Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Leviticus 15". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/leviticus-15.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Leviticus 15". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, LEVITICUS 15In dit hoofdstuk hebben wij wetten over andere ceremoniële onreinheid, voortkomende, hetzij uit ziekte, zoals die van de melaatse, of uit natuurlijke gevallen, en dat:
I. hetzij bij mannen, Leviticus 15:1. Of
II. Bij vrouwen, Leviticus 15:19. Wij behoeven voor de verklaring van deze verouderde wetten niet alle bijzonderheden op te sporen, het is ons genoeg op de algemene strekking en bedoeling te letten, maar wel hebben wij het nodig om zeer voorzichtig te zijn, opdat niet de zonde oorzaak ontneemt aan het gebod, en nog zondiger worde, en zeer zondig is het, als lusten of begeerlijkheden ontstoken worden door vonken van het vuur van Gods altaar. De zaak staat slecht voor de ziel, als zij verdorven wordt door hetgeen haar moest reinigen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, LEVITICUS 15In dit hoofdstuk hebben wij wetten over andere ceremoniële onreinheid, voortkomende, hetzij uit ziekte, zoals die van de melaatse, of uit natuurlijke gevallen, en dat:
I. hetzij bij mannen, Leviticus 15:1. Of
II. Bij vrouwen, Leviticus 15:19. Wij behoeven voor de verklaring van deze verouderde wetten niet alle bijzonderheden op te sporen, het is ons genoeg op de algemene strekking en bedoeling te letten, maar wel hebben wij het nodig om zeer voorzichtig te zijn, opdat niet de zonde oorzaak ontneemt aan het gebod, en nog zondiger worde, en zeer zondig is het, als lusten of begeerlijkheden ontstoken worden door vonken van het vuur van Gods altaar. De zaak staat slecht voor de ziel, als zij verdorven wordt door hetgeen haar moest reinigen.
Verzen 1-18
Leviticus 15:1-18Wij hebben hier de wet betreffende de ceremoniële onreinheid veroorzaakt door een vloeiing bij mannen. In de kanttekening op Leviticus 15:2 wordt dit "het vloeien van de lenden" genoemd, een zeer smartelijke en walglijke kwaal, die gewoonlijk:
1. Het gevolg was van wulpsheid en onreinheid, en een ongebonden levenswijze, waardoor het gebeente van de mensen vervuld werd met de zonden van hun jeugd, en hen ten laatste, als de genietingen van hun goddeloosheid voorbij zijn en niets overblijft dan de smart en benauwdheid van een verrot lichaam en een gewonde consciëntie, overlaat om te treuren. En wat vrucht heeft de zondaar dan van die dingen, waarover hij zoveel reden heeft zich te schamen? Gelijk wijsheid een aangenaam toevoegsel geeft aan het hoofd en ketenen aan de hals, zo is kuisheid medicijn voor de navel en een bevochtiging voor de beenderen maar onkuisheid is een plaag en schande, de vertering van het vlees, en een zonde, die dikwijls meer dan iedere andere haar eigen straf met zich brengt.
2. Dat zij soms door de rechtvaardige hand Gods opgelegd werd voor andere zonden, zoals blijkt uit Davids inroepen van een vloek op het geslacht van Joab wegens de moord op Abner, 2 Samuel 3:29. "Daar worde van het ganse huis Joabs niet afgesneden die een vloed hebbe en melaats zij", een boze ziekte voor boze daden.
Al nu wie deze kwaal had was:
a. Zelf onrein, Leviticus 15:2. Hij moet het niet wagen in het heiligdom te komen, het was op zijn risico als hij het wel deed, ook mocht hij van het heilige niet eten. Dit duidde de vuilheid van de zonde aan en van al de voortbrengselen van onze verdorven natuur, die ons verfoeilijk maakt voor Gods heiligheid en ten enenmale ongeschikt om gemeenschap met Hem te hebben. "Uit een rein hart zijn de uitgangen des levens", Proverbs 4:23, "maar uit een onrein hart komt voort hetgeen verontreinigt", Matthew 12:34, Matthew 12:35.
b. Hij maakt ieder en alles wat hij aanraakt onrein evenals ieder en alles dat hem aanraakte Leviticus 15:4. Zijn bed en zijn stoel en zijn zadel en alles wat hem behoorde, konden niet aangeraakt worden zonder ceremoniële onreinheid te veroorzaken, waarvan een mens zich bewust moest blijven tot aan zonsondergang, en waarvan hij niet gereinigd kon worden zonder zijn kleren te wassen en zijn lichaam in water te baden. Dit betekende de besmettelijkheid van de zonde, en het gevaar waarin wij verkeren om verontreinigd te worden door de omgang met hen, die onrein zijn, en hoe nodig het ons is, om ons met de uiterste omzichtigheid te behouden van dit verkeerd geslacht.
c. Als hij van de kwaal genezen was, kon hij van de onreinheid toch niet gereinigd worden zonder offerande, waarvoor hij zich door zeven dagen wachten had voor te bereiden, nadat de kwaal volkomen van hem geweken was, en door zich in levend water te baden, Leviticus 15:13. Dit wees op de grote Evangelieplichten van geloof en bekering, en de grote Evangelievoorrechten van de toepassing van Christus' bloed op onze ziel tot onze rechtvaardigmaking, en van Zijn genade tot onze heiligmaking. God heeft beloofd rein water op ons te sprengen en ons van al onze onreinheid te reinigen en ons bevolen om ons te wassen en rein te maken door bekering. Hij heeft ook voorzien in een offer ter verzoening, en wil, dat wij door het geloof deel zullen hebben aan dat offer, want het is het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon dat ons reinigt van alle zonden, en waardoor verzoening voor ons gedaan is, opdat wij toegang mogen hebben tot Gods tegenwoordigheid, en mogen delen in Zijn gunst.
Verzen 1-18
Leviticus 15:1-18Wij hebben hier de wet betreffende de ceremoniële onreinheid veroorzaakt door een vloeiing bij mannen. In de kanttekening op Leviticus 15:2 wordt dit "het vloeien van de lenden" genoemd, een zeer smartelijke en walglijke kwaal, die gewoonlijk:
1. Het gevolg was van wulpsheid en onreinheid, en een ongebonden levenswijze, waardoor het gebeente van de mensen vervuld werd met de zonden van hun jeugd, en hen ten laatste, als de genietingen van hun goddeloosheid voorbij zijn en niets overblijft dan de smart en benauwdheid van een verrot lichaam en een gewonde consciëntie, overlaat om te treuren. En wat vrucht heeft de zondaar dan van die dingen, waarover hij zoveel reden heeft zich te schamen? Gelijk wijsheid een aangenaam toevoegsel geeft aan het hoofd en ketenen aan de hals, zo is kuisheid medicijn voor de navel en een bevochtiging voor de beenderen maar onkuisheid is een plaag en schande, de vertering van het vlees, en een zonde, die dikwijls meer dan iedere andere haar eigen straf met zich brengt.
2. Dat zij soms door de rechtvaardige hand Gods opgelegd werd voor andere zonden, zoals blijkt uit Davids inroepen van een vloek op het geslacht van Joab wegens de moord op Abner, 2 Samuel 3:29. "Daar worde van het ganse huis Joabs niet afgesneden die een vloed hebbe en melaats zij", een boze ziekte voor boze daden.
Al nu wie deze kwaal had was:
a. Zelf onrein, Leviticus 15:2. Hij moet het niet wagen in het heiligdom te komen, het was op zijn risico als hij het wel deed, ook mocht hij van het heilige niet eten. Dit duidde de vuilheid van de zonde aan en van al de voortbrengselen van onze verdorven natuur, die ons verfoeilijk maakt voor Gods heiligheid en ten enenmale ongeschikt om gemeenschap met Hem te hebben. "Uit een rein hart zijn de uitgangen des levens", Proverbs 4:23, "maar uit een onrein hart komt voort hetgeen verontreinigt", Matthew 12:34, Matthew 12:35.
b. Hij maakt ieder en alles wat hij aanraakt onrein evenals ieder en alles dat hem aanraakte Leviticus 15:4. Zijn bed en zijn stoel en zijn zadel en alles wat hem behoorde, konden niet aangeraakt worden zonder ceremoniële onreinheid te veroorzaken, waarvan een mens zich bewust moest blijven tot aan zonsondergang, en waarvan hij niet gereinigd kon worden zonder zijn kleren te wassen en zijn lichaam in water te baden. Dit betekende de besmettelijkheid van de zonde, en het gevaar waarin wij verkeren om verontreinigd te worden door de omgang met hen, die onrein zijn, en hoe nodig het ons is, om ons met de uiterste omzichtigheid te behouden van dit verkeerd geslacht.
c. Als hij van de kwaal genezen was, kon hij van de onreinheid toch niet gereinigd worden zonder offerande, waarvoor hij zich door zeven dagen wachten had voor te bereiden, nadat de kwaal volkomen van hem geweken was, en door zich in levend water te baden, Leviticus 15:13. Dit wees op de grote Evangelieplichten van geloof en bekering, en de grote Evangelievoorrechten van de toepassing van Christus' bloed op onze ziel tot onze rechtvaardigmaking, en van Zijn genade tot onze heiligmaking. God heeft beloofd rein water op ons te sprengen en ons van al onze onreinheid te reinigen en ons bevolen om ons te wassen en rein te maken door bekering. Hij heeft ook voorzien in een offer ter verzoening, en wil, dat wij door het geloof deel zullen hebben aan dat offer, want het is het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon dat ons reinigt van alle zonden, en waardoor verzoening voor ons gedaan is, opdat wij toegang mogen hebben tot Gods tegenwoordigheid, en mogen delen in Zijn gunst.
Verzen 19-33
Leviticus 15:19-33Dit betreft de ceremoniële onreinheid, waaronder vrouwen zich bevonden, als zij een vloed hadden, zowel die regelmatig en gezond is, en naar de loop van de natuur, Leviticus 15:19, als die welke ontijdig, overmatig is en een ziekte van het lichaam aanduidt, zoals van de arme vrouw, die het bloedvloeien had en door de aanraking van de zoom van Christus' kleed plotseling genezen werd, nadat zij twaalf jaren onder haar kwaal had geleden en al haar leeftocht aan medicijnmeesters ten koste had gelegd, doch tevergeefs. Dit maakte de vrouw die door deze ziekte bezocht was, onrein, Leviticus 15:25, en ook alles wat zij aanraakte, Leviticus 15:26, Leviticus 15:27. En als zij genezen was, en na zeven dagen bevond dat zij volkomen vrij was van haar vloed, dan moest zij gereinigd worden door het offer van twee tortelduiven, of twee jonge duiven, om verzoening voor haar te doen, Leviticus 15:28, Leviticus 15:29. Alle goddeloze handelingen, in het bijzonder het bedrijven van afgoderij, worden vergeleken bij de onreinheid van een afgezonderde vrouw, Ezechiël 36:17, en in toespeling hierop wordt van Jeruzalem gezegd: "haar onreinheid is in haar zomen" Lamentations 1:9, zodat zij (gelijk volgt in Leviticus 15:17) gemeden wordt als een afgezonderde vrouw.
De redenen voor al deze wetten (die, naar wij allicht denken, zeer wel achterwege hadden kunnen blijven) zijn ons gegeven in Leviticus 15:31.
1. Alzo zult gij de kinderen Israëls afzonderen (want alleen hun, hun dienstknechten en proselieten gingen deze wetten aan) van hun onreinheid, dat is,
a. Door deze wetten werd hen hun voorrecht en eer geleerd, dat zij Gode tot een eigen volk gereinigd waren en door de heilige God bestemd waren om een priesterlijk koninkrijk, een heilig volk te zijn, want voor hen was datgene een verontreiniging, wat het voor andere volken niet was.
b. Hen werd hiermede ook hun plicht geleerd om de eer van hun reinheid te bewaren, en zich van alle zondige besmetting verre te houden. Het was gemakkelijk voor hen om aldus te redeneren, indien de verontreinigingen, die natuurlijk, onvermijdelijk, onwillekeurig waren, onze ziekte en beproeving en niet onze zonde, ons voor het ogenblik zo verfoeilijk maakten, dat wij ongeschikt waren voor gemeenschap met God en de mens, hoeveel meer afschuwelijk en vuil zijn wij dan niet, als wij zondigen tegen het licht en de wet van de natuur, door dronkenschap, overspel, bedrog en dergelijke zonde meer, die het hart, het gemoed, de consciëntie verontreinigen. En indien deze ceremoniële verontreinigingen niet weggedaan konden worden dan door offeranden, dan moet er op iets groters en kostelijkers gesteund worden voor de reiniging van de ziel van de onreinheid van de zonde.
2. Aldus zult gij voorkomen, dat zij door de hand van Gods gerechtigheid sterven in hun onreinheid, indien zij, zolang zij onder die verontreiniging zijn, tot het heiligdom zouden naderen. Het is gevaarlijk om in onze onreinheid te sterven, en het is onze schuld, zo dit gebeurt, daar wij niet alleen door Gods wet behoorlijk gewaarschuwd zijn tegen wat ons zou verontreinigen, maar daar er ook door Zijn Evangelie zulke genaderijke voorzieningen gemaakt zijn voor onze reiniging, indien wij te eniger tijd verontreinigd zijn geworden.
3. In al deze wetten schijnt bijzonder de eer van de tabernakel bedoeld te zijn, waartoe niemand in zijn onreinheid mocht naderen, "dat zij Mijn tabernakel niet verontreinigen". De oneindige Wijsheid heeft die maatregel genomen om in het hart van dat zorgeloze volk een voortdurende eerbied en ontzag te bewaren voor de openbaringen van Gods heerlijkheid en tegenwoordigheid onder hen in Zijn heiligdom. Nu de tabernakel Gods onder de mensen was, zou gemeenzaamheid allicht minachting teweeg hebben kunnen brengen, en daarom heeft de wet zoveel dingen, die zeer dikwijls voorkomen, tot ceremoniële onreinheid verklaard, die de onbevoegdheid meebracht om tot het heiligdom te naderen (op welke overtreding de doodstraf stond) opdat zij aldus met grote voorzichtigheid en eerbied zouden naderen na ernstige voorbereiding, en vrezend om ongeschikt en onbevoegd te worden bevonden. Aldus werd hen geleerd nooit anders tot God te naderen, dan in het ootmoedig besef van hun onwaardigheid, en met een nauwkeurig waarnemen van alles wat Hij geordonneerd had, teneinde veilig en Gode welbehaaglijk te wezen.
En welke lering hebben wij nu uit dit alles te trekken?
a. Laat ons God loven, dat wij niet onder het juk zijn van deze vleselijke inzettingen, zodat ons niets kan verontreinigen dan de zonde. Diegenen mogen nu aan des Heeren Avondmaal gaan, die toen niet van de dankoffers mochten eten. En van de verontreiniging, die veroorzaakt wordt door onze zonde van dagelijkse zwakheden en tekortkomingen, kunnen wij in het verborgen gereinigd worden door vernieuwde daden van boetvaardigheid en geloof, zonder ons in water te baden of een offer aan de deur van de tabernakel te brengen.
b. Laat ons zorgvuldig aflaten van alle zonde, als verontreinigende het geweten en inzonderheid van vleselijke lusten, "ons vat bezittende in heiligmaking en eer", en niet in kwade beweging van de begeerlijkheid, die niet slechts de ziel verontreinigt, maar er krijg tegen voert en haar met verderf en ondergang dreigt.
c. Laat ons allen zien hoe noodzakelijk wezenlijke heiligheid is voor onze toekomstige gelukzaligheid en ons hart laten reinigen door geloof, opdat wij God mogen zien. Het is wellicht in toespeling op deze wetten, die de onreinen verboden om tot het heiligdom te naderen, dat op de vraag: "Wie zal staan in de plaats van Zijn heiligheid?" geantwoord wordt: "Die rein van handen en zuiver van hart is" Psalms 24:3, Psalms 24:4 want zonder heiligheid zal niemand de Heere zien.
Verzen 19-33
Leviticus 15:19-33Dit betreft de ceremoniële onreinheid, waaronder vrouwen zich bevonden, als zij een vloed hadden, zowel die regelmatig en gezond is, en naar de loop van de natuur, Leviticus 15:19, als die welke ontijdig, overmatig is en een ziekte van het lichaam aanduidt, zoals van de arme vrouw, die het bloedvloeien had en door de aanraking van de zoom van Christus' kleed plotseling genezen werd, nadat zij twaalf jaren onder haar kwaal had geleden en al haar leeftocht aan medicijnmeesters ten koste had gelegd, doch tevergeefs. Dit maakte de vrouw die door deze ziekte bezocht was, onrein, Leviticus 15:25, en ook alles wat zij aanraakte, Leviticus 15:26, Leviticus 15:27. En als zij genezen was, en na zeven dagen bevond dat zij volkomen vrij was van haar vloed, dan moest zij gereinigd worden door het offer van twee tortelduiven, of twee jonge duiven, om verzoening voor haar te doen, Leviticus 15:28, Leviticus 15:29. Alle goddeloze handelingen, in het bijzonder het bedrijven van afgoderij, worden vergeleken bij de onreinheid van een afgezonderde vrouw, Ezechiël 36:17, en in toespeling hierop wordt van Jeruzalem gezegd: "haar onreinheid is in haar zomen" Lamentations 1:9, zodat zij (gelijk volgt in Leviticus 15:17) gemeden wordt als een afgezonderde vrouw.
De redenen voor al deze wetten (die, naar wij allicht denken, zeer wel achterwege hadden kunnen blijven) zijn ons gegeven in Leviticus 15:31.
1. Alzo zult gij de kinderen Israëls afzonderen (want alleen hun, hun dienstknechten en proselieten gingen deze wetten aan) van hun onreinheid, dat is,
a. Door deze wetten werd hen hun voorrecht en eer geleerd, dat zij Gode tot een eigen volk gereinigd waren en door de heilige God bestemd waren om een priesterlijk koninkrijk, een heilig volk te zijn, want voor hen was datgene een verontreiniging, wat het voor andere volken niet was.
b. Hen werd hiermede ook hun plicht geleerd om de eer van hun reinheid te bewaren, en zich van alle zondige besmetting verre te houden. Het was gemakkelijk voor hen om aldus te redeneren, indien de verontreinigingen, die natuurlijk, onvermijdelijk, onwillekeurig waren, onze ziekte en beproeving en niet onze zonde, ons voor het ogenblik zo verfoeilijk maakten, dat wij ongeschikt waren voor gemeenschap met God en de mens, hoeveel meer afschuwelijk en vuil zijn wij dan niet, als wij zondigen tegen het licht en de wet van de natuur, door dronkenschap, overspel, bedrog en dergelijke zonde meer, die het hart, het gemoed, de consciëntie verontreinigen. En indien deze ceremoniële verontreinigingen niet weggedaan konden worden dan door offeranden, dan moet er op iets groters en kostelijkers gesteund worden voor de reiniging van de ziel van de onreinheid van de zonde.
2. Aldus zult gij voorkomen, dat zij door de hand van Gods gerechtigheid sterven in hun onreinheid, indien zij, zolang zij onder die verontreiniging zijn, tot het heiligdom zouden naderen. Het is gevaarlijk om in onze onreinheid te sterven, en het is onze schuld, zo dit gebeurt, daar wij niet alleen door Gods wet behoorlijk gewaarschuwd zijn tegen wat ons zou verontreinigen, maar daar er ook door Zijn Evangelie zulke genaderijke voorzieningen gemaakt zijn voor onze reiniging, indien wij te eniger tijd verontreinigd zijn geworden.
3. In al deze wetten schijnt bijzonder de eer van de tabernakel bedoeld te zijn, waartoe niemand in zijn onreinheid mocht naderen, "dat zij Mijn tabernakel niet verontreinigen". De oneindige Wijsheid heeft die maatregel genomen om in het hart van dat zorgeloze volk een voortdurende eerbied en ontzag te bewaren voor de openbaringen van Gods heerlijkheid en tegenwoordigheid onder hen in Zijn heiligdom. Nu de tabernakel Gods onder de mensen was, zou gemeenzaamheid allicht minachting teweeg hebben kunnen brengen, en daarom heeft de wet zoveel dingen, die zeer dikwijls voorkomen, tot ceremoniële onreinheid verklaard, die de onbevoegdheid meebracht om tot het heiligdom te naderen (op welke overtreding de doodstraf stond) opdat zij aldus met grote voorzichtigheid en eerbied zouden naderen na ernstige voorbereiding, en vrezend om ongeschikt en onbevoegd te worden bevonden. Aldus werd hen geleerd nooit anders tot God te naderen, dan in het ootmoedig besef van hun onwaardigheid, en met een nauwkeurig waarnemen van alles wat Hij geordonneerd had, teneinde veilig en Gode welbehaaglijk te wezen.
En welke lering hebben wij nu uit dit alles te trekken?
a. Laat ons God loven, dat wij niet onder het juk zijn van deze vleselijke inzettingen, zodat ons niets kan verontreinigen dan de zonde. Diegenen mogen nu aan des Heeren Avondmaal gaan, die toen niet van de dankoffers mochten eten. En van de verontreiniging, die veroorzaakt wordt door onze zonde van dagelijkse zwakheden en tekortkomingen, kunnen wij in het verborgen gereinigd worden door vernieuwde daden van boetvaardigheid en geloof, zonder ons in water te baden of een offer aan de deur van de tabernakel te brengen.
b. Laat ons zorgvuldig aflaten van alle zonde, als verontreinigende het geweten en inzonderheid van vleselijke lusten, "ons vat bezittende in heiligmaking en eer", en niet in kwade beweging van de begeerlijkheid, die niet slechts de ziel verontreinigt, maar er krijg tegen voert en haar met verderf en ondergang dreigt.
c. Laat ons allen zien hoe noodzakelijk wezenlijke heiligheid is voor onze toekomstige gelukzaligheid en ons hart laten reinigen door geloof, opdat wij God mogen zien. Het is wellicht in toespeling op deze wetten, die de onreinen verboden om tot het heiligdom te naderen, dat op de vraag: "Wie zal staan in de plaats van Zijn heiligheid?" geantwoord wordt: "Die rein van handen en zuiver van hart is" Psalms 24:3, Psalms 24:4 want zonder heiligheid zal niemand de Heere zien.