslagingen mede in de klem zaten? Waarschijnlijkwist hij dat niet, want hun beraadslagingen geschiedden in het verborgen. Wisten zij dan dat hij wel genegen was hen te dienen? Neen, zij konden zich niet voorstellen, dat een Zijner vertrouwden zo laaghartig zou zijn, maar Satan, die in Judas gevaren was, wist hoe nodig zij hem hadden, en kon hem leiden om hun leidsman te zijn, die er op uit waren om Jezus te vangen. De geest, die in al de kinderen der ongehoorzaamheid werkt, weet hen wel bij elkaar te brengen om elkaar behulpzaam te zijn in een boos opzet, en er hen in te verharden met de voorstelling, dat zij door de Voorzienigheid geholpen worden.

b. Wat hij zich voorstelde was, dat hij door die overeenkomst met hen geld zou verkrijgen. Hij bereikte zijn doel, toen zij beloofden hem geld te geven. Gierigheid was de boezemzonde van Judas, zijn eigen ongerechtigheid, en die bracht hem tot de zonde om zijn Meester te verraden. De duivel heeft zijne verzoeking daarnaar ingericht, en hem aldus overwonnen. Er wordt niet gezegd: Zij beloofden hem bevordering (daarnaar ging zijne eerzucht niet uit, maar zij beloofden hem geld te geven. Zie, hoe nodig het ons is dubbel op onze hoede te zijn tegen de zonde, die ons lichtelijk omringt. Wellicht was het de geldgierigheid van Judas, die hem er het eerst toe bracht om Christus te volgen, daar hij de belofte had van de penningmeester van het gezelschap te zullen zijn, en hij er in zijn hart van hield geld te hanteren, en nu er geld was te verkrijgen van de andere zijde, was hij even bereid Hem te verraden, als hij vroeger geweest is Hem te volgen. Als het beginsel van iemands belijdenis van den Godsdienst vleselijk en werelds is en tot een wereldlijk doeleinde moet dienen, dan zal ditzelfde beginsel, als het getij verkeert, de bittere wortel van een snoden en schandelijken afval wezen.

c. Het geld verkregen hebbende, zocht hij hoe hij Hem bekwamelijk overleveren zou, op ene wijze, die het meest behagen zou aan hen, die hem gehuurd hadden. Zie hoe nodig het ons is, om wl toe te zien, dat wij ons in geen zondige verbintenissen begeven. Indien wij te eniger tijd zo verstrikt zijn met de redenen onzes monds, dan is het van het grootste belang voor ons, om ons te redden door snel terug treden, Proverbs 6:1. Het is een regel in onze wet, zowel als in onzen Godsdienst, dat ene verplichting om kwaad te doen, nul en van gener waarde is, zij verplicht tot berouw, niet tot volbrenging. Zie hoe de weg der zonde bergafwaarts gaat-als men er op is, moet men voorwaarts, en wat boze bedenksels velen in hun zondig streven hebben, om hun plannen bekwamelijk te volvoeren, maar in het einde zal het blijken hoeveel kwaad zij er door stichten.

Verzen 12-31

Markus 14:12-31

In dezen verzen hebben wij:

I. Christus' eten van het pascha met Zijne discipelen in den nacht voordat Hij stierf, met de vreugde en lieflijkheid van welke inzetting Hij zich bereidde voor Zijn naderend lijden. Het klaar vooruitzicht van dat lijden heeft Hem niet ongeschikt gemaakt voor de plechtige viering van het feest. Gene beduchtheid voor verdriet of benauwdheid, reeds gekomen of nog komende, moet ons ongeschikt maken voor het deelnemen aan een heilige plechtigheid van onzen Godsdienst, als wij er de gelegenheid toe hebben.

1. Christus at het pascha op den gewonen tijd, toen de andere Joden het ook aten, gelijk Dr. Whitby duidelijk heeft aangetoond, en niet, gelijk Dr. Hammond meent, op den avond tevoren. Het was op den eersten dag van het feest, dat (al de acht dagen van het feest insluitende) het feest der ongehevelde broden genoemd wordt, op dien dag namelijk wanneer zij het pascha slachtten, Mark 14:12.

2. Hij onderrichtte Zijne discipelen hoe de plaats te vinden, waar Hij voornemens was het pascha te eten, en daarbij gaf Hij wederom een blijk van Zijn onfeilbare kennis van verwijderde en toekomstige zaken (die ons gans en al toevallig schijnen) zoals Hij dit bewijs ook had gegeven toen Hij hen zond om de ezelin te halen, waarop Hij zijn intocht deed in Jeruzalem, Mark 11:6. "Gaat heen in de stad (want het pascha moest te Jeruzalem gegeten worden), en u zal een mens ontmoeten, dragende een kruik waters (een dienstknecht, uitgezonden om water te halen, om zijns meesters kamers schoon te maken), volgt dien, gaat in waar hij ingaat, vraagt naar den heer des huizes, Mark 14:14, en verzoekt hem u een kamer te wijzen." Ongetwijfeld hadden de inwoners van Jeruzalem gereedgemaakte kamers te huur voor deze gelegenheid, ten gerieve van hen, die van buiten kwamen om het pascha te houden en van zulk ene kamer heeft Christus gebruik gemaakt. Het was dus niet in het huis van een vriend of in een huis, dat Hij tevoren bezocht had, want dan zou Hij gezegd hebben: Gaat tot zulk een vriend, of: Gij weet waar wij vroeger geweest zijn, gaat heen, en bereidt het aldaar. Waarschijnlijk ging Hij waar Hij niet bekend was, teneinde ongestoord met Zijne discipelen te kunnen wezen. Wellicht duidde Hij het aan door een teken, om het te verbergen voor Judas, opdat hij het niet zou weten eer hij zelf tot de plaats kwam, en door zulk een teken om te kennen te geven, dat Hij wil wonen in een rein hart, dat is: gewassen als met rein water. Waar Hij voornemens is te komen, moet Hij voorafgegaan worden door een kruik waters, Isaiah 1:16.

3. Hij at het pascha in ene opperzaal, toegerust en gereed, estroomenon, met tapijten belegd (naar het gevoelen van Dr. Hammond) het scheen dus een zeer fraaie eetzaal te zijn. Het was er ver vandaan, dat Christus voor Zijn gewone maaltijden streefde naar iets, dat op statigheid geleek, integendeel, Hij gaf de voorkeur aan het eenvoudige, Hij zat neer op het gras. Maar als Hij een heilig en plechtig feest hield, dan wilde Hij ter ere daarvan de kosten doen van zo fraai ene kamer als Hij krijgen kon. God ziet niet op uitwendige pracht, maar Hij ziet op de tekenen van innerlijken eerbied voor een Goddelijke instelling, welke, naar te vrezen is, aan hen ontbreekt, die om kosten te besparen zich het betamelijke in de openlijke Godsverering ontzeggen.

4. Hij at het met de twaalven, die Zijn huisgezin uitmaakten, om aan hen, die de zorg hebben over een gezin, niet slechts een gezin van eigen kinderen, maar ook van dienstboden, of een gezin van leerlingen, te leren den Godsdienst onder hen te handhaven en gezamenlijk met hen God te aanbidden. Indien Christus kwam met de twaalven, dan was ook Judas onder hen, hoewel hij er toen op bedacht was zijn Meester te verraden, en uit hetgeen volgt, Mark 14:20, blijkt duidelijk, dat hij er was. Hij is niet weggebleven, ten einde geen achterdocht tegen zich op te wekken. Indien zijn zetel bij dit feest ledig gebleven ware, zij zouden gezegd hebben wat Saul zei van David: Hem is wat voorgevallen, dat hij niet rein is, voorzeker is hij niet rein, 1 Samuel 20:26. Geveinsden zullen, hoewel zij weten hoe gevaarlijk dit voor hen is, zich altijd naar bijzondere inzettingen begeven, om die bij te wonen, ten einde hun reputatie op te houden en hun geheime boosheid te bewimpelen. Christus heeft hem niet uitgesloten van den maaltijd, hoewel Hij zijne goddeloosheid kende, want zij was nog niet openbaar en tot ergernis geworden. Voornemens zijnde om de sleutelen van het koninkrijk der hemelen aan mensen in handen te geven, die slechts naar het uitwendig aanzien kunnen oordelen, heeft Christus hen hierdoor willen besturen en bemoedigen in hun toelatingen tot des Heeren tafel, om genoegen te nemen met ene belijdenis, die door den uitwendigen levenswandel niet weersproken wordt, omdat zij den wortel der bitterheid niet kunnen zien, v r hij ontsproten is.

II. Christus' gesprek met Zijne discipelen terwijl zij het pascha aten. Waarschijnlijk liep, naar de gewoonte van het feest, het gesprek over de verlossing van Israël uit Egypte en de bewaring der eerstgeborenen, en was het even aangenaam als dit altijd was bij deze gelegenheid, totdat Christus hun datgene zei, hetwelk beving mengde met hun verheuging.

1. Het was hun lieflijk en aangenaam in het gezelschap van hun Meester, maar Hij zegt hun, dat zij Hem nu terstond zullen verliezen. "De Zoon des mensen is verraden", en zij wisten, want Hij had het hun dikwijls gezegd, wat volgde. Als Hij verraden is, dan zal de volgende tijding luiden, dat Hij gekruisigd en gedood is. God heeft dit omtrent Hem bepaald, en Hij stemt er mede in. De Zoon des mensen gaat heen, gelijk van Hem geschreven is, Mark 14:21. Het was geschreven in de raadsbesluiten Gods, en geschreven in de profetieën van het Oude Testament, en van beiden kan geen tittel of jota ter aarde vallen.

2. Zij vonden behagen in elkanders gezelschap, maar Christus werpt een schaduw over dit lieflijk samenzijn door hun te zeggen: Een van u, die met Mij eet, zal Mij verraden, Mark 14:18. Christus zei dit om, ware het mogelijk, de consciëntie van Judas wakker te schudden, hem op te wekken tot berouw over zijne boosheid en om nog terug te komen van den rand des afgronds, want daartoe was het nog niet te laat. Maar voor zoveel blijkt was hij, wie de waarschuwing het meest gold, er het minst door getroffen. Al de overigen waren er door getroffen.

a. Zij begonnen bedroefd te worden. Gelijk de herinnering aan onze vroegere zonden, zo kan ook de vrees om wederom in zonde te vallen, het lieflijke van onze geestelijke feestvieringen verbitteren en onze blijdschap benevelen. Hier waren de bittere kruiden, die bij dit pascha gegeten werden.

b. Zij begonnen zich zelven te verdenken, De een na den ander zei: Ben ik het? en een ander: Ben ik het? Zij verdienen lof wegens hun Christelijke liefde, die hen drong om eerder zich zelven dan elkaar te verdenken. Het is de wet der liefde om het beste te hopen, 1 Corinthians 13:5, omdat wij het kwaad in ons zeker weten, kunnen wij er ons zelven ook met meer recht van verdenken dan onze broederen. Er komt hun ook lof toe wegens hun berusten in hetgeen Christus zei. Zij betrouwden meer op Zijne woorden dan op hun eigen hart, daarom zeggen zij niet: "Ik weet zeker dat ik het niet ben", maar: "Ben ik het, Heere? Zie, of er zulk een schadelijke weg in ons is, zulk een wortel der bitterheid, en ontdek het ons, opdat wij dien wortel mogen uitrukken en dien weg mogen afsluiten". In antwoord nu op hun vraag zegt Christus hun:

A. Wat hen gerust kon stellen. Gij zijt het niet en gij niet, hij is het, die nu met Mij in den schotel indoopt, de tegenstander en vijand is deze boze Judas.

B. Naar men nu zou denken, moet dit Judas heel ongerust hebben gemaakt. Volvoert hij zijn plan, er hangt hem een scherp zwaard boven het hoofd, want: Wee den mens, door welken de Zoon des mensen verraden wordt, hij is verloren, voor eeuwig verloren. Hij zal zijne zonde gewaar worden, als zij hem vinden zal, en het ware hem goed nooit te zijn geboren, nooit het aanzien te hebben gehad ware hem beter dan zulk een rampzalig aanzijn te hebben als hem nu wacht. Zeer waarschijnlijk heeft Judas zich bemoedigd met de gedachte, dat zijn Meester dikwijls gezegd had, dat Hij verraden moest worden. Als het dan geschieden moet, dan zal God toch voorzeker hem niet schuldig houden, die het doet, want wie kan Zijn wil weerstaan? zoals de tegenstander redeneert, Romans 9:19. Maar Christus zegt hem dat dit geen verontschuldiging voor hem zijn zal. De Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk van Hem geschreven is, als een lam ter slachting, maar wee dien mens, door wie Hij verraden wordt. Gods raadsbesluiten om de zonden der mensen toe te laten en ze te doen uitlopen tot Zijne eer, maken die zonden niet noodzakelijk, en zullen ze niet verontschuldigen, evenmin als zij er de straf voor zullen verzachten. Wl is Christus door den bepaalden raad en voorkennis Gods overgegeven, maar desniettemin is het "door de handen der onrechtvaardigen, dat Hij aan het kruis gehecht en gedood is," Acts 2:23.

III. De instelling van des Heeren Avondmaal.

1. Het werd ingesteld aan het einde van den paasmaaltijd, toen zij voldoende gespijzigd waren met het paaslam, om aan te tonen dat er met des Heeren Avondmaal geen lichamelijke spijziging bedoeld is. Het door zo iets te laten voorafgaan zou wezen Mozes te doen herleven. Neen, het is alleen voedsel voor de ziel, en daarom is zeer weinig, slechts zoveel als tot teken of zinnebeeld kan dienen, daarvoor genoeg. Het was aan het einde van den paasmaaltijd, waardoor het tot een Evangelische inzetting werd gemaakt en daarna opgeheven werd. Zeer veel omtrent de leer en de plichten, het Avondmaal betreffende, wordt ons opgehelderd door de wet van het pascha, Exodus 12:1, want de Oud Testamentische inzettingen zijn voor ons wel niet bindend, maar met de hulp van den Evangeliesleutel zijn zij leerrijk voor ons. En deze twee inzettingen hier zo dicht bij elkaar vindende, kan het goed wezen ze te vergelijken, en op te merken hoeveel korter en eenvoudiger des Heeren Avondmaal is, dan het Pascha. In vergelijking met de ceremoniële wet is Christus' juk zacht en licht, en Zijne inzettingen zijn geestelijker.

2. Het werd ingesteld door het voorbeeld van Christus zelf, niet met de ceremonie en plechtigheid van ene wet, zoals de inzetting van den doop na Christus' opstanding, Matthew 28:19, met :"Dit zij vastgesteld op voornoemd gezag," door de macht aan Christus gegeven in hemel en op aarde, Mark 14:18, maar door de handeling van onzen Meester zelven, omdat het bestemd was voor hen, die reeds Zijne discipelen waren en in het verbond met Hem opgenomen, maar het heeft het verplichtende van ene wet, en is bestemd om tot aan Zijne wederkomst volkomen geldig en van kracht te blijven.

3. Het werd ingesteld met dankzegging, aldus moeten de gaven der gewone voorzienigheid ontvangen worden, 1 Timothy 4:4, 1 Timothy 4:5. Ook bij Zijn andere maaltijden was Hij gewoon te zegenen en te danken, Mark 6:41, Mark 8:7, en wel op zo merkwaardige wijze, dat Hij er aan gekend werd, Luke 24:30, Luke 24:31. En hetzelfde deed Hij aan dezen maaltijd.

4. Het werd ingesteld tot ene gedachtenis aan Zijn dood, en daarom brak Hij het brood, om aan te tonen hoe het den Heere behaagde Hem te verbrijzelen, en Hij noemde den wijn, die druivebloed is, het bloed des Nieuwen Testaments. De dood, dien Christus stierf, was een bloedige dood, en er wordt dikwijls melding gemaakt van het bloed, het dierbaar bloed, als van den prijs onzer verlossing, want het bloed is het leven, en heeft verzoening gedaan voor de ziel, Leviticus 17:11. De uitstorting van het bloed was de merkbaarste aanduiding van de uitstorting Zijner ziel, Isaiah 53:12. Bloed heeft ene stem, Genesis 4:10, en daarom wordt het bloed zo dikwijls vermeld, wijl het moest spreken, Hebrews 12:24. Het wordt genoemd het bloed des Nieuwen Testaments, want het verbond der genade werd een testament, en het werd van kracht bij den dood van Christus, den testamentmaker, Hebrews 9:16. Het wordt gezegd vergoten te zijn voor velen, om velen rechtvaardig te maken, Isaiah 53:11, om vele kinderen tot de heerlijkheid te leiden, Hebrews 2:10. Het was genoegzaam voor velen, daar het van oneindige waardij is, het is nuttig geweest voor velen, wij lezen van een grote schare, die niemand tellen kan, die hun lange klederen gewassen hebben, en ze wit gemaakt hebben in het bloed des Lams, Revelation 9:7, en nog is het een geopende fontein. Hoe troostrijk is dit voor arme, berouwvolle zondaren, dat het bloed van Christus vergoten is voor velen! indien voor velen, waarom dan ook niet voor mij? Indien voor zondaren, zondaren uit de heidenen, den voornaamste der zondaren, waarom dan niet ook voor mij?

5. Het werd ingesteld om ene bekrachtiging te zijn van het verbond, in Hem, gemaakt met ons, en een teken van de overdracht aan ons van die zegeningen en weldaden, welke ons verkregen zijn door Zijn dood, en daarom brak Hij het brood voor hen, Mark 14:22, en zei: "Neemt, eet" er van. Hij gaf hun den beker en gebood hun er van te drinken, Mark 14:23. Past de leer van Christus gekruisigd toe op uzelven, en laat zij spijs en drank zijn voor uwe zielen, u versterkende, u voedende, u verkwikkende, steun en vertroosting zijnde van uw geestelijk leven.

6. Het was ingesteld met het oog op de zaligheid des hemels, om er een voorsmaak en onderpand van te zijn, en ons daardoor den smaak te benemen voor de genoegens en de verlustiging der zinnen, Mark 14:25. "Ik zal niet meer drinken van de vrucht des wijnstoks, als ene verkwikking voor het lichaam." Daarmee heb Ik afgedaan. Niemand, die geestelijke genietingen gesmaakt heeft, zal terstond naar de genietingen der zinnen verlangen, want hij zegt: de geestelijke zijn beter, Luke 5:39, maar een iegelijk, die geestelijke genietingen gesmaakt heeft, begeert terstond de eeuwige, want hij zegt: Dezen zijn nog beter, en daarom, laat mij niet meer drinken van de vrucht des wijnstoks, zij is smakeloos voor hen, aan wie het gegeven werd te drinken van de rivier van Gods genietingen, maar, Heere, verhaast den dag, wanneer ik dezelve nieuw zal drinken in het koninkrijk Gods, waar zij altijd nieuw en altijd volmaakt zal wezen.

7. Het werd besloten met een lofzang, Mark 14:26. Hoewel Christus van vijanden omringd was, heeft Hij toch niet uit vrees voor hen den lieflijken plicht van psalmen te zingen nagelaten. Paulus en Silas zongen toen de gevangenen hen hoorden Dit was een Evangelisch lied, en van Evangelietijden wordt in het Oude Testament dikwijls gesproken als van tijden van verheuging, en lof wordt uitgedrukt door zingen. Dit was Christus' zwanenzang, dien Hij zong even voordat Hij inging tot Zijn lijden, Zijne doodsbenauwdheid. Het was waarschijnlijk wat gewoonlijk bij die gelegenheden gezongen werd, namelijk Psalms 113:1-118. IV. Christus' gesprek met Zijne discipelen toen zij bij maanlicht naar Bethanië terugkeerden. Als zij den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit. Het was nu omtrent den tijd wanneer men zich ter ruste begaf, maar onze Heere Jezus was in Zijn hart zo bezig met Zijn lijden, dat Hij in de tent Zijns huizes niet wilde ingaan, op de koets van Zijn bed niet wilde klimmen en Zijn oogleden geen slaap wilde geven, als dat werk nog gedaan moest worden, Psalms 132:3, Psalms 132:4.. Den Israëlieten was het verboden uit hun huizen te gaan in den nacht, toen zij het pascha aten, uit vrees voor het zwaard van den verderver, Exodus 12:1, 22, 23.. Maar omdat Christus, de grote Herder, geslagen zou worden, ging Hij voorbedachtelijk uit om zich als kampioen bloot te stellen aan het zwaard.

Zij hebben den verderver ontweken, maar Hij heeft hem overwonnen en de verwoestingen voleind in eeuwighid.

1. Christus voorzegt hier dat Hij in Zijn lijden door al Zijne discipelen zal worden verlaten, " Gij zult in dezen nacht allen aan Mij geërgerd worden." Ik weet dat gij dit zijn zult, Mark 14:27, en wat Ik u nu zeg, is niets anders dan wat de Schrift u tevoren gezegd heeft: "Ik zal den Herder slaan, en de schapen zullen verstrooid worden." Christus wist dit tevoren, en toch heette Hij hen welkom aan Zijne tafel, Hij voorziet den val Zijner discipelen, en hoe zij zich zullen misdragen, en toch wijst Hij hen niet af. En zo moeten wij niet ontmoedigd zijn om aan des Heeren Avondmaal te komen door de vrees van later weer in zonde te vallen, hoe groter ons gevaar is, hoe meer wij nodig hebben ons te versterken door een naarstig gebruik maken van de heilige inzettingen. Christus zegt hun dat zij aan Hem geërgerd zullen worden, dat zij zullen beginnen te twijfelen of Hij wel waarlijk de Messias was, als zij Hem overweldigd zullen zien door Zijne vijanden. Totnutoe waren zij met Hem gebleven in Zijne verzoekingen, hoewel zij Hem soms geërgerd hadden, hadden zij zich toch niet aan Hem geërgerd, noch Hem den rug toegekeerd, maar nu zal de storm zo fel zijn, dat zij allen hun anker zullen laten glippen en dus gevaar lopen van schipbreuk te lijden. Sommige beproevingen zijn van meer bijzonderen aard, (zoals Revelation 2:10, "de duivel zal enigen van ulieden in de gevangenis werpen, " maar andere zijn van algemenen aard, ene "ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal", Revelation 3:10. Het slaan van den herder heeft dikwijls het verstrooien der schapen tengevolge. Indien overheidspersonen, leraren, hoofden van gezinnen zijn wat zij behoren te zijn, namelijk herders voor hen, die aan hun hoede zijn toevertrouwd, dan zal, zo iets kwalijk met hen gaat, de gehele kudde er onder lijden en er door in gevaar gebracht worden. Maar Christus vertroost hen met de belofte, dat zij zich wederom zullen herstellen, terug zullen keren tot hun plicht en hun vertroosting, Mark 14:28. "Nadat Ik zal opgestaan zijn, zal Ik u vergaderen uit alle plaatsen waarheen gij verstrooid zijt. Ik zal u voorgaan naar Galilea, onze vrienden zien, en aldaar zullen wij van elkaar genieten."

2. Hij voorzegt dat Hij inzonderheid door Petrus verloochend zal worden. Toen zij uitgingen naar den Olijfberg, kunnen wij veronderstellen, dat zij Judas kwijt waren geraakt (hij was stil weggeslopen), waarop de overigen hoge gedachten van zich zelven begonnen te koesteren, zij zouden wel bij hun Meester blijven, toen Judas Hem had verlaten. Maar Christus zegt hun, dat zij, hoewel zij door Zijne genade bewaard zullen blijven van Judas, afval, toch volstrekt niet te roemen zullen hebben op hun standvastigheid. Hoewel God ons bewaart van even slecht te zijn als de slechtsten, moeten wij toch zeer beschaamd zijn bij de gedachte, dat wij niet beter zijn dan wij zijn.

a. Petrus gevoelt er zich gans zeker van, dat hij zich niet zo slecht zal gedragen als de overige discipelen, Mark 14:29, Of zij ook allen geërgerd werden, al zijne broederen, hier tegenwoordig, zo zal ik toch niet geërgerd worden. Hij denkt zich niet slechts sterker dan anderen, maar zo veel sterker, dat hij den schok der verzoeking gans alleen zal kunnen weerstaan, dat hij standvastig zal blijven, al is er ook niemand bij hem. Het zit ons in het bloed om goed te denken van ons zelven en op ons eigen hart te vertrouwen.

b. Christus zegt hem dat hij slechter zal handelen dan iemand hunner. Allen zullen zij Hem verlaten, maar hij zal Hem verloochenen, niet eenmaal, maar driemaal, en dat wel terstond, "heden, in dezen nacht, eer de haan tweemaal gekraaid zal hebben, zult gij loochenen dat gij Mij ooit gekend hebt, of bekend met Mij geweest zijt, als iemand die zich schaamt en bevreesd is Mij te erkennen."

c. Hij blijft bij zijne belofte, "Al moest ik met U sterven", zal ik U toch blijven aankleven, en ongetwijfeld dacht hij wat hij zei. Judas heeft niets van dien aard gezegd, toen Christus hem zei dat hij Hem zou verraden. Hij zondigde met voorbedachten rade, Petrus door verrassing, Judas heeft de ongerechtigheid bedacht, Micah 2:1, Petrus is door deze misdaad overvallen, Galatians 6:1. Petrus heeft slecht gehandeld toen hij zijn Meester tegensprak. Indien hij met vreze en be ven gezegd had: "Heere, verleen mij de genade van mij te weerhouden van U te verloochenen, leid mij niet in verzoeking, verlos mij van dit boze", dan zou het wellicht voorkomen zijn, maar allen waren zij zo gerust. Zij, die gezegd hadden: Ben ik het, Heere? zeiden nu: "Nooit zal ik dat wezen." Verlost zijnde van hun vrees van Christus te verraden, meenden zij nu veilig te zijn. Maar hij die staat moet leren toezien, dat hij niet valle, en wie zich aangordt, moet zich niet beroemen als die zich losmaakt.

Verzen 12-31

Markus 14:12-31

In dezen verzen hebben wij:

I. Christus' eten van het pascha met Zijne discipelen in den nacht voordat Hij stierf, met de vreugde en lieflijkheid van welke inzetting Hij zich bereidde voor Zijn naderend lijden. Het klaar vooruitzicht van dat lijden heeft Hem niet ongeschikt gemaakt voor de plechtige viering van het feest. Gene beduchtheid voor verdriet of benauwdheid, reeds gekomen of nog komende, moet ons ongeschikt maken voor het deelnemen aan een heilige plechtigheid van onzen Godsdienst, als wij er de gelegenheid toe hebben.

1. Christus at het pascha op den gewonen tijd, toen de andere Joden het ook aten, gelijk Dr. Whitby duidelijk heeft aangetoond, en niet, gelijk Dr. Hammond meent, op den avond tevoren. Het was op den eersten dag van het feest, dat (al de acht dagen van het feest insluitende) het feest der ongehevelde broden genoemd wordt, op dien dag namelijk wanneer zij het pascha slachtten, Mark 14:12.

2. Hij onderrichtte Zijne discipelen hoe de plaats te vinden, waar Hij voornemens was het pascha te eten, en daarbij gaf Hij wederom een blijk van Zijn onfeilbare kennis van verwijderde en toekomstige zaken (die ons gans en al toevallig schijnen) zoals Hij dit bewijs ook had gegeven toen Hij hen zond om de ezelin te halen, waarop Hij zijn intocht deed in Jeruzalem, Mark 11:6. "Gaat heen in de stad (want het pascha moest te Jeruzalem gegeten worden), en u zal een mens ontmoeten, dragende een kruik waters (een dienstknecht, uitgezonden om water te halen, om zijns meesters kamers schoon te maken), volgt dien, gaat in waar hij ingaat, vraagt naar den heer des huizes, Mark 14:14, en verzoekt hem u een kamer te wijzen." Ongetwijfeld hadden de inwoners van Jeruzalem gereedgemaakte kamers te huur voor deze gelegenheid, ten gerieve van hen, die van buiten kwamen om het pascha te houden en van zulk ene kamer heeft Christus gebruik gemaakt. Het was dus niet in het huis van een vriend of in een huis, dat Hij tevoren bezocht had, want dan zou Hij gezegd hebben: Gaat tot zulk een vriend, of: Gij weet waar wij vroeger geweest zijn, gaat heen, en bereidt het aldaar. Waarschijnlijk ging Hij waar Hij niet bekend was, teneinde ongestoord met Zijne discipelen te kunnen wezen. Wellicht duidde Hij het aan door een teken, om het te verbergen voor Judas, opdat hij het niet zou weten eer hij zelf tot de plaats kwam, en door zulk een teken om te kennen te geven, dat Hij wil wonen in een rein hart, dat is: gewassen als met rein water. Waar Hij voornemens is te komen, moet Hij voorafgegaan worden door een kruik waters, Isaiah 1:16.

3. Hij at het pascha in ene opperzaal, toegerust en gereed, estroomenon, met tapijten belegd (naar het gevoelen van Dr. Hammond) het scheen dus een zeer fraaie eetzaal te zijn. Het was er ver vandaan, dat Christus voor Zijn gewone maaltijden streefde naar iets, dat op statigheid geleek, integendeel, Hij gaf de voorkeur aan het eenvoudige, Hij zat neer op het gras. Maar als Hij een heilig en plechtig feest hield, dan wilde Hij ter ere daarvan de kosten doen van zo fraai ene kamer als Hij krijgen kon. God ziet niet op uitwendige pracht, maar Hij ziet op de tekenen van innerlijken eerbied voor een Goddelijke instelling, welke, naar te vrezen is, aan hen ontbreekt, die om kosten te besparen zich het betamelijke in de openlijke Godsverering ontzeggen.

4. Hij at het met de twaalven, die Zijn huisgezin uitmaakten, om aan hen, die de zorg hebben over een gezin, niet slechts een gezin van eigen kinderen, maar ook van dienstboden, of een gezin van leerlingen, te leren den Godsdienst onder hen te handhaven en gezamenlijk met hen God te aanbidden. Indien Christus kwam met de twaalven, dan was ook Judas onder hen, hoewel hij er toen op bedacht was zijn Meester te verraden, en uit hetgeen volgt, Mark 14:20, blijkt duidelijk, dat hij er was. Hij is niet weggebleven, ten einde geen achterdocht tegen zich op te wekken. Indien zijn zetel bij dit feest ledig gebleven ware, zij zouden gezegd hebben wat Saul zei van David: Hem is wat voorgevallen, dat hij niet rein is, voorzeker is hij niet rein, 1 Samuel 20:26. Geveinsden zullen, hoewel zij weten hoe gevaarlijk dit voor hen is, zich altijd naar bijzondere inzettingen begeven, om die bij te wonen, ten einde hun reputatie op te houden en hun geheime boosheid te bewimpelen. Christus heeft hem niet uitgesloten van den maaltijd, hoewel Hij zijne goddeloosheid kende, want zij was nog niet openbaar en tot ergernis geworden. Voornemens zijnde om de sleutelen van het koninkrijk der hemelen aan mensen in handen te geven, die slechts naar het uitwendig aanzien kunnen oordelen, heeft Christus hen hierdoor willen besturen en bemoedigen in hun toelatingen tot des Heeren tafel, om genoegen te nemen met ene belijdenis, die door den uitwendigen levenswandel niet weersproken wordt, omdat zij den wortel der bitterheid niet kunnen zien, v r hij ontsproten is.

II. Christus' gesprek met Zijne discipelen terwijl zij het pascha aten. Waarschijnlijk liep, naar de gewoonte van het feest, het gesprek over de verlossing van Israël uit Egypte en de bewaring der eerstgeborenen, en was het even aangenaam als dit altijd was bij deze gelegenheid, totdat Christus hun datgene zei, hetwelk beving mengde met hun verheuging.

1. Het was hun lieflijk en aangenaam in het gezelschap van hun Meester, maar Hij zegt hun, dat zij Hem nu terstond zullen verliezen. "De Zoon des mensen is verraden", en zij wisten, want Hij had het hun dikwijls gezegd, wat volgde. Als Hij verraden is, dan zal de volgende tijding luiden, dat Hij gekruisigd en gedood is. God heeft dit omtrent Hem bepaald, en Hij stemt er mede in. De Zoon des mensen gaat heen, gelijk van Hem geschreven is, Mark 14:21. Het was geschreven in de raadsbesluiten Gods, en geschreven in de profetieën van het Oude Testament, en van beiden kan geen tittel of jota ter aarde vallen.

2. Zij vonden behagen in elkanders gezelschap, maar Christus werpt een schaduw over dit lieflijk samenzijn door hun te zeggen: Een van u, die met Mij eet, zal Mij verraden, Mark 14:18. Christus zei dit om, ware het mogelijk, de consciëntie van Judas wakker te schudden, hem op te wekken tot berouw over zijne boosheid en om nog terug te komen van den rand des afgronds, want daartoe was het nog niet te laat. Maar voor zoveel blijkt was hij, wie de waarschuwing het meest gold, er het minst door getroffen. Al de overigen waren er door getroffen.

a. Zij begonnen bedroefd te worden. Gelijk de herinnering aan onze vroegere zonden, zo kan ook de vrees om wederom in zonde te vallen, het lieflijke van onze geestelijke feestvieringen verbitteren en onze blijdschap benevelen. Hier waren de bittere kruiden, die bij dit pascha gegeten werden.

b. Zij begonnen zich zelven te verdenken, De een na den ander zei: Ben ik het? en een ander: Ben ik het? Zij verdienen lof wegens hun Christelijke liefde, die hen drong om eerder zich zelven dan elkaar te verdenken. Het is de wet der liefde om het beste te hopen, 1 Corinthians 13:5, omdat wij het kwaad in ons zeker weten, kunnen wij er ons zelven ook met meer recht van verdenken dan onze broederen. Er komt hun ook lof toe wegens hun berusten in hetgeen Christus zei. Zij betrouwden meer op Zijne woorden dan op hun eigen hart, daarom zeggen zij niet: "Ik weet zeker dat ik het niet ben", maar: "Ben ik het, Heere? Zie, of er zulk een schadelijke weg in ons is, zulk een wortel der bitterheid, en ontdek het ons, opdat wij dien wortel mogen uitrukken en dien weg mogen afsluiten". In antwoord nu op hun vraag zegt Christus hun:

A. Wat hen gerust kon stellen. Gij zijt het niet en gij niet, hij is het, die nu met Mij in den schotel indoopt, de tegenstander en vijand is deze boze Judas.

B. Naar men nu zou denken, moet dit Judas heel ongerust hebben gemaakt. Volvoert hij zijn plan, er hangt hem een scherp zwaard boven het hoofd, want: Wee den mens, door welken de Zoon des mensen verraden wordt, hij is verloren, voor eeuwig verloren. Hij zal zijne zonde gewaar worden, als zij hem vinden zal, en het ware hem goed nooit te zijn geboren, nooit het aanzien te hebben gehad ware hem beter dan zulk een rampzalig aanzijn te hebben als hem nu wacht. Zeer waarschijnlijk heeft Judas zich bemoedigd met de gedachte, dat zijn Meester dikwijls gezegd had, dat Hij verraden moest worden. Als het dan geschieden moet, dan zal God toch voorzeker hem niet schuldig houden, die het doet, want wie kan Zijn wil weerstaan? zoals de tegenstander redeneert, Romans 9:19. Maar Christus zegt hem dat dit geen verontschuldiging voor hem zijn zal. De Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk van Hem geschreven is, als een lam ter slachting, maar wee dien mens, door wie Hij verraden wordt. Gods raadsbesluiten om de zonden der mensen toe te laten en ze te doen uitlopen tot Zijne eer, maken die zonden niet noodzakelijk, en zullen ze niet verontschuldigen, evenmin als zij er de straf voor zullen verzachten. Wl is Christus door den bepaalden raad en voorkennis Gods overgegeven, maar desniettemin is het "door de handen der onrechtvaardigen, dat Hij aan het kruis gehecht en gedood is," Acts 2:23.

III. De instelling van des Heeren Avondmaal.

1. Het werd ingesteld aan het einde van den paasmaaltijd, toen zij voldoende gespijzigd waren met het paaslam, om aan te tonen dat er met des Heeren Avondmaal geen lichamelijke spijziging bedoeld is. Het door zo iets te laten voorafgaan zou wezen Mozes te doen herleven. Neen, het is alleen voedsel voor de ziel, en daarom is zeer weinig, slechts zoveel als tot teken of zinnebeeld kan dienen, daarvoor genoeg. Het was aan het einde van den paasmaaltijd, waardoor het tot een Evangelische inzetting werd gemaakt en daarna opgeheven werd. Zeer veel omtrent de leer en de plichten, het Avondmaal betreffende, wordt ons opgehelderd door de wet van het pascha, Exodus 12:1, want de Oud Testamentische inzettingen zijn voor ons wel niet bindend, maar met de hulp van den Evangeliesleutel zijn zij leerrijk voor ons. En deze twee inzettingen hier zo dicht bij elkaar vindende, kan het goed wezen ze te vergelijken, en op te merken hoeveel korter en eenvoudiger des Heeren Avondmaal is, dan het Pascha. In vergelijking met de ceremoniële wet is Christus' juk zacht en licht, en Zijne inzettingen zijn geestelijker.

2. Het werd ingesteld door het voorbeeld van Christus zelf, niet met de ceremonie en plechtigheid van ene wet, zoals de inzetting van den doop na Christus' opstanding, Matthew 28:19, met :"Dit zij vastgesteld op voornoemd gezag," door de macht aan Christus gegeven in hemel en op aarde, Mark 14:18, maar door de handeling van onzen Meester zelven, omdat het bestemd was voor hen, die reeds Zijne discipelen waren en in het verbond met Hem opgenomen, maar het heeft het verplichtende van ene wet, en is bestemd om tot aan Zijne wederkomst volkomen geldig en van kracht te blijven.

3. Het werd ingesteld met dankzegging, aldus moeten de gaven der gewone voorzienigheid ontvangen worden, 1 Timothy 4:4, 1 Timothy 4:5. Ook bij Zijn andere maaltijden was Hij gewoon te zegenen en te danken, Mark 6:41, Mark 8:7, en wel op zo merkwaardige wijze, dat Hij er aan gekend werd, Luke 24:30, Luke 24:31. En hetzelfde deed Hij aan dezen maaltijd.

4. Het werd ingesteld tot ene gedachtenis aan Zijn dood, en daarom brak Hij het brood, om aan te tonen hoe het den Heere behaagde Hem te verbrijzelen, en Hij noemde den wijn, die druivebloed is, het bloed des Nieuwen Testaments. De dood, dien Christus stierf, was een bloedige dood, en er wordt dikwijls melding gemaakt van het bloed, het dierbaar bloed, als van den prijs onzer verlossing, want het bloed is het leven, en heeft verzoening gedaan voor de ziel, Leviticus 17:11. De uitstorting van het bloed was de merkbaarste aanduiding van de uitstorting Zijner ziel, Isaiah 53:12. Bloed heeft ene stem, Genesis 4:10, en daarom wordt het bloed zo dikwijls vermeld, wijl het moest spreken, Hebrews 12:24. Het wordt genoemd het bloed des Nieuwen Testaments, want het verbond der genade werd een testament, en het werd van kracht bij den dood van Christus, den testamentmaker, Hebrews 9:16. Het wordt gezegd vergoten te zijn voor velen, om velen rechtvaardig te maken, Isaiah 53:11, om vele kinderen tot de heerlijkheid te leiden, Hebrews 2:10. Het was genoegzaam voor velen, daar het van oneindige waardij is, het is nuttig geweest voor velen, wij lezen van een grote schare, die niemand tellen kan, die hun lange klederen gewassen hebben, en ze wit gemaakt hebben in het bloed des Lams, Revelation 9:7, en nog is het een geopende fontein. Hoe troostrijk is dit voor arme, berouwvolle zondaren, dat het bloed van Christus vergoten is voor velen! indien voor velen, waarom dan ook niet voor mij? Indien voor zondaren, zondaren uit de heidenen, den voornaamste der zondaren, waarom dan niet ook voor mij?

5. Het werd ingesteld om ene bekrachtiging te zijn van het verbond, in Hem, gemaakt met ons, en een teken van de overdracht aan ons van die zegeningen en weldaden, welke ons verkregen zijn door Zijn dood, en daarom brak Hij het brood voor hen, Mark 14:22, en zei: "Neemt, eet" er van. Hij gaf hun den beker en gebood hun er van te drinken, Mark 14:23. Past de leer van Christus gekruisigd toe op uzelven, en laat zij spijs en drank zijn voor uwe zielen, u versterkende, u voedende, u verkwikkende, steun en vertroosting zijnde van uw geestelijk leven.

6. Het was ingesteld met het oog op de zaligheid des hemels, om er een voorsmaak en onderpand van te zijn, en ons daardoor den smaak te benemen voor de genoegens en de verlustiging der zinnen, Mark 14:25. "Ik zal niet meer drinken van de vrucht des wijnstoks, als ene verkwikking voor het lichaam." Daarmee heb Ik afgedaan. Niemand, die geestelijke genietingen gesmaakt heeft, zal terstond naar de genietingen der zinnen verlangen, want hij zegt: de geestelijke zijn beter, Luke 5:39, maar een iegelijk, die geestelijke genietingen gesmaakt heeft, begeert terstond de eeuwige, want hij zegt: Dezen zijn nog beter, en daarom, laat mij niet meer drinken van de vrucht des wijnstoks, zij is smakeloos voor hen, aan wie het gegeven werd te drinken van de rivier van Gods genietingen, maar, Heere, verhaast den dag, wanneer ik dezelve nieuw zal drinken in het koninkrijk Gods, waar zij altijd nieuw en altijd volmaakt zal wezen.

7. Het werd besloten met een lofzang, Mark 14:26. Hoewel Christus van vijanden omringd was, heeft Hij toch niet uit vrees voor hen den lieflijken plicht van psalmen te zingen nagelaten. Paulus en Silas zongen toen de gevangenen hen hoorden Dit was een Evangelisch lied, en van Evangelietijden wordt in het Oude Testament dikwijls gesproken als van tijden van verheuging, en lof wordt uitgedrukt door zingen. Dit was Christus' zwanenzang, dien Hij zong even voordat Hij inging tot Zijn lijden, Zijne doodsbenauwdheid. Het was waarschijnlijk wat gewoonlijk bij die gelegenheden gezongen werd, namelijk Psalms 113:1-118. IV. Christus' gesprek met Zijne discipelen toen zij bij maanlicht naar Bethanië terugkeerden. Als zij den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit. Het was nu omtrent den tijd wanneer men zich ter ruste begaf, maar onze Heere Jezus was in Zijn hart zo bezig met Zijn lijden, dat Hij in de tent Zijns huizes niet wilde ingaan, op de koets van Zijn bed niet wilde klimmen en Zijn oogleden geen slaap wilde geven, als dat werk nog gedaan moest worden, Psalms 132:3, Psalms 132:4.. Den Israëlieten was het verboden uit hun huizen te gaan in den nacht, toen zij het pascha aten, uit vrees voor het zwaard van den verderver, Exodus 12:1, 22, 23.. Maar omdat Christus, de grote Herder, geslagen zou worden, ging Hij voorbedachtelijk uit om zich als kampioen bloot te stellen aan het zwaard.

Zij hebben den verderver ontweken, maar Hij heeft hem overwonnen en de verwoestingen voleind in eeuwighid.

1. Christus voorzegt hier dat Hij in Zijn lijden door al Zijne discipelen zal worden verlaten, " Gij zult in dezen nacht allen aan Mij geërgerd worden." Ik weet dat gij dit zijn zult, Mark 14:27, en wat Ik u nu zeg, is niets anders dan wat de Schrift u tevoren gezegd heeft: "Ik zal den Herder slaan, en de schapen zullen verstrooid worden." Christus wist dit tevoren, en toch heette Hij hen welkom aan Zijne tafel, Hij voorziet den val Zijner discipelen, en hoe zij zich zullen misdragen, en toch wijst Hij hen niet af. En zo moeten wij niet ontmoedigd zijn om aan des Heeren Avondmaal te komen door de vrees van later weer in zonde te vallen, hoe groter ons gevaar is, hoe meer wij nodig hebben ons te versterken door een naarstig gebruik maken van de heilige inzettingen. Christus zegt hun dat zij aan Hem geërgerd zullen worden, dat zij zullen beginnen te twijfelen of Hij wel waarlijk de Messias was, als zij Hem overweldigd zullen zien door Zijne vijanden. Totnutoe waren zij met Hem gebleven in Zijne verzoekingen, hoewel zij Hem soms geërgerd hadden, hadden zij zich toch niet aan Hem geërgerd, noch Hem den rug toegekeerd, maar nu zal de storm zo fel zijn, dat zij allen hun anker zullen laten glippen en dus gevaar lopen van schipbreuk te lijden. Sommige beproevingen zijn van meer bijzonderen aard, (zoals Revelation 2:10, "de duivel zal enigen van ulieden in de gevangenis werpen, " maar andere zijn van algemenen aard, ene "ure der verzoeking, die over de gehele wereld komen zal", Revelation 3:10. Het slaan van den herder heeft dikwijls het verstrooien der schapen tengevolge. Indien overheidspersonen, leraren, hoofden van gezinnen zijn wat zij behoren te zijn, namelijk herders voor hen, die aan hun hoede zijn toevertrouwd, dan zal, zo iets kwalijk met hen gaat, de gehele kudde er onder lijden en er door in gevaar gebracht worden. Maar Christus vertroost hen met de belofte, dat zij zich wederom zullen herstellen, terug zullen keren tot hun plicht en hun vertroosting, Mark 14:28. "Nadat Ik zal opgestaan zijn, zal Ik u vergaderen uit alle plaatsen waarheen gij verstrooid zijt. Ik zal u voorgaan naar Galilea, onze vrienden zien, en aldaar zullen wij van elkaar genieten."

2. Hij voorzegt dat Hij inzonderheid door Petrus verloochend zal worden. Toen zij uitgingen naar den Olijfberg, kunnen wij veronderstellen, dat zij Judas kwijt waren geraakt (hij was stil weggeslopen), waarop de overigen hoge gedachten van zich zelven begonnen te koesteren, zij zouden wel bij hun Meester blijven, toen Judas Hem had verlaten. Maar Christus zegt hun, dat zij, hoewel zij door Zijne genade bewaard zullen blijven van Judas, afval, toch volstrekt niet te roemen zullen hebben op hun standvastigheid. Hoewel God ons bewaart van even slecht te zijn als de slechtsten, moeten wij toch zeer beschaamd zijn bij de gedachte, dat wij niet beter zijn dan wij zijn.

a. Petrus gevoelt er zich gans zeker van, dat hij zich niet zo slecht zal gedragen als de overige discipelen, Mark 14:29, Of zij ook allen geërgerd werden, al zijne broederen, hier tegenwoordig, zo zal ik toch niet geërgerd worden. Hij denkt zich niet slechts sterker dan anderen, maar zo veel sterker, dat hij den schok der verzoeking gans alleen zal kunnen weerstaan, dat hij standvastig zal blijven, al is er ook niemand bij hem. Het zit ons in het bloed om goed te denken van ons zelven en op ons eigen hart te vertrouwen.

b. Christus zegt hem dat hij slechter zal handelen dan iemand hunner. Allen zullen zij Hem verlaten, maar hij zal Hem verloochenen, niet eenmaal, maar driemaal, en dat wel terstond, "heden, in dezen nacht, eer de haan tweemaal gekraaid zal hebben, zult gij loochenen dat gij Mij ooit gekend hebt, of bekend met Mij geweest zijt, als iemand die zich schaamt en bevreesd is Mij te erkennen."

c. Hij blijft bij zijne belofte, "Al moest ik met U sterven", zal ik U toch blijven aankleven, en ongetwijfeld dacht hij wat hij zei. Judas heeft niets van dien aard gezegd, toen Christus hem zei dat hij Hem zou verraden. Hij zondigde met voorbedachten rade, Petrus door verrassing, Judas heeft de ongerechtigheid bedacht, Micah 2:1, Petrus is door deze misdaad overvallen, Galatians 6:1. Petrus heeft slecht gehandeld toen hij zijn Meester tegensprak. Indien hij met vreze en be ven gezegd had: "Heere, verleen mij de genade van mij te weerhouden van U te verloochenen, leid mij niet in verzoeking, verlos mij van dit boze", dan zou het wellicht voorkomen zijn, maar allen waren zij zo gerust. Zij, die gezegd hadden: Ben ik het, Heere? zeiden nu: "Nooit zal ik dat wezen." Verlost zijnde van hun vrees van Christus te verraden, meenden zij nu veilig te zijn. Maar hij die staat moet leren toezien, dat hij niet valle, en wie zich aangordt, moet zich niet beroemen als die zich losmaakt.

Verzen 32-42

Markus 14:32-42

Christus gaat hier in tot Zijn lijden, en Hij begint met het smartelijkste van alles wat Hij te verduren had, het lijden van Zijne ziel. Wij zien Hem hier in Zijne doodsbenauwdheid, waarvan wij het treurig verhaal reeds in Mattheus gehad hebben. Deze zielsangst was de alsem en gal in Zijne ellende, en hieruit blijkt dat Hij tot gene smart of droefheid gedwongen of genoodzaakt was, maar dat Hij haar vrijwillig over zich liet komen.

I. Hij zonderde zich af om te bidden, "Zit hier neer" (zegt Hij tot Zijne discipelen) "terwijl Ik een weinig verder ga om te bidden". Hij had kort tevoren met hen gebeden, John 17:1, en nu zegt Hij hun zich terug te trekken, terwijl Hij met een persoonlijke boodschap tot den Vader gaat. Ons bidden met ons gezin zal ons niet verontschuldigen als wij het afzonderlijk gebed nalaten. Toen Jakob zijne worsteling in het gebed stond aan te vangen, "deed hij overtrekken hetgeen hij had, en bleef alleen over, en toen worstelde een man met hem," Genesis 32:23, Genesis 32:24, hoewel hij waarschijnlijk tevoren met zijn gezin had gebeden.

II. Zelfs in die afzondering nam Hij Petrus, en Jakobus en Johannes mede, Mark 14:33, drie bevoegde getuigen van dit deel Zijner vernedering, en hoewel grote geesten er niet op gesteld zijn, dat anderen iets van hun strijd bemerken, heeft Hij zich er niet voor geschaamd dat zij Hem zagen. Deze drie hadden het hoogst opgegeven van hun bekwaamheid en gewilligheid om met Hem te lijden, Petrus hier in dit hoofdstuk, Jakobus en Johannes in Mark 10:39 :en daarom laat Christus hen er bij staan en zien welk een strijd Hij had met den bloeddoop en den bitteren beker, ten einde hen er van te overtuigen, dat zij niet geweten hebben wat zij zeiden. Het is voegzaam dat zij, die het meest gerust zijn, het eerst op de proef worden gesteld, ten einde hun hun dwaasheid en zwakheid te tonen.

III. Daar was Hij aan een ontzettende gemoedsbeweging ten prooi, Mark 14:33. "Hij begon verbaasd en zeer beangst te worden", ekthambeisthai, een woord, dat niet in Mattheus gebruikt is, maar veelbetekenend is, het geeft iets te kennen als een afschuw van grote duisternis, zoals die, welke op Abraham viel, of liever iets, dat nog veel erger en schrikkelijker is. "De verschrikkingen Gods rustten zich tegen Hem, en Hij gaf zich over aan de aanschouwing er van, en dat van zeer nabij. Nooit was er ene smart gelijk aan Zijne smart in die ure, nooit heeft iemand ervaring gehad zoals Hij van eeuwigheid gehad heeft van de gunst van God, en daarom heeft nooit iemand zulk ene bewustheid der Goddelijke gunst gehad, als Hij, ja niemand kon die hebben. Toch was er niet de minste wanorde of ongeregeldheid in Zijne gemoedsbeweging, Zijne aandoeningen kwamen niet met heftigheid of onstuimigheid boven, maar onder leiding, al naar zij geroepen werden, want Hij had niet, evenals wij, een verdorven natuur, die er zich in mengde. Indien er op den bodem van water een bezinksel is, dan zal het wel helder schijnen zolang het stil en in rust is, maar als het geschud of bewogen wordt, dan wordt het troebel, zo is het met onze aandoeningen, maar zuiver water in een rein glas blijft helder, al wordt het nog zo heftig bewogen, en zo was het met Christus. Dr. Lightfoot acht het zeer waarschijnlijk, dat de duivel thans in een zichtbare gestalte voor onzen Zaligmaker verscheen, in zijn eigen gedaante en kleur, om Hem te verschrikken en te beangstigen, en Hem af te brengen van Zijne hoop op God (hetgeen hij op het oog had in zijne kwelling van Job, een type van Christus, ten einde hem God te doen vloeken en dan te sterven), en om Hem af te houden van voort te gaan met Zijne onderneming. Al wat Hem daarin zocht te hinderen, beschouwde Hij als komende van Satan, Matthew 16:23. Toen de duivel Hem verzocht had in de woestijn, wordt van hem gezegd, dat hij "van Hem week voor een tijd," Luke 4:13, zich voornemende om den aanval te herhalen, maar dan op een andere wijze. Bemerkende dat hij Hem door gene vleierijen tot zonde kon verlokken, wilde hij nu beproeven Hem door verschrikkingen er toe te brengen, om aldus Zijn voornemen te verijdelen.

IV. Hij hief een droeve klacht aan over Zijne ontroering. "Mijne ziel is geheelbedroefd." zei Hij.

1. Hij is zonde voor ons gemaakt, en daarom was Hij aldus bedroefd, Hij kende volkomen de boosaardigheid der zonde, waarvoor Hij leed, en de hoogste mate van liefde tot God hebbende, die er door beledigd was, en van liefde tot den mens, die er door geschaad en in gevaar werd gebracht, was het geen wonder dat, nu die zonden Hem ordelijk voor ogen gesteld zijn, "Zijne ziel geheel bedroefd was". Nu werd Hem arbeid gemaakt met onze zonden, en werd Hij vermoeid met onze ongerechtigheid.

2. Hij is een vloek voor ons gemaakt, de vervloekingen der wet werden overgedragen op Hem, als onzen Borg en Vertegenwoordiger, niet, zoals oorspronkelijk met ons verbonden, maar als aansprakelijk voor de daad. En toen Zijne ziel aldus geheel bedroefd was geworden, heeft Hij zich als het ware overgegeven, en zich gebogen onder den last, totdat Hij door Zijn dood genoegdoening had gedaan voor de zonde, en daardoor den vloek voor eeuwig had opgeheven. Nu heeft Hij den dood gesmaakt, gelijk van Hem gezegd is, Hebrews 2:9, hetgeen niet is een verzachtende uitdrukking, alsof Hij den dood slechts gesmaakt-of geproefd-had, neen, Hij heeft den beker met droesem en al gedronken, veeleer is het ene uitdrukking ter versterking. Hij heeft den beker niet snel en opeens geledigd, neen, Hij heeft er al de bitterheid van gesmaakt. Dat was de vrees, waarvan de apostel spreekt, Hebrews 5:7, een natuurlijke vrees voor pijn en dood, waarvoor de menselijke natuur gans natuurlijk terugschrikt. De overdenking nu van Christus' lijden in Zijne ziel en Zijne smarten voor ons moet ons dienen

a. Om onze zonden bitter te maken. Kunnen wij ooit een gunstige, of ook maar een lichte gedachte koesteren van zonde, als wij zien welk een indruk de zonde (hoewel het slechts toegerekende zonde was) op den Heere Jezus heeft gemaakt? Zal op onze ziel licht zijn, wat zo zwaar was op de Zijne? Is Christus in doodsbenauwdheid geweest om onze zonden, en zullen wij er zelven nooit in doodsbenauwdheid om zijn? Hoe behoren wij te zien op Hem, dien wij hebben geperst, dien wij hebben doorstoken, en rouwklagen en bitterlijk kermen! Het betaamt ons gans zeer bedroefd te zijn om de zonde, omdat Christus dit was, en er nooit mede te schertsen. Indien Christus aldus voor de zonde geleden heeft, zo laat ons ons wapenen met dezelfde gedachte.

b. Om onze smarten te verzoeten. Indien onze ziel te eniger tijd geheel bedroefd is vanwege de verdrukkingen van dezen tegenwoordigen tijd, zo laat ons gedenken, dat onze Meester dat voor ons geweest is, en de discipel is niet meer dan zijn Heere. Waarom zouden wij trachten de smart te verdrijven, als Christus haar om onzentwil heeft gezocht en er zich aan heeft onderworpen, en hierdoor niet slechts den angel er aan ontnomen heeft en haar draaglijk heeft gemaakt, maar er ook kracht in gelegd heeft, en haar nuttig heeft gemaakt (want "door de droefheid des aangezichts wordt het hart gebeterd,") ja er lieflijkheid in gelegd en ook vertroosting. Paulus was droevig, doch altijd blijde. Indien wij geheel bedroefd zijn, dan is het slechts tot den dood toe, dat zal het einde wezen van al onze smarten. Indien Christus de onze is, dan zullen als de ogen gesloten zijn, alle tranen er van afgewist wezen. V. Hij gebood Zijnen discipelen bij Hem te blijven, niet omdat Hij hun hulp behoefde, maar omdat Hij wilde dat zij Hem zouden aanschouwen en onderwijzing aannemen. Blijft hier en waakt, zei Hij. Tot de andere discipelen had Hij niets anders gezegd dan: Zit hier neer, Mark 14:32, maar tot deze drie zegt Hij: Blijft hier en waakt, alsof Hij van hen meer verwachtte dan van de overigen.

VI. Hij wendde zich tot God in het gebed, Mark 14:35, "Hij viel op de aarde en bad." Het was slechts kort tevoren, dat Hij in het gebed Zijne ogen ophief, John 17:1, maar hier, in doodsbenauwdheid zijnde, viel Hij op zijn aangezicht, zich schikkende naar zijn tegenwoordige vernedering, en ons lerende ons voor onzen God te vernederen, het betaamt ons laag te zijn, als wij in de tegenwoordigheid van den Allerhoogste komen.

1. Als mens bad Hij om afwending van Zijn lijden, dat "zo het mogelijk ware, die ure van Hem voorbijging," Mark 14:35. Laat, indien het mogelijk is, des mensen verlossing geschieden, zonder dat Ik in deze ure van korte, maar zeer scherpe beproeving kom. Wij hebben Zijn eigen woorden, Mark 14:36, Abba Vader. Het Syrisch woord, door Christus gebruikt, is hier behouden, het betekent Vader, om aan te duiden welk een nadruk onze Heere Jezus er op gelegd heeft in Zijne smarten, en Hij wil dat wij er evenzo den nadruk op zullen leggen. Het is met het oog hierop, dat Paulus dit woord behoudt, en het in den mond legt van allen, die den geest der aanneming hebben, hen wordt geleerd te roepen: Abba Vader, Romans 8:15, Galatians 4:6. Vader! alle dingen zijn U mogelijk. Zelfs hetgeen wij niet kunnen verwachten, dat voor ons gedaan zal worden, moeten wij mogelijk achten bij God, en als wij ons onderwerpen aan Zijn wil en ons verlaten op Zijne wijsheid en genade, dan moet het wezen met een gelovig erkennen van Zijne macht, en dat alle dingen Hem mogelijk zijn

2. Als middelaar heeft Hij berust in den wil Gods hieromtrent, "Doch niet wat Ik wil' maar wat Gij wilt. Ik weet dat de zaak beslist is, en niet meer veranderd kan worden. Ik moet lijden en sterven, en Ik heet het welkom.

VII. Hij wekte Zijne discipelen, die in slaap waren gevallen, terwijl Hij bad, Mark 14:37, Mark 14:38. Hij komt om naar hen te zien, daar zij niet gekomen waren om naar Hem te zien, en Hij vindt hen slapende, zo weinig waren zij bewogen door Zijne smarten, Zijne klachten en gebeden. Deze zorgeloosheid was reeds een voorteken van de zonde, waaraan zij zich daarna schuldig zullen maken door Hem te verlaten, en het werd nog verzwaard doordat Hij hen zo kort tevoren had geprezen omdat zij "bij Hem gebleven zijn in Zijne verzoekingen," hoewel zij niet zonder fouten of gebreken waren. Was Hij zo bereid om het goede in hen te zien, en waren zij zo onverschillig voor Hem? Was er hun zo weinig aan gelegen zich Hem behaaglijk te maken ? Zij hadden kort tevoren beloofd niet aan Hem geërgerd te zullen worden, hoe! en dan zo weinig acht op Hem te slaan! zich zo weinig om Hem te bekommeren! Inzonderheid aan Petrus verwijt hij deze slaperigheid, "Simon! slaapt gij? Kai suteknon, - Hoe gij, Mijn zoon? Gij, die zo vast en bepaald beloofd hebt Mij niet te zullen verloochenen, veronachtzaamt gij Mij aldus? Van u had Ik betere dingen verwacht. Kunt gij niet een uur waken?" Hij eiste niet van hem om den gehelen nacht met Hem te waken, slechts een uur. Onze flauwhartigheid en ons weinig volharden in den dienst van Christus worden nog verzwaard door het feit, dat Hij niet te veel van ons vergt, ons niet vermoeit, Isaiah 43:1, 23.. Hij legt ons geen anderen last op dan te houden wat wij hebben, totdat Hij komt, Revelation 2:24, Revelation 2:25, en zie, Hij komt haastelijk' Revelation 3:11. Gelijk Christus die Hij liefheeft kastijdt, als zij zich kwalijk gedragen, zo raadt en vertroost Hij ook, die Hij kastijdt. 1. Het was een zeer wijs en getrouw woord van raadgeving, dat Christus hier tot Zijne discipelen sprak: Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt, Mark 14:38. Het was al erg om te slapen, terwijl Christus in benauwdheid verkeerde, maar zij kwamen nog verder in verzoeking, en indien zij zich niet opmaakten om genade en kracht van God te verkrijgen door het gebed, dan zullen zij nog erger doen, en dat hebben zij ook gedaan, toen zij Hem allen verlieten en vluchtten.

2. Het was een zeer vriendelijke en tedere verontschuldiging van hen, dat Christus er bijvoegde: "de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak." "Ik weet dat de geest gewillig is, gans bereid, ijverig, gij zoudt gaarne wakker blijven, maar gij kunt niet." Dat kan als een rede beschouwd worden voor de vermaning: Waakt en bidt, want, hoewel de geest gewillig is, Ik erken het (gij hebt in oprechtheid u voorgenomen nooit aan Mij geërgerd te zullen worden) maar het vlees is zwak, en zo gij niet waakt en bidt en de middelen gebruikt om te kunnen volharden, dan zult gij desniettemin overwonnen worden. De overweging van de zwakheid van ons vlees moet ons aansporen tot gebed en tot waakzaamheid als wij in verzoeking komen.

VIII. Hij herhaalde Zijne bede aan Zijn Vader, Mark 14:39. "Wederom heengegaan zijnde, bad Hij, zeggende ton auton logon - hetzelfde woord, of dezelfde zaak, Hij sprak tot hetzelfde doel, en wederom, ten derden male. Dit leert ons, dat men altijd bidden moet, en niet vertragen, Luke 18:1. Hoewel de verhoring van ons gebed niet spoedig komt, moeten wij onze beden toch herhalen, volharden in den gebede, want het gezicht zal nog tot een bestemden tijd zijn, dan zal Hij het op het einde voortbrengen en niet liegen, Habakkuk 2:3. Toen Paulus door een engel des Satans met vuisten geslagen werd, heeft hij den Heere driemaal gebeden, zoals Christus hier, eer hij een antwoord des vredes ontving, 2 Corinthians 12:7, 2 Corinthians 12:8. Toen Christus een weinig tevoren in de ontroering Zijner ziel bad: Vader, verheerlijk Uwen naam, ontving Hij onmiddellijk antwoord door ene stem van den hemel: Ik heb hem verheerlijkt, en Ik zal hem wederom verheerlijken, maar nu moet Hij ten tweeden male en ten derden male komen, want de bezoekingen van Gods genade, in antwoord op het gebed, komen vroeg of laat, naar het welbehagen van Zijn wil, opdat wij ons afhankelijk blijven gevoelen.

IX. Hij herhaalde Zijn bezoek aan de discipelen. Zo gaf Hij een bewijs van Zijn voortdurende zorg over Zijne kerk op aarde, zelfs wanneer zij half in slaap is, en niet behoorlijk voor zichzelve bezorgd is, terwijl Hij altijd leeft om Zijn Vader in den hemel voor ons te bidden. Zie, hoe Hij, gelijk het een Middelaar betaamt, voortdurend tussenbeide heen en weer gaat. Hij kwam ten tweeden male tot Zijne discipelen, en vond hen wederom slapende, Mark 14:40. Zie, hoe de zwakheid Christus' discipelen telkens weer overvalt, in weerwil van hun voornemens en besluiten, en hen overmeestert, in weerwil van hun tegenstaan, en welk ene belemmering ons lichaam is voor onze ziel, hetgeen ons moet doen verlangen naar dien zaligen toestand, wanneer wij van dien last ontdaan zullen zijn. Deze tweede keer sprak Hij tot hen als tevoren maar zij wisten niet wat zij Hem antwoorden zouden, Zij schaamden zich over hun slaperigheid, en hadden er geen verontschuldiging voor. Of zij waren er zo door overweldigd, dat zij als mensen, die zich in een toestand tussen slapen en waken bevinden, niet wisten waar zij waren of wat zij zeiden. Maar de derde maal zei Hij hun nu voort te slapen, indien zij wilden, Mark 14:41. Slaapt nu voort en rust. Ik heb uw waken nu niet meer nodig, gij kunt slapen, zo gij wilt. "Het is genoeg " Dat woord hadden wij niet in Mattheus. "Gij zijt genoeg gewaarschuwd om wakker te blijven, en hebt de waarschuwing niet willen aannemen, en nu zult gij zien hoe weinig reden gij hebt om zo gerust te zijn," Apekei, "Ik onthef u van verderen dienst", aldus verstaan sommigen het. "Nu is de ure gekomen, waarin ik wist dat gij Mij allen zult verlaten, zo doet dan nu wat gij wilt", gelijk Hij tot Judas zei: Wat gij doet, doe dit haastelijk. "De Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen der zondaren, der overpriesters en ouderlingen, die ergsten der zondaren, omdat zij voorwenden heilig te zijn. Staat op, sluimert niet langer, laat ons den vijand tegemoet gaan, want ziet, die Mij verraadt is nabij, en Ik moet er nu niet aan denken te ontkomen." Als wij zien dat ramp en benauwdheid nabij zijn, dan moeten wij ons opwekken om er voor bereid te zijn.

Verzen 32-42

Markus 14:32-42

Christus gaat hier in tot Zijn lijden, en Hij begint met het smartelijkste van alles wat Hij te verduren had, het lijden van Zijne ziel. Wij zien Hem hier in Zijne doodsbenauwdheid, waarvan wij het treurig verhaal reeds in Mattheus gehad hebben. Deze zielsangst was de alsem en gal in Zijne ellende, en hieruit blijkt dat Hij tot gene smart of droefheid gedwongen of genoodzaakt was, maar dat Hij haar vrijwillig over zich liet komen.

I. Hij zonderde zich af om te bidden, "Zit hier neer" (zegt Hij tot Zijne discipelen) "terwijl Ik een weinig verder ga om te bidden". Hij had kort tevoren met hen gebeden, John 17:1, en nu zegt Hij hun zich terug te trekken, terwijl Hij met een persoonlijke boodschap tot den Vader gaat. Ons bidden met ons gezin zal ons niet verontschuldigen als wij het afzonderlijk gebed nalaten. Toen Jakob zijne worsteling in het gebed stond aan te vangen, "deed hij overtrekken hetgeen hij had, en bleef alleen over, en toen worstelde een man met hem," Genesis 32:23, Genesis 32:24, hoewel hij waarschijnlijk tevoren met zijn gezin had gebeden.

II. Zelfs in die afzondering nam Hij Petrus, en Jakobus en Johannes mede, Mark 14:33, drie bevoegde getuigen van dit deel Zijner vernedering, en hoewel grote geesten er niet op gesteld zijn, dat anderen iets van hun strijd bemerken, heeft Hij zich er niet voor geschaamd dat zij Hem zagen. Deze drie hadden het hoogst opgegeven van hun bekwaamheid en gewilligheid om met Hem te lijden, Petrus hier in dit hoofdstuk, Jakobus en Johannes in Mark 10:39 :en daarom laat Christus hen er bij staan en zien welk een strijd Hij had met den bloeddoop en den bitteren beker, ten einde hen er van te overtuigen, dat zij niet geweten hebben wat zij zeiden. Het is voegzaam dat zij, die het meest gerust zijn, het eerst op de proef worden gesteld, ten einde hun hun dwaasheid en zwakheid te tonen.

III. Daar was Hij aan een ontzettende gemoedsbeweging ten prooi, Mark 14:33. "Hij begon verbaasd en zeer beangst te worden", ekthambeisthai, een woord, dat niet in Mattheus gebruikt is, maar veelbetekenend is, het geeft iets te kennen als een afschuw van grote duisternis, zoals die, welke op Abraham viel, of liever iets, dat nog veel erger en schrikkelijker is. "De verschrikkingen Gods rustten zich tegen Hem, en Hij gaf zich over aan de aanschouwing er van, en dat van zeer nabij. Nooit was er ene smart gelijk aan Zijne smart in die ure, nooit heeft iemand ervaring gehad zoals Hij van eeuwigheid gehad heeft van de gunst van God, en daarom heeft nooit iemand zulk ene bewustheid der Goddelijke gunst gehad, als Hij, ja niemand kon die hebben. Toch was er niet de minste wanorde of ongeregeldheid in Zijne gemoedsbeweging, Zijne aandoeningen kwamen niet met heftigheid of onstuimigheid boven, maar onder leiding, al naar zij geroepen werden, want Hij had niet, evenals wij, een verdorven natuur, die er zich in mengde. Indien er op den bodem van water een bezinksel is, dan zal het wel helder schijnen zolang het stil en in rust is, maar als het geschud of bewogen wordt, dan wordt het troebel, zo is het met onze aandoeningen, maar zuiver water in een rein glas blijft helder, al wordt het nog zo heftig bewogen, en zo was het met Christus. Dr. Lightfoot acht het zeer waarschijnlijk, dat de duivel thans in een zichtbare gestalte voor onzen Zaligmaker verscheen, in zijn eigen gedaante en kleur, om Hem te verschrikken en te beangstigen, en Hem af te brengen van Zijne hoop op God (hetgeen hij op het oog had in zijne kwelling van Job, een type van Christus, ten einde hem God te doen vloeken en dan te sterven), en om Hem af te houden van voort te gaan met Zijne onderneming. Al wat Hem daarin zocht te hinderen, beschouwde Hij als komende van Satan, Matthew 16:23. Toen de duivel Hem verzocht had in de woestijn, wordt van hem gezegd, dat hij "van Hem week voor een tijd," Luke 4:13, zich voornemende om den aanval te herhalen, maar dan op een andere wijze. Bemerkende dat hij Hem door gene vleierijen tot zonde kon verlokken, wilde hij nu beproeven Hem door verschrikkingen er toe te brengen, om aldus Zijn voornemen te verijdelen.

IV. Hij hief een droeve klacht aan over Zijne ontroering. "Mijne ziel is geheelbedroefd." zei Hij.

1. Hij is zonde voor ons gemaakt, en daarom was Hij aldus bedroefd, Hij kende volkomen de boosaardigheid der zonde, waarvoor Hij leed, en de hoogste mate van liefde tot God hebbende, die er door beledigd was, en van liefde tot den mens, die er door geschaad en in gevaar werd gebracht, was het geen wonder dat, nu die zonden Hem ordelijk voor ogen gesteld zijn, "Zijne ziel geheel bedroefd was". Nu werd Hem arbeid gemaakt met onze zonden, en werd Hij vermoeid met onze ongerechtigheid.

2. Hij is een vloek voor ons gemaakt, de vervloekingen der wet werden overgedragen op Hem, als onzen Borg en Vertegenwoordiger, niet, zoals oorspronkelijk met ons verbonden, maar als aansprakelijk voor de daad. En toen Zijne ziel aldus geheel bedroefd was geworden, heeft Hij zich als het ware overgegeven, en zich gebogen onder den last, totdat Hij door Zijn dood genoegdoening had gedaan voor de zonde, en daardoor den vloek voor eeuwig had opgeheven. Nu heeft Hij den dood gesmaakt, gelijk van Hem gezegd is, Hebrews 2:9, hetgeen niet is een verzachtende uitdrukking, alsof Hij den dood slechts gesmaakt-of geproefd-had, neen, Hij heeft den beker met droesem en al gedronken, veeleer is het ene uitdrukking ter versterking. Hij heeft den beker niet snel en opeens geledigd, neen, Hij heeft er al de bitterheid van gesmaakt. Dat was de vrees, waarvan de apostel spreekt, Hebrews 5:7, een natuurlijke vrees voor pijn en dood, waarvoor de menselijke natuur gans natuurlijk terugschrikt. De overdenking nu van Christus' lijden in Zijne ziel en Zijne smarten voor ons moet ons dienen

a. Om onze zonden bitter te maken. Kunnen wij ooit een gunstige, of ook maar een lichte gedachte koesteren van zonde, als wij zien welk een indruk de zonde (hoewel het slechts toegerekende zonde was) op den Heere Jezus heeft gemaakt? Zal op onze ziel licht zijn, wat zo zwaar was op de Zijne? Is Christus in doodsbenauwdheid geweest om onze zonden, en zullen wij er zelven nooit in doodsbenauwdheid om zijn? Hoe behoren wij te zien op Hem, dien wij hebben geperst, dien wij hebben doorstoken, en rouwklagen en bitterlijk kermen! Het betaamt ons gans zeer bedroefd te zijn om de zonde, omdat Christus dit was, en er nooit mede te schertsen. Indien Christus aldus voor de zonde geleden heeft, zo laat ons ons wapenen met dezelfde gedachte.

b. Om onze smarten te verzoeten. Indien onze ziel te eniger tijd geheel bedroefd is vanwege de verdrukkingen van dezen tegenwoordigen tijd, zo laat ons gedenken, dat onze Meester dat voor ons geweest is, en de discipel is niet meer dan zijn Heere. Waarom zouden wij trachten de smart te verdrijven, als Christus haar om onzentwil heeft gezocht en er zich aan heeft onderworpen, en hierdoor niet slechts den angel er aan ontnomen heeft en haar draaglijk heeft gemaakt, maar er ook kracht in gelegd heeft, en haar nuttig heeft gemaakt (want "door de droefheid des aangezichts wordt het hart gebeterd,") ja er lieflijkheid in gelegd en ook vertroosting. Paulus was droevig, doch altijd blijde. Indien wij geheel bedroefd zijn, dan is het slechts tot den dood toe, dat zal het einde wezen van al onze smarten. Indien Christus de onze is, dan zullen als de ogen gesloten zijn, alle tranen er van afgewist wezen. V. Hij gebood Zijnen discipelen bij Hem te blijven, niet omdat Hij hun hulp behoefde, maar omdat Hij wilde dat zij Hem zouden aanschouwen en onderwijzing aannemen. Blijft hier en waakt, zei Hij. Tot de andere discipelen had Hij niets anders gezegd dan: Zit hier neer, Mark 14:32, maar tot deze drie zegt Hij: Blijft hier en waakt, alsof Hij van hen meer verwachtte dan van de overigen.

VI. Hij wendde zich tot God in het gebed, Mark 14:35, "Hij viel op de aarde en bad." Het was slechts kort tevoren, dat Hij in het gebed Zijne ogen ophief, John 17:1, maar hier, in doodsbenauwdheid zijnde, viel Hij op zijn aangezicht, zich schikkende naar zijn tegenwoordige vernedering, en ons lerende ons voor onzen God te vernederen, het betaamt ons laag te zijn, als wij in de tegenwoordigheid van den Allerhoogste komen.

1. Als mens bad Hij om afwending van Zijn lijden, dat "zo het mogelijk ware, die ure van Hem voorbijging," Mark 14:35. Laat, indien het mogelijk is, des mensen verlossing geschieden, zonder dat Ik in deze ure van korte, maar zeer scherpe beproeving kom. Wij hebben Zijn eigen woorden, Mark 14:36, Abba Vader. Het Syrisch woord, door Christus gebruikt, is hier behouden, het betekent Vader, om aan te duiden welk een nadruk onze Heere Jezus er op gelegd heeft in Zijne smarten, en Hij wil dat wij er evenzo den nadruk op zullen leggen. Het is met het oog hierop, dat Paulus dit woord behoudt, en het in den mond legt van allen, die den geest der aanneming hebben, hen wordt geleerd te roepen: Abba Vader, Romans 8:15, Galatians 4:6. Vader! alle dingen zijn U mogelijk. Zelfs hetgeen wij niet kunnen verwachten, dat voor ons gedaan zal worden, moeten wij mogelijk achten bij God, en als wij ons onderwerpen aan Zijn wil en ons verlaten op Zijne wijsheid en genade, dan moet het wezen met een gelovig erkennen van Zijne macht, en dat alle dingen Hem mogelijk zijn

2. Als middelaar heeft Hij berust in den wil Gods hieromtrent, "Doch niet wat Ik wil' maar wat Gij wilt. Ik weet dat de zaak beslist is, en niet meer veranderd kan worden. Ik moet lijden en sterven, en Ik heet het welkom.

VII. Hij wekte Zijne discipelen, die in slaap waren gevallen, terwijl Hij bad, Mark 14:37, Mark 14:38. Hij komt om naar hen te zien, daar zij niet gekomen waren om naar Hem te zien, en Hij vindt hen slapende, zo weinig waren zij bewogen door Zijne smarten, Zijne klachten en gebeden. Deze zorgeloosheid was reeds een voorteken van de zonde, waaraan zij zich daarna schuldig zullen maken door Hem te verlaten, en het werd nog verzwaard doordat Hij hen zo kort tevoren had geprezen omdat zij "bij Hem gebleven zijn in Zijne verzoekingen," hoewel zij niet zonder fouten of gebreken waren. Was Hij zo bereid om het goede in hen te zien, en waren zij zo onverschillig voor Hem? Was er hun zo weinig aan gelegen zich Hem behaaglijk te maken ? Zij hadden kort tevoren beloofd niet aan Hem geërgerd te zullen worden, hoe! en dan zo weinig acht op Hem te slaan! zich zo weinig om Hem te bekommeren! Inzonderheid aan Petrus verwijt hij deze slaperigheid, "Simon! slaapt gij? Kai suteknon, - Hoe gij, Mijn zoon? Gij, die zo vast en bepaald beloofd hebt Mij niet te zullen verloochenen, veronachtzaamt gij Mij aldus? Van u had Ik betere dingen verwacht. Kunt gij niet een uur waken?" Hij eiste niet van hem om den gehelen nacht met Hem te waken, slechts een uur. Onze flauwhartigheid en ons weinig volharden in den dienst van Christus worden nog verzwaard door het feit, dat Hij niet te veel van ons vergt, ons niet vermoeit, Isaiah 43:1, 23.. Hij legt ons geen anderen last op dan te houden wat wij hebben, totdat Hij komt, Revelation 2:24, Revelation 2:25, en zie, Hij komt haastelijk' Revelation 3:11. Gelijk Christus die Hij liefheeft kastijdt, als zij zich kwalijk gedragen, zo raadt en vertroost Hij ook, die Hij kastijdt. 1. Het was een zeer wijs en getrouw woord van raadgeving, dat Christus hier tot Zijne discipelen sprak: Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt, Mark 14:38. Het was al erg om te slapen, terwijl Christus in benauwdheid verkeerde, maar zij kwamen nog verder in verzoeking, en indien zij zich niet opmaakten om genade en kracht van God te verkrijgen door het gebed, dan zullen zij nog erger doen, en dat hebben zij ook gedaan, toen zij Hem allen verlieten en vluchtten.

2. Het was een zeer vriendelijke en tedere verontschuldiging van hen, dat Christus er bijvoegde: "de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak." "Ik weet dat de geest gewillig is, gans bereid, ijverig, gij zoudt gaarne wakker blijven, maar gij kunt niet." Dat kan als een rede beschouwd worden voor de vermaning: Waakt en bidt, want, hoewel de geest gewillig is, Ik erken het (gij hebt in oprechtheid u voorgenomen nooit aan Mij geërgerd te zullen worden) maar het vlees is zwak, en zo gij niet waakt en bidt en de middelen gebruikt om te kunnen volharden, dan zult gij desniettemin overwonnen worden. De overweging van de zwakheid van ons vlees moet ons aansporen tot gebed en tot waakzaamheid als wij in verzoeking komen.

VIII. Hij herhaalde Zijne bede aan Zijn Vader, Mark 14:39. "Wederom heengegaan zijnde, bad Hij, zeggende ton auton logon - hetzelfde woord, of dezelfde zaak, Hij sprak tot hetzelfde doel, en wederom, ten derden male. Dit leert ons, dat men altijd bidden moet, en niet vertragen, Luke 18:1. Hoewel de verhoring van ons gebed niet spoedig komt, moeten wij onze beden toch herhalen, volharden in den gebede, want het gezicht zal nog tot een bestemden tijd zijn, dan zal Hij het op het einde voortbrengen en niet liegen, Habakkuk 2:3. Toen Paulus door een engel des Satans met vuisten geslagen werd, heeft hij den Heere driemaal gebeden, zoals Christus hier, eer hij een antwoord des vredes ontving, 2 Corinthians 12:7, 2 Corinthians 12:8. Toen Christus een weinig tevoren in de ontroering Zijner ziel bad: Vader, verheerlijk Uwen naam, ontving Hij onmiddellijk antwoord door ene stem van den hemel: Ik heb hem verheerlijkt, en Ik zal hem wederom verheerlijken, maar nu moet Hij ten tweeden male en ten derden male komen, want de bezoekingen van Gods genade, in antwoord op het gebed, komen vroeg of laat, naar het welbehagen van Zijn wil, opdat wij ons afhankelijk blijven gevoelen.

IX. Hij herhaalde Zijn bezoek aan de discipelen. Zo gaf Hij een bewijs van Zijn voortdurende zorg over Zijne kerk op aarde, zelfs wanneer zij half in slaap is, en niet behoorlijk voor zichzelve bezorgd is, terwijl Hij altijd leeft om Zijn Vader in den hemel voor ons te bidden. Zie, hoe Hij, gelijk het een Middelaar betaamt, voortdurend tussenbeide heen en weer gaat. Hij kwam ten tweeden male tot Zijne discipelen, en vond hen wederom slapende, Mark 14:40. Zie, hoe de zwakheid Christus' discipelen telkens weer overvalt, in weerwil van hun voornemens en besluiten, en hen overmeestert, in weerwil van hun tegenstaan, en welk ene belemmering ons lichaam is voor onze ziel, hetgeen ons moet doen verlangen naar dien zaligen toestand, wanneer wij van dien last ontdaan zullen zijn. Deze tweede keer sprak Hij tot hen als tevoren maar zij wisten niet wat zij Hem antwoorden zouden, Zij schaamden zich over hun slaperigheid, en hadden er geen verontschuldiging voor. Of zij waren er zo door overweldigd, dat zij als mensen, die zich in een toestand tussen slapen en waken bevinden, niet wisten waar zij waren of wat zij zeiden. Maar de derde maal zei Hij hun nu voort te slapen, indien zij wilden, Mark 14:41. Slaapt nu voort en rust. Ik heb uw waken nu niet meer nodig, gij kunt slapen, zo gij wilt. "Het is genoeg " Dat woord hadden wij niet in Mattheus. "Gij zijt genoeg gewaarschuwd om wakker te blijven, en hebt de waarschuwing niet willen aannemen, en nu zult gij zien hoe weinig reden gij hebt om zo gerust te zijn," Apekei, "Ik onthef u van verderen dienst", aldus verstaan sommigen het. "Nu is de ure gekomen, waarin ik wist dat gij Mij allen zult verlaten, zo doet dan nu wat gij wilt", gelijk Hij tot Judas zei: Wat gij doet, doe dit haastelijk. "De Zoon des mensen wordt overgeleverd in de handen der zondaren, der overpriesters en ouderlingen, die ergsten der zondaren, omdat zij voorwenden heilig te zijn. Staat op, sluimert niet langer, laat ons den vijand tegemoet gaan, want ziet, die Mij verraadt is nabij, en Ik moet er nu niet aan denken te ontkomen." Als wij zien dat ramp en benauwdheid nabij zijn, dan moeten wij ons opwekken om er voor bereid te zijn.

Verzen 43-52

Markus 14:43-52

Wij hebben hier de gevangenneming van onzen Heere Jezus door de beambten van de overpriesters. Dit was wat Zijne vijanden reeds lang op het oog hadden, zij hadden reeds dikwijls lieden uitgezonden om Hem te grijpen, maar Hij was aan hun handen ontkomen omdat Zijne ure nog niet was gekomen, en zij zouden Hem thans evenmin hebben kunnen grijpen, indien Hij zich niet vrijwillig aan hen had overgegeven. Eerst begon Hij te lijden in Zijne ziel, maar daarna in Zijn lichaam, ten einde verzoening te doen voor de zonde, die begint in het hart, maar daarna de leden van het lichaam stelt tot "wapenen der ongerechtigheid."

I. Een bende van ruwe booswichten wordt gebruikt om onzen Heere gevangen te nemen, een grote schare met zwaarden en stokken. Er is geen boosheid zo afschuwelijk, of er zullen onder de kinderen der mensen geschikte werktuigen voor gevonden worden, die daar niet voor terugdeinzen, zo ontzettend verdorven, is het mensdom. Aan het hoofd van dit gespuis is Judas, "een van de twaalven", een van hen, die gedurende vele jaren gemeenzaam met den Heere Jezus hebben omgegaan, in Zijn naam hadden geprofeteerd en in Zijn naam duivelen hadden uitgeworpen, en Hem toch verried. Het is niets nieuws, dat een zeer schoonschijnende belijdenis in een schandelijken afval eindigt. "Hoe zijt gij gevallen, o morgenster!"

II. Mannen van geen mindere betekenis dan de overpriesters en de schriftgeleerden en de ouderlingen hadden hen gezonden en hen aan het werk gesteld, mannen, die voorgaven den Messias te verwachten en bereid te zijn Hem welkom te heten, en toch, als Hij gekomen is, en onmiskenbare bewijzen heeft geleverd dat Hij is, die komen zou, stellen zij zich tegen Hem, omdat Hij hun niet in het gevlei komt, hun pracht en aanzien niet goedkeurt of ondersteunt, niet verschijnt of optreedt als een aards vorst, maar een geestelijk koninkrijk opricht, bekering predikt en een heilige levenswijze, en der mensen gedachten en neigingen naar een andere wereld richt, zodat zij zonder Zijne geloofsbrieven aan een nauwkeurig en onpartijdig onderzoek te onderwerpen, besluiten Hem in minachting te brengen en te vernietigen.

III. Judas verried Hem met een kus, misbruik makende van de vrijheid, die Christus aan Zijne discipelen heeft toegestaan om Hem op de wang te kussen, als zij, na enigen tijd afwezig te zijn geweest, tot Hem terugkeerden. Hij noemde Hem: Rabbi, Rabbi! en kuste hem, alsof hij thans eerbiediger jegens Hem was dan ooit tevoren. Het is genoeg om iemand voor altijd er een afkeer van te doen opvatten om Rabbi, Rabbi genoemd te worden, Matthew 23:7, daar het met deze plichtpleging was, dat Christus werd verraden. Hij zei hun: Grijpt hem en leidt hem zeker heen. Sommigen denken dat hij dit ironisch zei, wetende dat zij Hem niet konden grijpen zo Hij het niet wilde, dat deze Simson hun banden als gezengde vlasdraden kon verbreken, en hun kon ontkomen, en zo zou hij het geld, en Christus de eer hebben, terwijl er geen leed geschied was, en ik zou ook geneigd zijn dit te denken, maar Satan in hem gevaren zijnde is de boosaardigste bedoeling niet te slecht om haar in hem te veronderstellen. Daarenboven, hij had zijn Meester dikwijls horen zeggen, dat Hij, verraden zijnde, gekruisigd zou worden, en hij had geen reden om er anders over te denken.

IV. Zij grepen Hem en maakten Hem tot hun gevangene, Mark 14:46. Zij sloegen hun handen aan Hem, ruwe gewelddadige handen, en grepen Hem, waarschijnlijk triomferende wijl zij nu gedaan hadden wat zo dikwijls tevergeefs beproefd was geworden. V. Petrus sloeg om zich heen om zijn Meester te verdedigen en wondde een der aanranders, daar hij zich voor het ogenblik nog de belofte herinnerde om zijn leven te wagen voor zijn Meester. Hij was een dergenen die daarbij stonden, een dergenen, die met Hem waren (zoals de betekenis is van het woord) een van de drie discipelen, die met Hem in den hof waren. Hij trok het zwaard, en bedoelde waarschijnlijk het hoofd af te slaan maar den slag missende, hieuw hij slechts het oor af van een dienstknecht des hogepriesters, Mark 14:47. Het is gemakkelijker voor Christus te strijden dan voor Hem te sterven, maar de goede krijgsknechten van Christus overwinnen niet door anderen het leven te benemen, maar door hun eigen leven te geven. Revelation 12:11.

VI. Christus spreekt met hen, die Hem hadden gegrepen, en toont hun het ongerijmde van hun handelwijze.

1. Dat zij tegen Hem zijn uitgegaan als tegen een moordenaar, terwijl Hij toch generlei misdaad begaan had, Hij was dagelijks bij hen in den tempel, lerende, als Hij nu boze bedoelingen had, dan zou dit daar op den een of anderen tijd ontdekt zijn, ja, de beambten der overpriesters, die tot den tempeldienst behoorden, hebben zeer waarschijnlijk Zijne leerredenen aldaar gehoord (Ik was bij u in den tempel), had Hij hun dan geen voortreffelijke leerstellingen gepredikt? Zijne vijanden zelven rechters zijnde, konden het getuigen. Waren niet "al de redenen Zijns monds in gerechtigheid"? Was er "iets verdraaids of verkeerds" in? Proverbs 8:8. Aan Zijne vruchten werd Hij gekend als een goede boom, waarom zijn zij dan tegen Hem uitgegaan als tegen een moordenaar?

2. Dat zij aldus in het geheim kwamen om Hem te grijpen, terwijl Hij noch beschaamd noch bevreesd was om openlijk in den tempel te verschijnen. Hij was niet een van degenen, die kwaad doen en het licht haten, John 3:20. Indien hun meesters Hem iets te zeggen hadden, zij konden Hem dagelijks vinden in den tempel, waar Hij op al hun vragen en beschuldigingen bereid was te antwoorden, en daar konden zij dan naar welgevallen met Hem handelen, want de priesters bewaarden den tempel, en hadden de tempelwacht onder hun bevelen, maar Hem aldus te middernacht in de plaats Zijner afzondering te overvallen was even laaghartig als lafhartig. Het was ene handelwijze zoals die van David's vijand, die in de achterlage der hoeven zit, om den onschuldige in verborgen plaatsen te doden, Psalms 10:8. Maar dat was niet alles. Zij kwamen met zwaarden en stokken, alsof Hij de wapenen had opgevat tegen de regering, en dus de burgerij tegen Hem gewapend moest worden om Hem ten onder te brengen. Die wapenen waren onnodig, maar zij maakten dien ophef, dat vertoon,

a. om zich te beveiligen tegen de woede van sommigen, zij kwamen gewapend, omdat zij het volk vreesden, maar aldus waren zij vervaard waar gene vervaardheid was, Psalms 53:6.

b. Om Hem bloot te stellen aan de woede van anderen. Door met zwaarden en stokken te komen om Hem te grijpen, stelden zij Hem aan het volk voor (want het volk wordt zeer licht onder dien indruk gebracht) als een gevaarlijk oproerig man, en poogden zij aldus hen tegen Hem op te zetten, en hen te doen roepen: Kruis hem! kruis hem! daar zij op geen andere wijze hun doel kunnen bereiken.

VII. Hij berustte in die onwaardige smadelijke bejegening, daar zij in overeenstemming was met de Oud Testamentische voorzeggingen van den Messias. Ik word hard behandeld, maar Ik onderwerp Mij er aan, opdat de Schriften vervuld worden, Mark 14:49. 1. Zie welk een eerbied Christus heeft gehad voor de Schriften, Hij wilde liever alles verdragen, dan dat een titel of jota van het Woord Gods ter aarde zou vallen, en gelijk Hij er het oog op heeft gehad in Zijn lijden, zo heeft Hij ook het oog er op in Zijne heerlijkheid, immers wat doet Christus in het bestuur der wereld anders dan de Schriften vervullen?

2. Zie welk gebruik wij behoren te maken van het Oude Testament, wij moeten er Christus zoeken als den waren schat, die in dien akker is verborgen. Gelijk de geschiedenis van het Nieuwe Testament de profetieën verklaart van het Oude, zo helderen de profetieën van het Oude Testament de geschiedenis van het Nieuwe op.

VIII. Hierop hebben al de discipelen van Christus Hem verlaten, Mark 14:50. Zij, Hem verlatende, zijn allen gevloden. Zij waren vol vertrouwen geweest, dat zij bij Hem zouden blijven, maar zelfs Godvruchtige mensen weten niet wat zij zullen doen, voordat zij op de proef gesteld zijn. Indien het zulk een vertroosting voor Hem was, gelijk Hij nog kort tevoren had te kennen gegeven, dat zij "steeds met Hem zijn gebleven" in Zijn kleinere beproevingen, Luke 22:28, dan kunnen wij ons wel voorstellen welk een smart het voor Hem was, dat zij Hem nu in Zijn grootste beproevingen verlieten, toen zij Hem van enigen dienst hadden kunnen zijn-toen Hij mishandeld werd door Hem te beschermen, en toen Hij beschuldigd werd door voor Hem te getuigen. Laat hen, die voor Christus lijden, het niet vreemd achten, als zij aldus verlaten worden, als de gehele kudde het gewonde hert schuwt. Zij zijn niet beter dan hun Meester en kunnen niet verwachten beter behandeld te worden door hun vijanden of door hun vrienden. Toen Paulus in gevaar was, is iemand bij hem geweest, maar hebben allen hem verlaten, 2 Timothy 4:16.

IX. Het gerucht en geraas bracht de buurt in beweging, zodat sommigen in gevaar gebracht werden, Mark 14:51, Mark 14:52. Dit deel van het verhaal vinden wij bij geen der andere evangelisten. Het is een bericht omtrent zeker jongeling, die, naar het schijnt, geen discipel van Christus was, en evenmin, gelijk sommigen gedacht hebben, een dienstknecht van het huis, waarin Christus het pascha had gegeten, en die Hem volgde om te zien wat er met Hem gebeuren zou, evenals de zonen der profeten, toen zij verstonden dat Elia opgenomen zou worden, tegenover stonden van verre, 2 Kings 2:7, maar een jongeling, die daar dicht bij woonde, wellicht in het huis, waartoe de hof behoorde. Merk op, hem betreffende:

1. Hoe hij uit zijn bed opgeschrikt werd om een aanschouwer te zijn van Christus' lijden. Zulk ene menigte, aldus gewapend en in het holle van den nacht met zoveel woestheid aankomende in zulk een stil en rustig dorp, moest wel een grote opschudding teweegbrengen. Dit verschrikte dezen jongeling, die wellicht dacht dat er een oproer was ontstaan in de stad, een oproer onder het volk, en hij had de nieuwsgierigheid om te gaan zien wat er voorviel, en zoveel haast had hij om inlichtingen in te winnen, dat hij den tijd niet had om zich te kleden, maar slechts een laken, een lijnwaad, omsloeg, alsof hij als een wandelend spook wilde verschijnen met graf klederen aan, om hen te verschrikken, die hem verschrikt hadden, en zo liep hij in het dicht van het gedrang en vroeg: Wat is er te doen? Toen het hem gezegd was, wilde hij nu wel den afloop er van zien, daar hij ongetwijfeld veel van dezen Jezus gehoord had en van den roep, die van Hem uitging, en zo bleef hij Hem volgen, begerig zijnde te horen wat Hij zeggen zou, en te zien wat Hij zou doen. Sommigen denken dat het feit, dat hij niets anders dan dit lijnwaad om het naakte lichaam had, aanduidt dat hij een dier Joden was, die groter vroomheid beleden dan anderen, ten teken waarvan zij strenger waren in het zich ontzeggen van gerieflijkheden voor het lichaam. Zij gebruikten geen andere klederen dan een linnen kleed, dat wel aan de eisen der ingetogenheid beantwoordde, maar dun en koud was. Ik geloof echter niet dat dit zijn gewone kleding is geweest.

2. Zie, hoe verschrikt hij weer naar zijn bed vluchtte, toen hij in gevaar was om in Christus' lijden te moeten delen. Zijn eigen discipelen waren van Hem weggevlucht, maar deze jongeling had geen zorg over Hem, en hij dacht dat hij Hem wel veilig kon vergezellen, inzonderheid daar hij, wel verre van gewapend te zijn, niet gekleed was, maar de jongelingen, de Romeinse soldaten, die ter hulp waren geroepen, grepen hem, want alles was vis wat in hun net kwam. Wellicht waren zij nu boos op zich zelven omdat zij de discipelen hadden laten ontkomen, en daar dezen nu buiten hun bereik waren, besloten zij den eersten den besten te grijpen, dien zij in handen konden krijgen, hoewel deze jongeling wellicht tot de striktste sekten der Joden behoorde, hadden de Romeinen toch geen bezwaar om hem bij deze gelegenheid te mishandelen. Zich in gevaar ziende, verliet hij het lijnwaad, waarmee zij hem hadden aangegrepen, en is naakt van hen gevloden. Dit voorval wordt vermeld om aan te tonen welk een barbaarse troep het was, dien zij hadden afgezonden om Christus gevangen te nemen, en hoe ternauwernood de discipelen er aan ontkomen waren om in hun handen te vallen, niets heeft hen daarvoor ook kunnen bewaren dan huns Meesters zorg over hen, Indien gij dan Mij zoekt, zo laat dezen heengaan, John 18:8. Het duidt ook aan dat er geen trouw of standvastigheid is in hen, die door blote nieuwsgierigheid en niet door geloof en geweten gedrongen worden om Christus te volgen.

Verzen 43-52

Markus 14:43-52

Wij hebben hier de gevangenneming van onzen Heere Jezus door de beambten van de overpriesters. Dit was wat Zijne vijanden reeds lang op het oog hadden, zij hadden reeds dikwijls lieden uitgezonden om Hem te grijpen, maar Hij was aan hun handen ontkomen omdat Zijne ure nog niet was gekomen, en zij zouden Hem thans evenmin hebben kunnen grijpen, indien Hij zich niet vrijwillig aan hen had overgegeven. Eerst begon Hij te lijden in Zijne ziel, maar daarna in Zijn lichaam, ten einde verzoening te doen voor de zonde, die begint in het hart, maar daarna de leden van het lichaam stelt tot "wapenen der ongerechtigheid."

I. Een bende van ruwe booswichten wordt gebruikt om onzen Heere gevangen te nemen, een grote schare met zwaarden en stokken. Er is geen boosheid zo afschuwelijk, of er zullen onder de kinderen der mensen geschikte werktuigen voor gevonden worden, die daar niet voor terugdeinzen, zo ontzettend verdorven, is het mensdom. Aan het hoofd van dit gespuis is Judas, "een van de twaalven", een van hen, die gedurende vele jaren gemeenzaam met den Heere Jezus hebben omgegaan, in Zijn naam hadden geprofeteerd en in Zijn naam duivelen hadden uitgeworpen, en Hem toch verried. Het is niets nieuws, dat een zeer schoonschijnende belijdenis in een schandelijken afval eindigt. "Hoe zijt gij gevallen, o morgenster!"

II. Mannen van geen mindere betekenis dan de overpriesters en de schriftgeleerden en de ouderlingen hadden hen gezonden en hen aan het werk gesteld, mannen, die voorgaven den Messias te verwachten en bereid te zijn Hem welkom te heten, en toch, als Hij gekomen is, en onmiskenbare bewijzen heeft geleverd dat Hij is, die komen zou, stellen zij zich tegen Hem, omdat Hij hun niet in het gevlei komt, hun pracht en aanzien niet goedkeurt of ondersteunt, niet verschijnt of optreedt als een aards vorst, maar een geestelijk koninkrijk opricht, bekering predikt en een heilige levenswijze, en der mensen gedachten en neigingen naar een andere wereld richt, zodat zij zonder Zijne geloofsbrieven aan een nauwkeurig en onpartijdig onderzoek te onderwerpen, besluiten Hem in minachting te brengen en te vernietigen.

III. Judas verried Hem met een kus, misbruik makende van de vrijheid, die Christus aan Zijne discipelen heeft toegestaan om Hem op de wang te kussen, als zij, na enigen tijd afwezig te zijn geweest, tot Hem terugkeerden. Hij noemde Hem: Rabbi, Rabbi! en kuste hem, alsof hij thans eerbiediger jegens Hem was dan ooit tevoren. Het is genoeg om iemand voor altijd er een afkeer van te doen opvatten om Rabbi, Rabbi genoemd te worden, Matthew 23:7, daar het met deze plichtpleging was, dat Christus werd verraden. Hij zei hun: Grijpt hem en leidt hem zeker heen. Sommigen denken dat hij dit ironisch zei, wetende dat zij Hem niet konden grijpen zo Hij het niet wilde, dat deze Simson hun banden als gezengde vlasdraden kon verbreken, en hun kon ontkomen, en zo zou hij het geld, en Christus de eer hebben, terwijl er geen leed geschied was, en ik zou ook geneigd zijn dit te denken, maar Satan in hem gevaren zijnde is de boosaardigste bedoeling niet te slecht om haar in hem te veronderstellen. Daarenboven, hij had zijn Meester dikwijls horen zeggen, dat Hij, verraden zijnde, gekruisigd zou worden, en hij had geen reden om er anders over te denken.

IV. Zij grepen Hem en maakten Hem tot hun gevangene, Mark 14:46. Zij sloegen hun handen aan Hem, ruwe gewelddadige handen, en grepen Hem, waarschijnlijk triomferende wijl zij nu gedaan hadden wat zo dikwijls tevergeefs beproefd was geworden. V. Petrus sloeg om zich heen om zijn Meester te verdedigen en wondde een der aanranders, daar hij zich voor het ogenblik nog de belofte herinnerde om zijn leven te wagen voor zijn Meester. Hij was een dergenen die daarbij stonden, een dergenen, die met Hem waren (zoals de betekenis is van het woord) een van de drie discipelen, die met Hem in den hof waren. Hij trok het zwaard, en bedoelde waarschijnlijk het hoofd af te slaan maar den slag missende, hieuw hij slechts het oor af van een dienstknecht des hogepriesters, Mark 14:47. Het is gemakkelijker voor Christus te strijden dan voor Hem te sterven, maar de goede krijgsknechten van Christus overwinnen niet door anderen het leven te benemen, maar door hun eigen leven te geven. Revelation 12:11.

VI. Christus spreekt met hen, die Hem hadden gegrepen, en toont hun het ongerijmde van hun handelwijze.

1. Dat zij tegen Hem zijn uitgegaan als tegen een moordenaar, terwijl Hij toch generlei misdaad begaan had, Hij was dagelijks bij hen in den tempel, lerende, als Hij nu boze bedoelingen had, dan zou dit daar op den een of anderen tijd ontdekt zijn, ja, de beambten der overpriesters, die tot den tempeldienst behoorden, hebben zeer waarschijnlijk Zijne leerredenen aldaar gehoord (Ik was bij u in den tempel), had Hij hun dan geen voortreffelijke leerstellingen gepredikt? Zijne vijanden zelven rechters zijnde, konden het getuigen. Waren niet "al de redenen Zijns monds in gerechtigheid"? Was er "iets verdraaids of verkeerds" in? Proverbs 8:8. Aan Zijne vruchten werd Hij gekend als een goede boom, waarom zijn zij dan tegen Hem uitgegaan als tegen een moordenaar?

2. Dat zij aldus in het geheim kwamen om Hem te grijpen, terwijl Hij noch beschaamd noch bevreesd was om openlijk in den tempel te verschijnen. Hij was niet een van degenen, die kwaad doen en het licht haten, John 3:20. Indien hun meesters Hem iets te zeggen hadden, zij konden Hem dagelijks vinden in den tempel, waar Hij op al hun vragen en beschuldigingen bereid was te antwoorden, en daar konden zij dan naar welgevallen met Hem handelen, want de priesters bewaarden den tempel, en hadden de tempelwacht onder hun bevelen, maar Hem aldus te middernacht in de plaats Zijner afzondering te overvallen was even laaghartig als lafhartig. Het was ene handelwijze zoals die van David's vijand, die in de achterlage der hoeven zit, om den onschuldige in verborgen plaatsen te doden, Psalms 10:8. Maar dat was niet alles. Zij kwamen met zwaarden en stokken, alsof Hij de wapenen had opgevat tegen de regering, en dus de burgerij tegen Hem gewapend moest worden om Hem ten onder te brengen. Die wapenen waren onnodig, maar zij maakten dien ophef, dat vertoon,

a. om zich te beveiligen tegen de woede van sommigen, zij kwamen gewapend, omdat zij het volk vreesden, maar aldus waren zij vervaard waar gene vervaardheid was, Psalms 53:6.

b. Om Hem bloot te stellen aan de woede van anderen. Door met zwaarden en stokken te komen om Hem te grijpen, stelden zij Hem aan het volk voor (want het volk wordt zeer licht onder dien indruk gebracht) als een gevaarlijk oproerig man, en poogden zij aldus hen tegen Hem op te zetten, en hen te doen roepen: Kruis hem! kruis hem! daar zij op geen andere wijze hun doel kunnen bereiken.

VII. Hij berustte in die onwaardige smadelijke bejegening, daar zij in overeenstemming was met de Oud Testamentische voorzeggingen van den Messias. Ik word hard behandeld, maar Ik onderwerp Mij er aan, opdat de Schriften vervuld worden, Mark 14:49. 1. Zie welk een eerbied Christus heeft gehad voor de Schriften, Hij wilde liever alles verdragen, dan dat een titel of jota van het Woord Gods ter aarde zou vallen, en gelijk Hij er het oog op heeft gehad in Zijn lijden, zo heeft Hij ook het oog er op in Zijne heerlijkheid, immers wat doet Christus in het bestuur der wereld anders dan de Schriften vervullen?

2. Zie welk gebruik wij behoren te maken van het Oude Testament, wij moeten er Christus zoeken als den waren schat, die in dien akker is verborgen. Gelijk de geschiedenis van het Nieuwe Testament de profetieën verklaart van het Oude, zo helderen de profetieën van het Oude Testament de geschiedenis van het Nieuwe op.

VIII. Hierop hebben al de discipelen van Christus Hem verlaten, Mark 14:50. Zij, Hem verlatende, zijn allen gevloden. Zij waren vol vertrouwen geweest, dat zij bij Hem zouden blijven, maar zelfs Godvruchtige mensen weten niet wat zij zullen doen, voordat zij op de proef gesteld zijn. Indien het zulk een vertroosting voor Hem was, gelijk Hij nog kort tevoren had te kennen gegeven, dat zij "steeds met Hem zijn gebleven" in Zijn kleinere beproevingen, Luke 22:28, dan kunnen wij ons wel voorstellen welk een smart het voor Hem was, dat zij Hem nu in Zijn grootste beproevingen verlieten, toen zij Hem van enigen dienst hadden kunnen zijn-toen Hij mishandeld werd door Hem te beschermen, en toen Hij beschuldigd werd door voor Hem te getuigen. Laat hen, die voor Christus lijden, het niet vreemd achten, als zij aldus verlaten worden, als de gehele kudde het gewonde hert schuwt. Zij zijn niet beter dan hun Meester en kunnen niet verwachten beter behandeld te worden door hun vijanden of door hun vrienden. Toen Paulus in gevaar was, is iemand bij hem geweest, maar hebben allen hem verlaten, 2 Timothy 4:16.

IX. Het gerucht en geraas bracht de buurt in beweging, zodat sommigen in gevaar gebracht werden, Mark 14:51, Mark 14:52. Dit deel van het verhaal vinden wij bij geen der andere evangelisten. Het is een bericht omtrent zeker jongeling, die, naar het schijnt, geen discipel van Christus was, en evenmin, gelijk sommigen gedacht hebben, een dienstknecht van het huis, waarin Christus het pascha had gegeten, en die Hem volgde om te zien wat er met Hem gebeuren zou, evenals de zonen der profeten, toen zij verstonden dat Elia opgenomen zou worden, tegenover stonden van verre, 2 Kings 2:7, maar een jongeling, die daar dicht bij woonde, wellicht in het huis, waartoe de hof behoorde. Merk op, hem betreffende:

1. Hoe hij uit zijn bed opgeschrikt werd om een aanschouwer te zijn van Christus' lijden. Zulk ene menigte, aldus gewapend en in het holle van den nacht met zoveel woestheid aankomende in zulk een stil en rustig dorp, moest wel een grote opschudding teweegbrengen. Dit verschrikte dezen jongeling, die wellicht dacht dat er een oproer was ontstaan in de stad, een oproer onder het volk, en hij had de nieuwsgierigheid om te gaan zien wat er voorviel, en zoveel haast had hij om inlichtingen in te winnen, dat hij den tijd niet had om zich te kleden, maar slechts een laken, een lijnwaad, omsloeg, alsof hij als een wandelend spook wilde verschijnen met graf klederen aan, om hen te verschrikken, die hem verschrikt hadden, en zo liep hij in het dicht van het gedrang en vroeg: Wat is er te doen? Toen het hem gezegd was, wilde hij nu wel den afloop er van zien, daar hij ongetwijfeld veel van dezen Jezus gehoord had en van den roep, die van Hem uitging, en zo bleef hij Hem volgen, begerig zijnde te horen wat Hij zeggen zou, en te zien wat Hij zou doen. Sommigen denken dat het feit, dat hij niets anders dan dit lijnwaad om het naakte lichaam had, aanduidt dat hij een dier Joden was, die groter vroomheid beleden dan anderen, ten teken waarvan zij strenger waren in het zich ontzeggen van gerieflijkheden voor het lichaam. Zij gebruikten geen andere klederen dan een linnen kleed, dat wel aan de eisen der ingetogenheid beantwoordde, maar dun en koud was. Ik geloof echter niet dat dit zijn gewone kleding is geweest.

2. Zie, hoe verschrikt hij weer naar zijn bed vluchtte, toen hij in gevaar was om in Christus' lijden te moeten delen. Zijn eigen discipelen waren van Hem weggevlucht, maar deze jongeling had geen zorg over Hem, en hij dacht dat hij Hem wel veilig kon vergezellen, inzonderheid daar hij, wel verre van gewapend te zijn, niet gekleed was, maar de jongelingen, de Romeinse soldaten, die ter hulp waren geroepen, grepen hem, want alles was vis wat in hun net kwam. Wellicht waren zij nu boos op zich zelven omdat zij de discipelen hadden laten ontkomen, en daar dezen nu buiten hun bereik waren, besloten zij den eersten den besten te grijpen, dien zij in handen konden krijgen, hoewel deze jongeling wellicht tot de striktste sekten der Joden behoorde, hadden de Romeinen toch geen bezwaar om hem bij deze gelegenheid te mishandelen. Zich in gevaar ziende, verliet hij het lijnwaad, waarmee zij hem hadden aangegrepen, en is naakt van hen gevloden. Dit voorval wordt vermeld om aan te tonen welk een barbaarse troep het was, dien zij hadden afgezonden om Christus gevangen te nemen, en hoe ternauwernood de discipelen er aan ontkomen waren om in hun handen te vallen, niets heeft hen daarvoor ook kunnen bewaren dan huns Meesters zorg over hen, Indien gij dan Mij zoekt, zo laat dezen heengaan, John 18:8. Het duidt ook aan dat er geen trouw of standvastigheid is in hen, die door blote nieuwsgierigheid en niet door geloof en geweten gedrongen worden om Christus te volgen.

Verzen 53-65

Markus 14:53-65

Wij zien hier hoe Christus aangeklaagd, verhoord, schuldig bevonden en ter dood veroordeeld werd door het kerkelijk gerechtshof, het grote sanhedrin, waarvan de hogepriester president was, of rechter, dezelfde Kajafas, die onlangs geoordeeld had dat het nut was Hem, schuldig of niet schuldig, ter dood te brengen, John 11:50, en die dus met recht gewraakt had kunnen worden als te zijn partijdig.

I. Christus wordt voortgejaagd naar Zijn huis, dat zijn "zaal" of paleis, genoemd wordt, zo prachtig en statig was zijne levenswijze, En daar, hoewel het nu in het holle van den nacht was, vergaderden al de overpriesters en de ouderlingen en de schriftgeleerden, die in het geheim waren, gereed om hun prooi te ontvangen, zo verzekerd waren zij van Zijne komst.

II. Petrus volgde Hem van verre, tot zulk een graad van laaghartigheid was zijn zo-even betoonde moed reeds gedaald, Mark 14:54. Maar toen hij aan het paleis van den hogepriester was gekomen, kroop hij lafhartig weg en ging zitten bij de dienaren, ten einde niet verdacht te worden tot Christus te behoren. De haard des hogepriesters was niet de geschikte plaats, en zijne dienaren geen voegzaam gezelschap voor Petrus, maar dit was zijn inkomen in de verzoeking.

III. Grote ijver werd aan den dag gelegd om "voor geld of goede woorden" valse getuigen tegen Christus te verkrijgen. Zij hadden Hem gegrepen als een boosdoener, en nu zij Hem in hun macht hebben, weten zij geen aanklacht tegen Hem in te brengen, Hem geen misdaad ten laste te leggen, maar zij zochten getuigenis tegen Hem, legden aan sommigen strikvragen voor, boden steekpenningen aan anderen, zo zij Hem wilden beschuldigen, en trachten nog anderen te intimideren, als zij het niet wilden, Mark 14:55, Mark 14:56. De overpriesters en ouderlingen waren er door de wet mede belast om valse getuigen te vervolgen en te straffen, Deuteronomy 19:16, Deuteronomy 19:17, maar nu gaan dezen voor in ene misdaad, die de strekking heeft alle gerechtigheid omver te werpen. Het is de tijd om te roepen "Help, o Heere!" als de regeerders des land de beroerders des lands zijn, en die geroepen zijn om vrede en rechtmatigheid te handhaven, beide vrede en rechtmatigheid verderven.

IV. Eindelijk werd Hij beschuldigd van woorden, die Hij enige jaren geleden gesproken heeft, en die, zoals zij nu voorgesteld werden, den tempel schenen te bedreigen, waarvan zij nu slechts een afgod hadden gemaakt, Mark 14:57, Mark 14:58, maar de getuigen waren niet eenstemmig, Mark 14:59, want de een zwoer, dat Hij gezegd had: Ik kan den tempel Gods afbreken, en in drie dagen dezelve opbouwen (zo is het in Mattheus), de ander zwoer, dat Hij gezegd had: Ik zal dezen tempel, die met handen gemaakt is, afbreken, en in drie dagen een anderen, zonder handen gemaakt, opbouwen. Nu is er tussen deze getuigenissen een groot verschil, oude isê n h marturia, hun getuigenis was niet voldoende, om een hoofdmisdaad vast te stellen- aldus het gevoelen van Dr. Hammond, -zij beschuldigden hem niet van iets, waarop een doodvonnis stond, al wilde men ook de gestrengste uitlegging aan de wet geven.

V. Hij werd door hen aangespoord om Zijn eigen beschuldiger te zijn, Mark 14:60. In drift gerakende, stond de hogepriester op, en zei: Antwoordt gij niets? Dit zei hij onder schijn van gerechtigheid en billijkheid, maar in werkelijkheid met de bedoeling Hem te verschrikken, opdat zij Hem beschuldigen mochten, Luke 11:53, Luke 11:54, Luke 20:20. Wij kunnen ons voorstellen met welk een gebaar van hoogheid en minachting deze trotse hogepriester aan onzen Heere Jezus deze vraag deed. "Welaan, gevangene, gij hoort wat tegen u getuigd wordt, wat hebt gij er tegen in te brengen?" Daarbij deed het hem genoegen, dat Hij nu scheen te zwijgen, die zo dikwijls hen tot zwijgen had gebracht, die met Hem zochten te twisten. Maar Christus antwoordde nog niet, teneinde ons een voorbeeld te geven:

1. Van geduld onder laster en valse beschuldigingen, als wij "gescholden worden niet weer te schelden," 1 Peter 2:23. En

2. Van voorzichtigheid, als een mens schuldig verklaard wordt om een woord, Isaiah 29:21, en men uit onze verdediging onze misdaad zoekt te bewijzen. Wl is het een boze tijd, als de voorzichtigen zwijgen, om (het erge niet erger te maken) en hun zaak overgeven aan Hem, die rechtvaardig oordeelt. Maar:

VI. Toen Hem gevraagd werd, of Hij de Christus was, beleed Hij en ontkende niet dat Hij het was, Mark 14:61, Mark 14:62. Hij vroeg: Zijt gij de Zoon des Gezegenden? dat is de Zoon van God? want gelijk Dr. Hammond opmerkt, als de Joden den naam Gods noemden, voegden zij er gewoonlijk bij: "de eeuwig Gezegende", vandaar dat "de Gezegende" de titel is van God, een bijzondere titel, en toegepast op Christus, Romans 9:5. En als bewijs dat Hij de Zoon van God is, roept Hij hen op bij Zijne wederkomst: Gijlieden zult den Zoon des mensen zien zitten ter rechterhand der kracht Gods, dien Zoon des mensen, die nu zo geringen verachtelijk schijnt, dien gij ziet en vertreedt, Isaiah 53:2, Isaiah 53:3, zult gij weldra zien en voor Hem sidderen." Nu zou men zo denken, dat een woord als dit, dat onze Heere Jezus gesproken schijnt te hebben met ene verhevenheid en majesteit, niet strokende met Zijn tegenwoordig voorkomen (want door de zwaarste wolk Zijner vernedering drongen nog enige stralen Zijner heerlijkheid door) het hof opgeschrikt moest hebben, en tenminste in de mening van sommigen tot een opschorten van het oordeel geleid moest hebben, en dat zij dus de beraadslagingen zouden schorsen, tot nadere overlegging. Toen Paulus voor de rechtbank handelde van het toekomend oordeel, sidderde de rechter, en heeft hij het verhoor verdaagd, Acts 24:25. Maar deze overpriesters waren zo ontzettend verblind door woede en boosaardigheid, dat zij als een paard, dat zich in het krijgsgewoel stort, de vrees belachen, en niet ontsteld zijn, en niet geloven dat het het geluid is der bazuin, Job 39:25, Job 39:27, zie ook Job 15:25, Job 15:27.

VII. Toen Hij deze belijdenis had afgelegd, verklaarde de hogepriester hem schuldig aan Godslastering, Mark 14:63. Hij scheurde zijne klederen-chitoonas hantou. Sommigen denken dat het zijn priesterlijk gewaad was, dat hij, tot meerdere plechtigheid, bij deze gelegenheid had aangedaan, hoewel het in den nacht was. Gelijk hij tevoren in zijne vijandschap tegen Christus gezegd heeft wat hij niet wist, John 11:51, John 11:52, zo heeft hij nu gedaan wat hij niet wist. Indien aan het scheuren van Sauls mantel de betekenis gegeven werd, dat het koninkrijk van hem gescheurd zou worden, 1 Samuel 15:27, 1 Samuel 15:28, nog wel meer had het scheuren van Kajafas' klederen de betekenis, dat het priesterschap van hem genomen zou worden, gelijk het scheuren van den voorhang bij den dood van Christus de betekenis had, dat nu alles open en bloot gelegd werd. Christus' klederen werden, zelfs toen Hij gekruisigd werd, heel gelaten, en niet gescheurd, want nu het Levitische priesterschap in stukken gescheurd en weggedaan werd, "heeft deze, omdat Hij in der eeuwigheid blijft, een onvergankelijk priesterschap." VIII. Zij stemden toe dat Hij een Godslasteraar was, en als zodanig des doods schuldig, Mark 14:64. De vraag scheen naar behoren gesteld te zijn: Wat dunkt ulieden? Maar in werkelijkheid was het reeds een uitgesproken oordeel, want de hogepriester had gezegd: Gij hebt de Godslastering gehoord. Hij sprak het eerst zijne mening uit, hij, die als voorzitter van het hof, het laatst had behoren te stemmen. Zo hebben zij dan allen Hem veroordeeld des doods schuldig te zijn: de vrienden, die Hij in het sanhedrin had, waren niet verschenen, waarschijnlijk hadden zij gene oproeping ontvangen om tegenwoordig te zijn.

IX. Zij begonnen Hem nu te mishandelen, en gelijk de Filistijnen met Simson een wreed vermaak met Hem te bedrijven, Mark 14:65. Het schijnt dat sommigen van de priesters zelven, die Hem hadden veroordeeld, zozeer de waardigheid, zowel als de plichten, aan hun ambt verbonden, vergaten, alsmede den ernst, die hun betaamde, dat zij hun dienaren hielpen in het bespotten van een veroordeelden gevangene. Hierin vonden zij tijdverdrijf en vermaak, in afwachting van den morgen, wanneer zij aan hun schandelijk bedrijf de kroon zouden opzetten. Van dezen "nacht der onderhoudingen" (zoals de paasnacht genoemd werd) maakten zij een nacht van goddeloze vrolijkheid. Als zij het nu niet beneden zich hebben geacht om Christus te honen, zullen wij dan iets beneden ons achten, waarmee wij Hem kunnen eren?

Verzen 53-65

Markus 14:53-65

Wij zien hier hoe Christus aangeklaagd, verhoord, schuldig bevonden en ter dood veroordeeld werd door het kerkelijk gerechtshof, het grote sanhedrin, waarvan de hogepriester president was, of rechter, dezelfde Kajafas, die onlangs geoordeeld had dat het nut was Hem, schuldig of niet schuldig, ter dood te brengen, John 11:50, en die dus met recht gewraakt had kunnen worden als te zijn partijdig.

I. Christus wordt voortgejaagd naar Zijn huis, dat zijn "zaal" of paleis, genoemd wordt, zo prachtig en statig was zijne levenswijze, En daar, hoewel het nu in het holle van den nacht was, vergaderden al de overpriesters en de ouderlingen en de schriftgeleerden, die in het geheim waren, gereed om hun prooi te ontvangen, zo verzekerd waren zij van Zijne komst.

II. Petrus volgde Hem van verre, tot zulk een graad van laaghartigheid was zijn zo-even betoonde moed reeds gedaald, Mark 14:54. Maar toen hij aan het paleis van den hogepriester was gekomen, kroop hij lafhartig weg en ging zitten bij de dienaren, ten einde niet verdacht te worden tot Christus te behoren. De haard des hogepriesters was niet de geschikte plaats, en zijne dienaren geen voegzaam gezelschap voor Petrus, maar dit was zijn inkomen in de verzoeking.

III. Grote ijver werd aan den dag gelegd om "voor geld of goede woorden" valse getuigen tegen Christus te verkrijgen. Zij hadden Hem gegrepen als een boosdoener, en nu zij Hem in hun macht hebben, weten zij geen aanklacht tegen Hem in te brengen, Hem geen misdaad ten laste te leggen, maar zij zochten getuigenis tegen Hem, legden aan sommigen strikvragen voor, boden steekpenningen aan anderen, zo zij Hem wilden beschuldigen, en trachten nog anderen te intimideren, als zij het niet wilden, Mark 14:55, Mark 14:56. De overpriesters en ouderlingen waren er door de wet mede belast om valse getuigen te vervolgen en te straffen, Deuteronomy 19:16, Deuteronomy 19:17, maar nu gaan dezen voor in ene misdaad, die de strekking heeft alle gerechtigheid omver te werpen. Het is de tijd om te roepen "Help, o Heere!" als de regeerders des land de beroerders des lands zijn, en die geroepen zijn om vrede en rechtmatigheid te handhaven, beide vrede en rechtmatigheid verderven.

IV. Eindelijk werd Hij beschuldigd van woorden, die Hij enige jaren geleden gesproken heeft, en die, zoals zij nu voorgesteld werden, den tempel schenen te bedreigen, waarvan zij nu slechts een afgod hadden gemaakt, Mark 14:57, Mark 14:58, maar de getuigen waren niet eenstemmig, Mark 14:59, want de een zwoer, dat Hij gezegd had: Ik kan den tempel Gods afbreken, en in drie dagen dezelve opbouwen (zo is het in Mattheus), de ander zwoer, dat Hij gezegd had: Ik zal dezen tempel, die met handen gemaakt is, afbreken, en in drie dagen een anderen, zonder handen gemaakt, opbouwen. Nu is er tussen deze getuigenissen een groot verschil, oude isê n h marturia, hun getuigenis was niet voldoende, om een hoofdmisdaad vast te stellen- aldus het gevoelen van Dr. Hammond, -zij beschuldigden hem niet van iets, waarop een doodvonnis stond, al wilde men ook de gestrengste uitlegging aan de wet geven.

V. Hij werd door hen aangespoord om Zijn eigen beschuldiger te zijn, Mark 14:60. In drift gerakende, stond de hogepriester op, en zei: Antwoordt gij niets? Dit zei hij onder schijn van gerechtigheid en billijkheid, maar in werkelijkheid met de bedoeling Hem te verschrikken, opdat zij Hem beschuldigen mochten, Luke 11:53, Luke 11:54, Luke 20:20. Wij kunnen ons voorstellen met welk een gebaar van hoogheid en minachting deze trotse hogepriester aan onzen Heere Jezus deze vraag deed. "Welaan, gevangene, gij hoort wat tegen u getuigd wordt, wat hebt gij er tegen in te brengen?" Daarbij deed het hem genoegen, dat Hij nu scheen te zwijgen, die zo dikwijls hen tot zwijgen had gebracht, die met Hem zochten te twisten. Maar Christus antwoordde nog niet, teneinde ons een voorbeeld te geven:

1. Van geduld onder laster en valse beschuldigingen, als wij "gescholden worden niet weer te schelden," 1 Peter 2:23. En

2. Van voorzichtigheid, als een mens schuldig verklaard wordt om een woord, Isaiah 29:21, en men uit onze verdediging onze misdaad zoekt te bewijzen. Wl is het een boze tijd, als de voorzichtigen zwijgen, om (het erge niet erger te maken) en hun zaak overgeven aan Hem, die rechtvaardig oordeelt. Maar:

VI. Toen Hem gevraagd werd, of Hij de Christus was, beleed Hij en ontkende niet dat Hij het was, Mark 14:61, Mark 14:62. Hij vroeg: Zijt gij de Zoon des Gezegenden? dat is de Zoon van God? want gelijk Dr. Hammond opmerkt, als de Joden den naam Gods noemden, voegden zij er gewoonlijk bij: "de eeuwig Gezegende", vandaar dat "de Gezegende" de titel is van God, een bijzondere titel, en toegepast op Christus, Romans 9:5. En als bewijs dat Hij de Zoon van God is, roept Hij hen op bij Zijne wederkomst: Gijlieden zult den Zoon des mensen zien zitten ter rechterhand der kracht Gods, dien Zoon des mensen, die nu zo geringen verachtelijk schijnt, dien gij ziet en vertreedt, Isaiah 53:2, Isaiah 53:3, zult gij weldra zien en voor Hem sidderen." Nu zou men zo denken, dat een woord als dit, dat onze Heere Jezus gesproken schijnt te hebben met ene verhevenheid en majesteit, niet strokende met Zijn tegenwoordig voorkomen (want door de zwaarste wolk Zijner vernedering drongen nog enige stralen Zijner heerlijkheid door) het hof opgeschrikt moest hebben, en tenminste in de mening van sommigen tot een opschorten van het oordeel geleid moest hebben, en dat zij dus de beraadslagingen zouden schorsen, tot nadere overlegging. Toen Paulus voor de rechtbank handelde van het toekomend oordeel, sidderde de rechter, en heeft hij het verhoor verdaagd, Acts 24:25. Maar deze overpriesters waren zo ontzettend verblind door woede en boosaardigheid, dat zij als een paard, dat zich in het krijgsgewoel stort, de vrees belachen, en niet ontsteld zijn, en niet geloven dat het het geluid is der bazuin, Job 39:25, Job 39:27, zie ook Job 15:25, Job 15:27.

VII. Toen Hij deze belijdenis had afgelegd, verklaarde de hogepriester hem schuldig aan Godslastering, Mark 14:63. Hij scheurde zijne klederen-chitoonas hantou. Sommigen denken dat het zijn priesterlijk gewaad was, dat hij, tot meerdere plechtigheid, bij deze gelegenheid had aangedaan, hoewel het in den nacht was. Gelijk hij tevoren in zijne vijandschap tegen Christus gezegd heeft wat hij niet wist, John 11:51, John 11:52, zo heeft hij nu gedaan wat hij niet wist. Indien aan het scheuren van Sauls mantel de betekenis gegeven werd, dat het koninkrijk van hem gescheurd zou worden, 1 Samuel 15:27, 1 Samuel 15:28, nog wel meer had het scheuren van Kajafas' klederen de betekenis, dat het priesterschap van hem genomen zou worden, gelijk het scheuren van den voorhang bij den dood van Christus de betekenis had, dat nu alles open en bloot gelegd werd. Christus' klederen werden, zelfs toen Hij gekruisigd werd, heel gelaten, en niet gescheurd, want nu het Levitische priesterschap in stukken gescheurd en weggedaan werd, "heeft deze, omdat Hij in der eeuwigheid blijft, een onvergankelijk priesterschap." VIII. Zij stemden toe dat Hij een Godslasteraar was, en als zodanig des doods schuldig, Mark 14:64. De vraag scheen naar behoren gesteld te zijn: Wat dunkt ulieden? Maar in werkelijkheid was het reeds een uitgesproken oordeel, want de hogepriester had gezegd: Gij hebt de Godslastering gehoord. Hij sprak het eerst zijne mening uit, hij, die als voorzitter van het hof, het laatst had behoren te stemmen. Zo hebben zij dan allen Hem veroordeeld des doods schuldig te zijn: de vrienden, die Hij in het sanhedrin had, waren niet verschenen, waarschijnlijk hadden zij gene oproeping ontvangen om tegenwoordig te zijn.

IX. Zij begonnen Hem nu te mishandelen, en gelijk de Filistijnen met Simson een wreed vermaak met Hem te bedrijven, Mark 14:65. Het schijnt dat sommigen van de priesters zelven, die Hem hadden veroordeeld, zozeer de waardigheid, zowel als de plichten, aan hun ambt verbonden, vergaten, alsmede den ernst, die hun betaamde, dat zij hun dienaren hielpen in het bespotten van een veroordeelden gevangene. Hierin vonden zij tijdverdrijf en vermaak, in afwachting van den morgen, wanneer zij aan hun schandelijk bedrijf de kroon zouden opzetten. Van dezen "nacht der onderhoudingen" (zoals de paasnacht genoemd werd) maakten zij een nacht van goddeloze vrolijkheid. Als zij het nu niet beneden zich hebben geacht om Christus te honen, zullen wij dan iets beneden ons achten, waarmee wij Hem kunnen eren?

Verzen 66-72

Markus 14:66-72

Wij hebben hier het verhaal van Petrus' verloochening van Christus.

1. Het begon, toen hij zich op een afstand van Hem hield. Petrus was Hem gevolgd van verre, Mark 14:54: en nu was hij "beneden in de zaal, aan het lagere einde der zaal. Zij, die schuw of huiverig zijn van Christus, zijn goed op weg om Hem te verloochenen. Zij zijn schuw van de heilige inzettingen en van gemeenschap met de gelovigen, en worden niet gaarne aan de zijde der geminachte Godsvrucht gevonden.

2. Zij werd teweeggebracht doordat hij zich met de dienaren des hogepriesters vergezelde, en onder hen ging zitten. Zij, die het gevaarlijk vinden om in gezelschap met Christus discipelen te zijn, omdat zij daardoor ook in gevaar komen van voor Hem te lijden, zullen bevinden dat het veel gevaarlijker is om in gezelschap van Zijne vijanden te zijn, omdat zij dan gevaar lopen van tegen Hem te zondigen.

3. De verzoeking bestond daarin, dat hij beschuldigd werd een discipel van Christus te zijn, Ook gij waart met Jezus den Nazarener, Mark 14:67, "Deze is een van die", Mark 14:69, "want gij zijt ook een Galileër, men kan dit horen aan uwe spraak, Mark 14:70. Het blijkt niet dat hij er bepaald om gelaakt werd, of er in gevaar door kwam om er als misdadiger om vervolgd te worden, hij werd er slechts om bespot, hij kwam slechts in gevaar dat hij deswege voor een dwaas zou worden gehouden. Terwijl de overpriesters den Meester beledigden, hebben hun dienaren de discipelen beledigd. De zaak van Christus schijnt soms zozeer aan de verliezende zijde te zijn, dat iedereen een steen heeft om er naar te werpen. Toen Job op den mesthoop zat, strekte hij ten spot aan hen, die "kinderen der dwazen en kinderen van geen naam waren, Job 30:8. Maar, alles wel beschouwd, kon de verzoeking toch niet heel ontzettend genoemd worden. Het was slechts een dienstmaagd, die, als bij geval, hem had aangezien, en, voor zoveel blijkt, zonder de bedoeling van he m moeite of leed te veroorzaken. Zij zei: Gij zijt een van die, waarop hij niet had behoeven te antwoorden, of hij had kunnen zeggen: "welnu, als ik dat ben, hoop ik dat daar geen misdaad of verraad in is gelegen."

4. De zonde was zeer groot, hij heeft Christus verloochend voor de mensen, op een ogenblik toen hij Hem had behoren te erkennen en te belijden, en toen hij voor de rechtbank als getuige voor Hem had moeten verschijnen. Christus heeft Zijn discipelen dikwijls Zijn lijden aangekondigd, maar toen dit lijden daar was, was het voor Petrus een zo grote verrassing en verschrikking, alsof hij er nooit tevoren van had gehoord. Hij had hun dikwijls gezegd, dat zij om Zijnentwil moesten lijden, dat zij hun kruis moesten opnemen en Hem volgen, en toch is Petrus zo bevreesd voor lijden, dat hij op het eerste teken of gerucht er van wil liegen en zweren en alles doen om er aan te ontkomen. Toen Christus bewonderd werd en de menigte tot Hem toestroomde, kon hij Hem wel geredelijk erkennen, maar nu Hij verlaten en veracht en ter neergeworpen is, schaamt hij zich Zijner, en wil niet erkennen dat hij in betrekking tot Hem staat.

5. Zeer spoedig volgde zijn berouw. Driemaal heeft hij zijne verloochening herhaald, en de derde keer was het ergste, want toen begon hij zich te vervloeken en te zweren om zijne loochening te bevestigen, en die derde slag, die hem, naar men zou denken, moest verdoofd en terneder geworpen hebben, verschrikte hem en heeft hem opgewekt. Toen kraaide de haan voor de tweede maal, hetgeen hem de woorden zijns Meesters voor den geest bracht, de waarschuwing, die Hij hem had gegeven met die bijzondere omstandigheid van het tweemaal kraaien van den haan. Door die herinnering werd hij zich zijner zonde bewust en gevoelde hij het verzwarende er van: en bij die gedachte weende hij. Sommigen hebben opgemerkt dat deze evangelist, die naar sommiger mening onder leiding van Petrus geschreven heeft, even uitvoerig over Petrus' zonde spreekt als al de anderen, maar minder uitvoerig over zijn berouw, zijne smart, die Petrus in zijne bescheidenheid niet vergroot wilde hebben, daar hij ook dacht nooit smart genoeg te kunnen gevoelen over zo groot ene zonde. Zijn berouw is hier dus uitgedrukt epibaloon eklaie, op ene wijze waar iets in aangevuld moet worden. "Wenende weende" hij, lezen hier sommigen, die het tot een Hebraïsme maken. Hij weende, en hoe meer hij er aan dacht, hoe meer hij weende. Hij bleef wenen, hij barstte los in tranen, hij wierp zich neer en weende, hij bedekte zich het gelaat en weende, lezen hier sommigen. Hij wierp zijn kleed over zijn hoofd, opdat men niet zou zien dat hij weende, hij sloeg zijne ogen op zijn Meester, die zich omkeerde en hem aanzag, alzo wordt het door Dr. Hammond aangevuld, en deze gissing heeft de meeste waarschijnlijkheid voor zich. Of, zoals wij het verstaan, zijn geest hierbij bepalende, weende hij. Het is geen voorbijgaande gedachte aan hetgeen verootmoedigend is, die volstaan zal, wij moeten er bij verwijlen. Zou het woord niet ook kunnen betekenen: hij legde zich zelven den last op, waardoor zijn aangezicht met schaamte als overdekt werd? Hij deed zoals de tollenaar, die zich op de borst sloeg in smart over zijne zonde, en dit staat gelijk met zijn bitterlijk wenen.

Verzen 66-72

Markus 14:66-72

Wij hebben hier het verhaal van Petrus' verloochening van Christus.

1. Het begon, toen hij zich op een afstand van Hem hield. Petrus was Hem gevolgd van verre, Mark 14:54: en nu was hij "beneden in de zaal, aan het lagere einde der zaal. Zij, die schuw of huiverig zijn van Christus, zijn goed op weg om Hem te verloochenen. Zij zijn schuw van de heilige inzettingen en van gemeenschap met de gelovigen, en worden niet gaarne aan de zijde der geminachte Godsvrucht gevonden.

2. Zij werd teweeggebracht doordat hij zich met de dienaren des hogepriesters vergezelde, en onder hen ging zitten. Zij, die het gevaarlijk vinden om in gezelschap met Christus discipelen te zijn, omdat zij daardoor ook in gevaar komen van voor Hem te lijden, zullen bevinden dat het veel gevaarlijker is om in gezelschap van Zijne vijanden te zijn, omdat zij dan gevaar lopen van tegen Hem te zondigen.

3. De verzoeking bestond daarin, dat hij beschuldigd werd een discipel van Christus te zijn, Ook gij waart met Jezus den Nazarener, Mark 14:67, "Deze is een van die", Mark 14:69, "want gij zijt ook een Galileër, men kan dit horen aan uwe spraak, Mark 14:70. Het blijkt niet dat hij er bepaald om gelaakt werd, of er in gevaar door kwam om er als misdadiger om vervolgd te worden, hij werd er slechts om bespot, hij kwam slechts in gevaar dat hij deswege voor een dwaas zou worden gehouden. Terwijl de overpriesters den Meester beledigden, hebben hun dienaren de discipelen beledigd. De zaak van Christus schijnt soms zozeer aan de verliezende zijde te zijn, dat iedereen een steen heeft om er naar te werpen. Toen Job op den mesthoop zat, strekte hij ten spot aan hen, die "kinderen der dwazen en kinderen van geen naam waren, Job 30:8. Maar, alles wel beschouwd, kon de verzoeking toch niet heel ontzettend genoemd worden. Het was slechts een dienstmaagd, die, als bij geval, hem had aangezien, en, voor zoveel blijkt, zonder de bedoeling van he m moeite of leed te veroorzaken. Zij zei: Gij zijt een van die, waarop hij niet had behoeven te antwoorden, of hij had kunnen zeggen: "welnu, als ik dat ben, hoop ik dat daar geen misdaad of verraad in is gelegen."

4. De zonde was zeer groot, hij heeft Christus verloochend voor de mensen, op een ogenblik toen hij Hem had behoren te erkennen en te belijden, en toen hij voor de rechtbank als getuige voor Hem had moeten verschijnen. Christus heeft Zijn discipelen dikwijls Zijn lijden aangekondigd, maar toen dit lijden daar was, was het voor Petrus een zo grote verrassing en verschrikking, alsof hij er nooit tevoren van had gehoord. Hij had hun dikwijls gezegd, dat zij om Zijnentwil moesten lijden, dat zij hun kruis moesten opnemen en Hem volgen, en toch is Petrus zo bevreesd voor lijden, dat hij op het eerste teken of gerucht er van wil liegen en zweren en alles doen om er aan te ontkomen. Toen Christus bewonderd werd en de menigte tot Hem toestroomde, kon hij Hem wel geredelijk erkennen, maar nu Hij verlaten en veracht en ter neergeworpen is, schaamt hij zich Zijner, en wil niet erkennen dat hij in betrekking tot Hem staat.

5. Zeer spoedig volgde zijn berouw. Driemaal heeft hij zijne verloochening herhaald, en de derde keer was het ergste, want toen begon hij zich te vervloeken en te zweren om zijne loochening te bevestigen, en die derde slag, die hem, naar men zou denken, moest verdoofd en terneder geworpen hebben, verschrikte hem en heeft hem opgewekt. Toen kraaide de haan voor de tweede maal, hetgeen hem de woorden zijns Meesters voor den geest bracht, de waarschuwing, die Hij hem had gegeven met die bijzondere omstandigheid van het tweemaal kraaien van den haan. Door die herinnering werd hij zich zijner zonde bewust en gevoelde hij het verzwarende er van: en bij die gedachte weende hij. Sommigen hebben opgemerkt dat deze evangelist, die naar sommiger mening onder leiding van Petrus geschreven heeft, even uitvoerig over Petrus' zonde spreekt als al de anderen, maar minder uitvoerig over zijn berouw, zijne smart, die Petrus in zijne bescheidenheid niet vergroot wilde hebben, daar hij ook dacht nooit smart genoeg te kunnen gevoelen over zo groot ene zonde. Zijn berouw is hier dus uitgedrukt epibaloon eklaie, op ene wijze waar iets in aangevuld moet worden. "Wenende weende" hij, lezen hier sommigen, die het tot een Hebraïsme maken. Hij weende, en hoe meer hij er aan dacht, hoe meer hij weende. Hij bleef wenen, hij barstte los in tranen, hij wierp zich neer en weende, hij bedekte zich het gelaat en weende, lezen hier sommigen. Hij wierp zijn kleed over zijn hoofd, opdat men niet zou zien dat hij weende, hij sloeg zijne ogen op zijn Meester, die zich omkeerde en hem aanzag, alzo wordt het door Dr. Hammond aangevuld, en deze gissing heeft de meeste waarschijnlijkheid voor zich. Of, zoals wij het verstaan, zijn geest hierbij bepalende, weende hij. Het is geen voorbijgaande gedachte aan hetgeen verootmoedigend is, die volstaan zal, wij moeten er bij verwijlen. Zou het woord niet ook kunnen betekenen: hij legde zich zelven den last op, waardoor zijn aangezicht met schaamte als overdekt werd? Hij deed zoals de tollenaar, die zich op de borst sloeg in smart over zijne zonde, en dit staat gelijk met zijn bitterlijk wenen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Mark 14". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/mark-14.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile