Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jozua 23

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JOZUA 23

In dit en het volgende hoofdstuk hebben wij twee afscheidsredenen, die Jozua kort v r zijn dood voor het volk van Israël heeft uitgesproken. Ware het zijn bedoeling geweest om de nieuwsgierigheid van de latere tijden te bevredigen, hij zou veeleer de methode hebben te boek gesteld van Israëls vestiging in de pas door hen veroverde landen, een beschrijving hebben gegeven van hun landbouw, hun industrie hun handel, hun zeden en gewoonten, hun gerechtshoven, en de inrichting van hun jeugdig gemenebest, waarvan wij wel gaarne het een en ander zouden hebben willen weten, maar wat hij bedoelde in dit boek te vermelden, was aan het nageslacht een besef na te laten van Godsdienst en van hun plicht jegens God, die dingen dus voorbijziende, welke de gewone onderwerpen zijn van een gewone geschiedbeschrijving brengt hij aan zijn lezer de methode over, die hij gebruikt heeft om Israël te bewegen getrouw te blijven aan hun verbond met God, hetgeen een goede invloed kan hebben op de toekomende geslachten, die deze betogen zullen lezen, gelijk wij hopen, dat zij een goede invloed gehad hebben, op het geslacht, dat ze toen heeft gehoord. In dit hoofdstuk hebben wij:

I. Een vergadering van de staten bijeengeroepen, Joshua 23:1, Joshua 23:2, waarschijnlijk om over de gewone zaken van het land te beraadslagen, en datgene in orde te brengen, dat, na enige jaren van proefneming, aan hun wijsheid overgelaten te zijn, bevonden werd gebrekkig te wezen.

II. Jozua's rede tot hen bij de opening, of misschien aan het einde van de zitting, om welke te horen hun voornaamste reden was om bijeen te komen. In zijn rede:

I. Herinnert Jozua hen aan hetgeen God voor hen gedaan heeft, Joshua 23:3, Joshua 23:4, Joshua 23:9, Joshua 23:14,, en wat Hij bereid was nog verder voor hen te doen.

II. Vermaant hij hen om zorgvuldig en vastberaden te volharden in hun plicht jegens God, Joshua 23:6, Joshua 23:8,

III. Hij waarschuwt hen tegen alle gemeenzaamheid met hun afgodische naburen Joshua 23:7.

IV. Hij waarschuwt hen voor de noodlottige gevolgen, als zij van God afvallen en zich tot afgoden keren, Joshua 23:12, Joshua 23:13, Joshua 23:15, Joshua 23:16, In dit alles toont hij zich ijverig voor God, en een heilige bezorgdheid te hebben voor Israël.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JOZUA 23

In dit en het volgende hoofdstuk hebben wij twee afscheidsredenen, die Jozua kort v r zijn dood voor het volk van Israël heeft uitgesproken. Ware het zijn bedoeling geweest om de nieuwsgierigheid van de latere tijden te bevredigen, hij zou veeleer de methode hebben te boek gesteld van Israëls vestiging in de pas door hen veroverde landen, een beschrijving hebben gegeven van hun landbouw, hun industrie hun handel, hun zeden en gewoonten, hun gerechtshoven, en de inrichting van hun jeugdig gemenebest, waarvan wij wel gaarne het een en ander zouden hebben willen weten, maar wat hij bedoelde in dit boek te vermelden, was aan het nageslacht een besef na te laten van Godsdienst en van hun plicht jegens God, die dingen dus voorbijziende, welke de gewone onderwerpen zijn van een gewone geschiedbeschrijving brengt hij aan zijn lezer de methode over, die hij gebruikt heeft om Israël te bewegen getrouw te blijven aan hun verbond met God, hetgeen een goede invloed kan hebben op de toekomende geslachten, die deze betogen zullen lezen, gelijk wij hopen, dat zij een goede invloed gehad hebben, op het geslacht, dat ze toen heeft gehoord. In dit hoofdstuk hebben wij:

I. Een vergadering van de staten bijeengeroepen, Joshua 23:1, Joshua 23:2, waarschijnlijk om over de gewone zaken van het land te beraadslagen, en datgene in orde te brengen, dat, na enige jaren van proefneming, aan hun wijsheid overgelaten te zijn, bevonden werd gebrekkig te wezen.

II. Jozua's rede tot hen bij de opening, of misschien aan het einde van de zitting, om welke te horen hun voornaamste reden was om bijeen te komen. In zijn rede:

I. Herinnert Jozua hen aan hetgeen God voor hen gedaan heeft, Joshua 23:3, Joshua 23:4, Joshua 23:9, Joshua 23:14,, en wat Hij bereid was nog verder voor hen te doen.

II. Vermaant hij hen om zorgvuldig en vastberaden te volharden in hun plicht jegens God, Joshua 23:6, Joshua 23:8,

III. Hij waarschuwt hen tegen alle gemeenzaamheid met hun afgodische naburen Joshua 23:7.

IV. Hij waarschuwt hen voor de noodlottige gevolgen, als zij van God afvallen en zich tot afgoden keren, Joshua 23:12, Joshua 23:13, Joshua 23:15, Joshua 23:16, In dit alles toont hij zich ijverig voor God, en een heilige bezorgdheid te hebben voor Israël.

Verzen 1-10

Jozua 23:1-10

Wat betreft de datum van dit edict van Jozua:

I. Wij vinden volstrekt geen melding gemaakt van de plaats, waar deze algemene vergadering gehouden werd. Sommigen denken, dat het te Timnath-Serah, Jozua's eigen stad was, waar hij woonde, en vanwaar hij, zeer ver gevorderd zijnde in jaren, zich niet goed verplaatsen kon. Maar het blijkt niet dat hij zo'n hogen staat heeft gevoerd, en daarom is het meer waarschijnlijk dat deze bijeenkomst plaats had te Silo, waar de tent van de samenkomst was, en waar misschien alle mannen, die konden, bijeengekomen waren ter aanbidding op een van de drie grote feesten, welke gelegenheid Jozua gebruikte om hun deze last over te leveren.

II. Slechts in algemene bewoordingen wordt melding gemaakt van de tijd, wanneer dit geschiedde. Het was na vele dagen, nadat de Heere Israël rust gegeven had, maar er wordt niet gezegd na hoevele dagen, Joshua 23:1. Het was:

1. Na zovele dagen, dat Israël de tijd had om het aangename te gevoelen van hun rust en hun bezit van Kanan, en om de voordelen van dat goede land te genieten.

2. Na zovele dagen, dat Jozua de tijd had om waar te nemen aan welke kant hun gevaar lag om verdorven te worden, namelijk door hun gemeenzaamheid met de Kananieten, die nog overgebleven waren, waartegen hij hen dus zorgvuldig wil wapenen.

III. De personen, tot wie Jozua deze rede gericht heeft: tot geheel Israël, hun oudsten enz, Joshua 23:2. Zij konden niet allen binnen het bereik van zijn stem komen, maar hij riep al de oudsten, dat is de raadsheren, die in latere tijden het groot sanhedrin vormden, de hoofden van de stammen, dat zijn de edelen, of aanzienlijken, de rechters, die wetgeleerden of rechtsgeleerden waren, die criminele zaken onderzochten, en er uitspraak in deden-eindelijk de ambtlieden, aan wie de uitvoering van de rechterlijke vonnissen was opgedragen. Dezen riep Jozua tezamen en tot hen richtte hij het woord:

1. Opdat zij van hetgeen hij zei, of tenminste van de zakelijke inhoud ervan, mededeling zouden doen aan hen, die in hun verschillende landstreken hun onderhorigen waren, en deze last aldus door het gehele land bekend zou worden.

2. Omdat, zo zij bewogen werden om God te dienen en Hem aan te hangen, zij het volk door hun invloed op de rechten weg zouden houden. Als grote mannen Godvrezende mannen zijn, dan kan dit grotelijks helpen om de Godsvrucht bij velen ingang te doen vinden.

IV. Jozua's toestand, toen hij hun deze last gaf: hij was oud en wel bedaagd, Joshua 23:1. Het was waarschijnlijk in het laatste jaar van zijn leven, en hij is honderd en tien jaren oud geworden, Joshua 24:29. En in de eerste woorden van zijn rede maakt hij zelf melding hiervan Joshua 23:2. Toen hij enige jaren geleden oud begon te worden, heeft God er hem aan herinnerd Joshua 13:1 Gij zijt oud. Maar nu hij zelf het verval van de ouderdom zo gevoelde, dat hij er niet aan herinnerd behoefde te worden spreekt hij er zelf over: Ik ben oud geworden en wel bedaagd. Hij gebruikt dit: 1. Als een argument voor zichzelf om hun deze last te geven, omdat hij, oud zijnde, verwachten kon nog slechts weinig tijds met hen te zijn om hen te onderwijzen en hun raad te geven, en daarom zal hij (zoals Petrus zegt, 2 Peter 1:1 zolang hij in deze tabernakel is, alle gelegenheden waarnemen om hen te herinneren aan hun plicht, door de toenemende gebreken van de ouderdom wetende, dat hij weldra deze tabernakel zal moeten afleggen, en begerende dat zij na zijn dood even Godvruchtig zullen blijven als zij nu waren. Als wij de dood snel tot ons zien naderen, dan moet dit ons opwekken om met al onze macht het werk des levens te doen.

2. Als een argument bij hen, om acht te geven op hetgeen hij zei. Hij was oud en ervaren, en daarom moet er temeer acht op hem gegeven worden, want dagen behoren te spreken. Hij was oud geworden in hun dienst, en had zich voor hun welzijn te koste gegeven en daarom behoorden zij temeer acht op hem te slaan. Hij was oud en stervende, hij zal niet lang meer tot hen kunnen spreken, zo laat hen nu dan achtgeven op hetgeen hij zegt, en zijn woorden bewaren voor latere tijden.

V. De rede zelf, waarvan doel en strekking is, hen en hun zaad na hen te bewegen om te volharden in het ware geloof en de aanbidding van de God Israëls.

1. Hij herinnert hen aan de grote dingen, die God voor hen gedaan heeft, nu in zijn dagen en onder zijn bestuur, want hij gaat hier niet verder terug. En ten bewijze hiervan beroept hij zich op hun eigen ogen, Joshua 23:3. "Gijlieden hebt gezien alles, wat de Heere, uw God, gedaan heeft, niet wat ik gedaan heb, of wat gijlieden gedaan hebt, wij zijn slechts werktuigen geweest in Gods hand, en wat God zelf gedaan heeft door mij en voor ulieden." Vele grote en machtige volkeren (naar de maatstaf van de volkeren van die tijd) waren uitgedreven van zo'n mooi land als er toen ergens op aarde was, om plaats te maken voor Israël. "Gij ziet wat Hij gedaan heeft aan deze volken, die Zijn schepselen waren, het werk van Zijn handen, en die Hij tot nieuwe schepselen had kunnen maken, geschikt voor Zijn dienst, gij ziet welke verwoestingen Hij onder hen heeft aangericht om uwentwil, Joshua 23:3, hoe Hij hen van uw aangezicht heeft verdreven, Joshua 23:9, alsof zij voor Hem van geen belang waren, hoewel zij, bij ulieden vergeleken, groot en sterk waren.

b. Zij zijn niet slechts uitgedreven-dat zou kunnen geschied zijn, maar tevens zijn heengezonden naar een ander, minder rijk land, om er een nieuwe volksplanting te beginnen, naar die woestijn bijvoorbeeld, waarin Israël zo lange tijd omgewandeld heeft en zo zouden zij dan als het ware van woonplaats met hen geruild hebben-maar zij werden voor hun aangezicht vertreden en verdaan. Hoewel zij hun met de grootst mogelijke hardnekkigheid tegenstand hebben geboden, werden zij toch ten ondergebracht, hetgeen het bezit van hun land zoveel te meer glorierijk maakte voor Israël, en een zoveel heerlijker voorbeeld deed zijn van de macht en goedheid van de God Israëls. De Heere uw God heeft u niet slechts geleid, en gevoed, en onderhouden, maar Hij heeft als een krijgsman voor u gestreden", Joshua 23:3, bij deze titel van krijgsman was Hij hun bekend, toen Hij hen uitgevoerd had uit Egypte, Exodus 15:3. Zo onbetwist en zo gemakkelijk waren al hun overwinningen in de loop van deze langdurige oorlog dat niemand voor hun aangezicht bestaan heeft, Joshua 23:9, dat is om hun het hoofd te bieden, hetzij om hen bevreesd te maken, hun moeilijkheden in de weg te leggen, of de voortgang van hun overwinnende wapens te stuiten. In iedere veldslag behaalden zij de overwinning, bij ieder beleg namen zij de stad in. Hun verlies voor Ai was om een bijzondere reden, was gering en diende slechts om hun te tonen in welke verhouding zij tot God stonden, maar anders werd nooit een leger met zo'n onafgebroken reeks van overwinningen gekroond als Israëls leger in de oorlogen van Kanan.

c. Zij hadden de Kananieten niet slechts overwonnen, maar waren in het volle bezit van hun land gekomen, Joshua 23:4. "Ik heb u deze overige volken door het lot doen toevallen, zowel die welke uitgeroeid waren, als die welke nog overgebleven zijn, niet slechts opdat gij hen plunderen en beroven kunt, en voor een tijd naar goeddunken in hun land zoudt wonen, maar als een blijvend erfdeel voor uw stammen. Gij hebt het niet slechts onder uw voet, maar in uw handen."

2. Hij verzekert hun van Gods bereidheid om dit glorierijke werk te bestemder tijd voort te zetten en te voleindigen. Het is waar, er bleven nog Kananieten over, en in sommige plaatsen waren zij sterk en stoutmoedig, maar dat zal geen teleurstelling wezen voor hun verwachting, als Israël zo vermenigvuldigd zal wezen, dat zij dit land kunnen vervullen, dan zal God de Kananieten tot de laatste man toe uitdrijven, mits Israël zijn voordeel vervolgt, en de oorlog tegen hen met kracht voortzet Joshua 23:5. "De Heere uw God zelf zal hen van voor ulieder aangezicht verdrijven, zodat er geen Kananiet meer te zien zal zijn in het land, en zelfs dat deel des lands, dat nu nog in hun handen is, zult gij bezitten. Als hier tegen ingebracht zou worden dat de krijgslieden van de verschillende stammen naar hun onderscheidene plaatsen verstrooid zijnde, en het leger ontbonden, het moeilijk zou zijn om hen weer bij elkaar te krijgen, als het nodig was om de oorlog met de nog overgebleven Kananieten te vernieuwen, dan zegt hij hun, in antwoord hierop, hoe weinig zij in zorg behoeven te zijn over het aantal van hun krijgslieden, Joshua 23:10. Een enig man onder u zal er duizend jagen, zoals Jonathan gedaan heeft, 1 Samuel 14:13. "Elke stam kan uitgaan om zijn erfdeel in bezit te nemen, zonder het nadeel te vrezen, voortvloeiende uit het onevenredige van de getallen, want de Heere uw God, wiens alle macht is, beide om te bemoedigen en om te ontmoedigen, en die alle schepselen in Zijn bedwang heeft, Hij is het, die voor u strijdt, en voor hoevelen rekent gij Hem?

3. Hierop vermaant hij hen zeer ernstig en zeer nadrukkelijk bij hun plicht te blijven en te volharden in de goede wegen des Heeren waarin zij zo goed begonnen waren te wandelen. Hij zegt hun:

A. Zeer sterk te zijn, Joshua 23:6. "God strijdt voor u tegen uw vijanden, gedraagt gij u dan kloekmoedig voor Hem. Houdt en doet met een vast voornemen des harten alles, dat geschreven is in het wetboek van Mozes." Hij dringt op niets meer bij hen aan, dan hetgeen, waartoe zij reeds gehouden en verplicht waren. "Houdt zorgvuldig, doet naarstiglijk en in oprechtheid wat geschreven is."

B. Zeer voorzichtig te zijn. Wijkt daar niet van af ter rechter noch ter linkerhand, want beide ter rechter en ter linkerhand zijn dwalingen. Hoedt u voor een onheilig veronachtzamen van Gods inzettingen, of een bijgelovig toevoegen van uw bedenkselen er aan. Inzonderheid moeten zij zich hoeden voor alles wat zweemt naar afgoderij, de zonde, waar zij het eerst toe geneigd zijn, en het meest toe in verzoeking zullen komen, Joshua 23:7. a Zij moeten niet bekend worden met afgodendienaars, hen niet gaan bezoeken, hun feesten niet bijwonen, want zij kunnen niet gemeenzaam met hen worden, geen omgang met hen hebben, zonder gevaar te lopen van besmet te worden.

b. Zij moeten niet de minste eerbied aan de dag leggen voor enigerlei afgod, de naam van hun goden niet noemen, maar er naar streven om er de gedachtenis van in eeuwige vergetelheid te begraven, opdat hun aanbidding niet weer in zwang kome, laat zelfs hun naam worden vergeten. "Ziet op afgoden als vuile, verfoeilijke dingen, die niet zonder de uiterste walging en afkeer genoemd moeten worden." De Joden wilden aan hun kinderen niet toelaten zwijnevlees te noemen, omdat het verboden was opdat het noemen er van de begeerte er naar niet bij hen zou opwekken, maar als zij ervan spreken moesten, dan moesten zij het "dat vreemde ding" noemen. Het is te betreuren dat onder Christenen de namen van heidense godheden zo dikwijls gebruikt worden dat zij er zo gemeenzaam mee zijn, inzonderheid in drama's en gedichten, Iaat die namen, welke in mededinging met God gekomen zijn, voor altijd verafschuwd en weggedaan worden.

c. Zij moeten anderen niet steunen om er eerbied aan te bewijzen. Niet slechts moeten zij zelf niet bij hen zweren, maar zij moeten ook anderen niet bij hen doen zweren, waarin opgesloten ligt dat zij met afgodendienaars geen verbond moeten aangaan, omdat zij ter bevestiging van hun verbond of verdrag bij hun afgoden zouden zweren, geen Israëlieten moeten zo'n eed toelaten of erkennen.

d. Zij moeten zich wachten voor deze aanleidingen tot afgoderij uit vrees van anders stap voor stap tot de hoogsten trap er van te komen, namelijk valse goden te dienen, zich voor hen neer te buigen tegen de letter van het tweede gebod in

C. Zeer standvastig te zijn, Joshua 23:8. De Heere, uw God, zult gij aanhangen, dat is: Verlustigt u in Hem, steunt op Hem, wijdt uzelf toe aan Zijn eer en heerlijkheid en blijft dit doen ten einde toe, gelijk als gij tot op deze dag gedaan hebt, van dat gij in Kanan zijt gekomen", want, daar hij hen gaarne in het gunstigste licht beziet, wil hij niet naar de ongerechtigheid van Peor terugzien. Er kon wel veel verkeerds onder hen wezen, maar den, Heere hun God hadden zij niet verlaten, en het is om zijn vermaning tot volharding met te meer kracht ingang bij hen te doen vinden dat hij hen prijst. "Gaat voort, en weest voorspoedig, want de Heere is met u, zolang gij met Hem ziet." Zij, die bevelen, behoren te loven, het middel om de mensen beter te maken, is het goede in hen te zien en op prijs te stellen. "Totnutoe zijt gij de Heere blijven aanhangen, gaat dan zo voort, want anders verliest gij de lof en het loon van hetgeen gij gewrocht hebt. Uwe gerechtigheden, die gij gedaan hebt, zullen niet gedacht worden, indien gij u er van afkeert.

Verzen 1-10

Jozua 23:1-10

Wat betreft de datum van dit edict van Jozua:

I. Wij vinden volstrekt geen melding gemaakt van de plaats, waar deze algemene vergadering gehouden werd. Sommigen denken, dat het te Timnath-Serah, Jozua's eigen stad was, waar hij woonde, en vanwaar hij, zeer ver gevorderd zijnde in jaren, zich niet goed verplaatsen kon. Maar het blijkt niet dat hij zo'n hogen staat heeft gevoerd, en daarom is het meer waarschijnlijk dat deze bijeenkomst plaats had te Silo, waar de tent van de samenkomst was, en waar misschien alle mannen, die konden, bijeengekomen waren ter aanbidding op een van de drie grote feesten, welke gelegenheid Jozua gebruikte om hun deze last over te leveren.

II. Slechts in algemene bewoordingen wordt melding gemaakt van de tijd, wanneer dit geschiedde. Het was na vele dagen, nadat de Heere Israël rust gegeven had, maar er wordt niet gezegd na hoevele dagen, Joshua 23:1. Het was:

1. Na zovele dagen, dat Israël de tijd had om het aangename te gevoelen van hun rust en hun bezit van Kanan, en om de voordelen van dat goede land te genieten.

2. Na zovele dagen, dat Jozua de tijd had om waar te nemen aan welke kant hun gevaar lag om verdorven te worden, namelijk door hun gemeenzaamheid met de Kananieten, die nog overgebleven waren, waartegen hij hen dus zorgvuldig wil wapenen.

III. De personen, tot wie Jozua deze rede gericht heeft: tot geheel Israël, hun oudsten enz, Joshua 23:2. Zij konden niet allen binnen het bereik van zijn stem komen, maar hij riep al de oudsten, dat is de raadsheren, die in latere tijden het groot sanhedrin vormden, de hoofden van de stammen, dat zijn de edelen, of aanzienlijken, de rechters, die wetgeleerden of rechtsgeleerden waren, die criminele zaken onderzochten, en er uitspraak in deden-eindelijk de ambtlieden, aan wie de uitvoering van de rechterlijke vonnissen was opgedragen. Dezen riep Jozua tezamen en tot hen richtte hij het woord:

1. Opdat zij van hetgeen hij zei, of tenminste van de zakelijke inhoud ervan, mededeling zouden doen aan hen, die in hun verschillende landstreken hun onderhorigen waren, en deze last aldus door het gehele land bekend zou worden.

2. Omdat, zo zij bewogen werden om God te dienen en Hem aan te hangen, zij het volk door hun invloed op de rechten weg zouden houden. Als grote mannen Godvrezende mannen zijn, dan kan dit grotelijks helpen om de Godsvrucht bij velen ingang te doen vinden.

IV. Jozua's toestand, toen hij hun deze last gaf: hij was oud en wel bedaagd, Joshua 23:1. Het was waarschijnlijk in het laatste jaar van zijn leven, en hij is honderd en tien jaren oud geworden, Joshua 24:29. En in de eerste woorden van zijn rede maakt hij zelf melding hiervan Joshua 23:2. Toen hij enige jaren geleden oud begon te worden, heeft God er hem aan herinnerd Joshua 13:1 Gij zijt oud. Maar nu hij zelf het verval van de ouderdom zo gevoelde, dat hij er niet aan herinnerd behoefde te worden spreekt hij er zelf over: Ik ben oud geworden en wel bedaagd. Hij gebruikt dit: 1. Als een argument voor zichzelf om hun deze last te geven, omdat hij, oud zijnde, verwachten kon nog slechts weinig tijds met hen te zijn om hen te onderwijzen en hun raad te geven, en daarom zal hij (zoals Petrus zegt, 2 Peter 1:1 zolang hij in deze tabernakel is, alle gelegenheden waarnemen om hen te herinneren aan hun plicht, door de toenemende gebreken van de ouderdom wetende, dat hij weldra deze tabernakel zal moeten afleggen, en begerende dat zij na zijn dood even Godvruchtig zullen blijven als zij nu waren. Als wij de dood snel tot ons zien naderen, dan moet dit ons opwekken om met al onze macht het werk des levens te doen.

2. Als een argument bij hen, om acht te geven op hetgeen hij zei. Hij was oud en ervaren, en daarom moet er temeer acht op hem gegeven worden, want dagen behoren te spreken. Hij was oud geworden in hun dienst, en had zich voor hun welzijn te koste gegeven en daarom behoorden zij temeer acht op hem te slaan. Hij was oud en stervende, hij zal niet lang meer tot hen kunnen spreken, zo laat hen nu dan achtgeven op hetgeen hij zegt, en zijn woorden bewaren voor latere tijden.

V. De rede zelf, waarvan doel en strekking is, hen en hun zaad na hen te bewegen om te volharden in het ware geloof en de aanbidding van de God Israëls.

1. Hij herinnert hen aan de grote dingen, die God voor hen gedaan heeft, nu in zijn dagen en onder zijn bestuur, want hij gaat hier niet verder terug. En ten bewijze hiervan beroept hij zich op hun eigen ogen, Joshua 23:3. "Gijlieden hebt gezien alles, wat de Heere, uw God, gedaan heeft, niet wat ik gedaan heb, of wat gijlieden gedaan hebt, wij zijn slechts werktuigen geweest in Gods hand, en wat God zelf gedaan heeft door mij en voor ulieden." Vele grote en machtige volkeren (naar de maatstaf van de volkeren van die tijd) waren uitgedreven van zo'n mooi land als er toen ergens op aarde was, om plaats te maken voor Israël. "Gij ziet wat Hij gedaan heeft aan deze volken, die Zijn schepselen waren, het werk van Zijn handen, en die Hij tot nieuwe schepselen had kunnen maken, geschikt voor Zijn dienst, gij ziet welke verwoestingen Hij onder hen heeft aangericht om uwentwil, Joshua 23:3, hoe Hij hen van uw aangezicht heeft verdreven, Joshua 23:9, alsof zij voor Hem van geen belang waren, hoewel zij, bij ulieden vergeleken, groot en sterk waren.

b. Zij zijn niet slechts uitgedreven-dat zou kunnen geschied zijn, maar tevens zijn heengezonden naar een ander, minder rijk land, om er een nieuwe volksplanting te beginnen, naar die woestijn bijvoorbeeld, waarin Israël zo lange tijd omgewandeld heeft en zo zouden zij dan als het ware van woonplaats met hen geruild hebben-maar zij werden voor hun aangezicht vertreden en verdaan. Hoewel zij hun met de grootst mogelijke hardnekkigheid tegenstand hebben geboden, werden zij toch ten ondergebracht, hetgeen het bezit van hun land zoveel te meer glorierijk maakte voor Israël, en een zoveel heerlijker voorbeeld deed zijn van de macht en goedheid van de God Israëls. De Heere uw God heeft u niet slechts geleid, en gevoed, en onderhouden, maar Hij heeft als een krijgsman voor u gestreden", Joshua 23:3, bij deze titel van krijgsman was Hij hun bekend, toen Hij hen uitgevoerd had uit Egypte, Exodus 15:3. Zo onbetwist en zo gemakkelijk waren al hun overwinningen in de loop van deze langdurige oorlog dat niemand voor hun aangezicht bestaan heeft, Joshua 23:9, dat is om hun het hoofd te bieden, hetzij om hen bevreesd te maken, hun moeilijkheden in de weg te leggen, of de voortgang van hun overwinnende wapens te stuiten. In iedere veldslag behaalden zij de overwinning, bij ieder beleg namen zij de stad in. Hun verlies voor Ai was om een bijzondere reden, was gering en diende slechts om hun te tonen in welke verhouding zij tot God stonden, maar anders werd nooit een leger met zo'n onafgebroken reeks van overwinningen gekroond als Israëls leger in de oorlogen van Kanan.

c. Zij hadden de Kananieten niet slechts overwonnen, maar waren in het volle bezit van hun land gekomen, Joshua 23:4. "Ik heb u deze overige volken door het lot doen toevallen, zowel die welke uitgeroeid waren, als die welke nog overgebleven zijn, niet slechts opdat gij hen plunderen en beroven kunt, en voor een tijd naar goeddunken in hun land zoudt wonen, maar als een blijvend erfdeel voor uw stammen. Gij hebt het niet slechts onder uw voet, maar in uw handen."

2. Hij verzekert hun van Gods bereidheid om dit glorierijke werk te bestemder tijd voort te zetten en te voleindigen. Het is waar, er bleven nog Kananieten over, en in sommige plaatsen waren zij sterk en stoutmoedig, maar dat zal geen teleurstelling wezen voor hun verwachting, als Israël zo vermenigvuldigd zal wezen, dat zij dit land kunnen vervullen, dan zal God de Kananieten tot de laatste man toe uitdrijven, mits Israël zijn voordeel vervolgt, en de oorlog tegen hen met kracht voortzet Joshua 23:5. "De Heere uw God zelf zal hen van voor ulieder aangezicht verdrijven, zodat er geen Kananiet meer te zien zal zijn in het land, en zelfs dat deel des lands, dat nu nog in hun handen is, zult gij bezitten. Als hier tegen ingebracht zou worden dat de krijgslieden van de verschillende stammen naar hun onderscheidene plaatsen verstrooid zijnde, en het leger ontbonden, het moeilijk zou zijn om hen weer bij elkaar te krijgen, als het nodig was om de oorlog met de nog overgebleven Kananieten te vernieuwen, dan zegt hij hun, in antwoord hierop, hoe weinig zij in zorg behoeven te zijn over het aantal van hun krijgslieden, Joshua 23:10. Een enig man onder u zal er duizend jagen, zoals Jonathan gedaan heeft, 1 Samuel 14:13. "Elke stam kan uitgaan om zijn erfdeel in bezit te nemen, zonder het nadeel te vrezen, voortvloeiende uit het onevenredige van de getallen, want de Heere uw God, wiens alle macht is, beide om te bemoedigen en om te ontmoedigen, en die alle schepselen in Zijn bedwang heeft, Hij is het, die voor u strijdt, en voor hoevelen rekent gij Hem?

3. Hierop vermaant hij hen zeer ernstig en zeer nadrukkelijk bij hun plicht te blijven en te volharden in de goede wegen des Heeren waarin zij zo goed begonnen waren te wandelen. Hij zegt hun:

A. Zeer sterk te zijn, Joshua 23:6. "God strijdt voor u tegen uw vijanden, gedraagt gij u dan kloekmoedig voor Hem. Houdt en doet met een vast voornemen des harten alles, dat geschreven is in het wetboek van Mozes." Hij dringt op niets meer bij hen aan, dan hetgeen, waartoe zij reeds gehouden en verplicht waren. "Houdt zorgvuldig, doet naarstiglijk en in oprechtheid wat geschreven is."

B. Zeer voorzichtig te zijn. Wijkt daar niet van af ter rechter noch ter linkerhand, want beide ter rechter en ter linkerhand zijn dwalingen. Hoedt u voor een onheilig veronachtzamen van Gods inzettingen, of een bijgelovig toevoegen van uw bedenkselen er aan. Inzonderheid moeten zij zich hoeden voor alles wat zweemt naar afgoderij, de zonde, waar zij het eerst toe geneigd zijn, en het meest toe in verzoeking zullen komen, Joshua 23:7. a Zij moeten niet bekend worden met afgodendienaars, hen niet gaan bezoeken, hun feesten niet bijwonen, want zij kunnen niet gemeenzaam met hen worden, geen omgang met hen hebben, zonder gevaar te lopen van besmet te worden.

b. Zij moeten niet de minste eerbied aan de dag leggen voor enigerlei afgod, de naam van hun goden niet noemen, maar er naar streven om er de gedachtenis van in eeuwige vergetelheid te begraven, opdat hun aanbidding niet weer in zwang kome, laat zelfs hun naam worden vergeten. "Ziet op afgoden als vuile, verfoeilijke dingen, die niet zonder de uiterste walging en afkeer genoemd moeten worden." De Joden wilden aan hun kinderen niet toelaten zwijnevlees te noemen, omdat het verboden was opdat het noemen er van de begeerte er naar niet bij hen zou opwekken, maar als zij ervan spreken moesten, dan moesten zij het "dat vreemde ding" noemen. Het is te betreuren dat onder Christenen de namen van heidense godheden zo dikwijls gebruikt worden dat zij er zo gemeenzaam mee zijn, inzonderheid in drama's en gedichten, Iaat die namen, welke in mededinging met God gekomen zijn, voor altijd verafschuwd en weggedaan worden.

c. Zij moeten anderen niet steunen om er eerbied aan te bewijzen. Niet slechts moeten zij zelf niet bij hen zweren, maar zij moeten ook anderen niet bij hen doen zweren, waarin opgesloten ligt dat zij met afgodendienaars geen verbond moeten aangaan, omdat zij ter bevestiging van hun verbond of verdrag bij hun afgoden zouden zweren, geen Israëlieten moeten zo'n eed toelaten of erkennen.

d. Zij moeten zich wachten voor deze aanleidingen tot afgoderij uit vrees van anders stap voor stap tot de hoogsten trap er van te komen, namelijk valse goden te dienen, zich voor hen neer te buigen tegen de letter van het tweede gebod in

C. Zeer standvastig te zijn, Joshua 23:8. De Heere, uw God, zult gij aanhangen, dat is: Verlustigt u in Hem, steunt op Hem, wijdt uzelf toe aan Zijn eer en heerlijkheid en blijft dit doen ten einde toe, gelijk als gij tot op deze dag gedaan hebt, van dat gij in Kanan zijt gekomen", want, daar hij hen gaarne in het gunstigste licht beziet, wil hij niet naar de ongerechtigheid van Peor terugzien. Er kon wel veel verkeerds onder hen wezen, maar den, Heere hun God hadden zij niet verlaten, en het is om zijn vermaning tot volharding met te meer kracht ingang bij hen te doen vinden dat hij hen prijst. "Gaat voort, en weest voorspoedig, want de Heere is met u, zolang gij met Hem ziet." Zij, die bevelen, behoren te loven, het middel om de mensen beter te maken, is het goede in hen te zien en op prijs te stellen. "Totnutoe zijt gij de Heere blijven aanhangen, gaat dan zo voort, want anders verliest gij de lof en het loon van hetgeen gij gewrocht hebt. Uwe gerechtigheden, die gij gedaan hebt, zullen niet gedacht worden, indien gij u er van afkeert.

Verzen 11-16

Jozua 23:11-16

I. Jozua zegt hier wat zij doen moeten om in de Godsdienst te volharden, Joshua 23:11. Willen wij de Heere blijven aanhangen en Hem niet verlaten, dan moeten wij:

1. Altijd op onze hoede zijn, want menige kostelijke ziel is verloren en ten verderve gegaan door achteloosheid. Daarom bewaart uw zielen naarstiglijk, opdat de inwendige mens rein blijve van de besmetting van de zonde, en naarstig gebruikt worde in de dienst van God. God heeft ons onze kostelijke ziel gegeven met deze last: "Bewaar haar naarstig boven al dat te bewaren is".

2. Wat wij in de Godsdienst doen, moeten wij doen uit een beginsel van liefde, niet door dwang of uit een slaafse vrees voor God, maar uit keus en met vermaak. "Hebt de Heere, uw God, lief, dan zult gij Hem niet verlaten".

II. Hij voert Gods getrouwheid jegens hen aan als een argument, waarom zij getrouw moeten zijn aan Hem, Joshua 23:14. "Ik ga heden in de weg van de gehele aarde, ik ben oud en stervende". Sterven is op reis gaan naar ons eeuwig tehuis, het is de weg van de gehele aarde, de weg, die geheel het mensdom vroeg of laat gaan moet. Ook Jozua zelf, hoewel hij zo groot en goed een man was, en zo slecht gemist kon worden, kan van die algemene wet niet vrijgesteld worden. Hij maakt hier thans gewag van, opdat zij zijn woorden zullen beschouwen als de woorden van een stervende, en ze als zodanig ter harte zullen nemen. Of wel: "Ik ben stervende en ga u verlaten, mij hebt gij niet altijd bij u, maar zo gij de Heere blijft aanhangen, zal Hij u nooit verlaten". Of wel: "Nu ik mijn einde nabij ben, voegt het om terug te zien op de voorbijgegane jaren, en bij die terugblik bevind ik, en gij zelf weet in uw gehele hart en in uw gehele ziel, door een volkomen overtuiging en het klaarste bewijs, en die zaak heeft indruk op u gemaakt" (die kennis doet ons goed, welke zetelt niet alleen in het hoofd, maar in het hart en de ziel) "gij weet, dat er niet een enig woord gevallen is van al die goede woorden, welke de Heere, uw God, over u gesproken heeft", ( en Hij heeft er vele gesproken) zie Joshua 21:45. God had hun overwinning beloofd, en rust, en overvloed, Zijn tabernakel onder hen, enz. en niet een enig woord is gevallen van al hetgeen Hij gesproken heeft. "Welnu", zegt hij, "is God aldus getrouw geweest aan u? Weest gijlieden dan niet ontrouw aan Hem". Het is des apostels drangreden tot volharding, Hebrews 10:23. "Die het beloofd heeft is getrouw."

III. Hij waarschuwt hen voor de noodlottige gevolgen van afval, Joshua 23:12, Joshua 23:13, Joshua 23:15, Joshua 23:16,. "Indien gij u van Hem afkeert, zo weet voorzeker, dat dit uw verderf zijn zal".

Merk op:

1. Hoe hij de afval beschrijft, voor welke hij hen waarschuwt. Wat er toe leiden kon, was: Joshua 23:12 :Op vertrouwelijke voet te komen met afgodendienaars, die hen listiglijk zullen vleien en bepraten, zich bij hen, nu zij meesters zijn geworden van het land, zullen indringen om hun eigen doeleinden te dienen. Dan zullen wederzijdse huwelijken gesloten worden door de list en behendigheid van hen, die wel gaarne hun kinderen aan de rijke Israëlieten ten huwelijk zullen geven. En het gevolg daarvan zal wezen, dat zij hun goden gaan dienen, Joshua 23:16 (voorgevende dat zij de aloude godheden zijn van het land) en zich voor hen zullen nederbuigen. Aldus gaat de weg van de zonde bergafwaarts, en zij, die gemeenschap hebben met zondaren, kunnen het niet vermijden gemeenschap te hebben met de zonde. Dit stelt hij voor:

a. Als een lage en schandelijke verzaking: "het is een teruggaan van hetgeen gij zo goed waart begonnen, Joshua 23:12.

b. Als een verraderlijke verbreking van hun belofte, Joshua 23:16. "Het is een overtreding van het verbond des Heeren uws Gods, dat Hij u geboden heeft, en waar gij zelf uw handtekening onder hebt geplaatst". Andere zonden waren overtredingen van de wet Gods, die hun geboden was, maar dit was een overtreding van het verbond, dat Hij hun geboden had, en dat stond dan gelijk met een verbreken van de betrekking tussen God en hen, en een verbeuren van alle voorrechten des verbonds.

2. Hoe hij het verderf beschrijft, waarvoor hij hen waarschuwt.

a. Dat deze overgebleven Kananieten, zo zij hen herbergden, in gemeenschap met hen gingen komen, hun tot een strik en tot een net zullen zijn, beide om hen tot zonde te brengen (niet slechts tot afgoderij maar tot allerlei onzedelijkheid, hetgeen het verderf zou wezen, niet alleen van hun deugd, maar van hun wijsheid en verstand, hun moed en hun eer) maar ook tot allerlei dwaze en onvoordelige plannen. En als zij hen dan door heimelijke handelingen tot het een of ander kwaad hebben verlokt, zodat zij in het voordeel over hen komen, dan zullen zij meer openlijk tegen hen gaan optreden, tot een gesel aan hun zijden en tot doornen in hun ogen gaan worden, misschien hun vee doden of wegdrijven, hun koren verbranden of stelen, hun huizen plunderen, en hen op alle mogelijke wijze kwellen en plagen, want wlke vriendschap zij ook zullen voorwenden, een Kananiet, tenzij hij tot het geloof en de aanbidding van de ware God bekeerd is, zal te allen tijde de naam en het gezicht van een Israëliet heten en verafschuwen. Zie dan hoe de straf beantwoorden zou aan de zonde, ja hoe de zonde zelf de straf meebrengt.

b. Dat de toorn des Heeren tegen hen ontstoken zou worden. Hun maken van verbonden met de Kananieten, zal hen niet slechts in de gelegenheid stellen om hun kwaad te doen, en als het koesteren wezen van een adder in hun boezem, het zal ook God er toe brengen om hun vijand te worden, en het vuur Zijns toorns tegen hen te ontsteken.

c. Dat al de bedreigingen des woords vervuld zullen worden, zoals de beloften vervuld zijn geworden, want de God van de eeuwige waarheid is aan beide getrouw, Joshua 23:15. "Gelijk als al die goede dingen over u gekomen zijn overeenkomstig de belofte, zolang gij u dicht aan God hebt gehouden, zo zullen al die kwade dingen over u komen overeenkomstig de bedreigingen, indien gij Hem verlaat." Mozes had hun goed en kwaad voorgesteld, zij hadden ervaring van het goede, en hadden daar nu het genot van, en even zeker zal het kwaad komen, zo zij ongehoorzaam zijn. Gelijk Gods beloften geen paaien is met ijdele droombeelden, zo zijn ook Zijn bedreigingen geen verschrikkingen voor de leus.

d. Dat het zou eindigen in het algehele verderf van hun kerk en hun staat, zoals Mozes hun voorzegd had. Dit wordt hier driemaal vermeld. Uw vijanden zullen u kwellen, totdat gij omkomt van dit goede land, Joshua 23:13. Wederom: "God zal u plagen, totdat Hij u verdelge van dit goede land, Joshua 23:15. Hemel en aarde zullen samen werken om u uit te roeien, zodat gij zult omkomen van het goede land", Joshua 23:16. Het zal hun verderf verzwaren, dat het land, waarvan zij zullen omkomen, een goed land is, een land dat God zelf hun had gegeven, en dat Hij hun daarom verzekerd zou hebben, indien zij er zich niet zelf door hun goddeloosheid hadden uitgeworpen. Zo zal de kostelijkheid van het hemelse Kanan, en de vrije schenking die God er van gedaan heeft, de rampzaligheid verzwaren van hen, die er voor eeuwig van buitengesloten zijn en er van omkomen. Niets zal hen zo goed doen zien hoe ongelukkig zij zijn, als te zien hoe gelukkig zij hadden kunnen wezen. Jozua stelt hun aldus de noodlottige gevolgen voor van hun afval, opdat zij, wetende de schrik des Heeren, bewogen zullen worden om Hem met een vast voornemen des harten aan te hangen.

Verzen 11-16

Jozua 23:11-16

I. Jozua zegt hier wat zij doen moeten om in de Godsdienst te volharden, Joshua 23:11. Willen wij de Heere blijven aanhangen en Hem niet verlaten, dan moeten wij:

1. Altijd op onze hoede zijn, want menige kostelijke ziel is verloren en ten verderve gegaan door achteloosheid. Daarom bewaart uw zielen naarstiglijk, opdat de inwendige mens rein blijve van de besmetting van de zonde, en naarstig gebruikt worde in de dienst van God. God heeft ons onze kostelijke ziel gegeven met deze last: "Bewaar haar naarstig boven al dat te bewaren is".

2. Wat wij in de Godsdienst doen, moeten wij doen uit een beginsel van liefde, niet door dwang of uit een slaafse vrees voor God, maar uit keus en met vermaak. "Hebt de Heere, uw God, lief, dan zult gij Hem niet verlaten".

II. Hij voert Gods getrouwheid jegens hen aan als een argument, waarom zij getrouw moeten zijn aan Hem, Joshua 23:14. "Ik ga heden in de weg van de gehele aarde, ik ben oud en stervende". Sterven is op reis gaan naar ons eeuwig tehuis, het is de weg van de gehele aarde, de weg, die geheel het mensdom vroeg of laat gaan moet. Ook Jozua zelf, hoewel hij zo groot en goed een man was, en zo slecht gemist kon worden, kan van die algemene wet niet vrijgesteld worden. Hij maakt hier thans gewag van, opdat zij zijn woorden zullen beschouwen als de woorden van een stervende, en ze als zodanig ter harte zullen nemen. Of wel: "Ik ben stervende en ga u verlaten, mij hebt gij niet altijd bij u, maar zo gij de Heere blijft aanhangen, zal Hij u nooit verlaten". Of wel: "Nu ik mijn einde nabij ben, voegt het om terug te zien op de voorbijgegane jaren, en bij die terugblik bevind ik, en gij zelf weet in uw gehele hart en in uw gehele ziel, door een volkomen overtuiging en het klaarste bewijs, en die zaak heeft indruk op u gemaakt" (die kennis doet ons goed, welke zetelt niet alleen in het hoofd, maar in het hart en de ziel) "gij weet, dat er niet een enig woord gevallen is van al die goede woorden, welke de Heere, uw God, over u gesproken heeft", ( en Hij heeft er vele gesproken) zie Joshua 21:45. God had hun overwinning beloofd, en rust, en overvloed, Zijn tabernakel onder hen, enz. en niet een enig woord is gevallen van al hetgeen Hij gesproken heeft. "Welnu", zegt hij, "is God aldus getrouw geweest aan u? Weest gijlieden dan niet ontrouw aan Hem". Het is des apostels drangreden tot volharding, Hebrews 10:23. "Die het beloofd heeft is getrouw."

III. Hij waarschuwt hen voor de noodlottige gevolgen van afval, Joshua 23:12, Joshua 23:13, Joshua 23:15, Joshua 23:16,. "Indien gij u van Hem afkeert, zo weet voorzeker, dat dit uw verderf zijn zal".

Merk op:

1. Hoe hij de afval beschrijft, voor welke hij hen waarschuwt. Wat er toe leiden kon, was: Joshua 23:12 :Op vertrouwelijke voet te komen met afgodendienaars, die hen listiglijk zullen vleien en bepraten, zich bij hen, nu zij meesters zijn geworden van het land, zullen indringen om hun eigen doeleinden te dienen. Dan zullen wederzijdse huwelijken gesloten worden door de list en behendigheid van hen, die wel gaarne hun kinderen aan de rijke Israëlieten ten huwelijk zullen geven. En het gevolg daarvan zal wezen, dat zij hun goden gaan dienen, Joshua 23:16 (voorgevende dat zij de aloude godheden zijn van het land) en zich voor hen zullen nederbuigen. Aldus gaat de weg van de zonde bergafwaarts, en zij, die gemeenschap hebben met zondaren, kunnen het niet vermijden gemeenschap te hebben met de zonde. Dit stelt hij voor:

a. Als een lage en schandelijke verzaking: "het is een teruggaan van hetgeen gij zo goed waart begonnen, Joshua 23:12.

b. Als een verraderlijke verbreking van hun belofte, Joshua 23:16. "Het is een overtreding van het verbond des Heeren uws Gods, dat Hij u geboden heeft, en waar gij zelf uw handtekening onder hebt geplaatst". Andere zonden waren overtredingen van de wet Gods, die hun geboden was, maar dit was een overtreding van het verbond, dat Hij hun geboden had, en dat stond dan gelijk met een verbreken van de betrekking tussen God en hen, en een verbeuren van alle voorrechten des verbonds.

2. Hoe hij het verderf beschrijft, waarvoor hij hen waarschuwt.

a. Dat deze overgebleven Kananieten, zo zij hen herbergden, in gemeenschap met hen gingen komen, hun tot een strik en tot een net zullen zijn, beide om hen tot zonde te brengen (niet slechts tot afgoderij maar tot allerlei onzedelijkheid, hetgeen het verderf zou wezen, niet alleen van hun deugd, maar van hun wijsheid en verstand, hun moed en hun eer) maar ook tot allerlei dwaze en onvoordelige plannen. En als zij hen dan door heimelijke handelingen tot het een of ander kwaad hebben verlokt, zodat zij in het voordeel over hen komen, dan zullen zij meer openlijk tegen hen gaan optreden, tot een gesel aan hun zijden en tot doornen in hun ogen gaan worden, misschien hun vee doden of wegdrijven, hun koren verbranden of stelen, hun huizen plunderen, en hen op alle mogelijke wijze kwellen en plagen, want wlke vriendschap zij ook zullen voorwenden, een Kananiet, tenzij hij tot het geloof en de aanbidding van de ware God bekeerd is, zal te allen tijde de naam en het gezicht van een Israëliet heten en verafschuwen. Zie dan hoe de straf beantwoorden zou aan de zonde, ja hoe de zonde zelf de straf meebrengt.

b. Dat de toorn des Heeren tegen hen ontstoken zou worden. Hun maken van verbonden met de Kananieten, zal hen niet slechts in de gelegenheid stellen om hun kwaad te doen, en als het koesteren wezen van een adder in hun boezem, het zal ook God er toe brengen om hun vijand te worden, en het vuur Zijns toorns tegen hen te ontsteken.

c. Dat al de bedreigingen des woords vervuld zullen worden, zoals de beloften vervuld zijn geworden, want de God van de eeuwige waarheid is aan beide getrouw, Joshua 23:15. "Gelijk als al die goede dingen over u gekomen zijn overeenkomstig de belofte, zolang gij u dicht aan God hebt gehouden, zo zullen al die kwade dingen over u komen overeenkomstig de bedreigingen, indien gij Hem verlaat." Mozes had hun goed en kwaad voorgesteld, zij hadden ervaring van het goede, en hadden daar nu het genot van, en even zeker zal het kwaad komen, zo zij ongehoorzaam zijn. Gelijk Gods beloften geen paaien is met ijdele droombeelden, zo zijn ook Zijn bedreigingen geen verschrikkingen voor de leus.

d. Dat het zou eindigen in het algehele verderf van hun kerk en hun staat, zoals Mozes hun voorzegd had. Dit wordt hier driemaal vermeld. Uw vijanden zullen u kwellen, totdat gij omkomt van dit goede land, Joshua 23:13. Wederom: "God zal u plagen, totdat Hij u verdelge van dit goede land, Joshua 23:15. Hemel en aarde zullen samen werken om u uit te roeien, zodat gij zult omkomen van het goede land", Joshua 23:16. Het zal hun verderf verzwaren, dat het land, waarvan zij zullen omkomen, een goed land is, een land dat God zelf hun had gegeven, en dat Hij hun daarom verzekerd zou hebben, indien zij er zich niet zelf door hun goddeloosheid hadden uitgeworpen. Zo zal de kostelijkheid van het hemelse Kanan, en de vrije schenking die God er van gedaan heeft, de rampzaligheid verzwaren van hen, die er voor eeuwig van buitengesloten zijn en er van omkomen. Niets zal hen zo goed doen zien hoe ongelukkig zij zijn, als te zien hoe gelukkig zij hadden kunnen wezen. Jozua stelt hun aldus de noodlottige gevolgen voor van hun afval, opdat zij, wetende de schrik des Heeren, bewogen zullen worden om Hem met een vast voornemen des harten aan te hangen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Joshua 23". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/joshua-23.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile