Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Johannes 15

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JOHANNES 15

Men is algemeen van gevoelen, dat Christus' rede in dit en het volgende hoofdstuk gehouden werd aan het einde van het laatste avondmaal in den nacht in welken Hij verraden werd, en het is een voortgezette rede, niet onderbroken zoals die in het vorige hoofdstuk. En hetgeen Hij tot onderwerp Zijner rede kiest, is zeer gepast voor de tegenwoordige treurige gelegenheid als ene afscheidsrede. Nu Hij op het punt stond hen te verlaten:

I. Zullen zij in de verzoeking zijn van Hem te verlaten, en tot Mozes weer te keren, en daarom zegt Hij hun hoe noodzakelijk het is, dat zij door het geloof Hem blijven aanhangen en in Hem zullen blijven.

II. Zij zullen in verzoeking zijn om van elkaar te vervreemden, en daarom dringt Hij er op aan, dat zij elkaar zullen liefhebben, en ook na Zijn heengaan de gemeenschap zullen blijven onderhouden, die totnutoe hun troost is geweest.

III. Zij zullen in verzoeking zijn om terug te deinzen voor het waarnemen van hun ambt als apostelen, als zij met moeilijkheden te kampen zullen hebben, en daarom bereidt Hij hen voor op den schok van de kwaadwilligheid der wereld. Er zijn vier woorden tot welke Zijne rede in dat hoofdstuk teruggeleid kan worden:

1. Vrucht, John 15:1, John 15:2. Liefde, John 15:9, John 15:3. Haat, John 15:18, John 15:4. De Trooster, John 15:26, John 15:27.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JOHANNES 15

Men is algemeen van gevoelen, dat Christus' rede in dit en het volgende hoofdstuk gehouden werd aan het einde van het laatste avondmaal in den nacht in welken Hij verraden werd, en het is een voortgezette rede, niet onderbroken zoals die in het vorige hoofdstuk. En hetgeen Hij tot onderwerp Zijner rede kiest, is zeer gepast voor de tegenwoordige treurige gelegenheid als ene afscheidsrede. Nu Hij op het punt stond hen te verlaten:

I. Zullen zij in de verzoeking zijn van Hem te verlaten, en tot Mozes weer te keren, en daarom zegt Hij hun hoe noodzakelijk het is, dat zij door het geloof Hem blijven aanhangen en in Hem zullen blijven.

II. Zij zullen in verzoeking zijn om van elkaar te vervreemden, en daarom dringt Hij er op aan, dat zij elkaar zullen liefhebben, en ook na Zijn heengaan de gemeenschap zullen blijven onderhouden, die totnutoe hun troost is geweest.

III. Zij zullen in verzoeking zijn om terug te deinzen voor het waarnemen van hun ambt als apostelen, als zij met moeilijkheden te kampen zullen hebben, en daarom bereidt Hij hen voor op den schok van de kwaadwilligheid der wereld. Er zijn vier woorden tot welke Zijne rede in dat hoofdstuk teruggeleid kan worden:

1. Vrucht, John 15:1, John 15:2. Liefde, John 15:9, John 15:3. Haat, John 15:18, John 15:4. De Trooster, John 15:26, John 15:27.

Verzen 1-8

Johannes 15:1-8

Christus spreekt hier van vrucht, van de vruchten des Geestes, die Zijne discipelen moesten voortbrengen, en Hij spreekt er van onder de gelijkenis van den wijnstok. Merk hier op:

I. De leer van deze gelijkenis, welk denkbeeld wij er van moeten hebben.

1. Dat Jezus Christus de wijnstok, de ware wijnstok is. Het is een voorbeeld voor Christus' nederigheid, dat het Hem behaagt om van zich zelven onder geringe beelden of vergelijkingen te spreken. Hij, die de Zon der gerechtigheid en de blinkende Morgenster is, vergelijkt zich bij een wijnstok. Ook de kerk wordt bij een wijnstok vergeleken, Psalms 80:9. a. Hij is de wijnstok, geplant in den wijngaard, geen vanzelf groeiend voortbrengsel, geplant in de aarde, want Hij is het Woord, dat vlees is geworden. De wijnstok heeft een onooglijk voorkomen, en Christus had gene gedaante noch heerlijkheid, Isaiah 53:2. De wijnstok is ene plant die zich uitbreidt, en Christus zal bekend worden als heil tot aan de einden der aarde. De vrucht van den wijstok eert God en vervrolijkt den mens, Judges 9:13, dat doet ook de vrucht van Christus' Middelaarschap, zij is beter dan goud, Proverbs 8:9.

b. Hij is de ware wijnstok, zoals waarheid staat tegenover hetgeen slechts voorgewend of nagemaakt wordt, Hij is wezenlijk een vruchtbare plant, ene plant van naam. Hij is niet als die wilde wijnstok, die hen teleurstelde, die er van plukten, 2 Kings 4:39, maar een ware wijnstok. Van onvruchtbare bomen wordt gezegd, dat zij liegen, Habakkuk 3:17, maar Christus is een wijnstok, die niet bedriegen zal, Welke voortreffelijkheid er in enig schepsel zij, dat den mens dienstbaar is, zij is slechts de schaduw van de zegening, die in Christus is ten goede van Zijn volk. Hij is de ware wijnstok, afgeschaduwd door Juda's wijnstok, die hem verrijkte met druivebloed, Genesis 49:11, door Jozefs wijnstok, welks takken over den muur lopen, Genesis 49:22, door Israël's wijnstok, onder welken hij zeker woonde, 1 Kings 4:25.

2. Dat de gelovigen ranken zijn van dien wijnstok, hetgeen veronderstelt, dat Christus de wortel is van den wijnstok. De wortel wordt niet gezien, en ons leven is met Christus verborgen, de wortel draagt den boom, Romans 11:18, doet er sappen doordringen, en is alles in alles voor zijn bloei en vruchtbaarheid, en in Christus is alle ondersteuning en alle voorziening. De takken of ranken van den wijnstok zijn vele, sommigen aan de ene zijde van het huis of den muur, anderen aan de andere zijde, daar zij elkaar echter allen in den wortel ontmoeten, maken zij allen tezamen slechts een wijnstok uit, evenzo zullen alle goede Christenen, hoewel in plaats en denkwijze op een afstand van elkaar, zich in Christus, als het middelpunt hunner eenheid, ontmoeten. Evenals de ranken van den wijnstok, zijn ook de gelovigen zwak, en kunnen niet op zich zelven staan, maar moeten ondersteund en gedragen worden, zie Ezechiël 15:2.

3. Dat de Vader de landman is, geoorgos -de landarbeider. Hoewel de aarde des Heeren is, levert zij Hem gene vruchten op, tenzij Hij haar bearbeide. God heeft niet slechts eigendomsrecht in, maar ook zorg over, den wijnstok en al de ranken. Hij heeft geplant en natgemaakt en den wasdom gegeven, want wij zijn Gods akkerwerk, 1 Corinthians 3:9. Zie Isaiah 5:1, Isaiah 5:2, Isaiah 27:2, Isaiah 27:3. Hij had het oog op Christus, den wortel, en ondersteunde Hem, en deed Hem groeien uit een dorre aarde. Hij heeft het oog op al de ranken, en snoeit ze, en waakt er over, opdat niets ze zal schaden. Nooit was een landman zo wijs en zo werkzaam over zijn wijngaard, als God over Zijne kerk, die dus voorspoedig moet zijn en bloeien.

II. De plicht, die ons door deze gelijkenis wordt geleerd, de plicht namelijk van vrucht voort te brengen, en om dit te kunnen, in Christus te blijven.

1. Wij moeten vruchtbaar wezen. Van een wijnstok verwachten wij druiven, Isaiah 5:2, en van een Christen verwachten wij Christendom, dat is de vrucht, een Christelijken aard en gezindheid, een Christelijk leven en wandel, Christelijke Godsvrucht en Christelijke bedoelingen. Wij moeten God eren en goed doen, de reinheid en de kracht van den Godsdienst, dien wij belijden, door voorbeelden staven, en dat is vrucht voortbrengen. De discipelen hier moeten vruchtbaar wezen, als Christenen in alle vruchten der gerechtigheid, en als apostelen in het verspreiden van den reuk van de kennis van Christus. Om hen hiertoe te bewegen, wijst Hij:

a. Op het oordeel der onvruchtbaren, John 15:2:zij worden weggenomen. Hier wordt te kennen gegeven, dat er velen zijn, die voor ranken in Christus worden gehouden, maar geen vruchten dragen. Indien zij wezenlijk door het geloof met Christus waren verenigd, zij zouden vrucht dragen, maar slechts aan Hem verbonden zijnde door den draad ener uitwendige belijdenis, schijnen zij wel ranken te zijn, maar zullen spoedig verdorde ranken wezen. Onvruchtbare belijders zijn ontrouwe belijders, belijders, maar ook niets meer, maar het moet een vrucht dragen zijn in Christus, want zij, die geen vrucht dragen in Christus en in Zijn Geest en genade, zijn alsof zij in het geheel geen vrucht dragen, Hosea 10:1. Wij hebben hier de bedreiging, dat zij weggenomen zullen worden, in gerechtigheid over hen, en in vriendelijkheid jegens de overige ranken. Van hem, die geen wezenlijke eenheid heeft met Christus, en daardoor ook geen vruchten voortbrengt, "zal weggenomen worden ook hetgeen hij meent te hebben", Luke 8:18. Sommigen denken dat dit in de eerste plaats op Judas ziet.

b. De belofte aan de vruchtbaren: Hij reinigt ze, opdat zij meer vrucht dragen. Meerdere vruchtbaarheid is de gezegende beloning van vroege vruchtbaarheid. De eerste zegen luidde: Zijt vruchtbaar, en nog is dit een grote zegen. Zelfs vruchtbare ranken hebben, om meer vrucht te kunnen dragen, het nodig om gereinigd en gesnoeid te worden, kaphairei -Hij neemt weg wat overtollig en weelderig is, den groei en de vruchtbaarheid belemmert. Ook de besten hebben iets zondigs in zich, iets dat weggenomen moet worden, denkbeelden, hartstochten of neigingen, die uitgezuiverd moeten worden, hetgeen Christus belooft te zullen doen door Zijn woord en Geest, en voorzienigheid, en ter bestemder tijd zullen zij ook weggenomen worden. De reiniging van vruchtbare ranken ten einde ze nog vruchtbaarder te maken, is de zorg en het werk van den groten Landman, tot Zijn eigen eer en heerlijkheid.

c. Het voordeel, dat de gelovigen hebben van de leer van Christus, waarvan zij de kracht behoren aan te tonen in een vruchtbaren levenswandel: Gijlieden zijt nu rein, John 15:3. Hun gezelschap was rein, nu Judas door dat woord van Christus: Wat gij doet, doe het haastelijk, was uitgeworpen, maar zolang zij niet van hem ontslagen waren, waren zij niet allen rein. Het woord van Christus is een onderscheidend woord, en zondert het kostelijke af van het snode. Het zal in den groten dag de gemeente der eerstgeborenen reinigen. Zij waren, een iegelijk hunner, rein, dat is: geheiligd door de waarheid van Christus, John 17:17, het geloof, waardoor zij het woord van Christus hadden ontvangen, had hun harten gereinigd, Acts 15:9. De Geest der genade heeft hen door het woord gelouterd van het schuim der wereld en van het vlees, den zuurdesem der schriftgeleerden en Farizeeën van hen uitgezuiverd, en daarvan waren zij, nadat zij hun ingewortelde vijandschap en woede tegen hun Meester gezien hadden, nu ook tamelijk wel gereinigd. Pas dit toe op alle gelovigen. Het woord van Christus wordt tot hen gesproken, er is reinigende kracht in dat woord, daar het genade werkt en bederf uitwerpt. Het reinigt, zoals vuur het goud reinigt van het schuim, en zoals geneesmiddelen het lichaam reinigen van zijne ziekte. Als wij vrucht tot heiligmaking voortbrengen, dan geven wij het bewijs, dat wij door het woord zijn gereinigd. Wellicht is hier ene toespeling op de wet betreffende wijngaarden in Kanan, gedurende de eerste drie jaren nadat zij geplant werden, was hun vrucht als onrein en onbesneden, maar in het vierde jaar was zij een heilig ding ter lofzegging voor den Heere, Leviticus 19:23, Leviticus 19:24, en dan was zij rein. De discipelen hadden nu gedurende drie jaren het onderwijs van Christus genoten, en gij zijt nu rein.

d. Hoe onze vruchtbaarheid strekken zal tot eer van God, en tot vertroosting en eer voor ons zelven, John 15:8. Indien wij veel vrucht dragen, zal hierin onze Vader verheerlijkt worden. De vruchtbaarheid der apostelen, als zodanig, in het naarstige volbrengen van hun ambt, zal strekken tot heerlijkheid Gods in de bekering van zielen, en in de offerande van hen, Romans 15:9, Romans 15:16. De vruchtbaarheid van alle Christenen in een nederiger en enger kring, is tot heerlijkheid Gods. Door uitnemende, goede werken van Christenen worden velen er toe gebracht onzen Vader, die in den hemel is, te verheerlijken. Aldus zullen wij in waarheid Christus' discipelen zijn, en ons dit betonen te zijn, als het blijkt, dat wij wezenlijk zijn wat wij ons noemen. Zo zullen wij ons discipelschap tonen en het versieren, en voor onzen Meester zijn tot een naam, en tot lof, en tot heerlijkheid, dat is tot ware discipelen, Jeremiah 13:11. Zo zullen wij door onzen Meester erkend worden in den groten dag, en het loon van discipelen hebben, deel in de vreugde onzes Heeren. En hoe meer vrucht wij voortbrengen, hoe overvloediger wij zijn in het goede, hoe meer Hij verheerlijkt wordt.

2. Om vruchtbaar te zijn, moeten wij in Christus blijven, moeten wij door het geloof onze eenheid met Hem bewaren, en alles wat wij in den Godsdienst doen in de kracht dier eenheid doen. Hier is:

a. De opgelegde plicht, John 15:4:Blijft in Mij, en Ik in u. Het is het grote belang van al de discipelen van Christus om afhankelijk van Christus te blijven en gemeenschap met Hem te onderhouden, Hem steeds aan te kleven, en van Hem al wat zij nodig hebben te ontvangen. Zij, die tot Christus zijn gekomen, moeten in Hem blijven: "Blijft in Mij door het geloof, en Ik in u door Mijn Geest, blijft in Mij, en vreest dan niet, dat Ik niet in u zal blijven", want de gemeenschap tussen Christus en de gelovigen faalt nooit van Zijne zijde. Wij moeten in Christus, woord blijven door er acht op te slaan, en het moet in ons blijven als een licht op ons pad. Wij moeten blijven in Christus' verdienste als onze gerechtigheid en onzen pleitgrond, en zij moet in ons blijven als onzen steun en troost. De vezelknoop van de rank blijft in den wijnstok, en het sap van den wijnstok blijft in de rank, en zo is er een voortdurende gemeenschap tussen hen.

b. De noodzakelijkheid van ons blijven in Christus om vruchtbaar te zijn, John 15:4, John 15:5. Gij kunt gene vrucht voortbrengen, zo gij in Mij niet blijft, maar zo gij in Mij blijft, zult gij veel vrucht dragen, want- in een woord-zonder Mij kunt gij niets doen. Vruchtbaar te zijn is zo noodzakelijk voor ons welzijn en geluk, dat de beste reden om ons tot het blijven in Christus aan te sporen, is, dat wij anders niet vruchtbaar kunnen zijn. In Christus te blijven is ons nodig om veel goed te kunnen doen. Hij, die standvastig is in de oefening van geloof in Christus en in de liefde tot Hem, die leeft en teert op Zijne beloften, en geleid wordt door Zijn Geest, die draagt veel vrucht, hij is zeer dienstig aan Gods heerlijkheid. Eenheid met Christus is een edel beginsel, vruchtbaar in alle goed. Een leven van geloof in den Zone Gods is, zonder vergelijking, het voortreffelijkste leven, dat de mens in deze wereld leiden kan, het is kalm en geregeld, rein en hemels, het is nuttig en genoegelijk, en alles wat aan het doel des levens beantwoordt. Het is ons nodig ten einde goed te kunnen doen. Het is niet slechts een middel om wat er reeds goed in ons is te ontwikkelen en te vermeerderen, maar het is de bron en oorsprong van alle goed. Zonder Mij kunt gij niets doen, niet alleen niets groots: de kranken genezen, of de doden opwekken, maar niets. Wij zijn voor al de werkingen van het geestelijk en Goddelijk leven even afhankelijk van de genade van den Middelaar, als wij voor de werkingen en daden van het natuurlijk leven van de voorzienigheid van den Schepper afhankelijk zijn, want voor beiden is het in de kracht Gods, dat wij leven, ons bewegen en zijn. Zonder de verdienste van Christus kunnen wij niets doen ter onzer rechtvaardigmaking, en zonder den Geest van Christus niets ter onzer heiligmaking. Zonder Christus kunnen wij niets recht doen, niets, dat ene vrucht zal wezen, welbehaaglijk aan God of nuttig voor ons zelven, 2 Corinthians 3:5. Wij zijn voor steun van Christus afhankelijk, niet slechts zoals de wijnstok van den muur, maar zoals de rank voor sap afhankelijk is van den wortel.

c. Het noodlottig gevolg van Christus te verlaten, John 15:6: Zo iemand in Mij niet blijft, die is buiten geworpen, gelijkerwijs de rank. Dat is ene beschrijving van den ontzettenden staat van geveinsden, die niet in Christus zijn, en van afvalligen, die niet in Christus blijven. Zij worden buiten geworpen als dorre ranken, die afgerukt worden, omdat zij den stam hinderen. Het is rechtvaardig, dat diegenen gene nuttigheid van Christus hebben, die denken Hem niet nodig te hebben, en dat zij, die Hem verwerpen, door Hem verworpen worden. Zij, die niet in Christus blijven, zullen door Hem worden verlaten, zij worden aan zich zelven overgelaten, om in ergerlijke zonde te vallen, en dan worden zij terecht van de gemeenschap der gelovigen buitengesloten. Zij zijn verdord, als een tak, die van den boom afgebroken wordt. Zij, die niet in Christus blijven, kunnen voor een tijd nog wel bloeien, in een schoonschijnende, of tenminste tamelijk schoonschijnende belijdenis, maar weldra ver- dorren zij en vergaan. Hun gaven en talenten verdorren, hun goede naam en roem verdorren, hun hoop en vertroosting verdorren, Job 8:11. Zij, die gene vrucht dragen, zullen na een wijle ook gene bladeren dragen. Hoe spoedig is de vijgenboom verdord, die door Christus vervloekt werd! Men vergadert dezelve. Satans agenten en afgezondenen rapen ze op, en maken ze tot hun gemakkelijke prooi. Zij, die van Christus weggaan, zullen zich spoedig tot de zondaren begeven, en de schapen, die van Christus' kudde weg dwalen, zullen den duivel ten prooi worden, die reeds gereed staat ze te grijpen en voor zich te bemachtigen. Toen de Geest des Heeren van Saul was geweken, is een boze geest tot hem ingegaan.

Men werpt ze in het vuur, zij, die hen verleiden en tot zonde brengen, werpen ze in het vuur, want zij maken hen tot kinderen der hel. Het vuur is de geschikte plaats voor dorre ranken, want tot niets anders zijn zij nut, Ezechiël 15:2-4. Zij worden verbrand, dit volgt gans natuurlijk, maar het wordt er hier nadrukkelijk bijgevoegd, waardoor de bedreiging des te schrikkelijker wordt. Zij zullen niet in een ogenblik worden verteerd, zoals doornen onder een pot, Ecclesiastes 7:6, maar kaietai, zij branden voor eeuwig in een vuur, dat niet slechts niet uitgeblust kan worden, maar zich zelven nooit verteert. Dat komt van Christus te verlaten, dat is het einde van onvruchtbare bomen. Afvalligen zijn twee maal verstorven, Jude 1:12, en als er gezegd wordt: Men werpt ze in het vuur en zij worden verbrand, dan klinkt dit alsof zij tweemaal verdoemd waren. Sommigen denken dat dit: men vergadert ze, op de engelen ziet en hun bediening in den groten dag, wanneer zij uit Christus' koninkrijk zullen vergaderen al de ergernissen, en het onkruid in busselen zullen binden om het te verbranden.

d. Het zalig voorrecht van hen, die "in Christus blijven", John 15:7. Indien gij in Mij blijft, en Mijne woorden in u blijven, zo wat gij wilt, zult gij begeren, en het zal u geschieden. Zie hier: Hoe onze eenheid met Christus in stand wordt gehouden-door het woord: Indien gij in Mij blijft, had Hij tevoren gezegd, en Ik in u. Hier verklaart Hij zich nader, en Mijne woorden in u blijven, want het is het woord van Christus, dat ons wordt voorgesteld en aangeboden. Romans 10:6. Het is in het woord, dat wij Hem ontvangen en omhelzen, waar alzo het woord van Christus rijkelijk in ons woont, d r woont Christus. Indien het woord onze voortdurende gids en vermaner is, indien het in ons als tehuis is, dan blijven wij in Christus, en Hij in ons. Hoe onze gemeenschap met Christus onderhouden wordt-door het gebed. Zo wat gij wilt, zult gij begeren, en het zal u geschieden. En wat kunnen wij meer begeren dan alles te verkrijgen, door er slechts om te vragen? Zij, die in Christus blijven als de verlustiging van hun hart, zullen door Christus de begeerte huns harten erlangen. Indien wij Christus hebben, dan zullen wij geen gebrek hebben aan iets, dat goed voor ons is. Er zijn in deze belofte twee dingen opgesloten: Ten eerste. Dat, zo wij in Christus blijven, en Zijn woord in ons blijft, wij niets zullen vragen, dat niet goed voor ons is. De beloften, in ons blijvende, liggen gereed om in gebeden verkeerd te worden, en het kan niet anders, of zulke gebeden moeten verhoring vinden. Ten tweede. Dat zo wij in Christus blijven en in Zijn woord, wij zulk een deel zullen hebben aan Gods gunst en Christus' middelaarschap, dat wij op al onze gebeden een antwoord des vredes zullen ontvangen.

Verzen 1-8

Johannes 15:1-8

Christus spreekt hier van vrucht, van de vruchten des Geestes, die Zijne discipelen moesten voortbrengen, en Hij spreekt er van onder de gelijkenis van den wijnstok. Merk hier op:

I. De leer van deze gelijkenis, welk denkbeeld wij er van moeten hebben.

1. Dat Jezus Christus de wijnstok, de ware wijnstok is. Het is een voorbeeld voor Christus' nederigheid, dat het Hem behaagt om van zich zelven onder geringe beelden of vergelijkingen te spreken. Hij, die de Zon der gerechtigheid en de blinkende Morgenster is, vergelijkt zich bij een wijnstok. Ook de kerk wordt bij een wijnstok vergeleken, Psalms 80:9. a. Hij is de wijnstok, geplant in den wijngaard, geen vanzelf groeiend voortbrengsel, geplant in de aarde, want Hij is het Woord, dat vlees is geworden. De wijnstok heeft een onooglijk voorkomen, en Christus had gene gedaante noch heerlijkheid, Isaiah 53:2. De wijnstok is ene plant die zich uitbreidt, en Christus zal bekend worden als heil tot aan de einden der aarde. De vrucht van den wijstok eert God en vervrolijkt den mens, Judges 9:13, dat doet ook de vrucht van Christus' Middelaarschap, zij is beter dan goud, Proverbs 8:9.

b. Hij is de ware wijnstok, zoals waarheid staat tegenover hetgeen slechts voorgewend of nagemaakt wordt, Hij is wezenlijk een vruchtbare plant, ene plant van naam. Hij is niet als die wilde wijnstok, die hen teleurstelde, die er van plukten, 2 Kings 4:39, maar een ware wijnstok. Van onvruchtbare bomen wordt gezegd, dat zij liegen, Habakkuk 3:17, maar Christus is een wijnstok, die niet bedriegen zal, Welke voortreffelijkheid er in enig schepsel zij, dat den mens dienstbaar is, zij is slechts de schaduw van de zegening, die in Christus is ten goede van Zijn volk. Hij is de ware wijnstok, afgeschaduwd door Juda's wijnstok, die hem verrijkte met druivebloed, Genesis 49:11, door Jozefs wijnstok, welks takken over den muur lopen, Genesis 49:22, door Israël's wijnstok, onder welken hij zeker woonde, 1 Kings 4:25.

2. Dat de gelovigen ranken zijn van dien wijnstok, hetgeen veronderstelt, dat Christus de wortel is van den wijnstok. De wortel wordt niet gezien, en ons leven is met Christus verborgen, de wortel draagt den boom, Romans 11:18, doet er sappen doordringen, en is alles in alles voor zijn bloei en vruchtbaarheid, en in Christus is alle ondersteuning en alle voorziening. De takken of ranken van den wijnstok zijn vele, sommigen aan de ene zijde van het huis of den muur, anderen aan de andere zijde, daar zij elkaar echter allen in den wortel ontmoeten, maken zij allen tezamen slechts een wijnstok uit, evenzo zullen alle goede Christenen, hoewel in plaats en denkwijze op een afstand van elkaar, zich in Christus, als het middelpunt hunner eenheid, ontmoeten. Evenals de ranken van den wijnstok, zijn ook de gelovigen zwak, en kunnen niet op zich zelven staan, maar moeten ondersteund en gedragen worden, zie Ezechiël 15:2.

3. Dat de Vader de landman is, geoorgos -de landarbeider. Hoewel de aarde des Heeren is, levert zij Hem gene vruchten op, tenzij Hij haar bearbeide. God heeft niet slechts eigendomsrecht in, maar ook zorg over, den wijnstok en al de ranken. Hij heeft geplant en natgemaakt en den wasdom gegeven, want wij zijn Gods akkerwerk, 1 Corinthians 3:9. Zie Isaiah 5:1, Isaiah 5:2, Isaiah 27:2, Isaiah 27:3. Hij had het oog op Christus, den wortel, en ondersteunde Hem, en deed Hem groeien uit een dorre aarde. Hij heeft het oog op al de ranken, en snoeit ze, en waakt er over, opdat niets ze zal schaden. Nooit was een landman zo wijs en zo werkzaam over zijn wijngaard, als God over Zijne kerk, die dus voorspoedig moet zijn en bloeien.

II. De plicht, die ons door deze gelijkenis wordt geleerd, de plicht namelijk van vrucht voort te brengen, en om dit te kunnen, in Christus te blijven.

1. Wij moeten vruchtbaar wezen. Van een wijnstok verwachten wij druiven, Isaiah 5:2, en van een Christen verwachten wij Christendom, dat is de vrucht, een Christelijken aard en gezindheid, een Christelijk leven en wandel, Christelijke Godsvrucht en Christelijke bedoelingen. Wij moeten God eren en goed doen, de reinheid en de kracht van den Godsdienst, dien wij belijden, door voorbeelden staven, en dat is vrucht voortbrengen. De discipelen hier moeten vruchtbaar wezen, als Christenen in alle vruchten der gerechtigheid, en als apostelen in het verspreiden van den reuk van de kennis van Christus. Om hen hiertoe te bewegen, wijst Hij:

a. Op het oordeel der onvruchtbaren, John 15:2:zij worden weggenomen. Hier wordt te kennen gegeven, dat er velen zijn, die voor ranken in Christus worden gehouden, maar geen vruchten dragen. Indien zij wezenlijk door het geloof met Christus waren verenigd, zij zouden vrucht dragen, maar slechts aan Hem verbonden zijnde door den draad ener uitwendige belijdenis, schijnen zij wel ranken te zijn, maar zullen spoedig verdorde ranken wezen. Onvruchtbare belijders zijn ontrouwe belijders, belijders, maar ook niets meer, maar het moet een vrucht dragen zijn in Christus, want zij, die geen vrucht dragen in Christus en in Zijn Geest en genade, zijn alsof zij in het geheel geen vrucht dragen, Hosea 10:1. Wij hebben hier de bedreiging, dat zij weggenomen zullen worden, in gerechtigheid over hen, en in vriendelijkheid jegens de overige ranken. Van hem, die geen wezenlijke eenheid heeft met Christus, en daardoor ook geen vruchten voortbrengt, "zal weggenomen worden ook hetgeen hij meent te hebben", Luke 8:18. Sommigen denken dat dit in de eerste plaats op Judas ziet.

b. De belofte aan de vruchtbaren: Hij reinigt ze, opdat zij meer vrucht dragen. Meerdere vruchtbaarheid is de gezegende beloning van vroege vruchtbaarheid. De eerste zegen luidde: Zijt vruchtbaar, en nog is dit een grote zegen. Zelfs vruchtbare ranken hebben, om meer vrucht te kunnen dragen, het nodig om gereinigd en gesnoeid te worden, kaphairei -Hij neemt weg wat overtollig en weelderig is, den groei en de vruchtbaarheid belemmert. Ook de besten hebben iets zondigs in zich, iets dat weggenomen moet worden, denkbeelden, hartstochten of neigingen, die uitgezuiverd moeten worden, hetgeen Christus belooft te zullen doen door Zijn woord en Geest, en voorzienigheid, en ter bestemder tijd zullen zij ook weggenomen worden. De reiniging van vruchtbare ranken ten einde ze nog vruchtbaarder te maken, is de zorg en het werk van den groten Landman, tot Zijn eigen eer en heerlijkheid.

c. Het voordeel, dat de gelovigen hebben van de leer van Christus, waarvan zij de kracht behoren aan te tonen in een vruchtbaren levenswandel: Gijlieden zijt nu rein, John 15:3. Hun gezelschap was rein, nu Judas door dat woord van Christus: Wat gij doet, doe het haastelijk, was uitgeworpen, maar zolang zij niet van hem ontslagen waren, waren zij niet allen rein. Het woord van Christus is een onderscheidend woord, en zondert het kostelijke af van het snode. Het zal in den groten dag de gemeente der eerstgeborenen reinigen. Zij waren, een iegelijk hunner, rein, dat is: geheiligd door de waarheid van Christus, John 17:17, het geloof, waardoor zij het woord van Christus hadden ontvangen, had hun harten gereinigd, Acts 15:9. De Geest der genade heeft hen door het woord gelouterd van het schuim der wereld en van het vlees, den zuurdesem der schriftgeleerden en Farizeeën van hen uitgezuiverd, en daarvan waren zij, nadat zij hun ingewortelde vijandschap en woede tegen hun Meester gezien hadden, nu ook tamelijk wel gereinigd. Pas dit toe op alle gelovigen. Het woord van Christus wordt tot hen gesproken, er is reinigende kracht in dat woord, daar het genade werkt en bederf uitwerpt. Het reinigt, zoals vuur het goud reinigt van het schuim, en zoals geneesmiddelen het lichaam reinigen van zijne ziekte. Als wij vrucht tot heiligmaking voortbrengen, dan geven wij het bewijs, dat wij door het woord zijn gereinigd. Wellicht is hier ene toespeling op de wet betreffende wijngaarden in Kanan, gedurende de eerste drie jaren nadat zij geplant werden, was hun vrucht als onrein en onbesneden, maar in het vierde jaar was zij een heilig ding ter lofzegging voor den Heere, Leviticus 19:23, Leviticus 19:24, en dan was zij rein. De discipelen hadden nu gedurende drie jaren het onderwijs van Christus genoten, en gij zijt nu rein.

d. Hoe onze vruchtbaarheid strekken zal tot eer van God, en tot vertroosting en eer voor ons zelven, John 15:8. Indien wij veel vrucht dragen, zal hierin onze Vader verheerlijkt worden. De vruchtbaarheid der apostelen, als zodanig, in het naarstige volbrengen van hun ambt, zal strekken tot heerlijkheid Gods in de bekering van zielen, en in de offerande van hen, Romans 15:9, Romans 15:16. De vruchtbaarheid van alle Christenen in een nederiger en enger kring, is tot heerlijkheid Gods. Door uitnemende, goede werken van Christenen worden velen er toe gebracht onzen Vader, die in den hemel is, te verheerlijken. Aldus zullen wij in waarheid Christus' discipelen zijn, en ons dit betonen te zijn, als het blijkt, dat wij wezenlijk zijn wat wij ons noemen. Zo zullen wij ons discipelschap tonen en het versieren, en voor onzen Meester zijn tot een naam, en tot lof, en tot heerlijkheid, dat is tot ware discipelen, Jeremiah 13:11. Zo zullen wij door onzen Meester erkend worden in den groten dag, en het loon van discipelen hebben, deel in de vreugde onzes Heeren. En hoe meer vrucht wij voortbrengen, hoe overvloediger wij zijn in het goede, hoe meer Hij verheerlijkt wordt.

2. Om vruchtbaar te zijn, moeten wij in Christus blijven, moeten wij door het geloof onze eenheid met Hem bewaren, en alles wat wij in den Godsdienst doen in de kracht dier eenheid doen. Hier is:

a. De opgelegde plicht, John 15:4:Blijft in Mij, en Ik in u. Het is het grote belang van al de discipelen van Christus om afhankelijk van Christus te blijven en gemeenschap met Hem te onderhouden, Hem steeds aan te kleven, en van Hem al wat zij nodig hebben te ontvangen. Zij, die tot Christus zijn gekomen, moeten in Hem blijven: "Blijft in Mij door het geloof, en Ik in u door Mijn Geest, blijft in Mij, en vreest dan niet, dat Ik niet in u zal blijven", want de gemeenschap tussen Christus en de gelovigen faalt nooit van Zijne zijde. Wij moeten in Christus, woord blijven door er acht op te slaan, en het moet in ons blijven als een licht op ons pad. Wij moeten blijven in Christus' verdienste als onze gerechtigheid en onzen pleitgrond, en zij moet in ons blijven als onzen steun en troost. De vezelknoop van de rank blijft in den wijnstok, en het sap van den wijnstok blijft in de rank, en zo is er een voortdurende gemeenschap tussen hen.

b. De noodzakelijkheid van ons blijven in Christus om vruchtbaar te zijn, John 15:4, John 15:5. Gij kunt gene vrucht voortbrengen, zo gij in Mij niet blijft, maar zo gij in Mij blijft, zult gij veel vrucht dragen, want- in een woord-zonder Mij kunt gij niets doen. Vruchtbaar te zijn is zo noodzakelijk voor ons welzijn en geluk, dat de beste reden om ons tot het blijven in Christus aan te sporen, is, dat wij anders niet vruchtbaar kunnen zijn. In Christus te blijven is ons nodig om veel goed te kunnen doen. Hij, die standvastig is in de oefening van geloof in Christus en in de liefde tot Hem, die leeft en teert op Zijne beloften, en geleid wordt door Zijn Geest, die draagt veel vrucht, hij is zeer dienstig aan Gods heerlijkheid. Eenheid met Christus is een edel beginsel, vruchtbaar in alle goed. Een leven van geloof in den Zone Gods is, zonder vergelijking, het voortreffelijkste leven, dat de mens in deze wereld leiden kan, het is kalm en geregeld, rein en hemels, het is nuttig en genoegelijk, en alles wat aan het doel des levens beantwoordt. Het is ons nodig ten einde goed te kunnen doen. Het is niet slechts een middel om wat er reeds goed in ons is te ontwikkelen en te vermeerderen, maar het is de bron en oorsprong van alle goed. Zonder Mij kunt gij niets doen, niet alleen niets groots: de kranken genezen, of de doden opwekken, maar niets. Wij zijn voor al de werkingen van het geestelijk en Goddelijk leven even afhankelijk van de genade van den Middelaar, als wij voor de werkingen en daden van het natuurlijk leven van de voorzienigheid van den Schepper afhankelijk zijn, want voor beiden is het in de kracht Gods, dat wij leven, ons bewegen en zijn. Zonder de verdienste van Christus kunnen wij niets doen ter onzer rechtvaardigmaking, en zonder den Geest van Christus niets ter onzer heiligmaking. Zonder Christus kunnen wij niets recht doen, niets, dat ene vrucht zal wezen, welbehaaglijk aan God of nuttig voor ons zelven, 2 Corinthians 3:5. Wij zijn voor steun van Christus afhankelijk, niet slechts zoals de wijnstok van den muur, maar zoals de rank voor sap afhankelijk is van den wortel.

c. Het noodlottig gevolg van Christus te verlaten, John 15:6: Zo iemand in Mij niet blijft, die is buiten geworpen, gelijkerwijs de rank. Dat is ene beschrijving van den ontzettenden staat van geveinsden, die niet in Christus zijn, en van afvalligen, die niet in Christus blijven. Zij worden buiten geworpen als dorre ranken, die afgerukt worden, omdat zij den stam hinderen. Het is rechtvaardig, dat diegenen gene nuttigheid van Christus hebben, die denken Hem niet nodig te hebben, en dat zij, die Hem verwerpen, door Hem verworpen worden. Zij, die niet in Christus blijven, zullen door Hem worden verlaten, zij worden aan zich zelven overgelaten, om in ergerlijke zonde te vallen, en dan worden zij terecht van de gemeenschap der gelovigen buitengesloten. Zij zijn verdord, als een tak, die van den boom afgebroken wordt. Zij, die niet in Christus blijven, kunnen voor een tijd nog wel bloeien, in een schoonschijnende, of tenminste tamelijk schoonschijnende belijdenis, maar weldra ver- dorren zij en vergaan. Hun gaven en talenten verdorren, hun goede naam en roem verdorren, hun hoop en vertroosting verdorren, Job 8:11. Zij, die gene vrucht dragen, zullen na een wijle ook gene bladeren dragen. Hoe spoedig is de vijgenboom verdord, die door Christus vervloekt werd! Men vergadert dezelve. Satans agenten en afgezondenen rapen ze op, en maken ze tot hun gemakkelijke prooi. Zij, die van Christus weggaan, zullen zich spoedig tot de zondaren begeven, en de schapen, die van Christus' kudde weg dwalen, zullen den duivel ten prooi worden, die reeds gereed staat ze te grijpen en voor zich te bemachtigen. Toen de Geest des Heeren van Saul was geweken, is een boze geest tot hem ingegaan.

Men werpt ze in het vuur, zij, die hen verleiden en tot zonde brengen, werpen ze in het vuur, want zij maken hen tot kinderen der hel. Het vuur is de geschikte plaats voor dorre ranken, want tot niets anders zijn zij nut, Ezechiël 15:2-4. Zij worden verbrand, dit volgt gans natuurlijk, maar het wordt er hier nadrukkelijk bijgevoegd, waardoor de bedreiging des te schrikkelijker wordt. Zij zullen niet in een ogenblik worden verteerd, zoals doornen onder een pot, Ecclesiastes 7:6, maar kaietai, zij branden voor eeuwig in een vuur, dat niet slechts niet uitgeblust kan worden, maar zich zelven nooit verteert. Dat komt van Christus te verlaten, dat is het einde van onvruchtbare bomen. Afvalligen zijn twee maal verstorven, Jude 1:12, en als er gezegd wordt: Men werpt ze in het vuur en zij worden verbrand, dan klinkt dit alsof zij tweemaal verdoemd waren. Sommigen denken dat dit: men vergadert ze, op de engelen ziet en hun bediening in den groten dag, wanneer zij uit Christus' koninkrijk zullen vergaderen al de ergernissen, en het onkruid in busselen zullen binden om het te verbranden.

d. Het zalig voorrecht van hen, die "in Christus blijven", John 15:7. Indien gij in Mij blijft, en Mijne woorden in u blijven, zo wat gij wilt, zult gij begeren, en het zal u geschieden. Zie hier: Hoe onze eenheid met Christus in stand wordt gehouden-door het woord: Indien gij in Mij blijft, had Hij tevoren gezegd, en Ik in u. Hier verklaart Hij zich nader, en Mijne woorden in u blijven, want het is het woord van Christus, dat ons wordt voorgesteld en aangeboden. Romans 10:6. Het is in het woord, dat wij Hem ontvangen en omhelzen, waar alzo het woord van Christus rijkelijk in ons woont, d r woont Christus. Indien het woord onze voortdurende gids en vermaner is, indien het in ons als tehuis is, dan blijven wij in Christus, en Hij in ons. Hoe onze gemeenschap met Christus onderhouden wordt-door het gebed. Zo wat gij wilt, zult gij begeren, en het zal u geschieden. En wat kunnen wij meer begeren dan alles te verkrijgen, door er slechts om te vragen? Zij, die in Christus blijven als de verlustiging van hun hart, zullen door Christus de begeerte huns harten erlangen. Indien wij Christus hebben, dan zullen wij geen gebrek hebben aan iets, dat goed voor ons is. Er zijn in deze belofte twee dingen opgesloten: Ten eerste. Dat, zo wij in Christus blijven, en Zijn woord in ons blijft, wij niets zullen vragen, dat niet goed voor ons is. De beloften, in ons blijvende, liggen gereed om in gebeden verkeerd te worden, en het kan niet anders, of zulke gebeden moeten verhoring vinden. Ten tweede. Dat zo wij in Christus blijven en in Zijn woord, wij zulk een deel zullen hebben aan Gods gunst en Christus' middelaarschap, dat wij op al onze gebeden een antwoord des vredes zullen ontvangen.

Verzen 9-17

Johannes 15:9-17

Christus, die de liefde zelf is, spreekt hier over liefde, een viervoudige liefde.

I. Betreffende des Vaders liefde tot Hem, en hiervan zegt Hij ons hier:

1. Dat de Vader Hem liefgehad heeft, John 15:9:gelijkerwijs Mij de Vader liefgehad heeft. Hij heeft Hem liefgehad als Middelaar: Deze is Mijn geliefde Zoon. Hij was de Zoon Zijner liefde. Hij had Hem lief, en heeft alle dingen in Zijne handen gegeven, en toch heeft Hij alzo lief de wereld gehad, dat Hij Hem voor ons allen heeft overgegeven. Toen Christus inging tot Zijn lijden, heeft Hij zich hiermede getroost, dat Zijn Vader Hem liefhad. Zij, die door God als een Vader worden bemind, kunnen den haat der wereld wel verachten.

2. Dat Hij bleef in Zijns Vaders liefde, John 15:10. Hij had Zijn Vader voortdurend lief, en Hij werd voortdurend door Hem geliefd. Zelfs toen Hij zonde voor ons werd gemaakt en een vloek, en het den Heere behaagde Hem te verbrijzelen, is Hij toch in Zijns Vaders liefde gebleven, zie Psalms 89:34. Omdat Hij Zijn Vader bleef liefhebben, is Hij goedsmoeds door Zijn lijden heengegaan, en daarom is Zijn Vader Hem blijven liefhebben.

3. Dat Hij in Zijns Vaders liefde gebleven is, omdat Hij Zijns Vaders wet heeft gehouden.

Ik heb de geboden Mijns Vaders bewaard, als Middelaar, en blijf alzo in Zijne liefde. Hiermede toonde Hij in de liefde Zijns Vaders te blijven, dat Hij voortging met Zijne onderneming, en haar voleindigde, en daarom is de Vader voortgegaan met Hem lief te hebben. Zijne ziel had een welbehagen in Hem, omdat Hij niet faalde, noch ontmoedigd werd, Isaiah 42:1. 1,) Daar wij de wet der schepping hadden overtreden, en ons hierdoor buiten de liefde Gods gesteld hadden, heeft Christus voor ons voldaan door de wet der verlossing te gehoorzamen, en zo bleef Hij in Zijne liefde, en heeft er ons in hersteld.

II. Over Zijn eigen liefde tot Zijne discipelen. Hoewel Hij hen verlaat, heeft Hij hen toch lief. En merk hier op:

1. Het voorbeeld van deze liefde: Gelijkerwijs de Vader Mij liefgehad heeft, heb Ik ook u liefgehad. Een treffende uitdrukking van de neerbuigende genade van Christus! Gelijkerwijs de Vader Hem, die in de hoogste mate waardig was, liefgehad heeft, heeft Hij hen, die volkomen onwaardig waren, liefgehad. De Vader had Hem lief als Zijn Zoon, en Hij heeft hen lief als Zijne kinderen. De Vader heeft alle dingen in Zijne handen gegeven, zo zal Hij ons, met zich zelven, ook alle dingen schenken. De Vader heeft Hem liefgehad als Middelaar, als Hoofd der gemeente, en als den groten Beheerder der Goddelijke genade en gunst, die Hij niet alleen voor zich zelven had, maar ten gebruike van hen, voor wie zij Hem toevertrouwd waren, en, zegt Hij, "Ik ben een getrouw Beheerder geweest. Gelijk de Vader Mij Zijne liefde gegeven heeft, zo draag Ik haar aan u over." De Vader had een welbehagen in Hem, opdat Hij, in Hem, een welbehagen zou kunnen hebben in ons, Hij had Hem lief, opdat Hij in Hem, als den Geliefde, ons zal kunnen begenadigen, Ephesians 1:6.

2. De blijken en vruchten dezer liefde, welke vierderlei zijn: a. Christus heeft Zijne discipelen liefgehad, want Hij heeft Zijn leven voor hen gezet, John 15:13. Niemand heeft meer bewijzen van liefde -getoond dan deze, dat iemand zijn leven zette voor zijne vrienden. En dat is de liefde, waarmee Christus ons liefgehad heeft, Hij is onze antipsuchos -onze Borg, lichaam voor lichaam, leven voor leven, hoewel Hij onze onmacht om te betalen kende, en voorzag wat die verbintenis Hem kosten zou. Merk hier op hoe ver de liefde van de kinderen der mensen voor elkaar gaat. Het grootste blijk er van is, dat iemand zijn leven zet voor een vriend, ten einde hem het leven te redden, en wellicht zijn er zulke heldhaftige daden van liefde geweest, zij zijn meer voorgekomen dan de daad van zijne ogen uit te graven, Galatians 4:15. Al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven, wie dat geeft voor zijn vriend, geeft alles, meer kan hij niet geven, en soms kan dit onze plicht zijn, 1 John 3:16. Paulus stond naar die eer, Philippians 2:17, en voor den goede zal mogelijk iemand bestaan te sterven, Romans 5:7. Het is de hoogste trap der liefde, die sterk is als de dood. De uitnemendheid van de liefde van Christus boven alle andere liefde. Hij heeft de vermaardste liefhebbers niet slechts geëvenaard, maar overtroffen. Anderen hebben hun leven gezet, tevreden dat het hun ontnomen zou worden, maar Christus heeft het Zijne overgegeven, Hij was er niet lijdelijk onder, Hij heeft het tot Zijn eigen daad en handeling gemaakt, dat is: Hij liet het zich niet lijdelijk ontnemen, maar heeft het vrijwillig overgegeven. Het leven, dat anderen overgegeven hebben, was slechts van gelijke waardij met het leven van hen, voor wie zij het overgaven, of wellicht van mindere waardij, maar het leven van Christus is van oneindig groter waarde dan tienduizend levens van ons. Anderen hebben alzo hun leven gezet voor hun vrienden, maar Christus heeft Zijn leven voor ons gezet, toen wij nog Zijne vijanden waren, Romans 5:8, Romans 5:10. "Die harten moeten wel harder zijn dan ijzer of steen, die niet verteerd worden door zulk een onvergetelijke zoetheid van Goddelijke liefde", zegt Calvijn.

b. Christus heeft Zijne discipelen liefgehad, want Hij heeft hen in een verbond van vriendschap met Hem opgenomen, John 15:14, John 15:15. "Indien gij u door uwe gehoorzaamheid betoont Mijne discipelen te zijn, dan zijt gij Mijne vrienden, en zult als zodanig behandeld worden". De volgelingen van Christus zijn de vrienden van Christus, en het behaagt Hem in Zijne genade hen aldus te noemen en als zodanig te beschouwen. Zij, die den plicht doen van Zijne dienstknechten, worden bevorderd tot de waardigheid van Zijne vrienden. David had een dienstknecht aan zijn hof, en Salomo aan het zijne, die in bijzonderen zin des konings vriend was, 2 Samuel 15:37, 2 Samuel 15:1 Koningen 4:5, maar deze eer zullen al de dienstknechten van Christus genieten. Bij een bijzondere gelegenheid kunnen wij wel eens aan een vreemdeling een vriendendienst bewijzen, maar van een vriend nemen wij alle belangen ter harte, wij delen in al zijne zorgen, aldus neemt Christus de gelovigen tot Zijne vrienden. Hij bezoekt hen, en spreekt met hen als Zijne vrienden, draagt hen, en ziet het beste in hen, in hun benauwdheden is Hij benauwd, in hun voorspoed heeft Hij een welbehagen, Hij pleit voor hen in den hemel, en behartigt d r al hun belangen. Hebben vrienden slechts ene ziel? Die den Heere aanhangt, is een geest met Hem, 1 Corinthians 6:17. Hoewel zij zich dikwijls onvriendschappelijk betonen, is Hij toch een Vriend, die ten allen tijde liefheeft. Hij zal hen niet dienstknechten noemen, hoewel zij Hem Meester en Heere noemen. Zij, die als Christus willen wezen in ootmoed, moeten niet bij alle gelegenheden hooghartig staan op hun gezag en hun meerderheid, maar gedenken, dat hun dienstknechten hun mededienstknechten zijn. Hij zal hen Zijne vrienden noemen, Hij zal hen niet slechts liefhebben, maar zal het hun doen weten, want op Zijne tong is de leer der goeddadigheid. Na Zijne opstanding schijnt Hij met nog meer liefdevolle tederheid tot en van Zijne discipelen te spreken dan tevoren. Ga heen tot Mijne broeders, John 20:17, Kinderkens! hebt gij niet enige toespijs? John 21:5. Merk echter op, dat zij, hoewel Christus hen Zijne vrienden noemt, zich zelven Zijne dienstknechten noemen. Petrus, een dienstknecht van Christus, 1 Peter 1:1. Zo ook Jakobus, John 1:1. Hoe meer ere Christus ons aandoet, hoe meer wij er ons op moeten toeleggen om Hem ere aan te doen, hoe hoger wij zijn in Zijne ogen, hoe geringer wij moeten zijn in onze eigen ogen.

c. Christus heeft Zijne discipelen liefgehad, want Hij heeft hun vrijelijk Zijne gedachten meegedeeld, John 15:15. "Van nu voortaan zult gij niet meer zo in het duister worden gelaten als vroeger, zoals dienstknechten aan wie men slechts van hun tegenwoordig werk spreekt, maar als de Geest uitgestort zal zijn, dan zult gij uws Meesters voornemens en bedoelingen kennen als Zijne vrienden. Al wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, dat heb Ik u bekend gemaakt. Wat den verborgen wil van God betreft: wij moeten tevreden wezen om vele dingen niet te weten, maar van den geopenbaarden wil van God heeft Jezus Christus ons getrouwelijk overgeleverd wat Hij van den Vader heeft ontvangen, John 1:18, Matthew 11:27. De grote dingen aangaande des mensen verlossing heeft Christus Zijnen discipelen bekend gemaakt, opdat zij ze zouden bekendmaken aan anderen, zij waren de mannen van Zijn raad, Matthew 13:11.

d. Christus heeft Zijne discipelen liefgehad, want Hij heeft hen verkoren en verordineerd om de voornaamste werktuigen te zijn van Zijne heerlijkheid en eer in de wereld, John 15:16:Ik heb u uitverkoren en gesteld. Zijne liefde tot hen bleek in hun uitverkiezing tot het apostelschap, Hoofdstuk 6:70:Heb k niet u twaalf uitverkoren? Het begon niet van hun zijde: Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren. Waarom waren zij toegelaten tot zo vertrouwelijke gemeenschap met Hem, werden zij gebruikt in zulk een zending voor Hem, werden zij begiftigd met zulk ene macht van Boven? Het was niet om hun wijsheid en goedheid, waarmee zij Hem tot hun Meester hadden verkoren, maar het was tengevolge van Zijne gunst en genade, waarmee Hij hen tot Zijne discipelen had verkoren. Het is voegzaam, dat Christus Zijn eigen dienaren kiest, en Hij doet dit nog door Zijne voorzienigheid en Zijn Geest. Hoewel de leraren deze heilige roeping kiezen, is Christus' keuze van hen daaraan toch voorafgegaan, waardoor de hun geleid en bepaald werd. Van allen, die tot genade en heerlijkheid verkoren worden, kan gezegd worden: Zij hebben Christus niet uitverkoren, maar Hij heeft hen uitverkoren, Deuteronomy 7:7, Deuteronomy 7:8. In hun verordinering: "Ik heb u gesteld-Ik heb u in de bediening gesteld, 1 Timothy 1:12. Hieruit bleek, dat Hij hen aannam tot Zijne vrienden, dat Hij hun hoofd gekroond heeft met zulk ene eer, en hun handen gevuld heeft met zulk een groot aanvertrouwd pand. Het was wel een zeer groot vertrouwen, dat Hij in hen stelde, toen Hij hen heenzond als Zijne gezanten om over de zaken Zijns koninkrijks in deze lagere wereld te onderhandelen, en hen tot Zijn eerste staatsdienaren aanstelde om het te besturen. De schatten van het Evangelie werden hun toevertrouwd: Ten eerste. Opdat zij het zouden verbreiden, dat gij zoudt heengaan, als onder een juk of last, want de Evangeliebediening is een werk, en gij, die er u toe begeeft, moet besluiten om er zeer veel voor te verduren, "dat gij heengaat van plaats tot plaats, door geheel de wereld, en vrucht dragen." Zij werden in de bediening gesteld, niet om stil te zitten, maar om heen en weer te trekken, en naarstig te zijn in hun werk, onvermoeid te volharden in goed doen. Zij waren verordineerd om in Gods hand het middel te wezen om de volken tot de gehoorzaamheid van Christus te brengen, Romans 1:13. Zij, die door Christus aldus aangesteld worden, moeten-en zullen-vruchtbaar zijn, zij moeten arbeiden, en hun arbeid zal niet ijdel wezen. Ten tweede. Opdat het duurzaam en blijvend zou wezen, dat de goede uitwerking van hun arbeid in de wereld zal voortduren van geslacht tot geslacht, tot aan het einde des tijds. De kerk van Christus moet niet maar voor een wijle bestaan, zoals vele sekten van de filosofen, die als een negendaags wonder zijn. Zij is niet ontstaan in een nacht, en zo moet zij ook niet in een nacht vergaan, maar als de dagen des hemels duurzaam wezen. De redevoeringen en geschriften der apostelen zijn ons overgeleverd, en te dezen dage bouwen wij op dat fondament, van dat de Christelijke kerk door de bediening der apostelen en der zeventig discipelen gesticht is, gelijk het ene geslacht van evangeliedienaars en Christenen voorbijgaat, en door een ander wordt opgevolgd. Uit kracht van den groten lastbrief in Matthew 28:19 heeft Christus ene kerk in de wereld, welke niet sterft, maar leeft in opvolging, en aldus blijft tot op den huidigen dag de vrucht, en zij zal blijven zolang de aarde bestaat. Zijne liefde voor hen blijkt in Zijn behartigen van hun belangen voor den troon der genade.

Zo wat gij van den Vader begeren zult in Mijn naam, zal Hij u geven. Waarschijnlijk ziet dit in de eerste plaats op de macht om wonderen te doen, waarmee de apostelen bekleed waren, en die zij moesten behouden en vermeerderen door het gebed. "Welke gaven er ook nodig zijn ter bevordering van uwen arbeid, welke hulp van den hemel gij te eniger tijd ook zult behoeven, vraagt er om, en gij zult ze verkrijgen." Er wordt ter onzer aanmoediging in het gebed hier op drie dingen gewezen, welke dan ook zeer bemoedigend zijn. Ten eerste. Dat wij een God hebben, die een Vader is. Christus noemt Hem hier de Vader, zowel de Mijne als de uwe, en de Geest in het woord en in het hart leert ons Abba, Vader, te roepen.

Ten tweede. Dat wij tot Hem komen in een goeden naam. Wat het ook zij, waarmee wij overeenkomstig Gods wil tot den troon der genade komen, met nederige vrijmoedigheid kunnen wij er in Christus' naam voor komen, er op pleiten, dat wij tot Hem in betrekking staan.

Ten derde. Dat ons een antwoord des vredes beloofd is. Wat het ook zij, waarvoor gij komt, het zal u gegeven worden. Deze grote belofte, gedaan aan dezen groten plicht, houdt een troostrijke gemeenschap gaande tussen den hemel en de aarde.

III. Betreffende de liefde der discipelen tot Christus, uit dankbaarheid voor de grote liefde, waarmee Hij hen heeft liefgehad. Hij vermaant hen hier tot drie dingen.

1. In deze liefde te blijven, John 15:9. Blijft in deze Mijne liefde, blijft in uwe liefde tot Mij en in de Mijne voor u. Wij moeten ons geluk stellen in de voortduring van Christus' liefde tot ons, en er ons op toeleggen om voortdurend de bewijzen te geven van onze liefde tot Christus. Niets moet ons in verzoeking brengen om van Hem weg te gaan, of Hem zo tot toorn te verwekken, dat Hij van ons weggaat. Allen, die Christus liefhebben, moeten blijven in hun liefde tot Hem, dat is: Hem altijd liefhebben, en alle gelegenheden te baat nemen om dit te tonen, zij moeten Hem ten einde toe liefhebben. De discipelen moeten uitgaan in den dienst van Christus, waarbij zij vele moeilijkheden zullen ontmoeten, maar, zegt Christus: Blijft in mijne liefde. Bewaart uwe liefde tot Mij, en dan zullen alle benauwdheden en zwarigheden, die gij ontmoet, u licht vallen, liefde heeft voor Jakob den zevenjarigen zwaren dienst licht gemaakt. Laat de benauwdheden, die u om Christus' wil overkomen, uwe liefde tot Christus niet uitblussen, maar haar veeleer opwekken en verlevendigen.

2. Om Zijne blijdschap in hen te laten blijven, hen er mede te vervullen, John 15:11. Dit bedoelde Hij in de voorschriften en beloften, die Hij hun had gegeven.

a. Dat Zijne blijdschap in hen zal blijven. In het oorspronkelijke zijn de woorden zo geplaatst, dat zij gelezen kunnen worden: of in dier voege: Dat Mijne blijdschap in u blijve. Indien zij veel vrucht voortbrengen, en in Zijne liefde blijven, dan zal Hij voortgaan met zich in hen te verblijden, zoals totnutoe. Vruchtbare en getrouwe discipelen zijn de blijdschap van den Heere Jezus, Hij rust in Zijne liefde tot hen, Zephaniah 3:17 Zephaniah 3:1). Gelijk er ene vervoering van blijdschap is in den hemel over de bekering van zondaren, zo is er een blijvende blijdschap over de volharding der heiligen. Of wel: Dat Mijne blijdschap, dat is: uwe blijdschap in Mij, blijve. Het is de wil van Christus, dat Zijne discipelen zich voortdurend in Hem zullen verblijden, Philippians 4:4. De blijdschap der geveinsden is slechts voor een ogenblik, maar de blijdschap van hen, die in Christus' liefde blijven, is een voortdurend feestmaal. Daar het woord des Heeren blijft tot in eeuwigheid, zal ook de blijdschap, die er uit voortvloeit en er op gegrond is, tot in eeuwigheid blijven. b, En uwe blijdschap vervuld worde, niet alleen dat gij vol zijt van blijdschap, maar dat uwe blijdschap in Mij en

in Mijne liefde al hoger en hoger zal stijgen, totdat zij de volkomenheid bereikt, als gij zult ingaan in de vreugde uws Heeren. Alleen diegenen, in wie Christus. blijdschap blijvende is, hebben een volkomen blijdschap, wereldse vreugde is hol en ledig, doet walgen, maar verzadigt niet. Alleen de blijdschap der wijsheid vervult de ziel, Psalms 36:9. Christus' bedoeling in Zijn woord is Zijn volk te vervullen van blijdschap, 1 John 4:1. Dit heeft Hij gezegd, opdat onze blijdschap al voller en voller zal worden, en ten laatste volkomen zij.

3. Om hun liefde tot Hem te doen blijken doordat zij Zijne geboden bewaren: Indien gij Mijne geboden bewaart, zo zult gij in Mijne liefde blijven, John 15:10. Dat zal een blijk wezen van de getrouwheid en standvastigheid uwer liefde tot Mij, en dan kunt gij ook zeker wezen van het blijvende Mijner liefde tot u." Merk hier op:

a. De belofte: Gij zult blijven in Mijne liefde, als in ene woonstede, tehuis zijn in Christus' liefde, als in ene rustplaats, u behaaglijk gevoelen in Christus' liefde, er u veilig in gevoelen als in een sterke vesting.

Gij zult blijven in Mijne liefde, gij zult genade en kracht hebben om er in te volharden Mij lief te hebben." Indien dezelfde hand, die het eerst de liefde van Christus in ons hart heeft uitgestort, ons niet hield in deze liefde, dan zouden wij er niet lang in blijven, maar uit liefde tot de wereld de liefde van Christus laten varen.

b. De voorwaarde der belofte: Indien gij Mijne geboden bewaard. De discipelen moesten de geboden van Christus bewaren, niet slechts door er zich zelven voortdurend naar te gedragen, maar ook door ze getrouwelijk aan anderen over te leveren, zij moesten ze bewaren als beheerders, in wier hand dat grote pand was overgegeven en toevertrouwd, want zij moesten al de volken leren onderhouden alles wat Christus had geboden, Matthew 28:19. Dit gebod moesten zij onbevlekt en onberispelijk houden, 1 Timothy 6:14, en aldus moeten zij tonen, dat zij in Zijne liefde blijven. Om hen er toe te bewegen Zijne geboden te bewaren wijst Hij: Op Zijn eigen voorbeeld: gelijkerwijs Ik de geboden Mijns Vaders bewaard heb, en blijf in Zijne liefde. Christus had zich aan de wet van het middelaarschap onderworpen, en er aldus de eer en de vertroosting van bewaard, ten einde ons te leren om ons aan de wetten van den Middelaar te onderwerpen, want anders kunnen wij de eer en de vertroosting van onze betrekking tot Hem niet bewaren. De noodzakelijkheid hiervan ten einde deel in Hem te kunnen hebben, John 15:14:Gij zijt Mijne vrienden, zo gij doet wat Ik u gebiede, en anders niet. Diegenen alleen zullen getrouwe vrienden van Christus geacht worden, die zich Zijn gehoorzame dienstknechten betonen, want zij, die niet willen dat Hij over hen zal heersen, zullen als Zijne vijanden beschouwd en behandeld worden. "Vriendschap brengt een gemeenschappelijk gevoel van afkeer en van genegenheid mede," zegt Sallustus. Alleen een algemene gehoorzaamheid aan Christus is een Hem welbehaaglijke gehoorzaamheid, Hem te gehoorzamen in alles wat Hij gebiedt, zonder uitzondering te gehoorzamen, en veel minder nog kan er sprake zijn van er zich tegen te verzetten.

IV. Betreffende de liefde der discipelen voor elkaar, hun geboden als een bewijs van hun liefde tot Christus, en een dankbare vergelding van Zijne liefde tot hen. Wij moeten Zijne geboden bewaren, en dit is Zijn gebod, dat wij elkaar liefhebben, John 15:12, en wederom in John 15:17. Geen enkele plicht van den Godsdienst wordt ons meer herhaaldelijk ingeprent, of ons aandoenlijker door onzen Heere Jezus aan het hart gelegd, dan die der wederzijdse liefde, en wel om een goede reden.

1. Zij wordt ons hier aanbevolen door Christus' voorbeeld, John 15:12, gelijkerwijs Ik u liefgehad heb. Christus' liefde tot ons behoort ons aan te sporen tot, en te leiden in, onze liefde voor elkaar, op deze wijze en uit dien beweeggrond moeten wij elkaar liefhebben, zoals en omdat Christus ons liefgehad heeft. Hij wijst hier op sommige bijzondere uitingen van Zijne liefde tot hen. Hij noemde hen vrienden, Hij deelde hun Zijne gedachten mede, Hij was bereid hun te geven waar zij om vroegen.

Gaat heen en doet desgelijks.

2. Zij wordt vereist door Zijn gebod. Hij. treedt tussenbeide met Zijn gezag, Hij heeft het tot een der wetten van Zijn koninkrijk gemaakt. Merk op, hoe verschillend het in deze twee verzen is uitgedrukt, maar beide malen toch zeer nadrukkelijk.

a. Dit is Mijn gebod, John 15:12, alsof dit het noodzakelijkste was van al Zijne geboden. Gelijk onder de wet op het verbod van afgoderij meer nadruk werd gelegd dan op alle andere geboden, in het voorzien van de neiging des volks tot die zonde, zo heeft Christus de neiging voorziende van de Christelijke kerk tot liefdeloosheid, op dit gebod den meesten nadruk gelegd.

b. Dit gebied Ik u, John 15:17. Hij spreekt alsof Hij hun velerlei gebood, en toch noemt Hij slechts dit ene: dat gij elkaar liefhebt, niet alleen omdat hierin vele plichten zijn opgesloten, maar omdat dit op allen een goeden invloed zal uitoefenen.

Verzen 9-17

Johannes 15:9-17

Christus, die de liefde zelf is, spreekt hier over liefde, een viervoudige liefde.

I. Betreffende des Vaders liefde tot Hem, en hiervan zegt Hij ons hier:

1. Dat de Vader Hem liefgehad heeft, John 15:9:gelijkerwijs Mij de Vader liefgehad heeft. Hij heeft Hem liefgehad als Middelaar: Deze is Mijn geliefde Zoon. Hij was de Zoon Zijner liefde. Hij had Hem lief, en heeft alle dingen in Zijne handen gegeven, en toch heeft Hij alzo lief de wereld gehad, dat Hij Hem voor ons allen heeft overgegeven. Toen Christus inging tot Zijn lijden, heeft Hij zich hiermede getroost, dat Zijn Vader Hem liefhad. Zij, die door God als een Vader worden bemind, kunnen den haat der wereld wel verachten.

2. Dat Hij bleef in Zijns Vaders liefde, John 15:10. Hij had Zijn Vader voortdurend lief, en Hij werd voortdurend door Hem geliefd. Zelfs toen Hij zonde voor ons werd gemaakt en een vloek, en het den Heere behaagde Hem te verbrijzelen, is Hij toch in Zijns Vaders liefde gebleven, zie Psalms 89:34. Omdat Hij Zijn Vader bleef liefhebben, is Hij goedsmoeds door Zijn lijden heengegaan, en daarom is Zijn Vader Hem blijven liefhebben.

3. Dat Hij in Zijns Vaders liefde gebleven is, omdat Hij Zijns Vaders wet heeft gehouden.

Ik heb de geboden Mijns Vaders bewaard, als Middelaar, en blijf alzo in Zijne liefde. Hiermede toonde Hij in de liefde Zijns Vaders te blijven, dat Hij voortging met Zijne onderneming, en haar voleindigde, en daarom is de Vader voortgegaan met Hem lief te hebben. Zijne ziel had een welbehagen in Hem, omdat Hij niet faalde, noch ontmoedigd werd, Isaiah 42:1. 1,) Daar wij de wet der schepping hadden overtreden, en ons hierdoor buiten de liefde Gods gesteld hadden, heeft Christus voor ons voldaan door de wet der verlossing te gehoorzamen, en zo bleef Hij in Zijne liefde, en heeft er ons in hersteld.

II. Over Zijn eigen liefde tot Zijne discipelen. Hoewel Hij hen verlaat, heeft Hij hen toch lief. En merk hier op:

1. Het voorbeeld van deze liefde: Gelijkerwijs de Vader Mij liefgehad heeft, heb Ik ook u liefgehad. Een treffende uitdrukking van de neerbuigende genade van Christus! Gelijkerwijs de Vader Hem, die in de hoogste mate waardig was, liefgehad heeft, heeft Hij hen, die volkomen onwaardig waren, liefgehad. De Vader had Hem lief als Zijn Zoon, en Hij heeft hen lief als Zijne kinderen. De Vader heeft alle dingen in Zijne handen gegeven, zo zal Hij ons, met zich zelven, ook alle dingen schenken. De Vader heeft Hem liefgehad als Middelaar, als Hoofd der gemeente, en als den groten Beheerder der Goddelijke genade en gunst, die Hij niet alleen voor zich zelven had, maar ten gebruike van hen, voor wie zij Hem toevertrouwd waren, en, zegt Hij, "Ik ben een getrouw Beheerder geweest. Gelijk de Vader Mij Zijne liefde gegeven heeft, zo draag Ik haar aan u over." De Vader had een welbehagen in Hem, opdat Hij, in Hem, een welbehagen zou kunnen hebben in ons, Hij had Hem lief, opdat Hij in Hem, als den Geliefde, ons zal kunnen begenadigen, Ephesians 1:6.

2. De blijken en vruchten dezer liefde, welke vierderlei zijn: a. Christus heeft Zijne discipelen liefgehad, want Hij heeft Zijn leven voor hen gezet, John 15:13. Niemand heeft meer bewijzen van liefde -getoond dan deze, dat iemand zijn leven zette voor zijne vrienden. En dat is de liefde, waarmee Christus ons liefgehad heeft, Hij is onze antipsuchos -onze Borg, lichaam voor lichaam, leven voor leven, hoewel Hij onze onmacht om te betalen kende, en voorzag wat die verbintenis Hem kosten zou. Merk hier op hoe ver de liefde van de kinderen der mensen voor elkaar gaat. Het grootste blijk er van is, dat iemand zijn leven zet voor een vriend, ten einde hem het leven te redden, en wellicht zijn er zulke heldhaftige daden van liefde geweest, zij zijn meer voorgekomen dan de daad van zijne ogen uit te graven, Galatians 4:15. Al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven, wie dat geeft voor zijn vriend, geeft alles, meer kan hij niet geven, en soms kan dit onze plicht zijn, 1 John 3:16. Paulus stond naar die eer, Philippians 2:17, en voor den goede zal mogelijk iemand bestaan te sterven, Romans 5:7. Het is de hoogste trap der liefde, die sterk is als de dood. De uitnemendheid van de liefde van Christus boven alle andere liefde. Hij heeft de vermaardste liefhebbers niet slechts geëvenaard, maar overtroffen. Anderen hebben hun leven gezet, tevreden dat het hun ontnomen zou worden, maar Christus heeft het Zijne overgegeven, Hij was er niet lijdelijk onder, Hij heeft het tot Zijn eigen daad en handeling gemaakt, dat is: Hij liet het zich niet lijdelijk ontnemen, maar heeft het vrijwillig overgegeven. Het leven, dat anderen overgegeven hebben, was slechts van gelijke waardij met het leven van hen, voor wie zij het overgaven, of wellicht van mindere waardij, maar het leven van Christus is van oneindig groter waarde dan tienduizend levens van ons. Anderen hebben alzo hun leven gezet voor hun vrienden, maar Christus heeft Zijn leven voor ons gezet, toen wij nog Zijne vijanden waren, Romans 5:8, Romans 5:10. "Die harten moeten wel harder zijn dan ijzer of steen, die niet verteerd worden door zulk een onvergetelijke zoetheid van Goddelijke liefde", zegt Calvijn.

b. Christus heeft Zijne discipelen liefgehad, want Hij heeft hen in een verbond van vriendschap met Hem opgenomen, John 15:14, John 15:15. "Indien gij u door uwe gehoorzaamheid betoont Mijne discipelen te zijn, dan zijt gij Mijne vrienden, en zult als zodanig behandeld worden". De volgelingen van Christus zijn de vrienden van Christus, en het behaagt Hem in Zijne genade hen aldus te noemen en als zodanig te beschouwen. Zij, die den plicht doen van Zijne dienstknechten, worden bevorderd tot de waardigheid van Zijne vrienden. David had een dienstknecht aan zijn hof, en Salomo aan het zijne, die in bijzonderen zin des konings vriend was, 2 Samuel 15:37, 2 Samuel 15:1 Koningen 4:5, maar deze eer zullen al de dienstknechten van Christus genieten. Bij een bijzondere gelegenheid kunnen wij wel eens aan een vreemdeling een vriendendienst bewijzen, maar van een vriend nemen wij alle belangen ter harte, wij delen in al zijne zorgen, aldus neemt Christus de gelovigen tot Zijne vrienden. Hij bezoekt hen, en spreekt met hen als Zijne vrienden, draagt hen, en ziet het beste in hen, in hun benauwdheden is Hij benauwd, in hun voorspoed heeft Hij een welbehagen, Hij pleit voor hen in den hemel, en behartigt d r al hun belangen. Hebben vrienden slechts ene ziel? Die den Heere aanhangt, is een geest met Hem, 1 Corinthians 6:17. Hoewel zij zich dikwijls onvriendschappelijk betonen, is Hij toch een Vriend, die ten allen tijde liefheeft. Hij zal hen niet dienstknechten noemen, hoewel zij Hem Meester en Heere noemen. Zij, die als Christus willen wezen in ootmoed, moeten niet bij alle gelegenheden hooghartig staan op hun gezag en hun meerderheid, maar gedenken, dat hun dienstknechten hun mededienstknechten zijn. Hij zal hen Zijne vrienden noemen, Hij zal hen niet slechts liefhebben, maar zal het hun doen weten, want op Zijne tong is de leer der goeddadigheid. Na Zijne opstanding schijnt Hij met nog meer liefdevolle tederheid tot en van Zijne discipelen te spreken dan tevoren. Ga heen tot Mijne broeders, John 20:17, Kinderkens! hebt gij niet enige toespijs? John 21:5. Merk echter op, dat zij, hoewel Christus hen Zijne vrienden noemt, zich zelven Zijne dienstknechten noemen. Petrus, een dienstknecht van Christus, 1 Peter 1:1. Zo ook Jakobus, John 1:1. Hoe meer ere Christus ons aandoet, hoe meer wij er ons op moeten toeleggen om Hem ere aan te doen, hoe hoger wij zijn in Zijne ogen, hoe geringer wij moeten zijn in onze eigen ogen.

c. Christus heeft Zijne discipelen liefgehad, want Hij heeft hun vrijelijk Zijne gedachten meegedeeld, John 15:15. "Van nu voortaan zult gij niet meer zo in het duister worden gelaten als vroeger, zoals dienstknechten aan wie men slechts van hun tegenwoordig werk spreekt, maar als de Geest uitgestort zal zijn, dan zult gij uws Meesters voornemens en bedoelingen kennen als Zijne vrienden. Al wat Ik van Mijn Vader gehoord heb, dat heb Ik u bekend gemaakt. Wat den verborgen wil van God betreft: wij moeten tevreden wezen om vele dingen niet te weten, maar van den geopenbaarden wil van God heeft Jezus Christus ons getrouwelijk overgeleverd wat Hij van den Vader heeft ontvangen, John 1:18, Matthew 11:27. De grote dingen aangaande des mensen verlossing heeft Christus Zijnen discipelen bekend gemaakt, opdat zij ze zouden bekendmaken aan anderen, zij waren de mannen van Zijn raad, Matthew 13:11.

d. Christus heeft Zijne discipelen liefgehad, want Hij heeft hen verkoren en verordineerd om de voornaamste werktuigen te zijn van Zijne heerlijkheid en eer in de wereld, John 15:16:Ik heb u uitverkoren en gesteld. Zijne liefde tot hen bleek in hun uitverkiezing tot het apostelschap, Hoofdstuk 6:70:Heb k niet u twaalf uitverkoren? Het begon niet van hun zijde: Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren. Waarom waren zij toegelaten tot zo vertrouwelijke gemeenschap met Hem, werden zij gebruikt in zulk een zending voor Hem, werden zij begiftigd met zulk ene macht van Boven? Het was niet om hun wijsheid en goedheid, waarmee zij Hem tot hun Meester hadden verkoren, maar het was tengevolge van Zijne gunst en genade, waarmee Hij hen tot Zijne discipelen had verkoren. Het is voegzaam, dat Christus Zijn eigen dienaren kiest, en Hij doet dit nog door Zijne voorzienigheid en Zijn Geest. Hoewel de leraren deze heilige roeping kiezen, is Christus' keuze van hen daaraan toch voorafgegaan, waardoor de hun geleid en bepaald werd. Van allen, die tot genade en heerlijkheid verkoren worden, kan gezegd worden: Zij hebben Christus niet uitverkoren, maar Hij heeft hen uitverkoren, Deuteronomy 7:7, Deuteronomy 7:8. In hun verordinering: "Ik heb u gesteld-Ik heb u in de bediening gesteld, 1 Timothy 1:12. Hieruit bleek, dat Hij hen aannam tot Zijne vrienden, dat Hij hun hoofd gekroond heeft met zulk ene eer, en hun handen gevuld heeft met zulk een groot aanvertrouwd pand. Het was wel een zeer groot vertrouwen, dat Hij in hen stelde, toen Hij hen heenzond als Zijne gezanten om over de zaken Zijns koninkrijks in deze lagere wereld te onderhandelen, en hen tot Zijn eerste staatsdienaren aanstelde om het te besturen. De schatten van het Evangelie werden hun toevertrouwd: Ten eerste. Opdat zij het zouden verbreiden, dat gij zoudt heengaan, als onder een juk of last, want de Evangeliebediening is een werk, en gij, die er u toe begeeft, moet besluiten om er zeer veel voor te verduren, "dat gij heengaat van plaats tot plaats, door geheel de wereld, en vrucht dragen." Zij werden in de bediening gesteld, niet om stil te zitten, maar om heen en weer te trekken, en naarstig te zijn in hun werk, onvermoeid te volharden in goed doen. Zij waren verordineerd om in Gods hand het middel te wezen om de volken tot de gehoorzaamheid van Christus te brengen, Romans 1:13. Zij, die door Christus aldus aangesteld worden, moeten-en zullen-vruchtbaar zijn, zij moeten arbeiden, en hun arbeid zal niet ijdel wezen. Ten tweede. Opdat het duurzaam en blijvend zou wezen, dat de goede uitwerking van hun arbeid in de wereld zal voortduren van geslacht tot geslacht, tot aan het einde des tijds. De kerk van Christus moet niet maar voor een wijle bestaan, zoals vele sekten van de filosofen, die als een negendaags wonder zijn. Zij is niet ontstaan in een nacht, en zo moet zij ook niet in een nacht vergaan, maar als de dagen des hemels duurzaam wezen. De redevoeringen en geschriften der apostelen zijn ons overgeleverd, en te dezen dage bouwen wij op dat fondament, van dat de Christelijke kerk door de bediening der apostelen en der zeventig discipelen gesticht is, gelijk het ene geslacht van evangeliedienaars en Christenen voorbijgaat, en door een ander wordt opgevolgd. Uit kracht van den groten lastbrief in Matthew 28:19 heeft Christus ene kerk in de wereld, welke niet sterft, maar leeft in opvolging, en aldus blijft tot op den huidigen dag de vrucht, en zij zal blijven zolang de aarde bestaat. Zijne liefde voor hen blijkt in Zijn behartigen van hun belangen voor den troon der genade.

Zo wat gij van den Vader begeren zult in Mijn naam, zal Hij u geven. Waarschijnlijk ziet dit in de eerste plaats op de macht om wonderen te doen, waarmee de apostelen bekleed waren, en die zij moesten behouden en vermeerderen door het gebed. "Welke gaven er ook nodig zijn ter bevordering van uwen arbeid, welke hulp van den hemel gij te eniger tijd ook zult behoeven, vraagt er om, en gij zult ze verkrijgen." Er wordt ter onzer aanmoediging in het gebed hier op drie dingen gewezen, welke dan ook zeer bemoedigend zijn. Ten eerste. Dat wij een God hebben, die een Vader is. Christus noemt Hem hier de Vader, zowel de Mijne als de uwe, en de Geest in het woord en in het hart leert ons Abba, Vader, te roepen.

Ten tweede. Dat wij tot Hem komen in een goeden naam. Wat het ook zij, waarmee wij overeenkomstig Gods wil tot den troon der genade komen, met nederige vrijmoedigheid kunnen wij er in Christus' naam voor komen, er op pleiten, dat wij tot Hem in betrekking staan.

Ten derde. Dat ons een antwoord des vredes beloofd is. Wat het ook zij, waarvoor gij komt, het zal u gegeven worden. Deze grote belofte, gedaan aan dezen groten plicht, houdt een troostrijke gemeenschap gaande tussen den hemel en de aarde.

III. Betreffende de liefde der discipelen tot Christus, uit dankbaarheid voor de grote liefde, waarmee Hij hen heeft liefgehad. Hij vermaant hen hier tot drie dingen.

1. In deze liefde te blijven, John 15:9. Blijft in deze Mijne liefde, blijft in uwe liefde tot Mij en in de Mijne voor u. Wij moeten ons geluk stellen in de voortduring van Christus' liefde tot ons, en er ons op toeleggen om voortdurend de bewijzen te geven van onze liefde tot Christus. Niets moet ons in verzoeking brengen om van Hem weg te gaan, of Hem zo tot toorn te verwekken, dat Hij van ons weggaat. Allen, die Christus liefhebben, moeten blijven in hun liefde tot Hem, dat is: Hem altijd liefhebben, en alle gelegenheden te baat nemen om dit te tonen, zij moeten Hem ten einde toe liefhebben. De discipelen moeten uitgaan in den dienst van Christus, waarbij zij vele moeilijkheden zullen ontmoeten, maar, zegt Christus: Blijft in mijne liefde. Bewaart uwe liefde tot Mij, en dan zullen alle benauwdheden en zwarigheden, die gij ontmoet, u licht vallen, liefde heeft voor Jakob den zevenjarigen zwaren dienst licht gemaakt. Laat de benauwdheden, die u om Christus' wil overkomen, uwe liefde tot Christus niet uitblussen, maar haar veeleer opwekken en verlevendigen.

2. Om Zijne blijdschap in hen te laten blijven, hen er mede te vervullen, John 15:11. Dit bedoelde Hij in de voorschriften en beloften, die Hij hun had gegeven.

a. Dat Zijne blijdschap in hen zal blijven. In het oorspronkelijke zijn de woorden zo geplaatst, dat zij gelezen kunnen worden: of in dier voege: Dat Mijne blijdschap in u blijve. Indien zij veel vrucht voortbrengen, en in Zijne liefde blijven, dan zal Hij voortgaan met zich in hen te verblijden, zoals totnutoe. Vruchtbare en getrouwe discipelen zijn de blijdschap van den Heere Jezus, Hij rust in Zijne liefde tot hen, Zephaniah 3:17 Zephaniah 3:1). Gelijk er ene vervoering van blijdschap is in den hemel over de bekering van zondaren, zo is er een blijvende blijdschap over de volharding der heiligen. Of wel: Dat Mijne blijdschap, dat is: uwe blijdschap in Mij, blijve. Het is de wil van Christus, dat Zijne discipelen zich voortdurend in Hem zullen verblijden, Philippians 4:4. De blijdschap der geveinsden is slechts voor een ogenblik, maar de blijdschap van hen, die in Christus' liefde blijven, is een voortdurend feestmaal. Daar het woord des Heeren blijft tot in eeuwigheid, zal ook de blijdschap, die er uit voortvloeit en er op gegrond is, tot in eeuwigheid blijven. b, En uwe blijdschap vervuld worde, niet alleen dat gij vol zijt van blijdschap, maar dat uwe blijdschap in Mij en

in Mijne liefde al hoger en hoger zal stijgen, totdat zij de volkomenheid bereikt, als gij zult ingaan in de vreugde uws Heeren. Alleen diegenen, in wie Christus. blijdschap blijvende is, hebben een volkomen blijdschap, wereldse vreugde is hol en ledig, doet walgen, maar verzadigt niet. Alleen de blijdschap der wijsheid vervult de ziel, Psalms 36:9. Christus' bedoeling in Zijn woord is Zijn volk te vervullen van blijdschap, 1 John 4:1. Dit heeft Hij gezegd, opdat onze blijdschap al voller en voller zal worden, en ten laatste volkomen zij.

3. Om hun liefde tot Hem te doen blijken doordat zij Zijne geboden bewaren: Indien gij Mijne geboden bewaart, zo zult gij in Mijne liefde blijven, John 15:10. Dat zal een blijk wezen van de getrouwheid en standvastigheid uwer liefde tot Mij, en dan kunt gij ook zeker wezen van het blijvende Mijner liefde tot u." Merk hier op:

a. De belofte: Gij zult blijven in Mijne liefde, als in ene woonstede, tehuis zijn in Christus' liefde, als in ene rustplaats, u behaaglijk gevoelen in Christus' liefde, er u veilig in gevoelen als in een sterke vesting.

Gij zult blijven in Mijne liefde, gij zult genade en kracht hebben om er in te volharden Mij lief te hebben." Indien dezelfde hand, die het eerst de liefde van Christus in ons hart heeft uitgestort, ons niet hield in deze liefde, dan zouden wij er niet lang in blijven, maar uit liefde tot de wereld de liefde van Christus laten varen.

b. De voorwaarde der belofte: Indien gij Mijne geboden bewaard. De discipelen moesten de geboden van Christus bewaren, niet slechts door er zich zelven voortdurend naar te gedragen, maar ook door ze getrouwelijk aan anderen over te leveren, zij moesten ze bewaren als beheerders, in wier hand dat grote pand was overgegeven en toevertrouwd, want zij moesten al de volken leren onderhouden alles wat Christus had geboden, Matthew 28:19. Dit gebod moesten zij onbevlekt en onberispelijk houden, 1 Timothy 6:14, en aldus moeten zij tonen, dat zij in Zijne liefde blijven. Om hen er toe te bewegen Zijne geboden te bewaren wijst Hij: Op Zijn eigen voorbeeld: gelijkerwijs Ik de geboden Mijns Vaders bewaard heb, en blijf in Zijne liefde. Christus had zich aan de wet van het middelaarschap onderworpen, en er aldus de eer en de vertroosting van bewaard, ten einde ons te leren om ons aan de wetten van den Middelaar te onderwerpen, want anders kunnen wij de eer en de vertroosting van onze betrekking tot Hem niet bewaren. De noodzakelijkheid hiervan ten einde deel in Hem te kunnen hebben, John 15:14:Gij zijt Mijne vrienden, zo gij doet wat Ik u gebiede, en anders niet. Diegenen alleen zullen getrouwe vrienden van Christus geacht worden, die zich Zijn gehoorzame dienstknechten betonen, want zij, die niet willen dat Hij over hen zal heersen, zullen als Zijne vijanden beschouwd en behandeld worden. "Vriendschap brengt een gemeenschappelijk gevoel van afkeer en van genegenheid mede," zegt Sallustus. Alleen een algemene gehoorzaamheid aan Christus is een Hem welbehaaglijke gehoorzaamheid, Hem te gehoorzamen in alles wat Hij gebiedt, zonder uitzondering te gehoorzamen, en veel minder nog kan er sprake zijn van er zich tegen te verzetten.

IV. Betreffende de liefde der discipelen voor elkaar, hun geboden als een bewijs van hun liefde tot Christus, en een dankbare vergelding van Zijne liefde tot hen. Wij moeten Zijne geboden bewaren, en dit is Zijn gebod, dat wij elkaar liefhebben, John 15:12, en wederom in John 15:17. Geen enkele plicht van den Godsdienst wordt ons meer herhaaldelijk ingeprent, of ons aandoenlijker door onzen Heere Jezus aan het hart gelegd, dan die der wederzijdse liefde, en wel om een goede reden.

1. Zij wordt ons hier aanbevolen door Christus' voorbeeld, John 15:12, gelijkerwijs Ik u liefgehad heb. Christus' liefde tot ons behoort ons aan te sporen tot, en te leiden in, onze liefde voor elkaar, op deze wijze en uit dien beweeggrond moeten wij elkaar liefhebben, zoals en omdat Christus ons liefgehad heeft. Hij wijst hier op sommige bijzondere uitingen van Zijne liefde tot hen. Hij noemde hen vrienden, Hij deelde hun Zijne gedachten mede, Hij was bereid hun te geven waar zij om vroegen.

Gaat heen en doet desgelijks.

2. Zij wordt vereist door Zijn gebod. Hij. treedt tussenbeide met Zijn gezag, Hij heeft het tot een der wetten van Zijn koninkrijk gemaakt. Merk op, hoe verschillend het in deze twee verzen is uitgedrukt, maar beide malen toch zeer nadrukkelijk.

a. Dit is Mijn gebod, John 15:12, alsof dit het noodzakelijkste was van al Zijne geboden. Gelijk onder de wet op het verbod van afgoderij meer nadruk werd gelegd dan op alle andere geboden, in het voorzien van de neiging des volks tot die zonde, zo heeft Christus de neiging voorziende van de Christelijke kerk tot liefdeloosheid, op dit gebod den meesten nadruk gelegd.

b. Dit gebied Ik u, John 15:17. Hij spreekt alsof Hij hun velerlei gebood, en toch noemt Hij slechts dit ene: dat gij elkaar liefhebt, niet alleen omdat hierin vele plichten zijn opgesloten, maar omdat dit op allen een goeden invloed zal uitoefenen.

Verzen 18-25

Johannes 15:18-25

Hier spreekt Christus over haat, die het kenmerk en de geest is van het rijk des duivels, gelijk liefde de geest en het kenmerk is van Christus' koninkrijk. Merk hier op:

I. Wie zij zijn, in wie deze haat wordt gevonden-de wereld, de kinderen dezer wereld, zoals zij onderscheiden zijn van de kinderen Gods, zij, die de belangen voorstaan van den god dezer wereld, wiens beeld zij dragen, en aan wiens macht zij onderworpen zijn, al diegenen, hetzij Joden of heidenen, die niet zullen komen in Christus' kerk, welke Hij op hoorbare wijze geroepen en zichtbaar van deze boze wereld heeft afgezonderd.

1. Hun aantal: zij waren ene wereld van mensen, die Christus en het Christendom tegenstonden. O Heere! hoe zijn de tegenstanders van den Zone David's vermenigvuldigd! Als wij ene stemming zouden uitlokken tussen Christus en Satan, dan vrees ik, dat Satan verreweg de meeste stemmen zou hebben.

2. Hun onderling verbond, deze talloze heirscharen zijn tot een lichaam verenigd, Psalms 83:6. Joden en heidenen, die nergens anders in konden overeenkomen, zijn overeengekomen om Christus' dienstknechten te vervolgen.

3. Hun geest en gezindheid, zij zijn lieden van de wereld, Psalms 17:13, Psalms 17:14, gans en al toegewijd aan deze wereld en hetgeen van deze wereld is, en nooit denkende aan een andere wereld. Aan het volk van God wordt geleerd de zonde der zondaren te haten, niet hun persoon, maar alle mensen lief te hebben en hun wel te doen. Een boosaardige, afgunstige geest is niet de geest van Christus, maar van de wereld.

II. Wie zij zijn, tegen wie deze haat gericht is-tegen de discipelen van Christus, tegen Christus zelven, en tegen den Vader.

1. De wereld haat de discipelen van Christus. De wereld haat u, John 15:19, en Hij spreekt er van als van hetgeen zij moeten verwachten, waarop zij hebben te rekenen, John 15:18 en 1 John 3:13.

a. Let op hoe dit hier te pas wordt gebracht. Christus had de grote genegenheid geuit, die Hij voor hen had als vrienden, opdat zij nu echter hierdoor niet opgeblazen zouden worden, werd hun, evenals aan Paulus, een doorn in het vlees gegeven, dat is: gelijk het hier nader verklaard wordt: smaad en vervolging om Christus' wil, 2 Corinthians 12:7, 2 Corinthians 12:10. Hij had hun het werk aangewezen, maar Hij zegt hun welke moeilijkheden zij er bij ontmoeten zullen, opdat het hun niet als ene verrassing zal overvallen, en zij er zich op konden voorbereiden. Hij had hun geboden elkaar lief te hebben, en wl was het hun nodig elkaar lief te hebben, want de wereld zal hen haten, vriendelijk te zijn voor elkaar, want zij zullen zeer veel onvriendelijkheid en kwaadwilligheid hebben te verduren van hen, die buiten zijn. "Houdt vrede onder elkaar, en dat zal u versterken tegen de twistingen der wereld tegen u". Zij, die zich in het midden van vijanden bevinden, hebben er het grootste belang bij om zich aan elkaar te houden.

b. Merk op wat hierin is opgesloten. De vijandschap der wereld tegen de volgelingen van Christus, zij haat hen. Wie door Christus gezegend worden, worden door de wereld vervloekt. De gunstgenoten en erfgenamen des hemels zijn nooit de lievelingen der wereld geweest, van dat er vijandschap gezet was tussen het Zaad der vrouw en het zaad der slang. Waarom heeft Kaïn Abel gehaat? Was het niet omdat zijne werken rechtvaardig waren? Ezau haatte Jakob om den zegen, Jozefs broeders haatten hem omdat zijn vader hem liefhad, Saul haatte David omdat de Heere met hem was, Achab haatte Micha om zijne profetieën: zodanig zijn de ongegronde oorzaken van den haat der wereld. De vruchten dezer vijandschap, waarvan hier twee genoemd worden, John 15:20. Ten eerste. Zij zullen u vervolgen, omdat zij u haten, want haat is een onrustige hartstocht. Het is het gemene lot van hen, die godzaliglijk willen leven in Christus Jezus, dat zij vervolgd worden, 2 Timothy 3:12. Christus voorzag welke mishandelingen Zijne gezanten zouden hebben te verduren in de wereld, en toch heeft Hij hen om den wille dier weinigen, die door hun bediening uit de wereld geroepen zullen worden. uitgezonden als schapen in het midden der wolven. Ten tweede. Een andere vrucht van hun vijandschap, die hierin ligt opgesloten, is, dat zij hun leer zullen verwerpen. Als Christus zegt: Indien zij Mijn woord bewaard hebben, zij zullen ook het uwe bewaren, dan bedoelt Hij: zij zullen het uwe niet meer bewaren of ter harte nemen dan zij het Mijne ter harte genomen en bewaard hebben. De predikers van het Evangelie kunnen het minachten hunner boodschap niet anders beschouwen dan als de grootste versmaadheid, die hun aangedaan kan worden, zoals het ook voor Jeremia de grootste versmaadheid is geweest, dat zij zeiden: "Laat ons niet luisteren naar enige zijner woorden! Jeremiah 18:18. De redenen dier vijandschap. De wereld zal hen haten: Ten eerste, Omdat zij er niet toe behoren, John 15:19:"Indien gij van de wereld waart, van haar geest waart en hare belangen voorstond, indien gij vleselijk en wereldsgezind waart, dan zou de wereld u als het hare liefhebben, maar, omdat gij uit de wereld geroepen zijt, haat zij u, en zal u altijd haten".

1. Wij moeten er ons niet over verwonderen, indien zij, die aan de wereld verkleefd zijn, als vrienden door haar worden geliefkoosd, de meeste mensen zegenen den gierigaard, Psalms 10:3. En evenmin moet het ons verwondering baren als zij, die van de wereld verlost zijn, door haar als hare vijanden worden mishandeld, als Israël uit Egypte is verlost, zullen de Egyptenaren hen vervolgen. De reden, waarom Christus' discipelen niet van deze wereld zijn, is niet, omdat zij zich door hun eigen wijsheid en kracht van de wereld hebben onderscheiden, maar omdat Christus hen van uit de wereld heeft uitverkoren, om hen zich af te zonderen, en dat is de reden, waarom de wereld hen haat, want:

a. De heerlijkheid, die uit kracht dezer verkiezing voor hen bestemd is, verheft hen boven de wereld, en maakt hen aldus tot voorwerpen van afgunst. De heiligen zullen de wereld oordelen, en de oprechten zullen heerschappij hebben, en daarom worden zij gehaat.

b. De genade, waarmee zij krachtens deze verkiezing begiftigd zijn, stelt hen tegenover de wereld, zij zwemmen tegen den stroom dezer wereld op, en zijn er ongelijkvormig aan, zij getuigen er tegen, en voegen zich niet naar hare denkwijze. Onder al de rampen, die hen door den haat der wereld zullen treffen, zal dit hen ondersteunen: dat zij gehaat worden, omdat zij de verkorenen zijn van den Heere Jezus, en niet van de wereld zijn. Nu was dit geen rechtvaardige reden, waarom de wereld hen moet haten. Als wij iets doen om ons hatelijk te maken, dan hebben wij reden om dit te betreuren, maar indien de mensen ons haten om hetgeen, waarvoor zij ons moesten liefhebben en op prijs stellen, dan hebben wij reden om hen te beklagen, maar geen reden om ons te verontrusten, integendeel, het is een goede reden om ons te verblijden. Hij, die gehaat wordt, omdat hij rijk is en voorspoed heeft, bekommert er zich niet om, dat anderen daar leed om dragen, zolang hij zelf er het rechtmatig genot van heeft. Veel meer nog kunnen diegenen zich verheugen, die door de wereld gehaat, maar door Christus bemind worden.

Ten tweede. Nog een andere reden, waarom de wereld u haat, is: dat gij Christus toebehoort, John 15:21, om Mijns naams wil. Dat is de kern van het geschil, wat ook voorgewend wordt, dit is de reden van den twist, zij haten Christus' discipelen, omdat zij Zijn naam dragen, en Zijn naam ophouden in de wereld. Het is het kenmerk van Christus' discipelen, dat zij Zijn naam verdedigen. Voor den naam, waarin zij gedoopt zijn, zullen zij leven en sterven. Het is gemeenlijk het lot geweest van hen, die voor Christus' naam opkomen, dat zij hiervoor moeten lijden, veel en zwaar-al deze dingen er voor moeten lijden. Maar het is voor hen, die het zwaarste lijden hebben te verduren, een oorzaak van vertroosting, dat zij om den naam van Christus lijden. Indien gij gesmaad wordt om den naam van Christus, zo zijt gij zalig, 1 Peter 4:14, ja zalig, in aanmerking genomen, niet slechts de eer, die daaraan verbonden is, Acts 5:41, maar ook de vertroosting, die er in ligt opgesloten, en inzonderheid de kroon der heerlijkheid, waar dit lijden heenvoert. Indien wij met Christus-en voor Christus-verdragen, wij zullen ook met Hem heersen.

Ten derde. En met dat al: het is de onwetendheid der wereld, die de ware oorzaak is van hare vijandschap tegen de discipelen van Christus, John 15:21. Omdat zij Hem niet kennen, die Mij gezonden heeft.

1. Zij kennen God niet. Indien de mensen slechts een behoorlijke bekendheid hadden, zelfs met de allereerste beginselen van den natuurlijken Godsdienst, en God slechts kenden, al zouden zij dan ook het Christendom niet aannemen, zouden zij het toch niet haten en vervolgen. Die Gods volk opeten, hebben gene kennis, Psalms 14:4. 2. Zij kennen God niet als degene, die onzen Heere Jezus heeft gezonden, en Hem gemachtigd heeft om de grote Middelaar des vredes te zijn. Wij kennen God niet op de rechte wijze, als wij Hem niet kennen in Christus, en zij, die hen vervolgen, welke door Hem gezonden zijn, laten het duidelijk blijken, dat zij niet weten, dat Hij van God was gezonden: zie 1 Corinthians 2:8.

II. De wereld haat Christus zelven. En het is om twee redenen, dat er hier over wordt gesproken:

a. Om de smart te lenigen van Zijne volgelingen wegens dien haat der wereld, en om hun dien haat minder vreemd en minder grievend te doen voorkomen, John 15:18. Gij weet, dat zij Mij eer dan u gehaat heeft, prooton humoon. Wij lezen dit als een voorafgaan in tijd. Hij begon den bitteren beker des lijdens, en toen liet Hij ons Hem bescheid doen, maar de oorspronkelijke woorden kunnen ook gelezen worden als aanduidende Zijne meerderheid boven hen: Gij weet, dat zij Mij, uw Eerste, uw oversten Leidsman en Gebieder, heeft gehaat. Indien Christus, die uitmuntte in goedheid, die volkomen onschuldig en algemeen weldadig was, gehaat werd, kunnen wij dan verwachten, dat enigerlei deugd of verdienste van ons ons tegen hare kwaadwilligheid zal beschutten? Indien onze Meester, de Stichter van onzen Godsdienst, zoveel tegenstand bij die stichting heeft ontmoet, dan kunnen Zijne dienstknechten en volgelingen niets anders verwachten bij het belijden en verspreiden er van. Hiervoor verwijst Hij hen, John 15:20, naar Zijn eigen woord bij hun toelating tot het discipelschap: Gedenkt des woords, dat Ik u gezegd heb. Het zal ons helpen om Christus' latere woorden te verstaan, als wij ze vergelijken met Zijn eerste woorden. En er is ook niets, dat meer geschikt is om ons kalmte en gemoedsrust te geven, dan de herinnering aan Christus' woorden, waardoor de leidingen Zijner voorzienigheid voor ons verklaard worden. In dit woord nu is: Ten eerste. Een duidelijke waarheid: Een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer. Dit had Hij tot hen gezegd, Matthew 10:24. Christus is onze Heere, en daarom moeten wij vlijtig acht geven op al Zijne bewegingen, en geduldig berusten in al Zijne beschikkingen, want de dienstknecht is minder dan zijn heer, is hem ondergeschikt. De eenvoudigste waarheden zijn soms de krachtigste argumenten voor de zwaarste plichten, Elihu beantwoordt ene menigte van Jobs murmureringen met deze klaarblijkelijke waarheid, dat God meer is dan de mens, Job 33:12. Zo wordt hier dan, ten tweede, een juiste gevolgtrekking uit afgeleid: Indien zij Mij vervolgd hebben -gelijk gij gezien hebt, en waarschijnlijk nog veel meer zult zien-zij zullen ook u vervolgen, daarop kunt gij rekenen, want:

1. Gij zult hetzelfde doen wat Ik gedaan heb om hun toorn op te wekken, gij zult hen bestraffen om hun zonden, hen roepen tot bekering, hun strenge regelen voorschrijven voor een heilig leven, en dat zullen zij niet verdragen".

2. "Gij zult niet meer kunnen doen dan Ik gedaan heb om hun dienst te bewijzen, met zulk een groot en treffend voorbeeld voor ogen, moet niemand er zich over verwonderen als zij lijden omdat zij weldoen". Hij voegt er bij: Indien zij Mijn woord bewaard hebben, zij zullen ook het uwe bewaren. Gelijk er enkelen geweest zijn-en het waren slechts zeer enkelen-op wie Mijne prediking een goede uitwerking heeft gehad, zo zullen er ook enkelen, zeer enkelen, zijn, op wie uwe prediking ten goede zal werken". Sommigen geven hier een anderen zin aan en stellen etê san in de plaats van parêt san. "Indien zij op de loer lagen voor Mijne woorden met het doel om Mij te verstrikken, dan zullen zij evenzo op de loer liggen om u in uwe woorden te verstrikken".

b. Om de boosheid dezer ongelovige wereld te verzwaren en haar ontzettende zondigheid in het licht te stellen. De apostelen te haten en te vervolgen, was al erg genoeg, maar in hen Christus te haten en te vervolgen, dat was nog veel erger. Over het algemeen staat de wereld ter slechter naam en faam in de Schrift bekend en niets kan haar een slechter naam geven dan dit, dat zij Jezus Christus heeft gehaat. Er is ene wereld van mensen, die haters zijn van Christus. Hij legt nadruk op twee dingen, die de boosheid verzwaren van hen, die Hem hebben gehaat. Dat zij de grootst-mogelijke reden hadden om Hem lief te hebben. De goede woorden en goede werken der mensen zullen hen gewoonlijk bij anderen aanbevelen, en wat nu Christus betreft: Ten eerste. Zijne woorden verdienden hun liefde, John 15:22. Indien Ik niet gekomen ware en tot hen gesproken had -om hun liefde te winnen-zij hadden gene zonden. Hun tegenstand zou dan niet een haten van Hem geweest zijn, en vergelijkenderwijs zou hun zonde geen zonde geweest zijn. Maar nu Ik zoveel tot hen gezegd heb, wat Mij hun liefde had moeten doen verwerven, hebben zij geen voorwendsel, gene verontschuldiging voor hun zonde. Merk hier op:

1. Het voorrecht, dat hun te beurt valt, die het Evangelie hebben, daarin komt Christus en spreekt tot hen. Hij heeft persoonlijk gesproken tot de mensen van dat geslacht, en nog spreekt Hij tot ons door onzen Bijbel en door onze leraren, en wel als iemand, die het onbetwistbaarste gezag over ons en liefde tot ons heeft. Elk Zijner woorden is rein, is vol van een gezaghebbende majesteit, doch tevens van een neerbuigende tederheid, wel instaat, zou men denken, om zelfs de meest-dove adder te bezweren.

2. De verontschuldiging, die zij hebben, die het Evangelie derven. Indien Ik tot hen niet gesproken had -indien zij nooit van Christus en van de zaligheid door Hem gehoord hadden-zij hadden gene zonde. a. Niet deze soort van zonde. Hun zou gene minachting van Christus ten laste gelegd kunnen worden, indien Hij niet gekomen ware en hun genade had aangeboden. Gelijk de zonde niet wordt toegerekend, als er geen wet is, zo wordt geen ongeloof toegerekend, waar geen Evangelie is, en waar het wordt toegerekend, is het in zoverre de enige veroordelende zonde, als het, ene zonde tegen het geneesmiddel zijnde, andere zonden ons niet zouden veroordelen, indien de schuld derzelve er niet in ware opgesloten.

b. Niet zulk een mate van zonde. Indien het Evangelie niet onder hen gepredikt was, dan zouden hun andere zonden niet zo groot, zo zwaar geweest zijn, want God heeft de tijden der onwetendheid overgezien, zie ook Luke 12:47, Luke 12:48.

3. Hoe de schuld verzwaard is van hen, tot wie Christus tevergeefs gekomen is en gesproken heeft, die Hij tevergeefs had geroepen en genodigd, bij wie Hij tevergeefs heeft gepleit, die Hij vruchteloos heeft zoeken te overtuigen. Zij hebben geen voorwendsel voor hun zonde, geen dekmantel. Zij zijn volstrekt niet te verontschuldigen, en op den dag des oordeels zullen zij sprakeloos zijn, geen woord ter hunner verontschuldiging hebben in te brengen. Hoe helderder en vollediger ons de genade en waarheid van Jezus Christus ontdekt zijn, hoe meer tot ons gezegd is, dat overtuigend en beminnelijk is, hoe groter onze zonde is, als wij Hem niet liefhebben en niet in Hem geloven. Het woord van Christus ontdoet de zonde van haar dekmantel, opdat zij in hare naaktheid als zonde gezien worde.

Ten tweede. Zijne werken verdienden hun liefde, zowel als Zijne woorden, John 15:24. In dien Ik de werken onder hen niet had gedaan -onder hen, in hun land en voor hun ogen, zulke werken, die niemand anders gedaan heeft, zij hadden gene zonde. Hun ongeloof en vijandschap konden te verontschuldigen zijn geweest, er zou enige schijn geweest zijn voor hun zeggen, dat Mijn woord niet geloofwaardig was, zo het niet nader bevestigd werd. Maar Hij heeft voldoende bewijzen geleverd voor Zijn Goddelijke zending, werken, die niemand anders gedaan heeft. Gelijk de Schepper Zijne kracht en Goddelijkheid toont door Zijne werken, Romans 1:20, zo toont de Verlosser de Zijne. Zijne wonderen, Zijne genadewerken bewijzen, dat Hij van God is gezonden, en dat wel op ene boodschap der liefde en barmhartigheid. Christus' werken waren de zodanige, als nooit iemand anders gedaan heeft. Geen gewoon mens, die gene opdracht had van boven, en met wie God niet was, kon wonderen doen, John 3:2. En geen profeet heeft ooit zulke wonderen gedaan, zo vele of zo treffelijke. Mozes en Elia hebben wonderen gewerkt als dienstknechten, door ene kracht of macht, die hun verleend was, maar Christus als de Zoon, en door Zijn eigen macht. Dat was het, wat het volk heeft verbaasd, dat Hij met macht krankheden en de onreine geesten gebood, Mark 1:27. Zij erkenden, dat zij zulks nooit gezien hadden, Mark 2:12. Het waren allen goede werken, werken van barmhartigheid, en dezen schijnen inzonderheid hier bedoeld, want Hij verwijt hun, dat zij Hem desniettemin hebben gehaat. Iemand, die zo algemeen nuttig en weldoend was, meer dan ooit iemand anders geweest is, zou, naar men moet denken, ook algemeen bemind moeten zijn, en toch is Hij zelfs gehaat. De werken van Christus stellen de schuld van het ongeloof der zondaren nog meer in het licht, evenals van hun vijandschap jegens Hem. Zij doen er de ontzettende boosheid en de ongerijmdheid van uitkomen. Indien zij alleen Zijne woorden hadden gehoord, maar Zijne werken niet hadden gezien, -indien voor ons alleen Zijne redenen waren te boek gesteld, maar niet Zijne wonderen, dan zou het ongeloof nog het gebrek aan bewijs kunnen aanvoeren, maar nu heeft het generlei verontschuldiging. Ja meer, in het verwerpen van Christus, zowel door hen als door ons, ligt niet slechts de zonde van hardnekkig ongeloof, maar ook van lage ondankbaarheid. Zij zagen dat Christus hoogstbeminnelijk was, dat Hij er zich op toelegde om hun goed te doen, en toch haatten zij Hem, en legden er zich op toe om Hem kwaad te doen. En wij zien in Zijn woord de grote liefde, waarmee Hij ons heeft liefgehad, en toch blijven wij er ongevoelig voor, worden wij er niet door aangedaan. Dat er hoegenaamd gene reden was, waarom zij Hem zouden haten. Sommigen zullen wel eens iets zeggen of doen, wat hen bij anderen kan aanbevelen, maar op een anderen tijd zullen zij dan weer iets zeggen of doen wat tot toorn prikkelt of onvriendelijk is, maar onze Heere Jezus heeft niet slechts veel gedaan, dat de waardering en liefde der mensen verdient, maar Hij heeft nooit iets gedaan, dat rechtmatig hun ongenoegen kon uitlokken, hierop pleit Hij door een woord der Schrift aan te halen, John 15:25, dit geschiedt - dit onredelijke, ongegronde haten van Mij en van Mijne discipelen- opdat het woord vervuld worde, dat in hun wet geschreven is (dat is: in het Oude Testament, dat ene wet is, en dat door hen als ene wet werd aangenomen): Zij hebben Mij zonder oorzaak gehaat. Dat zegt David van zich zelven, als type van Christus, Psalms 35:19, Psalms 69:5. Zij, die Christus haten, haten Hem zonder enigerlei rechtmatige oorzaak, vijandschap tegen Christus is een onredelijke vijandschap. Wij denken, dat diegenen verdienen gehaat te worden, die hoogmoedig en gemelijk zijn, maar Christus is nederig en zachtmoedig, teder en medelijdend, ook diegenen, die onder schijn van vriendelijkheid en inschikkelijkheid, boosaardig, afgunstig en wraakgierig zijn, maar Christus heeft zich toegewijd aan den dienst van hen, die Hem gebruikten, ja van hen, die Hem mishandelden, Hij heeft gewerkt om anderen rust te bezorgen. Hij heeft zich arm gemaakt om ons te verrijken. Wij denken, dat diegenen hatelijk zijn, die koningen en landschappen schade aanbrengen en den openbaren vrede verstoren, maar Christus was, integendeel, de grootste zegen, die men zich denken kan voor Zijn land, en toch werd Hij gehaat. Wl heeft Hij getuigd, dat hun werken boos waren, Hij deed het met het doel om hen goed maken, maar Hem daarom te haten, dat was Hem zonder oorzaak te haten. Hierin is de Schrift vervuld geworden en heeft het anti-type aan het type beantwoord. Saul en zijne hovelingen hebben David zonder oorzaak gehaat, want hij was hem nuttig en dienstig geweest met zijne harp en met zijn zwaard. Absalom en zijne partij hebben hem gehaat, ofschoon hij een toegevend vader voor hem geweest is, en voor hen een groot weldoener. Evenzo werd de Zone David's gruwelijk onrechtvaardig gehaat en vervolgd. Zij, die Christus haatten, hebben zich daarbij niet ten doel gesteld de Schrift te vervullen, maar God heeft met het toe te laten dit op het oog gehad, en het bevestigt ons geloof in Christus als den Messias, dat ook dit van Hem voorzegd was, en voorzegd zijnde, ook in Hem vervuld werd. En wij moeten het niet vreemd of hard vinden, zo het ook nog verder in ons vervuld wordt. Wij zijn zo geneigd om ons klagen over het leed en de beledigingen, ons aangedaan, te verontschuldigen met te zeggen, dat zij ons zonder oorzaak aangedaan worden, maar hoe meer zij dit zijn, hoe meer zij gelijken op hetgeen Christus heeft geleden, en kunnen zij, bijgevolg, zoveel te gemakkelijker verdragen worden.

III. In Christus haat de wereld God zelven, dit wordt hier tweemaal gezegd, John 15:23:Die Mij haat - kan wel denken, dat zijn haat niet verder gaat-maar in werkelijkheid haat hij ook Mijn Vader. En wederom in John 15:24:zij hebben beiden Mij en Mijn Vader gehaat. Er zijn van de zodanige, die God haten niettegenstaande de schoonheid van Zijn wezen en het weldadige Zijner voorzienigheid, zij worden in toorn ontstoken om Zijne gerechtigheid. zoals de duivelen, die geloven en sidderen, verwoed zijn om Zijne heerschappij, en gaarne Zijne banden zouden verscheuren. Zij, die er zich niet toe kunnen brengen om te ontkennen, dat er een God is, en toch wensen, dat er geen God ware, zien Hem en haten Hem.

b. Haten van Christus zal verklaard en geoordeeld worden een haten te zijn van God, want Hij is in Zijn persoon het uitgedrukte beeld Zijns Vaders, en in Zijn ambt Zijns Vaders grote agent en gezant. God wil, dat alle mensen den Zoon eren, gelijk zij den Vader eren. Hieruit valt nu licht af te leiden dat zij, die vijanden zijn van den Christelijken Godsdienst, hoe hoog zij ook van den natuurlijken Godsdienst opgeven, in werkelijkheid vijanden zijn van allen Godsdienst. Deïsten zijn in werkelijkheid atheïsten, en zij, die den spot drijven met het licht des Evangelies, zouden, zo zij slechts konden, zelfs het natuurlijke licht uitblussen, en alle verplichtingen van het geweten en alle vreze Gods afschudden. Laat de ongelovige, boze wereld het weten, dat in den groten dag hun vijandschap tegen het Evangelie van Christus beschouwd zal worden als vijandschap tegen den gezegenden God zelven, en laat allen, die lijden om der gerechtigheid wil, overeenkomstig den wil van God, zich hiermede vertroosten: indien in hen God zelf gehaat wordt, dan behoeven zij zich hunner zaak niet te schamen, en voor de uitkomst niet bevreesd te zijn.

Verzen 18-25

Johannes 15:18-25

Hier spreekt Christus over haat, die het kenmerk en de geest is van het rijk des duivels, gelijk liefde de geest en het kenmerk is van Christus' koninkrijk. Merk hier op:

I. Wie zij zijn, in wie deze haat wordt gevonden-de wereld, de kinderen dezer wereld, zoals zij onderscheiden zijn van de kinderen Gods, zij, die de belangen voorstaan van den god dezer wereld, wiens beeld zij dragen, en aan wiens macht zij onderworpen zijn, al diegenen, hetzij Joden of heidenen, die niet zullen komen in Christus' kerk, welke Hij op hoorbare wijze geroepen en zichtbaar van deze boze wereld heeft afgezonderd.

1. Hun aantal: zij waren ene wereld van mensen, die Christus en het Christendom tegenstonden. O Heere! hoe zijn de tegenstanders van den Zone David's vermenigvuldigd! Als wij ene stemming zouden uitlokken tussen Christus en Satan, dan vrees ik, dat Satan verreweg de meeste stemmen zou hebben.

2. Hun onderling verbond, deze talloze heirscharen zijn tot een lichaam verenigd, Psalms 83:6. Joden en heidenen, die nergens anders in konden overeenkomen, zijn overeengekomen om Christus' dienstknechten te vervolgen.

3. Hun geest en gezindheid, zij zijn lieden van de wereld, Psalms 17:13, Psalms 17:14, gans en al toegewijd aan deze wereld en hetgeen van deze wereld is, en nooit denkende aan een andere wereld. Aan het volk van God wordt geleerd de zonde der zondaren te haten, niet hun persoon, maar alle mensen lief te hebben en hun wel te doen. Een boosaardige, afgunstige geest is niet de geest van Christus, maar van de wereld.

II. Wie zij zijn, tegen wie deze haat gericht is-tegen de discipelen van Christus, tegen Christus zelven, en tegen den Vader.

1. De wereld haat de discipelen van Christus. De wereld haat u, John 15:19, en Hij spreekt er van als van hetgeen zij moeten verwachten, waarop zij hebben te rekenen, John 15:18 en 1 John 3:13.

a. Let op hoe dit hier te pas wordt gebracht. Christus had de grote genegenheid geuit, die Hij voor hen had als vrienden, opdat zij nu echter hierdoor niet opgeblazen zouden worden, werd hun, evenals aan Paulus, een doorn in het vlees gegeven, dat is: gelijk het hier nader verklaard wordt: smaad en vervolging om Christus' wil, 2 Corinthians 12:7, 2 Corinthians 12:10. Hij had hun het werk aangewezen, maar Hij zegt hun welke moeilijkheden zij er bij ontmoeten zullen, opdat het hun niet als ene verrassing zal overvallen, en zij er zich op konden voorbereiden. Hij had hun geboden elkaar lief te hebben, en wl was het hun nodig elkaar lief te hebben, want de wereld zal hen haten, vriendelijk te zijn voor elkaar, want zij zullen zeer veel onvriendelijkheid en kwaadwilligheid hebben te verduren van hen, die buiten zijn. "Houdt vrede onder elkaar, en dat zal u versterken tegen de twistingen der wereld tegen u". Zij, die zich in het midden van vijanden bevinden, hebben er het grootste belang bij om zich aan elkaar te houden.

b. Merk op wat hierin is opgesloten. De vijandschap der wereld tegen de volgelingen van Christus, zij haat hen. Wie door Christus gezegend worden, worden door de wereld vervloekt. De gunstgenoten en erfgenamen des hemels zijn nooit de lievelingen der wereld geweest, van dat er vijandschap gezet was tussen het Zaad der vrouw en het zaad der slang. Waarom heeft Kaïn Abel gehaat? Was het niet omdat zijne werken rechtvaardig waren? Ezau haatte Jakob om den zegen, Jozefs broeders haatten hem omdat zijn vader hem liefhad, Saul haatte David omdat de Heere met hem was, Achab haatte Micha om zijne profetieën: zodanig zijn de ongegronde oorzaken van den haat der wereld. De vruchten dezer vijandschap, waarvan hier twee genoemd worden, John 15:20. Ten eerste. Zij zullen u vervolgen, omdat zij u haten, want haat is een onrustige hartstocht. Het is het gemene lot van hen, die godzaliglijk willen leven in Christus Jezus, dat zij vervolgd worden, 2 Timothy 3:12. Christus voorzag welke mishandelingen Zijne gezanten zouden hebben te verduren in de wereld, en toch heeft Hij hen om den wille dier weinigen, die door hun bediening uit de wereld geroepen zullen worden. uitgezonden als schapen in het midden der wolven. Ten tweede. Een andere vrucht van hun vijandschap, die hierin ligt opgesloten, is, dat zij hun leer zullen verwerpen. Als Christus zegt: Indien zij Mijn woord bewaard hebben, zij zullen ook het uwe bewaren, dan bedoelt Hij: zij zullen het uwe niet meer bewaren of ter harte nemen dan zij het Mijne ter harte genomen en bewaard hebben. De predikers van het Evangelie kunnen het minachten hunner boodschap niet anders beschouwen dan als de grootste versmaadheid, die hun aangedaan kan worden, zoals het ook voor Jeremia de grootste versmaadheid is geweest, dat zij zeiden: "Laat ons niet luisteren naar enige zijner woorden! Jeremiah 18:18. De redenen dier vijandschap. De wereld zal hen haten: Ten eerste, Omdat zij er niet toe behoren, John 15:19:"Indien gij van de wereld waart, van haar geest waart en hare belangen voorstond, indien gij vleselijk en wereldsgezind waart, dan zou de wereld u als het hare liefhebben, maar, omdat gij uit de wereld geroepen zijt, haat zij u, en zal u altijd haten".

1. Wij moeten er ons niet over verwonderen, indien zij, die aan de wereld verkleefd zijn, als vrienden door haar worden geliefkoosd, de meeste mensen zegenen den gierigaard, Psalms 10:3. En evenmin moet het ons verwondering baren als zij, die van de wereld verlost zijn, door haar als hare vijanden worden mishandeld, als Israël uit Egypte is verlost, zullen de Egyptenaren hen vervolgen. De reden, waarom Christus' discipelen niet van deze wereld zijn, is niet, omdat zij zich door hun eigen wijsheid en kracht van de wereld hebben onderscheiden, maar omdat Christus hen van uit de wereld heeft uitverkoren, om hen zich af te zonderen, en dat is de reden, waarom de wereld hen haat, want:

a. De heerlijkheid, die uit kracht dezer verkiezing voor hen bestemd is, verheft hen boven de wereld, en maakt hen aldus tot voorwerpen van afgunst. De heiligen zullen de wereld oordelen, en de oprechten zullen heerschappij hebben, en daarom worden zij gehaat.

b. De genade, waarmee zij krachtens deze verkiezing begiftigd zijn, stelt hen tegenover de wereld, zij zwemmen tegen den stroom dezer wereld op, en zijn er ongelijkvormig aan, zij getuigen er tegen, en voegen zich niet naar hare denkwijze. Onder al de rampen, die hen door den haat der wereld zullen treffen, zal dit hen ondersteunen: dat zij gehaat worden, omdat zij de verkorenen zijn van den Heere Jezus, en niet van de wereld zijn. Nu was dit geen rechtvaardige reden, waarom de wereld hen moet haten. Als wij iets doen om ons hatelijk te maken, dan hebben wij reden om dit te betreuren, maar indien de mensen ons haten om hetgeen, waarvoor zij ons moesten liefhebben en op prijs stellen, dan hebben wij reden om hen te beklagen, maar geen reden om ons te verontrusten, integendeel, het is een goede reden om ons te verblijden. Hij, die gehaat wordt, omdat hij rijk is en voorspoed heeft, bekommert er zich niet om, dat anderen daar leed om dragen, zolang hij zelf er het rechtmatig genot van heeft. Veel meer nog kunnen diegenen zich verheugen, die door de wereld gehaat, maar door Christus bemind worden.

Ten tweede. Nog een andere reden, waarom de wereld u haat, is: dat gij Christus toebehoort, John 15:21, om Mijns naams wil. Dat is de kern van het geschil, wat ook voorgewend wordt, dit is de reden van den twist, zij haten Christus' discipelen, omdat zij Zijn naam dragen, en Zijn naam ophouden in de wereld. Het is het kenmerk van Christus' discipelen, dat zij Zijn naam verdedigen. Voor den naam, waarin zij gedoopt zijn, zullen zij leven en sterven. Het is gemeenlijk het lot geweest van hen, die voor Christus' naam opkomen, dat zij hiervoor moeten lijden, veel en zwaar-al deze dingen er voor moeten lijden. Maar het is voor hen, die het zwaarste lijden hebben te verduren, een oorzaak van vertroosting, dat zij om den naam van Christus lijden. Indien gij gesmaad wordt om den naam van Christus, zo zijt gij zalig, 1 Peter 4:14, ja zalig, in aanmerking genomen, niet slechts de eer, die daaraan verbonden is, Acts 5:41, maar ook de vertroosting, die er in ligt opgesloten, en inzonderheid de kroon der heerlijkheid, waar dit lijden heenvoert. Indien wij met Christus-en voor Christus-verdragen, wij zullen ook met Hem heersen.

Ten derde. En met dat al: het is de onwetendheid der wereld, die de ware oorzaak is van hare vijandschap tegen de discipelen van Christus, John 15:21. Omdat zij Hem niet kennen, die Mij gezonden heeft.

1. Zij kennen God niet. Indien de mensen slechts een behoorlijke bekendheid hadden, zelfs met de allereerste beginselen van den natuurlijken Godsdienst, en God slechts kenden, al zouden zij dan ook het Christendom niet aannemen, zouden zij het toch niet haten en vervolgen. Die Gods volk opeten, hebben gene kennis, Psalms 14:4. 2. Zij kennen God niet als degene, die onzen Heere Jezus heeft gezonden, en Hem gemachtigd heeft om de grote Middelaar des vredes te zijn. Wij kennen God niet op de rechte wijze, als wij Hem niet kennen in Christus, en zij, die hen vervolgen, welke door Hem gezonden zijn, laten het duidelijk blijken, dat zij niet weten, dat Hij van God was gezonden: zie 1 Corinthians 2:8.

II. De wereld haat Christus zelven. En het is om twee redenen, dat er hier over wordt gesproken:

a. Om de smart te lenigen van Zijne volgelingen wegens dien haat der wereld, en om hun dien haat minder vreemd en minder grievend te doen voorkomen, John 15:18. Gij weet, dat zij Mij eer dan u gehaat heeft, prooton humoon. Wij lezen dit als een voorafgaan in tijd. Hij begon den bitteren beker des lijdens, en toen liet Hij ons Hem bescheid doen, maar de oorspronkelijke woorden kunnen ook gelezen worden als aanduidende Zijne meerderheid boven hen: Gij weet, dat zij Mij, uw Eerste, uw oversten Leidsman en Gebieder, heeft gehaat. Indien Christus, die uitmuntte in goedheid, die volkomen onschuldig en algemeen weldadig was, gehaat werd, kunnen wij dan verwachten, dat enigerlei deugd of verdienste van ons ons tegen hare kwaadwilligheid zal beschutten? Indien onze Meester, de Stichter van onzen Godsdienst, zoveel tegenstand bij die stichting heeft ontmoet, dan kunnen Zijne dienstknechten en volgelingen niets anders verwachten bij het belijden en verspreiden er van. Hiervoor verwijst Hij hen, John 15:20, naar Zijn eigen woord bij hun toelating tot het discipelschap: Gedenkt des woords, dat Ik u gezegd heb. Het zal ons helpen om Christus' latere woorden te verstaan, als wij ze vergelijken met Zijn eerste woorden. En er is ook niets, dat meer geschikt is om ons kalmte en gemoedsrust te geven, dan de herinnering aan Christus' woorden, waardoor de leidingen Zijner voorzienigheid voor ons verklaard worden. In dit woord nu is: Ten eerste. Een duidelijke waarheid: Een dienstknecht is niet meerder dan zijn heer. Dit had Hij tot hen gezegd, Matthew 10:24. Christus is onze Heere, en daarom moeten wij vlijtig acht geven op al Zijne bewegingen, en geduldig berusten in al Zijne beschikkingen, want de dienstknecht is minder dan zijn heer, is hem ondergeschikt. De eenvoudigste waarheden zijn soms de krachtigste argumenten voor de zwaarste plichten, Elihu beantwoordt ene menigte van Jobs murmureringen met deze klaarblijkelijke waarheid, dat God meer is dan de mens, Job 33:12. Zo wordt hier dan, ten tweede, een juiste gevolgtrekking uit afgeleid: Indien zij Mij vervolgd hebben -gelijk gij gezien hebt, en waarschijnlijk nog veel meer zult zien-zij zullen ook u vervolgen, daarop kunt gij rekenen, want:

1. Gij zult hetzelfde doen wat Ik gedaan heb om hun toorn op te wekken, gij zult hen bestraffen om hun zonden, hen roepen tot bekering, hun strenge regelen voorschrijven voor een heilig leven, en dat zullen zij niet verdragen".

2. "Gij zult niet meer kunnen doen dan Ik gedaan heb om hun dienst te bewijzen, met zulk een groot en treffend voorbeeld voor ogen, moet niemand er zich over verwonderen als zij lijden omdat zij weldoen". Hij voegt er bij: Indien zij Mijn woord bewaard hebben, zij zullen ook het uwe bewaren. Gelijk er enkelen geweest zijn-en het waren slechts zeer enkelen-op wie Mijne prediking een goede uitwerking heeft gehad, zo zullen er ook enkelen, zeer enkelen, zijn, op wie uwe prediking ten goede zal werken". Sommigen geven hier een anderen zin aan en stellen etê san in de plaats van parêt san. "Indien zij op de loer lagen voor Mijne woorden met het doel om Mij te verstrikken, dan zullen zij evenzo op de loer liggen om u in uwe woorden te verstrikken".

b. Om de boosheid dezer ongelovige wereld te verzwaren en haar ontzettende zondigheid in het licht te stellen. De apostelen te haten en te vervolgen, was al erg genoeg, maar in hen Christus te haten en te vervolgen, dat was nog veel erger. Over het algemeen staat de wereld ter slechter naam en faam in de Schrift bekend en niets kan haar een slechter naam geven dan dit, dat zij Jezus Christus heeft gehaat. Er is ene wereld van mensen, die haters zijn van Christus. Hij legt nadruk op twee dingen, die de boosheid verzwaren van hen, die Hem hebben gehaat. Dat zij de grootst-mogelijke reden hadden om Hem lief te hebben. De goede woorden en goede werken der mensen zullen hen gewoonlijk bij anderen aanbevelen, en wat nu Christus betreft: Ten eerste. Zijne woorden verdienden hun liefde, John 15:22. Indien Ik niet gekomen ware en tot hen gesproken had -om hun liefde te winnen-zij hadden gene zonden. Hun tegenstand zou dan niet een haten van Hem geweest zijn, en vergelijkenderwijs zou hun zonde geen zonde geweest zijn. Maar nu Ik zoveel tot hen gezegd heb, wat Mij hun liefde had moeten doen verwerven, hebben zij geen voorwendsel, gene verontschuldiging voor hun zonde. Merk hier op:

1. Het voorrecht, dat hun te beurt valt, die het Evangelie hebben, daarin komt Christus en spreekt tot hen. Hij heeft persoonlijk gesproken tot de mensen van dat geslacht, en nog spreekt Hij tot ons door onzen Bijbel en door onze leraren, en wel als iemand, die het onbetwistbaarste gezag over ons en liefde tot ons heeft. Elk Zijner woorden is rein, is vol van een gezaghebbende majesteit, doch tevens van een neerbuigende tederheid, wel instaat, zou men denken, om zelfs de meest-dove adder te bezweren.

2. De verontschuldiging, die zij hebben, die het Evangelie derven. Indien Ik tot hen niet gesproken had -indien zij nooit van Christus en van de zaligheid door Hem gehoord hadden-zij hadden gene zonde. a. Niet deze soort van zonde. Hun zou gene minachting van Christus ten laste gelegd kunnen worden, indien Hij niet gekomen ware en hun genade had aangeboden. Gelijk de zonde niet wordt toegerekend, als er geen wet is, zo wordt geen ongeloof toegerekend, waar geen Evangelie is, en waar het wordt toegerekend, is het in zoverre de enige veroordelende zonde, als het, ene zonde tegen het geneesmiddel zijnde, andere zonden ons niet zouden veroordelen, indien de schuld derzelve er niet in ware opgesloten.

b. Niet zulk een mate van zonde. Indien het Evangelie niet onder hen gepredikt was, dan zouden hun andere zonden niet zo groot, zo zwaar geweest zijn, want God heeft de tijden der onwetendheid overgezien, zie ook Luke 12:47, Luke 12:48.

3. Hoe de schuld verzwaard is van hen, tot wie Christus tevergeefs gekomen is en gesproken heeft, die Hij tevergeefs had geroepen en genodigd, bij wie Hij tevergeefs heeft gepleit, die Hij vruchteloos heeft zoeken te overtuigen. Zij hebben geen voorwendsel voor hun zonde, geen dekmantel. Zij zijn volstrekt niet te verontschuldigen, en op den dag des oordeels zullen zij sprakeloos zijn, geen woord ter hunner verontschuldiging hebben in te brengen. Hoe helderder en vollediger ons de genade en waarheid van Jezus Christus ontdekt zijn, hoe meer tot ons gezegd is, dat overtuigend en beminnelijk is, hoe groter onze zonde is, als wij Hem niet liefhebben en niet in Hem geloven. Het woord van Christus ontdoet de zonde van haar dekmantel, opdat zij in hare naaktheid als zonde gezien worde.

Ten tweede. Zijne werken verdienden hun liefde, zowel als Zijne woorden, John 15:24. In dien Ik de werken onder hen niet had gedaan -onder hen, in hun land en voor hun ogen, zulke werken, die niemand anders gedaan heeft, zij hadden gene zonde. Hun ongeloof en vijandschap konden te verontschuldigen zijn geweest, er zou enige schijn geweest zijn voor hun zeggen, dat Mijn woord niet geloofwaardig was, zo het niet nader bevestigd werd. Maar Hij heeft voldoende bewijzen geleverd voor Zijn Goddelijke zending, werken, die niemand anders gedaan heeft. Gelijk de Schepper Zijne kracht en Goddelijkheid toont door Zijne werken, Romans 1:20, zo toont de Verlosser de Zijne. Zijne wonderen, Zijne genadewerken bewijzen, dat Hij van God is gezonden, en dat wel op ene boodschap der liefde en barmhartigheid. Christus' werken waren de zodanige, als nooit iemand anders gedaan heeft. Geen gewoon mens, die gene opdracht had van boven, en met wie God niet was, kon wonderen doen, John 3:2. En geen profeet heeft ooit zulke wonderen gedaan, zo vele of zo treffelijke. Mozes en Elia hebben wonderen gewerkt als dienstknechten, door ene kracht of macht, die hun verleend was, maar Christus als de Zoon, en door Zijn eigen macht. Dat was het, wat het volk heeft verbaasd, dat Hij met macht krankheden en de onreine geesten gebood, Mark 1:27. Zij erkenden, dat zij zulks nooit gezien hadden, Mark 2:12. Het waren allen goede werken, werken van barmhartigheid, en dezen schijnen inzonderheid hier bedoeld, want Hij verwijt hun, dat zij Hem desniettemin hebben gehaat. Iemand, die zo algemeen nuttig en weldoend was, meer dan ooit iemand anders geweest is, zou, naar men moet denken, ook algemeen bemind moeten zijn, en toch is Hij zelfs gehaat. De werken van Christus stellen de schuld van het ongeloof der zondaren nog meer in het licht, evenals van hun vijandschap jegens Hem. Zij doen er de ontzettende boosheid en de ongerijmdheid van uitkomen. Indien zij alleen Zijne woorden hadden gehoord, maar Zijne werken niet hadden gezien, -indien voor ons alleen Zijne redenen waren te boek gesteld, maar niet Zijne wonderen, dan zou het ongeloof nog het gebrek aan bewijs kunnen aanvoeren, maar nu heeft het generlei verontschuldiging. Ja meer, in het verwerpen van Christus, zowel door hen als door ons, ligt niet slechts de zonde van hardnekkig ongeloof, maar ook van lage ondankbaarheid. Zij zagen dat Christus hoogstbeminnelijk was, dat Hij er zich op toelegde om hun goed te doen, en toch haatten zij Hem, en legden er zich op toe om Hem kwaad te doen. En wij zien in Zijn woord de grote liefde, waarmee Hij ons heeft liefgehad, en toch blijven wij er ongevoelig voor, worden wij er niet door aangedaan. Dat er hoegenaamd gene reden was, waarom zij Hem zouden haten. Sommigen zullen wel eens iets zeggen of doen, wat hen bij anderen kan aanbevelen, maar op een anderen tijd zullen zij dan weer iets zeggen of doen wat tot toorn prikkelt of onvriendelijk is, maar onze Heere Jezus heeft niet slechts veel gedaan, dat de waardering en liefde der mensen verdient, maar Hij heeft nooit iets gedaan, dat rechtmatig hun ongenoegen kon uitlokken, hierop pleit Hij door een woord der Schrift aan te halen, John 15:25, dit geschiedt - dit onredelijke, ongegronde haten van Mij en van Mijne discipelen- opdat het woord vervuld worde, dat in hun wet geschreven is (dat is: in het Oude Testament, dat ene wet is, en dat door hen als ene wet werd aangenomen): Zij hebben Mij zonder oorzaak gehaat. Dat zegt David van zich zelven, als type van Christus, Psalms 35:19, Psalms 69:5. Zij, die Christus haten, haten Hem zonder enigerlei rechtmatige oorzaak, vijandschap tegen Christus is een onredelijke vijandschap. Wij denken, dat diegenen verdienen gehaat te worden, die hoogmoedig en gemelijk zijn, maar Christus is nederig en zachtmoedig, teder en medelijdend, ook diegenen, die onder schijn van vriendelijkheid en inschikkelijkheid, boosaardig, afgunstig en wraakgierig zijn, maar Christus heeft zich toegewijd aan den dienst van hen, die Hem gebruikten, ja van hen, die Hem mishandelden, Hij heeft gewerkt om anderen rust te bezorgen. Hij heeft zich arm gemaakt om ons te verrijken. Wij denken, dat diegenen hatelijk zijn, die koningen en landschappen schade aanbrengen en den openbaren vrede verstoren, maar Christus was, integendeel, de grootste zegen, die men zich denken kan voor Zijn land, en toch werd Hij gehaat. Wl heeft Hij getuigd, dat hun werken boos waren, Hij deed het met het doel om hen goed maken, maar Hem daarom te haten, dat was Hem zonder oorzaak te haten. Hierin is de Schrift vervuld geworden en heeft het anti-type aan het type beantwoord. Saul en zijne hovelingen hebben David zonder oorzaak gehaat, want hij was hem nuttig en dienstig geweest met zijne harp en met zijn zwaard. Absalom en zijne partij hebben hem gehaat, ofschoon hij een toegevend vader voor hem geweest is, en voor hen een groot weldoener. Evenzo werd de Zone David's gruwelijk onrechtvaardig gehaat en vervolgd. Zij, die Christus haatten, hebben zich daarbij niet ten doel gesteld de Schrift te vervullen, maar God heeft met het toe te laten dit op het oog gehad, en het bevestigt ons geloof in Christus als den Messias, dat ook dit van Hem voorzegd was, en voorzegd zijnde, ook in Hem vervuld werd. En wij moeten het niet vreemd of hard vinden, zo het ook nog verder in ons vervuld wordt. Wij zijn zo geneigd om ons klagen over het leed en de beledigingen, ons aangedaan, te verontschuldigen met te zeggen, dat zij ons zonder oorzaak aangedaan worden, maar hoe meer zij dit zijn, hoe meer zij gelijken op hetgeen Christus heeft geleden, en kunnen zij, bijgevolg, zoveel te gemakkelijker verdragen worden.

III. In Christus haat de wereld God zelven, dit wordt hier tweemaal gezegd, John 15:23:Die Mij haat - kan wel denken, dat zijn haat niet verder gaat-maar in werkelijkheid haat hij ook Mijn Vader. En wederom in John 15:24:zij hebben beiden Mij en Mijn Vader gehaat. Er zijn van de zodanige, die God haten niettegenstaande de schoonheid van Zijn wezen en het weldadige Zijner voorzienigheid, zij worden in toorn ontstoken om Zijne gerechtigheid. zoals de duivelen, die geloven en sidderen, verwoed zijn om Zijne heerschappij, en gaarne Zijne banden zouden verscheuren. Zij, die er zich niet toe kunnen brengen om te ontkennen, dat er een God is, en toch wensen, dat er geen God ware, zien Hem en haten Hem.

b. Haten van Christus zal verklaard en geoordeeld worden een haten te zijn van God, want Hij is in Zijn persoon het uitgedrukte beeld Zijns Vaders, en in Zijn ambt Zijns Vaders grote agent en gezant. God wil, dat alle mensen den Zoon eren, gelijk zij den Vader eren. Hieruit valt nu licht af te leiden dat zij, die vijanden zijn van den Christelijken Godsdienst, hoe hoog zij ook van den natuurlijken Godsdienst opgeven, in werkelijkheid vijanden zijn van allen Godsdienst. Deïsten zijn in werkelijkheid atheïsten, en zij, die den spot drijven met het licht des Evangelies, zouden, zo zij slechts konden, zelfs het natuurlijke licht uitblussen, en alle verplichtingen van het geweten en alle vreze Gods afschudden. Laat de ongelovige, boze wereld het weten, dat in den groten dag hun vijandschap tegen het Evangelie van Christus beschouwd zal worden als vijandschap tegen den gezegenden God zelven, en laat allen, die lijden om der gerechtigheid wil, overeenkomstig den wil van God, zich hiermede vertroosten: indien in hen God zelf gehaat wordt, dan behoeven zij zich hunner zaak niet te schamen, en voor de uitkomst niet bevreesd te zijn.

Verzen 26-27

Johannes 15:26-27

Christus had gesproken van den groten tegenstand, die aan Zijn Evangelie in de wereld geboden zal worden, en van de moeilijkheden en bezwaren, die de predikers er van zullen moeten ondervinden. Opdat niemand nu zou vrezen, dat n het Evangelie n de Evangeliepredikers door dien geweldigen stroom overstelpt zouden worden, geeft Hij hier aan allen, die Zijne zaak genegen zijn, te kennen welke krachtdadige voorziening er gemaakt was om haar in stand te houden, beide door het getuigenis des Geestes, John 15:26, en het getuigenis der apostelen, John 15:27, en getuigenissen zijn de rechte steunsels der waarheid.

I. Er wordt hier beloofd, dat de gezegende Geest de zaak van Christus in de wereld zal handhaven in weerwil van den tegenstand, die er aan geboden zal worden. Toen Christus gesmaad werd, heeft Hij Zijne zaak overgegeven aan Zijn Vader, en door dit Zijn stilzwijgen heeft Hij niets verloren, want de Trooster is gekomen, heeft haar krachtiglijk bepleit en heerlijk doen overwinnen. Als de Trooster, of Voorspraak, zal gekomen zijn, die van den Vader uitgaat, en dien Ik zal zenden om het gebrek aan Mijn lichamelijke tegenwoordigheid te vervullen, dan zal hij van Mij getuigen, tegen hen, die Mij zonder oorzaak haten. Wij hebben in dit vers meer betreffende den Heiligen Geest, dan in enig ander vers in den Bijbel, en gedoopt zijnde in Zijn naam, behoren wij ons met Hem, voorzover Hij geopenbaard is, bekend te maken.

1. Er wordt ons hier bericht gegeven van Zijn wezen of bestaan. Hij is de Geest der waarheid, die van den Vader uitgaat. Hier wordt van Hem gesproken:

a. als van een onderscheiden Persoon, niet als van een eigenschap of hoedanigheid, maar als van een Persoon onder den eigen naam van een Geest, en een eigen titel: den Geest der waarheid, een titel, die Hem gepast gegeven is, waar Hij voorgesteld wordt als getuigende.

b. Als een Goddelijk Persoon, die van den Vader uitgaat, door uitgangen van ouds, van de dagen der eeuwigheid. De geest of adem van den mens, adem des levens genoemd, gaat uit van den mens, door dien geest deelt de mens zijne gedachten mede, door dien geest versterkt zijnde, gebruikt hij zijne kracht om uit te blazen wat hij uitgeblust, en aan te blazen wat hij verlevendigd wil hebben. Evenzo is de gezegende Geest de uitvloeiing van Goddelijk licht en het vermogen der Goddelijke kracht. De stralen der zon, door welke zij haar licht, hare warmte en haar invloed mededeelt en verspreidt, gaan uit van de zon, en zijn toch een met de zon. De Niceesche Geloofsbelijdenis zegt: "De Geest gaat uit van den Vader en den Zoon", want Hij wordt de Geest Zijns Zoons genoemd, Galatians 4:6. En van den Zoon wordt hier gezegd, dat Hij Hem zendt. De Griekse kerk geeft er echter de voorkeur aan om te zeggen: van den Vader door den Zoon.

2. Van Zijne zending.

a. Hij zal komen in een overvloediger uitstorting van Zijne gaven, genade en kracht dan ooit tevoren. Gedurende langen tijd is Christus de ho erchomenos -degene, die komen zou -geweest, nu is de gezegende Geest dit.

b. Dien Ik u zenden zal van den Vader. Hij had gezegd, Hoofdstuk 14:16:Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Trooster geven, hetgeen aanduidt, dat de Geest de vrucht is van de voorbede, die Christus doet binnen den voorhang, hier zegt Hij: "Ik zal Hem zenden", hetgeen Hem aanduidt als de vrucht van Zijne heerschappij binnen den voorhang. De Geest was gezonden: Door Christus als Middelaar, thans opgevaren in de hoogte om den mensen gaven te geven, daar Hem alle macht is gegeven. Van den Vader, "niet slechts van den hemel, het huis Mijns Vaders" (de Geest werd gegeven in een geluid van den hemel, Acts 2:2) maar overeenkomstig Mijns Vaders wil en bestel, en met Zijne medewerking en gezag. Aan de apostelen, om hen te onderrichten in hun prediking, hen instaat te stellen om te werken, hen door te helpen in hun lijden. Hij was hun gegeven en hun opvolgers, beide in het Christendom en in de Evangeliebediening, aan hen en aan hun zaad, en aan het zaad van hun zaad, overeenkomstig de belofte in Isaiah 59:21.

3. Van Zijn ambt en Zijne werkingen, welke tweeërlei zijn:

a. De ene, welke ligt opgesloten in den titel, die Hem gegeven is, Hij is de Trooster, of Voorspraak. Een Voorspraak voor Christus, om Zijne zaak te handhaven tegenover het ongeloof der wereld, een Vertrooster der heiligen tegenover den haat der wereld.

b. Een andere, uitgedrukt in die woorden: Hij zal van Mij getuigen. Hij is niet slechts een Voorspraak, maar een Getuige voor Jezus Christus. Hij is een der drie, die getuigen in den hemel, en de eerste der drie, die getuigen op de aarde, 1 John 5:7, 1 John 5:8. De kracht der bediening is ontleend aan den Geest, want Hij maakt de leraren bekwaam, en ook de kracht van het Christendom, want Hij heiligt de Christenen, en in die beide werkingen getuigt Hij van Christus.

II. Hier wordt beloofd, dat ook de apostelen, door de hulp des Geestes, de eer zullen hebben om van Christus te getuigen, John 15:27:En gij zult ook getuigen van Mij, bevoegde getuigen zijnde, want gij zijt van den beginne, dat is van den beginne Mijner openbare bediening, met Mij geweest. Merk hier op:

1. Dat de apostelen aangesteld waren om getuigen te zijn voor Christus in de wereld. Toen Hij gezegd had: De Geest zal getuigen, voegde Hij er bij: en gij zult ook getuigen. De werking des Geestes is niet bestemd om de onze te vervangen, maar om de onze aan te moedigen en te versterken. Hoewel de Geest getuigt, moeten de leraren toch ook getuigen, en de gemeente moet acht geven op hun getuigenis, want de Geest der genade getuigt en werkt door de middelen der genade. De apostelen waren de eerste getuigen, die geroepen werden in het vermaarde geding tussen Christus en den overste dezer wereld, hetwelk eindigde in de uitwerping van den indringer. Hierdoor wordt aangeduid:

a. Het werk, dat hun aangewezen was: zij moesten getuigen van de waarheid, de gehele waarheid, en niets dan de waarheid betreffende Christus, ter herstelling van Zijn recht, en ter handhaving van Zijne kroon en waardigheid. Wl zijn de discipelen gevlucht, toen zij bij Zijn verhoor voor den hogepriester en voor Pilatus voor Hem hadden behoren te getuigen, maar na de uitstorting des Geestes over hen zijn zij kloekmoedig opgetreden ter verdediging van de zaak van Christus tegen de beschuldigingen, die er tegen ingebracht werden. De waarheid van den Christelijken Godsdienst moest grotendeels bewezen worden door het getuigenis der feiten, inzonderheid door het feit van Christus' opstanding, waarvan de apostelen zeer bijzonder de uitverkoren getuigen zijn geweest, Acts 10:41, en dienovereenkomstig hebben zij hun getuigenis afgelegd, Acts 3:15, Acts 5:32. Christus' Evangeliedienaren zijn Zijne getuigen. b. De eer, die hun hiermede werd aangedaan-dat zij medearbeiders Gods zullen wezen.

De Geest zal van Mij getuigen, en onder de leiding des Geestes, en met medewerking des Geestes- die u behoeden zal voor vergissingen in hetgeen gij uit uw eigen weten verhaalt en u onderrichten zal omtrent hetgeen gij niet anders dan door openbaring weten kunt-zult ook gij getuigen. Dit kon hen bemoedigen tegenover den haat en de minachting der wereld, dat Christus hen had geëerd, en hen zal erkennen.

2. Dat zij hiertoe bevoegd en bekwaam waren: Gij zijt van den beginne met Mij geweest. Zij hebben niet slechts Zijn openbare prediking gehoord, maar hebben voortdurend en vertrouwelijk omgang met Hem gehad. Hij is het land doorgegaan, goed doende, en terwijl anderen alleen de wonderen en werken van barmhartigheid hebben gezien, die Hij in hun eigen stad of plaats heeft gedaan, zijn zij, die Hem overal hadden vergezeld, getuigen geweest van allen. Zij zijn mede in de gelegenheid geweest om de onbevlekte reinheid van Zijn levenswandel te aanschouwen, en konden van Hem getuigen, dat zij nooit iets in Hem hebben gezien, of van Hem hebben gehoord, waaraan ook maar het geringste spoor van menselijke zwakheid kleefde. Wij hebben grote reden om het getuigenis te geloven, dat de apostelen van Christus hebben afgelegd, want zij spraken niet van horen zeggen, maar van hetgeen waarvan zij de meest mogelijke zekerheid hadden, 2 Peter 1:16, 2 Peter 1:1 John 1:1,

3. Diegenen zijn het best instaat om van Christus te getuigen, die zelven met Hem geweest zijn door geloof, en hoop, en liefde, en door een leven van gemeenschap met God te leiden in Hem. Evangeliedienaars moeten eerst Christus leren, en Hem dan prediken. Diegenen spreken het best over de dingen Gods, die uit eigen bevinding spreken. Het is inzonderheid een groot voordeel om van den beginne met Christus bekend te zijn geweest, en alles van voren aan naarstiglijk onderzocht te hebben, Luke 1:3. Met Hem geweest te zijn van den beginne onzer dagen. Zulk een vroege bekendheid en voortdurende vertrouwelijke omgang met Christus zal den mens doen zijn als die "heer des huizes, die uit zijn schat nieuwe en oude dingen voortbrengt.

Verzen 26-27

Johannes 15:26-27

Christus had gesproken van den groten tegenstand, die aan Zijn Evangelie in de wereld geboden zal worden, en van de moeilijkheden en bezwaren, die de predikers er van zullen moeten ondervinden. Opdat niemand nu zou vrezen, dat n het Evangelie n de Evangeliepredikers door dien geweldigen stroom overstelpt zouden worden, geeft Hij hier aan allen, die Zijne zaak genegen zijn, te kennen welke krachtdadige voorziening er gemaakt was om haar in stand te houden, beide door het getuigenis des Geestes, John 15:26, en het getuigenis der apostelen, John 15:27, en getuigenissen zijn de rechte steunsels der waarheid.

I. Er wordt hier beloofd, dat de gezegende Geest de zaak van Christus in de wereld zal handhaven in weerwil van den tegenstand, die er aan geboden zal worden. Toen Christus gesmaad werd, heeft Hij Zijne zaak overgegeven aan Zijn Vader, en door dit Zijn stilzwijgen heeft Hij niets verloren, want de Trooster is gekomen, heeft haar krachtiglijk bepleit en heerlijk doen overwinnen. Als de Trooster, of Voorspraak, zal gekomen zijn, die van den Vader uitgaat, en dien Ik zal zenden om het gebrek aan Mijn lichamelijke tegenwoordigheid te vervullen, dan zal hij van Mij getuigen, tegen hen, die Mij zonder oorzaak haten. Wij hebben in dit vers meer betreffende den Heiligen Geest, dan in enig ander vers in den Bijbel, en gedoopt zijnde in Zijn naam, behoren wij ons met Hem, voorzover Hij geopenbaard is, bekend te maken.

1. Er wordt ons hier bericht gegeven van Zijn wezen of bestaan. Hij is de Geest der waarheid, die van den Vader uitgaat. Hier wordt van Hem gesproken:

a. als van een onderscheiden Persoon, niet als van een eigenschap of hoedanigheid, maar als van een Persoon onder den eigen naam van een Geest, en een eigen titel: den Geest der waarheid, een titel, die Hem gepast gegeven is, waar Hij voorgesteld wordt als getuigende.

b. Als een Goddelijk Persoon, die van den Vader uitgaat, door uitgangen van ouds, van de dagen der eeuwigheid. De geest of adem van den mens, adem des levens genoemd, gaat uit van den mens, door dien geest deelt de mens zijne gedachten mede, door dien geest versterkt zijnde, gebruikt hij zijne kracht om uit te blazen wat hij uitgeblust, en aan te blazen wat hij verlevendigd wil hebben. Evenzo is de gezegende Geest de uitvloeiing van Goddelijk licht en het vermogen der Goddelijke kracht. De stralen der zon, door welke zij haar licht, hare warmte en haar invloed mededeelt en verspreidt, gaan uit van de zon, en zijn toch een met de zon. De Niceesche Geloofsbelijdenis zegt: "De Geest gaat uit van den Vader en den Zoon", want Hij wordt de Geest Zijns Zoons genoemd, Galatians 4:6. En van den Zoon wordt hier gezegd, dat Hij Hem zendt. De Griekse kerk geeft er echter de voorkeur aan om te zeggen: van den Vader door den Zoon.

2. Van Zijne zending.

a. Hij zal komen in een overvloediger uitstorting van Zijne gaven, genade en kracht dan ooit tevoren. Gedurende langen tijd is Christus de ho erchomenos -degene, die komen zou -geweest, nu is de gezegende Geest dit.

b. Dien Ik u zenden zal van den Vader. Hij had gezegd, Hoofdstuk 14:16:Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Trooster geven, hetgeen aanduidt, dat de Geest de vrucht is van de voorbede, die Christus doet binnen den voorhang, hier zegt Hij: "Ik zal Hem zenden", hetgeen Hem aanduidt als de vrucht van Zijne heerschappij binnen den voorhang. De Geest was gezonden: Door Christus als Middelaar, thans opgevaren in de hoogte om den mensen gaven te geven, daar Hem alle macht is gegeven. Van den Vader, "niet slechts van den hemel, het huis Mijns Vaders" (de Geest werd gegeven in een geluid van den hemel, Acts 2:2) maar overeenkomstig Mijns Vaders wil en bestel, en met Zijne medewerking en gezag. Aan de apostelen, om hen te onderrichten in hun prediking, hen instaat te stellen om te werken, hen door te helpen in hun lijden. Hij was hun gegeven en hun opvolgers, beide in het Christendom en in de Evangeliebediening, aan hen en aan hun zaad, en aan het zaad van hun zaad, overeenkomstig de belofte in Isaiah 59:21.

3. Van Zijn ambt en Zijne werkingen, welke tweeërlei zijn:

a. De ene, welke ligt opgesloten in den titel, die Hem gegeven is, Hij is de Trooster, of Voorspraak. Een Voorspraak voor Christus, om Zijne zaak te handhaven tegenover het ongeloof der wereld, een Vertrooster der heiligen tegenover den haat der wereld.

b. Een andere, uitgedrukt in die woorden: Hij zal van Mij getuigen. Hij is niet slechts een Voorspraak, maar een Getuige voor Jezus Christus. Hij is een der drie, die getuigen in den hemel, en de eerste der drie, die getuigen op de aarde, 1 John 5:7, 1 John 5:8. De kracht der bediening is ontleend aan den Geest, want Hij maakt de leraren bekwaam, en ook de kracht van het Christendom, want Hij heiligt de Christenen, en in die beide werkingen getuigt Hij van Christus.

II. Hier wordt beloofd, dat ook de apostelen, door de hulp des Geestes, de eer zullen hebben om van Christus te getuigen, John 15:27:En gij zult ook getuigen van Mij, bevoegde getuigen zijnde, want gij zijt van den beginne, dat is van den beginne Mijner openbare bediening, met Mij geweest. Merk hier op:

1. Dat de apostelen aangesteld waren om getuigen te zijn voor Christus in de wereld. Toen Hij gezegd had: De Geest zal getuigen, voegde Hij er bij: en gij zult ook getuigen. De werking des Geestes is niet bestemd om de onze te vervangen, maar om de onze aan te moedigen en te versterken. Hoewel de Geest getuigt, moeten de leraren toch ook getuigen, en de gemeente moet acht geven op hun getuigenis, want de Geest der genade getuigt en werkt door de middelen der genade. De apostelen waren de eerste getuigen, die geroepen werden in het vermaarde geding tussen Christus en den overste dezer wereld, hetwelk eindigde in de uitwerping van den indringer. Hierdoor wordt aangeduid:

a. Het werk, dat hun aangewezen was: zij moesten getuigen van de waarheid, de gehele waarheid, en niets dan de waarheid betreffende Christus, ter herstelling van Zijn recht, en ter handhaving van Zijne kroon en waardigheid. Wl zijn de discipelen gevlucht, toen zij bij Zijn verhoor voor den hogepriester en voor Pilatus voor Hem hadden behoren te getuigen, maar na de uitstorting des Geestes over hen zijn zij kloekmoedig opgetreden ter verdediging van de zaak van Christus tegen de beschuldigingen, die er tegen ingebracht werden. De waarheid van den Christelijken Godsdienst moest grotendeels bewezen worden door het getuigenis der feiten, inzonderheid door het feit van Christus' opstanding, waarvan de apostelen zeer bijzonder de uitverkoren getuigen zijn geweest, Acts 10:41, en dienovereenkomstig hebben zij hun getuigenis afgelegd, Acts 3:15, Acts 5:32. Christus' Evangeliedienaren zijn Zijne getuigen. b. De eer, die hun hiermede werd aangedaan-dat zij medearbeiders Gods zullen wezen.

De Geest zal van Mij getuigen, en onder de leiding des Geestes, en met medewerking des Geestes- die u behoeden zal voor vergissingen in hetgeen gij uit uw eigen weten verhaalt en u onderrichten zal omtrent hetgeen gij niet anders dan door openbaring weten kunt-zult ook gij getuigen. Dit kon hen bemoedigen tegenover den haat en de minachting der wereld, dat Christus hen had geëerd, en hen zal erkennen.

2. Dat zij hiertoe bevoegd en bekwaam waren: Gij zijt van den beginne met Mij geweest. Zij hebben niet slechts Zijn openbare prediking gehoord, maar hebben voortdurend en vertrouwelijk omgang met Hem gehad. Hij is het land doorgegaan, goed doende, en terwijl anderen alleen de wonderen en werken van barmhartigheid hebben gezien, die Hij in hun eigen stad of plaats heeft gedaan, zijn zij, die Hem overal hadden vergezeld, getuigen geweest van allen. Zij zijn mede in de gelegenheid geweest om de onbevlekte reinheid van Zijn levenswandel te aanschouwen, en konden van Hem getuigen, dat zij nooit iets in Hem hebben gezien, of van Hem hebben gehoord, waaraan ook maar het geringste spoor van menselijke zwakheid kleefde. Wij hebben grote reden om het getuigenis te geloven, dat de apostelen van Christus hebben afgelegd, want zij spraken niet van horen zeggen, maar van hetgeen waarvan zij de meest mogelijke zekerheid hadden, 2 Peter 1:16, 2 Peter 1:1 John 1:1,

3. Diegenen zijn het best instaat om van Christus te getuigen, die zelven met Hem geweest zijn door geloof, en hoop, en liefde, en door een leven van gemeenschap met God te leiden in Hem. Evangeliedienaars moeten eerst Christus leren, en Hem dan prediken. Diegenen spreken het best over de dingen Gods, die uit eigen bevinding spreken. Het is inzonderheid een groot voordeel om van den beginne met Christus bekend te zijn geweest, en alles van voren aan naarstiglijk onderzocht te hebben, Luke 1:3. Met Hem geweest te zijn van den beginne onzer dagen. Zulk een vroege bekendheid en voortdurende vertrouwelijke omgang met Christus zal den mens doen zijn als die "heer des huizes, die uit zijn schat nieuwe en oude dingen voortbrengt.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op John 15". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/john-15.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile