Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Joel 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/joel-2.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Joel 2". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JOEL 2In dit hoofdstuk hebben wij,
I. Een vervolg van de beschrijving van die vreselijke verwoesting, die in het land van Juda zou aangericht worden door sprinkhanen en rupsen, Joel 2:1.
II. Een ernstige oproeping van het volk onder dit pijnlijke oordeel, om berouw te hebben en zich te bekeren, om te vasten en te bidden en God aan te lopen om genade met aanwijzingen om dat op de rechte wijze te doen, Joel 2:12.
III. Een belofte, dat, na hun bekering, God het oordeel zou wegnemen, de schade, daardoor aangericht, herstellen, en hun opnieuw overvloed van al wat goed is, geven, Joel 2:18.
IV. Een voorspelling van de oprichting van het koninkrijk van de Messias in deze wereld, door de uitstorting van de Heilige Geest in het laatste van de dagen, Joel 2:28. zo verschrikkelijk als het begin van dit hoofdstuk is door de tekenen van Gods toorn, zo troostrijk is het eind door de verzekering van Zijn gunst, en deze gezegende verandering komt tot stand op de weg van het berouw, zodat, hoewel alleen het laatste gedeelte van dit hoofdstuk rechtstreeks naar de tijd van het Evangelie heenwijst, toch het geheel beschouwd kan worden als een type en voorbeeld van de vloek van de wet, die over de mensen komt om hun zonden, en de vertroostingen van het Evangelie, die over hen uitgestort worden, op hun bekering.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JOEL 2In dit hoofdstuk hebben wij,
I. Een vervolg van de beschrijving van die vreselijke verwoesting, die in het land van Juda zou aangericht worden door sprinkhanen en rupsen, Joel 2:1.
II. Een ernstige oproeping van het volk onder dit pijnlijke oordeel, om berouw te hebben en zich te bekeren, om te vasten en te bidden en God aan te lopen om genade met aanwijzingen om dat op de rechte wijze te doen, Joel 2:12.
III. Een belofte, dat, na hun bekering, God het oordeel zou wegnemen, de schade, daardoor aangericht, herstellen, en hun opnieuw overvloed van al wat goed is, geven, Joel 2:18.
IV. Een voorspelling van de oprichting van het koninkrijk van de Messias in deze wereld, door de uitstorting van de Heilige Geest in het laatste van de dagen, Joel 2:28. zo verschrikkelijk als het begin van dit hoofdstuk is door de tekenen van Gods toorn, zo troostrijk is het eind door de verzekering van Zijn gunst, en deze gezegende verandering komt tot stand op de weg van het berouw, zodat, hoewel alleen het laatste gedeelte van dit hoofdstuk rechtstreeks naar de tijd van het Evangelie heenwijst, toch het geheel beschouwd kan worden als een type en voorbeeld van de vloek van de wet, die over de mensen komt om hun zonden, en de vertroostingen van het Evangelie, die over hen uitgestort worden, op hun bekering.
Verzen 1-32
Joël 2:1-32Hier zien wij God twisten met Zijn eigen belijdend volk, om hun zonden, en het oordeel aan hen voltrekken, dat in de wet geschreven stond, Deuteronomy 28:42 :De vrucht uws lands zal het boos gewormte erfelijk bezitten, hetgeen een dier plagen van Egypte was, die God over hen brengen zou, Joel 2:60.
I. Hier wordt de oorlog uitgeroepen, Joel 2:1 :Blaast de bazuin te Zion, of om het invallende leger te verzamelen, en dan blazen de bazuinen tot de aanval, of liever om kennis te geven aan Juda en Jeruzalem van de nadering van het oordeel, opdat zij zich mochten voorbereiden om hun God te ontmoeten op de weg van Zijn oordelen, en opdat zij zouden beproeven de slag te ontwijken door gebeden en tranen, de beste wapens van de kerk. Het was de taak van de priesters om de bazuin te blazen, Numbers 10:8, beide als een beroep op God ten dage van de benauwdheid en een oproeping van het volk om te zamen te komen om Zijn aangezicht te zoeken Het is de taak van de dominees uit het Woord van God te waarschuwen tegen de noodlottige gevolgen van de zonde, en Zijn toorn van de hemel over de goddeloosheid en ongerechtigheid van de mensen bekend te maken. En, hoewel het niet het voorrecht is van Zion en Jeruzalem om van de oordelen Gods verschoond te blijven, als zij Hem tergen, is het wel hun voorrecht om er voor gewaarschuwd te worden, opdat zij vrede met Hem maken. Zelfs op de berg van Gods heiligheid moet het alarm weerklinken, en daar klinkt het `t vreselijkst, Amos 3:2. Zat de bazuin in de stad, de heilige stad, geblazen worden, dat het volk niet siddert? Dat zullen zij zeker, Amos 3:6. Laat alle inwoners des lands beroerd zijn, het oordeel zal hen doen beven, laat hen daarom beven bij de aankondiging er van.
II. Hier wordt een algemeen overzicht gegeven van de dag van de strijd, die komt, die nabij is, en er is geen ontkomen aan. Het is de dag des Heeren, Zijn oordeelsdag, waarop Hij beide, zich openbaren en zich grootmaken zal. Het is een dag van duisternis en donkerheid, Joel 2:2, in de letterlijke betekenis, daar de zwermen sprinkhanen en rupsen zo groot en zo dicht zijn, dat zij de lucht verduisteren, Exodus 10:15, of liever in figuurlijke zin, het zal een treurige tijd zijn, een tijd van smartelijke beproeving. En hij zal komen als de dageraad uitgespreid over de bergen, de duisternis van deze dag zal even plotseling komen als het morgenlicht, even onweerstaanbaar, even ver verspreid, en zij zal de overhand over hen krijgen, zoals het morgenlicht.
III. Hier is het leger in slagorde opgesteld, Joel 2:2 : Zij zijn een groot volk en machtig. iedereen, die de grote aantallen sprinkhanen en rupsen ziet, die er zullen zijn, het land verwoestende, zal zeggen, zoals wij alleen geneigd zijn het meest getroffen te worden door hetgeen tegenwoordig is: "Gewis, desgelijks is nooit tevoren geweest en zal na deze nooit meer zijn." Buitengewone oordelen zijn iets zeldzaams, en komen zelden voor, wat een bewijs is van Gods geduld. Toen God de wereld eenmaal overstroomd had, beloofde Hij het nooit weer te zullen doen. Het leger wordt hier beschreven als
1. Zeer stout en vermetel: Zij zijn als paarden, oorlogspaarden, die in de slag snellen en niet te verschrikken zijn, Job 39:22, en als ruiters, meegesleept door strijdlust en woede, zo zullen zij lopen, Joel 2:4. De ouden hebben opgemerkt, dat de kop van een sprinkhaan in gedaante zeer veel lijkt op een paardekop.
2. Zeer luidruchtig en rumoerig-als een gedruis van wagenen, van vele wagenen, als zij in toomeloze vaart over oneffen grond rijden, op de hoogten van de bergen, Joel 2:5. Hieraan is ontleend een deel van de beschrijving van de sprinkhanen, die Johannes uit de put des afgronds zag opstijgen, Revelation 9:7,Revelation 9:9. De gedaanten van de sprinkhanen waren de paarden gelijk, die tot de oorlog bereid zijn, het gedruis van hun vleugelen was als een gedruis van de wagenen, wanneer vele paarden naar de strijd lopen. Geschiedschrijvers verzekeren ons, dat het geluid, door zwermen sprinkhanen gemaakt, in die landen, die er door bezocht worden, soms zes mijlen ver te horen is. Het geluid wordt ook vergeleken bij een loeiend vuur, het is als het gedruis van een vuurvlam, die stoppelen verteert, een geluid, dat te vreselijker is, omdat het spreekt van verslinden. Als Gods oordelen gekomen zijn, maken zij veel gedruis, en het is nodig, dat zij dat doen tot opwekking van een zekere en stompzinnige wereld.
3. Als zeer regelmatig, hun gelederen blijven op mars in orde, hoewel talrijk en begerig naar buit, toch zijn zij als een machtig volk, dat in slagorde gesteld is, Joel 2:5 :Zij zullen daarheen trekken een ieder in zijn wegen, recht vooruit, alsof zij door de krijgstucht gedrild waren om op hun plaats te blijven en naar hun rechter nevenman te zien. Zij zullen hun paden niet verdraaien, ook zullen zij de een de ander niet dringen, Joel 2:7, Joel 2:8. Hun aantal en snelheid zal geen verwarring veroorzaken. Zie hoe God de schepselen ordelijk kan doen handelen, als Hij Zijn plannen met hen heeft. En zie, hoe nodig het is, dat zij die in enige dienst voor God gebruikt worden, de orde bewaren, en hun plaats in de gelederen, en ijverig voortgaan met hun eigen werk en elkander niet in de weg staan.
4. Zij zijn zeer snel zij lopen als ruiters Joel 2:4, zij lopen als heiden, Joel 2:7, zij lopen om in de stad en lopen op de muren, Joel 2:9. Als God Zijn bevel op de aarde zendt, loopt Zijn woord zeer snel, Psalms 147:15. Engelen hebben vleugels, en sprinkhanen ook, als God gebruik van hen maakt.
IV. Hier is de geduchte strafoefening door dit vreselijke leger voltrokken,
1. Op het land, Joel 2:3. Zie voor het front van het leger, en gij zult een vuur voor hetzelve zien, dat verteert, zij verslinden alles alsof zij vuur ademden. Bezie het in de rug en gij zult zien, dat de achtersten even woest zijn als de voorsten, achter hetzelve brandt een vlam. Als zij voorbij zijn, dan blijkt, welk een verwoesting zij aangericht hebben. Zie naar de velden, waar zij nog niet geweest zijn, zij zijn als een lusthof, aangenaam voor het oog, en vol goede vruchten, zij zijn de trots en de roem van het land. Maar zie naar de velden, die zij opgegeten hebben, zij zijn als een woeste wildernis, men kan niet geloven, dat deze even als gene zijn geweest, en toch waren zij misschien de vorige dag nog zo, of dat geen ooit zullen zijn als deze, en toch zullen zij misschien morgenavond reeds zo zijn, ja, en niets zal hun ontkomen, dat hun ook maar enigszins tot voedsel dienen kan. Laat niemand trots zijn op de vruchtbaarheid van zijn landerijen, zo min als op lichamelijke schoonheid, want God kan beide zeer snel veranderen.
2. In de stad. Zij zullen de muren beklimmen, Joel 2:7, zij zullen in de huizen klimmen en door de vensters binnenkomen als een dief, Joel 2:9, toen Egypte met sprinkhanen geplaagd werd vervulden zij de huizen van Farao en van zijn knechten, Exodus 10:5, Exodus 10:6. De sprinkhanen uit de put des afgronds, Satans zendelingen, en zendelingen van de mens van de zonde, doen als deze sprinkhanen. En ook Gods oordelen, komende met een bepaalden last, kunnen niet door sloten en grendels geweerd worden, zij zullen hun weg vinden of er een banen.
V. De indruk, die daardoor op het volk gemaakt zou worden. Zij zullen het doelloos vinden om tegenstand te bieden. Deze vijanden zijn onkwetsbaar en daarom onweerstaanbaar: Al vielen zij op een geweer, zij zouden niet verwond worden, Joel 2:8. En die niet verwond kunnen worden, zijn ook niet tegen te houden, en daarom zullen de volken van deszelfs aangezicht in pijn zijn, Joel 2:6, zoals de kooplieden bezorgd zijn voor hun schepen, als zij horen dat deze in handen van een vijandelijk eskader zijn. De ene is bekommerd over zijn akker een ander over zijn wijngaard, en alle aangezichten betrekken als een pot, wat de grootst mogelijke ontsteltenis betekent. Mensen die bevreesd zijn, zijn wit, maar mensen, die wanhopig zijn, zijn zwart, de bleekheid van een plotselinge schrik wordt zwart, als deze overgaat in wanhoop. Hetgeen voor ons een oorzaak is van trots en genoegen, kan God ons spoedig tot een oorzaak van smart maken. De ontsteltenis van het land wordt in figuurlijke taal beschreven, Joel 2:10 :De aarde is beroerd, de hemel beeft, zelfs de harten, die onverschrokken schenen en zo standvastig, dat niets hen verschrikken kon, even onbewegelijk als hemel en aarde, zullen door verbazing aangegrepen worden. Of, wanneer de inwoners des lands beven, zal het hun toeschijnen, dat alles om hen heen evenzeer beeft. Overweldigd door vrees, of bij gebrek aan het levensonderhoud waaraan zij gewoon waren, zal hun oog dof worden, om hun gezicht flauw, zodat in hun ogen zon en maan zwart zullen worden, en de sterren haar glans intrekken. Als God dreigend op de mensen neerziet, zullen de lichten des hemels hun weinig vreugde geven, want door weerspannigheid tegen zijn Schepper heeft de mens het genot van al het geschapene verbeurd. Maar, hoewel dit figuurlijk verstaan moet worden, zal er een dag komen, dat het letterlijk vervuld zal worden, als de hemelen toegerold worden als een boek en de aarde en de werken, die daarin zijn, zullen verbranden. Bijzondere oordelen moeten ons opwekken om aan het algemene oordeel te denken.
Vl. Hier wordt onze aandacht gevestigd op Hem, die de Opperbevelhebber is van dit geduchte leger, en dat is God zelf, Joel 2:11. Het is Zijn leger, het is Zijn leger. Hij verzamelde het, Hij gaf het bevel, Hij verheft zijn stem voor het leger heen, zoals een veldheer zijn leger bevelen geeft, wat het doen moet, en een rede houdt om zijn soldaten moed in te spreken, het is de Heere, die deze dieren bevel geeft, waaraan zij stipt gehoorzamen. Sommigen menen, dat God met deze wolk van sprinkhanen een vreselijk onweer zond, want dat wordt de stem des Heeren genoemd, en was ook n van de plagen van Egypte, en dat deed hemel en aarde beven. Het is de dag des Heeren, zoals hij genoemd werd, Joel 2:1, want in deze strijd zijn wij zeker, dat Hij de slag winnen zal, het kan niet andere, want Zijn leger is groot en talrijk. Met wie Hij strijd voert kan Hij, zoals hier, door het getal overweldigen, en ieder, die Hij gebruikt om Zijn woord te doen, als de dienaar van Zijn gerechtigheid, zal zeker machtig worden en "par negotio" - tegen zijn taak opgewassen, wie God opdracht geeft, die gordt Hij aan met kracht tot uitvoering van die opdracht. En dat maakt de grote dag des Heeren zeer vreselijk voor allen, die op die dag tot gedenktekenen van Zijn gerechtigheid worden gesteld, want wie zal hem verdragen? Niemand kan aan het vonnis van Gods toorn ontsnappen, niemand kan aan de kracht er van weerstand bieden, of onder het gewicht er van staande blijven, 1 Samuel 6:20, Psalms 76:7.
Wij hebben hier een ernstige vermaning tot bekering, ontleend aan dat verwoestende oordeel, beschreven, en dreigende in de voorgaande verzen: Nu dan ook, bekeert u tot de Heer.
1. Aldus moet gij beantwoorden aan het doel van dit oordeel, want het werd gezonden met dit doel, om u van uw zonden te overtuigen, om u er over te vernederen, om u weer tot u zelf en tot onderdanigheid te brengen. God brengt ons in `t nauw om ons tot berouw en zodoende tot Hem te brengen. 2. Aldus kunt gij de voortgang van het oordeel stuiten. Uw zaken staan slecht, maar op deze wijze kunt gij beletten, dat zij nog erger worden, ja, indien gij deze weg inslaat zullen zij er spoedig beter voor staan. Hier is een goedgunstige uitnodiging,
I. Tot persoonlijke bekering, teweeggebracht in de ziel, elk geslacht bijzonder en hun vrouwen bijzonder, Zacheria 12:12. Als de oordelen Gods gekomen zijn, heeft iedereen er belang bij zijn aandeel te leveren aan de gemeenschappelijke smekingen, daar hij deel heeft aan de gemeenschappelijke schuld. Iedereen moet voor zich berouw hebben en zich bekeren, en dan zullen wij allen bekeerd zijn en Gods kinderen.
1. Waartoe wij hier geroepen worden, hetgeen ons leren zal, wat het is, berouw te hebben, want het is hetzelfde, dat de Heer onze God nog steeds van ons verlangt, daar wij allen gedaan hebben, waarover wij berouw moeten hebben.
a. Wij moeten ons in waarheid vernederen om onze zonden, wij moeten berouw hebben, omdat wij God door onze zonde beledigd hebben, en beschaamd zijn omdat wij onszelf door onze zonde benadeeld hebben, namelijk beide ons verstand en onze belangen. Er moeten uiterlijke tekenen van smart en schaamte zijn, vasten, kermen en rouwklagen, de tranen om de ellende moeten veranderen in tranen om de zonde, die er de oorzaak van is. Maar wat zullen uiterlijke tekenen van smart helpen als de innerlijke gevoelens er niet mee in overeenstemming zijn? En niet alleen moeten die er mee in overeenstemming zijn, maar zij moeten er ook de wortel en de oorsprong van zijn, en ze doen ontstaan. En daarom volgt er: Scheurt uw hart en niet uw kleren, niet, dat het, naar de gewoonte van die tijd, niet gepast was, hun kleren te scheuren, ten teken van grote smart over hun zonde en van heilige verontwaardiging tegen zichzelf over hun dwaasheid, maar: "Laat het daar niet bij blijven, alsof dat voldoende was, maar wees meer bezorgd om uw geest dan om kleren in overeenstemming te brengen met een dag van vasten en vernedering, ja, scheurt uw kleren in `t geheel niet, tenzij gij uw hart meteen scheurt, want het teken zonder de zaak zelf, die er door betekend wordt, is maar gekkernij en spot, en een belediging van God. Het scheuren van ons hart is hetgeen, dat God van ons verwacht en eist, dat is het gebroken en verslagen hart, dat Hij niet verachten zal, Psalms 51:19. Als wij grotelijks bedroefd van ziel zijn om onze zonde, zodat ons hart breekt, als wij er aan denken hoe wij God Zijn eer ontnomen en ons zelf verachtelijk gemaakt hebben, als wij een afkeer van de zonde krijgen en ernstig begeren en trachten om van de beginsels van de zonde bevrijd te worden en nooit tot de uitoefening er van terug te keren, dan scheuren wij onze harten, en dan zal God de hemelen scheuren, en met Zijn genade tot ons komen."
b. Wij moeten volkomen tot God bekeerd zijn, en als wij in zonde vervallen, daarmee tot Hem komen. Bekeert u tot Mij, spreekt de Heer, Joel 2:12, en opnieuw, Joel 2:13 Bekeert u tot de Heer uw God. Ons vasten en kermen zijn niets waard als wij daarmee ons niet bekeren tot God als onze God. Als wij ten volle overtuigd zijn, dat het onze plicht en ons belang is bij Hem te blijven, en hartelijk spijt hebben, dat wij Hem ooit de rug hebben toegekeerd, en daarop, met een vast en onwankelbaar besluit Zijn eer tot ons doel, en Zijn wil tot ons richtsnoer kiezen, en Zijn gunst als onze gelukzaligheid, dan bekeren wij ons tot de Heer onze God, dat wordt ons allen bevolen te doen, daartoe worden wij uitgenodigd, en niet alleen om het te doen, maar om het spoedig te doen.
2. De argumenten, die gebruikt worden om dit volk te overreden zich aldus tot de Heer te bekeren en zich te bekeren met hun ganse hart. Als ons hart gescheurd is om de zonde en gescheurd van de zonde, dan is het voorbereid om zich geheel tot God te bekeren en geheel aan Hem gewijd te worden en ook wil Hij het gans en al hebben, of in `t geheel niet. Laat ons dan, om ons hiertoe te brengen, het volgende bedenken,
a. Wij zijn er zeker van, dat Hij in `t algemeen een goede God is. Wij moeten ons tot de Heer onze God bekeren, niet alleen, omdat Hij ons naar recht en billijkheid gestraft heeft, om onze zonden, zodat de vrees daarvoor ons moet drijven tot Hem, maar ook omdat Hij genadig en barmhartig is, daar Hij ons berouw aanneemt zodat de hoop daarop ons tot Hem moet trekken. Hij is genadig en barmhartig, Hij heeft geen welbehagen in de dood des zondaars maar daarin, dat hij zich bekere en leve. Hij is lankmoedig tegen degenen, die Hem honen, maar groot van goedertierenheid jegens degenen, die Zijn welbehagen zoeken. Deze zelfde woorden werden gebruikt in de uitroeping van de naam des Heeren, toen Hij met Zijn weldadigheid en al Zijn heerlijkheid voor Mozes' aangezicht voorbijging, Exodus 34:6, Exodus 34:7. Hij heeft berouw over het kwade, niet, dat Hij van gedachte verandert, maar, als het hart van de zondaar veranderd is, dan wordt ook Gods weg met hem anders, het vonnis wordt herroepen en de vloek van de wet weggenomen. Dat is de ware, oprechte, Evangelische bekering, die ontstaat uit het vaste geloof aan Gods genade, waartegen wij gezondigd hebben, zonder te wanhopen. Bekeert u, want het koninkrijk van de hemelen is nabij gekomen. De goedheid Gods, recht verstaan, wel verre van ons aan te moedigen in de zonde voort te gaan, is de krachtigste aansporing tot bekering, Psalm. 130:4. De genade brengt tot God, die door de wet van Hem afgeschrikt worden.
b. Wij hebben alle reden om te hopen, dat Hij, na onze bekering ons het goede geven zal, dat wij door de zonde verbeurd en verloren hebben, Joel 2:14, dat Hij zal omkeren en berouw hebben dat Hij niet meer met ons twisten zal, zoals Hij gedaan heeft, maar goedgunstig met ons handelen. Laat ons daarom berouw hebben van onze zonde tegen Hem, en tot Hem terugkeren op de weg van de plicht, omdat wij dan mogen hopen, dat Hij berouw zal hebben over Zijn oordelen tegen ons en tot ons terugkeren op de weg van de genade.
c. De wijze, waarop deze verwachting wordt uitgedrukt, zeer nederig en bescheiden: Wie weet mocht Hij. Sommigen menen, dat deze uitdrukking gebruikt wordt om de hovaardij en zekerheid van het volk te verminderen en hen aan te sporen tot heilige zorgvuldigheid en ernst in hun bekering, zie Joshua 24:19. Of liever, de uitdrukking is twijfelachtig, omdat het de wegneming van een tijdelijk oordeel betreft, dat zij zichzelf hier beroven, waarop wij niet zo vast kunnen rekenen als in `t algemeen daarop, dat God genadig en barmhartig is. Het is volstrekt niet twijfelachtig, of, als wij ons waarlijk van onze zonden bekeren, God ons vergeven en met ons verzoend zijn zal, maar of Hij deze en andere beproevingen wegnemen zal, waaronder wij gebukt gaan, dat is de vraag, hoewel de waarschijnlijkheid daarvan ons behoort aan te moedigen tot berouw. Beloften van tijdelijk goed worden dikwijls gedaan met een misschien. Misschien zult gij verborgen voorden, Zephaniah 2:3. Davids zonde is vergeven, en toch zal het kind sterven, en toen David bad om `t behoud van zijn leven, zei hij, evenals hier: Wie weet, de Heer zou mij mogen genadig zijn, in deze zaak als in de andere, 2 Samuel 12:22. De Ninevieten bekeerden en verbeterden zich om een dergelijke overweging, Jonah 3:9. De inhoud van de verwachting is zeer vroom. Zij hopen, dat God zich omkeren en berouw hebben zal en een zegen achter zich overlaten, niet alsof Hij op `t punt stond van hen weg te gaan, en alsof zij tevreden konden zijn met een zegen in plaats van Zijn tegenwoordigheid, maar achter Hem, dat wil zeggen, "Nadat Hij opgehouden heeft met ons te twisten, zal Hij ons een zegen schenken", en wat is dat? Het is een spijsoffer en dankoffer voor de Heer onze God. De vruchten van de aarde worden hier een zegen genoemd, zie Isaiah 65:8, omdat zij afhankelijk zijn van Gods zegen en noodzakelijke zegeningen voor ons zijn. Zij waren er van beroofd geweest en wat hun daarbij het meeste smartte, was dat Gods altaar beroofd was van Zijn offeranden en Gods priesters van hun levensonderhoud, daarom is wat hen troost bij het vooruitzicht er op, als zij opnieuw overvloed zullen hebben, dat er dan weer spijsoffers en drankoffers in menigte naar Gods altaar zullen gebracht worden, waarnaar zij meer verlangden dan om de gewone overvloed van eten en drinken op hun eigen tafel te zien. Zo vroeg ook Hizkia, toen hij de hoop koesterde van zijn ziekte te zullen herstellen, Welk is het teken dat ik zal opgaan, niet naar de stoelen des gerichts, of naar de raadzaal, maar naar het huis des Heeren? Isaiah 38:22. Het overvloedig genot van Gods ordinanties in al hun kracht en zuiverheid is het meest waardevolle bestanddeel van de voorspoed van een volk en de grootste zegen, die het kan verlangen. Als God de zegen geeft van het spijsoffer en drankoffer, zal die andere zegeningen ten gevolge hebben, ze heiligen, veraangenamen en verzekeren.
II. Zij worden hier opgeroepen tot openbare nationale bekering, te belijden in plechtige samenkomst, als een nationale handeling, ter eer van God en tot opwekking van elkander, en opdat de omliggende volken mogen weten en zien, wat het is, dat hen bekwaam maakt voor Gods goedgunstige genadige terugkeer tot hen, waarvan zij de bewonderende getuigen zullen zijn. Laat ons hier zien,
1. Hoe die vergadering tezamen geroepen moet worden, Joel 2:15, Joel 2:16. De bazuin werd geblazen, Joel 2:1, om alarm te maken, maar nu moet zij geblazen worden voor een vredesverdrag. God is bereid Zijn volk genade te bewijzen, als Hij bevindt, dat zij er bekwaam voor zijn, en daarom, roep hen te samen, heiligt een vasten. Door de wet waren veel jaarlijkse feesten ingesteld, maar slechts een dag in het jaar moest als vasten in acht genomen worden, de verzoendag, een dag van verootmoediging, en, als zij vastgehouden hadden aan God en hun plicht, dan zou er geen reden geweest zijn om die nog langer waar te nemen, maar nu zij door hun zonde de oordelen Gods over zich hebben gebracht, worden zij dikwijls opgeroepen om te vasten. Wat gezegd werd in Joel 1:14, wordt hier herhaald: "Roept een verbodsdag uit, verzamelt het volk, dwingt ze om voor dit doel samen te komen, heiligt de gemeente, stelt een tijd daarvoor vast, opdat zij zich plechtig mogen voorbereiden en wijst hen er op dat zij het doen. De aanzienlijken mogen zich niet onthouden, maar vergadert de oudsten, de rechters en overheden. De geringste mag niet overgeslagen worden, maar verzamelt de kinderen en die de borsten zuigen." Het is goed om de kleine kinderen, zodra zij instaat zijn iets te begrijpen, naar godsdienstige samenkomsten te brengen, opdat zij bijtijds de weg mogen leren, die zij gaan moeten, maar deze werden meegebracht, terwijl zij nog zuigelingen waren en moesten vasten, opdat hun ouders door hun schreeuwen om de borst bewogen mochten worden berouw te hebben over hun zonde die God naar recht aan de kinderen bezoeken kon, zodat de tong van het zuigeling van dorst aan het gehemelte kleefde, Lamentations 4:4, en opdat God mededogen met hen mocht hebben, zoals Hij had met de kinderen van Nineve Jonah 4:11. Pas gehuwde mensen mogen niet uitgezonderd worden: De bruidegom ga uit zijn binnenkamers en de bruid uit haar slaapkamer, zij mogen hun fraaie kleren niet aantrekken als gewoonlijk, noch hun sieraden aandoen, noch toegeven aan hun vrolijkheid, maar zij moeten zich met evenveel ernst en droefheid aan de plichten van de openbare vasten wijden, als n van hun buren. Bijzondere vreugde moet altijd wijken voor algemene smart, beide die over beproeving en die over zonde.
2. Hoe die dag verder besteed moet worden, Joel 2:17.
a. De priesters, des Heeren dienaars, moeten voorgaan in de vergadering en Gods mond zijn tegenover het volk, en de hun tegenover het volk wie anders zouden in de bres staan om Gods toorn af te wenden, dan zij, wier taak het is, in gewone gevallen bemiddelaars te zijn? b. Zij moeten dienen tussen het voorhuis en het altaar. Daar waren zij gewoon bij het offeren te zijn en daarom moeten zij, nu zij geen offeranden hebben om te offeren, of zo goed als geen, daar hun geestelijke offeranden offeren. Daar moet het volk hen zien wenen en worstelen, zoals hun vader Jakob, om daardoor in dezelfde vrome stemming te komen. Predikanten moeten zelf getroffen zijn door die dingen, waarmee zij anderen begeren te treffen. Tussen het voorhuis en tussen het altaar was het, dat Zacharia, de zoon van Jojada om zijn trouw ter dood gebracht werd, dat kostbare bloed zou God van hun handen eisen, en daarom, om het dreigende oordeel af te wenden, moeten zij daar wenen.
c. Zij moeten bidden. De woorden worden hun hier in de mond gelegd, waar zij in hun gebeden nog aan toe mogen voegen. Hun smeking moet zijn: Spaar uw volk, o Heer! Als Gods volk in ellende verkeert, kan het geen hulp tegen Gods rechtvaardigheid verwachten, dan die hun toekomt door Zijn genade. Zij kunnen niet zeggen: Heer, richt ons, maar: Heer, spaar ons. Wij verdienen de straf, wij hebben ze nodig, maar Heer, straf ons met mate. De smeking van de zondaar is: Spaar ons, goede Heer. Hun pleitgrond moeten zij ontkomen aan de verhouding, waarin zij tot God staan, "zij zijn Uw volk, en Uw erfenis, heb daarom mededogen met hen, maar in `t bijzonder moeten zij die ontlenen aan het belang van Gods eer in hun ellende-"Heer, geef Uw erfenis niet over tot een smaadheid, tot de smaadheid van hongersnood, laat het land Kanan, dat zo lang beroemd is geweest als het sieraad van alle landen, nu niet de spot van alle landen worden, Laat de heidenen niet over hen heersen, wat zij licht zullen doen, als Uw erfenis zo verarmt en onmachtig wordt om te bestaan. Laat de heidenen hen niet tot een spreekwoord maken, zoals sommigen lezen, nooit gezegd worden: Zo arm en ellendig als een Israëliet." De instandhouding van de goede naam van het volk onder zijn naburen is een zegen, waarnaar verlangd en waarom gebeden moet worden door allen, die het een goed hart toedragen. Maar die smaad van de kerk, die op God terugvalt, moet in het bijzonder gevreesd en afgebeden worden: "Laat ze niet onder de volken zeggen: Waar is hunlieder God-die God, die beloofd heeft hen te helpen, op Wie zij zich zozeer beroemd hebben en zoveel vertrouwd?" Als Gods erfenis verwoest wordt, zullen de naburen zeggen: "God was zwak en kon hen niet helpen, of onvriendelijk en wilde niet." Op die wijze triomfeert God over de valse goden, Deuteronomy 32:37 :Waar zijn hun goden, op welke zij betrouwden? En Sanherib triomfeert over hen op dezelfde wijze: Waar zijn de Joden van Hamath en Arpad? Maar in geen geval mag geduld worden, dat zij van Israël zouden zeggen: Waar is hun God? Want wij zijn er zeker van dat onze God in de hemel is, Psalms 115:2, Psalms 115:3 in Zijn tempel, Psalms 11:4.
Zie hoezeer God bereid is Zijn volk te helpen en te ondersteunen, hoe Hij wacht, opdat Hij genadig zij, zodra zij zich onder Zijn hand vernederen, en bidden, en Zijn aangezicht zoeken treedt Hij hun terstond met Zijn gunst tegemoet. Zij baden, dat God hen sparen zou, en ziehier met welke goede, troostrijke woorden Hij hun antwoordde, want Gods beloften zijn inderdaad antwoorden op het gelovig gebed, om dat zeggen en doen bij Hem een is. Ziehier,
I. Waaruit deze beloofde genade zal voortkomen, Joel 2:18 :De Heer zal ijveren over Zijn land en Zijn volk verschonen. En wel met het oog,
1. Op Zijn eigen eer, en op Zijn verbond met Israël, waarbij Hij hun dat goede land gegeven en de waarde er van zeer hoog gesteld had, nu zal Hij niet dulden, dat het verachten verkleind wordt, maar zal ijveren voor de naam van Zijn land, en voor Zijn inwoners, die gelukkig geprezen waren en daarom niet als een rampzalig volk bloot moeten staan aan smaad. 2. Op hun ellende: Hij zal Zijn volk verschonen, en, uit mededogen met hen, hen in hun verbeurd geluk herstellen. Gods mededogen is een grote bemoediging voor hen, die nederig tot Hem komen als boetvaardige smekelingen.
II. Wat Zijn genade zijn zal, in verschillende opzichten:
1. Het verwoestende leger zal verstrooid en verslagen worden, Joel 2:20 :"ik zal die van het Noorden verre van u doen vertrekken, dat leger van sprinkhanen en rupsen, dat van uit het Noorden op u aanviel, aangevoerd op de vleugelen van een noordenwind, een leger, welks voortgang gij niet kon beletten, maar, als gij vrede hebt gemaakt met God, zal Hij u van deze soldaten bevrijden, die bij u ingekwartierd zijn en zal ze wegdrijven in een dor en woest land, naar die uitgestrekte, huilende wildernis, waarin Israël rondgezworven had, waar zij, na gezwolgen te hebben in de overvloed van Kanan, uit gebrek aan voedsel zullen omkomen. Die, wier aangezicht naar de Oostzee is, de Dode Zee, die ten Oosten van Judea lag, zullen daarin omkomen, en de achterhoede van het leger zal vergaan in de Grote Zee", die hier de Achterste Zee wordt genoemd. Zij hadden het land naakt en woest gemaakt, en nu zal God hen wegdrijven naar een naakt en woest land. Aldus wordt later afgerekend met hen die God gebruikt voor de bestraffing van Zijn volk, en de roede wordt in het vuur geworpen. Er zal van deze zwermen insecten niets overblijven dan de stank. Toen Egypte bevrijd werd van de plaag van de sprinkhanen, werden zij weggedreven in de Rode Zee, Exodus 10:19. Als een beproeving haar werk heeft gedaan, zal zij genadig weggenomen worden van een boetvaardig volk, zoals de sprinkhanen van Kanan, niet zoals de sprinkhanen van Egypte verwijderd werden van een onboetvaardig vorst, in toorn, alleen om plaats te maken voor een andere plaag. Vele uitleggers verstaan onder dit noordelijke leger dat van Sanherib, dat verstrooid werd, toen God daardoor een einde had gemaakt van al Zijn werk op de berg Zion en te Jeruzalem, Isaiah 10:12. Deze vijand zal verdreven worden, omdat hij grote dingen gedaan heeft, omdat hij zeer veel kwaad gedaan heeft, en omdat hij zich groot gemaakt heeft, omdat hij het gedaan heeft in grootsheid des harten, daarom volgt hier, Joel 2:21 :De Heer heeft grote dingen gedaan voor Zijn volk, zoals de vijand tegen hen, om hen te overtuigen, dat, waarin zij trots handelen, Hij boven hen is en zal zijn, en dat, welke grote dingen zij ook gedaan hebben, zij niet meer deden dan God hun opgedragen had. En evenals zij gingen, toen Hij tot hen zei: Ga, zo kwamen zij ook toen Hij tot hen zei: Kom, om te tonen dat zij krijgsknechten onder Hem zijn.
2. Het verwoeste land zal gedrenkt en vruchtbaar gemaakt worden. Als het leger verstrooid is en de verwoesting, die het aangericht heeft blijft, wat zullen wij dan doen? Daarom wordt beloofd, Joel 2:22 :Dat de weiden van de woestijn, de weiden, die de sprinkhanen zo naakt als de wildernis hadden achtergelaten, weer jong gras zullen voortbrengen, en dat het geboomte zijn vrucht zal dragen, in `t bijzonder wijnstok en vijgeboom. Maar, als wij zien, hoe het land verwoest is, zijn wij geneigd te zeggen: Zullen deze beenderen levend worden? Zo de Heer vensteren in de hemel maakte, dan is het nog onmogelijk, maar het zal gebeuren, want, Joel 2:23 :want de Heer zal u de vroege en de spade regen geven, en als Hij die geeft in Zijn goedgunstigheid, zal Hij hem met mate geven, zodat de regen niet tot een oordeel wordt, en Hij zal hem op tijd geven, de spade regen in de eerste maand, als hij nodig was en verwacht werd. Het zou hen vertroosten, als zij zagen dat hij van de hand van God kwam, en door Zijn wijsheid geregeld, want dan zijn wij zeker dat alles wel geregeld is. Hij zal u geven die Leraar van de gerechtigheid. Hetzelfde woord, dat regen betekent, betekent ook leraar en dat wij vertalen door niet mate, betekent ook naar gerechtigheid, en deze leraar van de gerechtigheid, zegt een van de rabbijnen, is de Koning-Messias, en velen verstaan dit eveneens zo, want, Hij is een Leraar van God gekomen en leert ons de weg ter gerechtigheid. Maar anderen verstaan er een of anderen profeet onder, sommigen Hizkia, en anderen Jesaja. Het is een goed teken voor de genade, die God voor ons bewaard heeft, als Hij leeraars van de gerechtigheid zendt, herders naar Zijn hart.
3. Al wat zij verloren hebben zullen zij terug ontvangen, Joel 2:25 :"Ik zal u de jaren vergelden, die de sprinkhaan heeft afgegeten, gij zult vertroost worden naar de tijd, dat gij bedroefd zijt, en zult jaren van overvloed hebben als vergoeding voor de jaren van gebrek." Aldus berouwt het de Heer over Zijn knechten, als zij berouw hebben, en, om te tonen, hoe volkomen Hij met hen verzoend is vergeldt Hij hun de schade, die zij door Zijn oordelen geleden hebben, en, als de gevangenbewaarder, wast Hij hen van de striemen. Hoewel Hij in rechtvaardigheid op het hun beslag legde en hun geen onrecht daarmee deed toch geeft Hij hun in Zijn goedgunstigheid vergoeding zoals de vader van de verloren zon, bij zijn terugkeer, hem alles, wat hij door zijn zonde en dwaasheid verloren had, vergoedde en hem weer in huis nam, in zijn vroegere staat. De sprinkhanen en rupsen worden hier genoemd: Mijn grote leger, dat Ik onder u gezonden heb, en Hij zal teruggeven, wat zij verslonden hadden, omdat zij Zijn leger waren.
4. Zij zullen grote overvloed van alle goeds hebben. De aarde zal haar opbrengst geven en zij zullen er van genieten. Werp een blik in de voorraadschuren, waar alles bewaard wordt, en gij zult de dorsvloeren vol koren, en de perskuipen overlopend zien, van olie en most, Joel 2:24, terwijl, ten tijde van hun benauwdheid, olie en most verdroogd en de schathuizen verwoest waren Joel 1:10,Joel 1:17. Werp een blik op hun tafels, waar zij ten toon spreiden, wat zij opgelegd hebben, en gij zult zien, dat zij overvloedig en tot verzadiging eten, Joel 2:26. Zij eten niet bovenmatig, en zwelgen niet, wij hopen, dat de dronkaards door de voorbijgegane beproeving van hun overmatige liefde tot wijn en sterken drank genezen zijn, want, hoewel zij eerst voorgesteld werden als huilende om de afwezigheid daarvan Joel 1:5, worden zij hier niet weer voorgesteld, juichende om de overvloed er van, maar nu zullen allen genoeg hebben, want God zal aan hun voedsel voedende kracht geven, en hun zelf tevredenheid.
Dit zijn de gronden, die beloofd worden en daarin doet God grote dingen, Joel 2:21. Hij handelt wonderlijk bij hen. Joel 2:26. Hierin verheerlijkt Hij Zijn macht en toont Hij, dat Hij Zijn volk helpen kan, al is hun ellende ook nog zo groot, en verheerlijkt Hij Zijn goedheid, dat Hij het doet op hun bekering, al hadden zij Hem nog zozeer getergd. Als God goedgunstig handelt met arme zondaars, die zich tot Hem bekeren, dan moet erkend, dat Hij wonderlijk handelt en grote dingen doet. Sommige uitleggers verstaan deze beloften figuurlijk, namelijk als een verwijzing naar de genade van het Evangelie, en vinden hun vervulling in de overvloedige vertroostingen, die bewaard, worden voor hen, die in het genadeverbond geloven, en voor de bevrediging van hun zielsbehoeften daarin. Als God ons Zijn beloften zendt tot onze vertroosting, en Zijn genade als de grond en Zijn Geest als de bewerker daarvan, dan mogen wij wel erkennen, dat Hij ons, overeenkomstig Zijn belofte hier, Joel 2:19, koren en most en olie gezonden heeft, of datgene, wat onuitsprekelijk veel beter is, en wij hebben reden om daarmee voldaan te zijn.
III. Van welk nut deze terugkeer van Gods genade voor hen zal zijn en wat zij voor goeds zal uitwerken.
1. God zal er de eer van hebben, want zij zullen zich verblijden in de Heer hun God, Joel 2:23, en. wat de oorzaak is van hun verblijden, zal ook de reden zijn van hun dankzegging, zij zullen de naam des Heeren huns Gods prijzen, Joel 2:26, en niet hun afgoden, ook zullen zij koren en wijn niet het loon noemen, dat hun hoereerders hun gegeven hebben. De overvloed van natuurlijke genietingen is inderdaad een gunst voor ons, als onze harten daardoor zich in liefde tot God en dank aan Hem openen, die ons rijkelijk van alle dingen te genieten geeft, hoewel wij Hem op armzalige wijze dienen. Als God ons opnieuw overvloed geeft, nadat wij gebrek gekend hebben, behoort dat ons te dankbaarder aan God te maken, daar het dubbel aangenaam is voor ons. Als Israël uit de woestijn in Kanan komt, en daar eet en verzadigd wordt, dan zal het zeker de Heer loven, met diepgevoelde blijdschap over dat goede land, dat Hij hun gegeven heeft, Deuteronomy 8:10.
2. Zij zullen er het voordeel, de troost en de geestelijke zegen van hebben. Als God hun wederom overvloed en verzadiging geeft,
a. Zullen zij hun goede naam terugkrijgen, zij en hun God zullen niet langer nagewezen worden als ontrouw aan elkander, als zij tot Hem terugkeren op de weg van de plicht en Hij tot hen op de weg van de genade, Joel 2:19 :Ik zal u niet meer overgeven tot een smaadheid onder de heidenen, die triomfeerden in uw rampen en over u juichten, en, Joel 2:26, Joel 2:27:Mijn volk zal niet beschaamd worden, zoals het geval is geweest, over het goede land, dat zij gewoon waren te prijzen, maar voortaan zullen zij altijd reden hebben om het te roemen. Het strekt zeer tot Gods eer, als Hij doet hetgeen de eer van Zijn volk redt, en zij, die inderdaad Zijn volk zijn, zullen niet altijd een smaadheid onder de heidenen zijn, al zijn zij dat misschien voor een tijd, als wij werkelijk beschaamd zijn over onze zonden tegen God, dan zullen wij nimmer beschaamd zijn daarover, dat wij God, verheerlijken.
b. Hun blijdschap zal herleven, Joel 2:23. Verheugt u en wees blij. Tijden van overvloed zijn gewoonlijk tijden van blijdschap, toch geeft de gunst van God meer vreugde in het hart dan die van hen, wier koren en most vermenigvuldigd zijn. Maar, vooral, gij kinderen van Zion verheugt u en zijt blijde in de Heer, uw God, Joel 2:23. Men was beroerd te Zion, Joel 2:1, en daarom zal men zich daar in `t bijzonder verblijden, want die met boetvaardige tranen zaaien, zullen zeker met dankbare vreugde maaien. De kinderen Zions, die de anderen voorgingen met vasten, zullen de anderen voorgaan met juichen. Maar, zij zullen zich verheugen in de Heer hun God, niet zozeer in het goede zelf, dat hun geschonken wordt, als over de vriendelijke hand, die het hun schenkt en in de terugkeer van Zijn gunst tot hen, als de hun door het verbond, waarvan dit goede het teken en onderpand is. De vreugde in de oogst en de vreugde op een feest moeten beide eindigen bij God, Wiens liefde wij moeten proeven in al de gaven van Zijn mildheid, opdat Hij onze voornaamste vreugde zij, zoals Hij ons voornaamste goed is, en de bron van alle goed voor ons.
c. Hun geloof in God zal bevestigd en vermeerderd worden. Als tijdelijke gunsten door Gods genade ons tot geestelijk nut worden, en overvloed voor het lichaam wel ver van een vijand te zijn, zoals voor menigeen het geval is, een vriend wordt van de voorspoed van de ziel, dan zijn het inderdaad gunsten voor ons. Dat wordt hier beloofd, Joel 2:27:.Gij zult weten, dat Ik in het midden van Israël ben, de Heilige in het midden van u, Hosea 11:19, dat Ik de Heer uw God ben, en niemand moet. En evenals het bewijst, dat de Heer God is, en dat er geen ander is, omdat Hij verslaat en heelt, het licht formeert en de duisternis schept, de vrede maakt en het kwaad schept, Isaiah 45:7, Deuteronomy 32:39, zo bewijst het ook, dat Hij de God van Israël is, een God in verbond met Zijn volk, en een Vader voor hen, dat Hij hen beide, als een Vader straft, als zij weerspannig zijn en hen vertroost, als zij berouw hebben. Het was de inhoud van de bedreigingen van Ezechiëls profetie. Die en die rampen zal Ik over u brengen en gij zult weten, dat Ik de Heer ben, en die belofte is hier de kroon op alle andere beloften. Gij zult overvloedig en tot verzadiging eten en zodoende zult gij weten, dat Ik de Heer ben. Wij moeten ons best doen om toe te nemen in kennis van God door alle leidingen, beide die van genade en die van beproeving. Als God Zijn volk, op hun bekering tot Hem, overvloed en vrede en vreugde geeft, dan geeft Hij daarmee te verstaan, dat hun berouw Hem welbehagelijk is, dat Hij hun zonden vergeven heeft, en dat Hij de hunne is zo goed als ooit-dat zij in hetzelfde verbond met Hem zijn opgenomen, want Hij is de Heer hun God, en in dezelfde gemeenschap, want Hij is in het midden van hen, Hij is nabij allen, die Hem aanroepen, en evenals de zon het middelpunt is van de werelden, zo is Hij in het midden van hen om Zijn weldadige invloed over alle delen van het land uit te strekken.
3. Ook de lagere schepselen zullen daarin delen en daardoor tot rust gebracht worden: Vrees niet, o land! Joel 2:21. Vreest niet, gij beesten des velde, Joel 2:22. Zij hadden geleden om de zonden van de mensen, en door Gods twist met hen, en nu zal het hun weer goed gaan om het berouw van de mensen en Gods verzoening met hen. Ja, er werd gezegd, dat de beesten tot God schreeuwden, Joel 1:20, en nu wordt hun geschreeuw beantwoord, en hun wordt gezegd niet bevreesd te zijn, want zij zullen overvloed hebben van alles, waaraan hun natuur `behoefte heeft. Toen God Nineve spaarde, deed Hij dat ook met het oog op het vee, Jonah 4:11, want het vee had ook gevast, Joel 3:8. Dit brengt ons op de gedachte aan het herstel van alle dingen, als het schepsel, dat nu van de ijdelheid onderworpen is en eronder zucht, zo al niet tot de vreugde van de heerlijkheid, dan toch tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods, zal vrijgemaakt worden, Romans 8:20.
De beloften van koren, most en olie in de voorgaande verzen moesten zeer aangenaam zijn voor een verwoest land, maar hier wordt ons gezegd, dat wij in die dingen niet rusten mogen. God heeft betere dingen voor ons bewaard, en deze verzen hebben betrekking op die betere dingen, beide het rijk van de genade en het rijk van de heerlijkheid, met de gelukzaligheid van de ware gelovigen in beide. Hier wordt ons gezegd
I. Hoe het rijk van de genade zal ingeleid worden door een overvloedige uitstorting van de Geest, Joel 2:28, Joel 2:29. Wij zijn niet onbekend met de bedoeling van deze profetie, noch ook in twijfel aangaande hetgeen, waarop zij betrekking heeft en waarin zij vervuld is geworden, want de apostel Petrus heeft ons een onfeilbare uitlegging en toepassing er van gegeven, als hij ons verzekert, dat, toen de Geest op de apostelen werd uitgestort, op de dag van het Pinksterfeest, Acts 2:1, dit het was wat gesproken was door de profeet Joël, Joel 2:16, Joel 2:17. Dat was de gave van de Geest, die, volgens deze profetie, komen zou, en wij moeten geen andere verwachten, zomin als een andere vervulling van de belofte van de Messias.
1. De belofte, die hier gedaan wordt, is die van de uitstorting van de Geest van God, Zijn gaven, Zijn gunsten en vertroostingen, waar de gezegende Geest van de Overheid is. Wij lezen dikwijls in het Oude Testament, hoe de Geest des Heeren, druppelsgewijze als `t ware, op de richters en profeten komt, die God voor buitengewone diensten opwekte, maar nu zal de Geest overvloedig, met een volle stroom, uitgestort worden, zoals, met het oog op de tijd van het Evangelie beloofd was, Isaiah 44:3, Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten.
2. De tijd hiervoor bepaald, is daarna, na de vervulling van de voorgaande beloften zal deze vervuld worden. Petrus verklaart dit door de laatste dagen, de dagen van de Messias, van wie de wereld haar laatste openbaring zou ontvangen, van de wil en de genade van God, in de laatste dagen van de Joodse kerk, kort voor haar ontbinding. 3. De uitgestrektheid van deze zegen, ten opzichte van de personen, aan wie hij geschonken zal worden. De Geest zal uitgestort worden op alle vlees, niet, zoals tot nu toe op de Joden alleen, maar op de heidenen evenzeer, want in Christus is geen onderscheid, noch van Jood, noch van Griek, Romans 10:11, Romans 10:12. Tot op deze tijd was de goddelijke openbaring beperkt tot het zaad van Abraham, niemand buiten het land van Israël had de Geest van de profetie, maar in de laatste dagen zal alle vlees de heerlijkheid des Heeren zien Isaiah 40:5, en zal komen om aan te bidden voor Zijn aangezicht Isaiah 66:23. Joden verstaan hieronder alle vlees in het land Israëls, en Petrus zelf begreep niet volkomen, dat de heidenen eveneens bedoeld werden, totdat hij de vervulling zag in de uitstorting van de Heiligen Geest op Cornelius en zijn vrienden, die heidenen waren, Acts 10:44, Acts 10:45, hetgeen slechts een voortzetting was van dezelfde gave, die op de dag van Pinksteren geschonken werd. De Geest zal uitgestort worden op alle vlees, dat wil zeggen op allen, wier harten tot harten van vlees zijn gemaakt, zacht en teer, en aldus voorbereid om de indrukken en invloeden van de Heiligen Geest te ontvangen. Op alle vlees, dat wil zeggen op alle soorten van mensen. De gaven van de Geest zullen niet zo spaarzaam of zozeer beperkt zijn, als zij geweest zijn, maar zij zullen meer algemeen verspreid zijn.
a. De Geest zal uitgestort worden op beide seksen. Niet alleen uw zonen maar ook uw dochters zullen profeteren: wij lezen van vier zusters uit een familie, die profetessen waren, Acts 21:9. Niet de ouders alleen, maar ook de kinderen, zullen met de Geest vervuld worden, hetgeen de deur van deze gave gedurende enige achtereenvolgende geslachten in de kerk betekent.
b. Op iedere leeftijd:. "Uw ouden, die over de kracht van hun leven zijn en wier geest in verval begint te geraken, uw jongelingen, die nog maar weinig kennis en ervaring van goddelijke ding n hebben, zullen toch dromen dromen en gezichten zien, God zal zichzelf beide door dromen en gezichten aan oud en jong openbaren.
c. Op de laagste rangen en standen, zelfs op de dienstknechten en dienstmaagden. De Joodse geleerden zeggen: Profetie is bij niemand dan die wijs, dapper en rijk zijn, niet bij de armen man, of een, die in ellende zit. Maar in Christus Jezus is noch dienstbare noch vrije, Galatians 3:28 Er waren er velen, die, een dienstknecht zijnde, geroepen waren, 1 Corinthiers 7:21, maar dat was geen reden, waarom zij de Heiligen Geest niet zouden ontvangen.
d. De uitwerking van deze zegen: Zij zullen profeteren, zij zullen nieuwe openbaringen van goddelijke dingen ontvangen, en dat niet alleen voor hun eigen gebruik, maar voor het welzijn van de kerk. Zij willen de Schrift verklaren, en van verborgene, ver verwijderde en toekomstige dingen spreken, waar zij door de uiterste inspanning van hun verstand, en natuurlijke vermogens, geen inzicht in en geen voorkennis van konden hebben. Door deze buitengewone gaven werd de Christelijke kerk het eerst gevestigd en opgericht, en de schriften geschreven, en de bediening ingesteld, waardoor zij later, met de gewone werking en de invloed van de Heiligen Geest, geschraagd en in stand gehouden werd.
II. Hoe het rijk van de heerlijkheid door de algemene verordening van de natuur zal ingeleid worden, Joel 2:30, Joel 2:31. De uitstorting van de Geest zal zeer troostrijk voor de rechtvaardigen zijn, maar laat de onrechtvaardige dit horen en beven. Daar zal een grote en vreselijke dag des Heeren komen, die ingeleid zal worden door wondertekenen in de hemel en op aarde, bloed en vuur en rookpilaren, het veranderen van de zon in duisternis en van de maan in bloed. Dit zal zijn volkomen vervulling hebben, zoals de geleerde Dr. Pocock denkt, op de oordeelsdag, aan het einde van de tijd, voor welk einde deze tekenen letterlijk zullen komen, maar toch zo, dat zij ten dele vervuld werden bij de dood van Christus, die het oordeel van deze wereld genoemd wordt, toen de aarde beefde en de zon verduisterd werd, en een grote en verschrikkelijke dag was het, en meer ten volle bij de verwoesting van Jeruzalem, die een type en voorbeeld was van het algemene oordeel, en waaraan vele verbazende tekenen voorafgingen, behalve de beroeringen van staten en koninkrijken, waarvan geprofeteerd werd in de beeldspraak van de verandering van de zon in duisternis en van de maan in bloed en van oorlogen en geruchten van oorlogen en algemene rampen, waarvan onze Zaligmaker sprak als een begin van deze smarten, Matthew 24:6, Matthew 24:7. Maar voor het laatste oordeel zullen er inderdaad wondertekenen zijn in de hemelen op de aarde de ontbinding van beide in letterlijke zin. De oordelen van God over een zondige wereld en de veelvuldige verwoestingen van goddeloze koninkrijken te vuur en te zwaard, zijn de inleiding tot en de voortekenen van het oordeel van de wereld op de laatste dag. Diegenen op wie de Geest is uitgestort, zullen die grote en vreselijke dag des Heeren voorzien en voorspellen en de wondertekenen in de hemel en op aarde, die er aan voorafgaan, verklaren, want van Zijn eerste komst, zowel als van Zijn tweede komst hebben alle profeten getuigd, Revelation 10:7.
III. De veiligheid en gelukzaligheid van alle ware gelovigen beide bij de eerste en bij de tweede komst van Jezus Christus, Joel 2:32. Dit geldt de bijzondere personen, want daarmee houdt het Nieuwe Testament zich meer bezig dan met koninkrijken en volken. Hier vinden wij,
1. Dat er een verlossing gewrocht is. Hoewel de dag des Heeren groot en verschrikkelijk zal zijn, toch zal er op de berg Zion en te Jeruzalem ontkoming zijn van de schrik daarvan. Het is de dag des Heeren, de dag van Zijn oordeel, waarop scheiding zal gemaakt worden tussen het kostelijke en het gemeen. In het eeuwig Evangelie, dat uit Zion is uitgegaan, is de kerk van de eerstgeborene afgebeeld door de berg Zion, en als het Jeruzalem van boven is, is ontkoming, een weg om te vlieden van de toekomende toorn wordt gevonden en aangetoond. Christus is niet alleen de Zaligmaker, maar de zaligheid zelf, en dat is Hij tot aan de einden van de aarde. Deze verlossing, voor ons bewaard in het genadeverbond, is de vervulling van de beloften, aan de vaderen gedaan. Er zal ontkoming zijn gelijk als de Heere gezegd heeft. Zie Lucas 1:72. Dit is een grond van troost en hoop voor zondaars, dat, in welk gevaar zij ook verkeren, er ontkoming is, ontkoming ook voor hen, tenzij hun onwil een beletsel is. En, als wij in deze ontkoming willen delen, moeten wij die zoeken in het Zion van het Evangelie, in Gods Jeruzalem.
2. Dat er een overblijfsel voor deze zaligheid is, voor wie de verlossing gewerkt wordt. Bij dat overblijfsel, bij de overgeblevenen is die verlossing, of in hun ziel en geest, daar is het onderpand, daar zijn de blijken er van. Christus onder u, de hope van de heerlijkheid. Zij worden de overgeblevenen genoemd, omdat zij maar weinigen zijn, in vergelijking met de velen, die verloren gaan, een klein overblijfsel, maar uitverkoren, een overblijfsel naar de verkiezing van de genade. En hier wordt ons gezegd, wie het zijn, die op de grote dag ontkomen zullen.
a. Die God met oprechtheid aanroepen: een iegelijk, die de naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden, `t zij Jood of heiden, want zo verklaart de apostel het, Romans 10:13, waar hij dit vaststelt als de grote regel van het Evangelie, waarnaar wij allen geoordeeld zullen worden. Dit aanroepen van God veronderstelt kennis van Hem, geloof in Hem, begeerte tot Hem, afhankelijk van Hem, en als een blijk van de oprechtheid van dit alles een nauwgezette gehoorzaamheid aan Hem, want zonder dat zal het ons niet helpen, Heere Heere te roepen. Het overblijfsel, dat gered zal worden is het biddende overblijfsel. En het zal de straf van degenen, die verloren gaan, verzwaren, dat zij zo gemakkelijk gered hadden kunnen worden.
b. Degenen, die krachtdadig door God geroepen zijn. De verlossing is zeker voor de overgeblevenen, die de Heere roepen zal, niet meer met de gewone roeping van het Evangelie, waarmede velen geroepen worden, die niet uitverkoren zijn, maar met een bijzondere roeping tot de gemeenschap van Jezus Christus, welke de Heer voorverordineert, of voorbereidt, zoals in `t Chaldeeuwsch staat.Petrus maakt van deze uitdrukking gebruik. Acts 2:39. Op de grote dag zullen allen verlost worden, die nu metterdaad van de zonde tot God, van zichzelf tot Christus, van de dingen, die beneden zijn, tot de dingen, die boven zijn, geroepen worden.
Verzen 1-32
Joël 2:1-32Hier zien wij God twisten met Zijn eigen belijdend volk, om hun zonden, en het oordeel aan hen voltrekken, dat in de wet geschreven stond, Deuteronomy 28:42 :De vrucht uws lands zal het boos gewormte erfelijk bezitten, hetgeen een dier plagen van Egypte was, die God over hen brengen zou, Joel 2:60.
I. Hier wordt de oorlog uitgeroepen, Joel 2:1 :Blaast de bazuin te Zion, of om het invallende leger te verzamelen, en dan blazen de bazuinen tot de aanval, of liever om kennis te geven aan Juda en Jeruzalem van de nadering van het oordeel, opdat zij zich mochten voorbereiden om hun God te ontmoeten op de weg van Zijn oordelen, en opdat zij zouden beproeven de slag te ontwijken door gebeden en tranen, de beste wapens van de kerk. Het was de taak van de priesters om de bazuin te blazen, Numbers 10:8, beide als een beroep op God ten dage van de benauwdheid en een oproeping van het volk om te zamen te komen om Zijn aangezicht te zoeken Het is de taak van de dominees uit het Woord van God te waarschuwen tegen de noodlottige gevolgen van de zonde, en Zijn toorn van de hemel over de goddeloosheid en ongerechtigheid van de mensen bekend te maken. En, hoewel het niet het voorrecht is van Zion en Jeruzalem om van de oordelen Gods verschoond te blijven, als zij Hem tergen, is het wel hun voorrecht om er voor gewaarschuwd te worden, opdat zij vrede met Hem maken. Zelfs op de berg van Gods heiligheid moet het alarm weerklinken, en daar klinkt het `t vreselijkst, Amos 3:2. Zat de bazuin in de stad, de heilige stad, geblazen worden, dat het volk niet siddert? Dat zullen zij zeker, Amos 3:6. Laat alle inwoners des lands beroerd zijn, het oordeel zal hen doen beven, laat hen daarom beven bij de aankondiging er van.
II. Hier wordt een algemeen overzicht gegeven van de dag van de strijd, die komt, die nabij is, en er is geen ontkomen aan. Het is de dag des Heeren, Zijn oordeelsdag, waarop Hij beide, zich openbaren en zich grootmaken zal. Het is een dag van duisternis en donkerheid, Joel 2:2, in de letterlijke betekenis, daar de zwermen sprinkhanen en rupsen zo groot en zo dicht zijn, dat zij de lucht verduisteren, Exodus 10:15, of liever in figuurlijke zin, het zal een treurige tijd zijn, een tijd van smartelijke beproeving. En hij zal komen als de dageraad uitgespreid over de bergen, de duisternis van deze dag zal even plotseling komen als het morgenlicht, even onweerstaanbaar, even ver verspreid, en zij zal de overhand over hen krijgen, zoals het morgenlicht.
III. Hier is het leger in slagorde opgesteld, Joel 2:2 : Zij zijn een groot volk en machtig. iedereen, die de grote aantallen sprinkhanen en rupsen ziet, die er zullen zijn, het land verwoestende, zal zeggen, zoals wij alleen geneigd zijn het meest getroffen te worden door hetgeen tegenwoordig is: "Gewis, desgelijks is nooit tevoren geweest en zal na deze nooit meer zijn." Buitengewone oordelen zijn iets zeldzaams, en komen zelden voor, wat een bewijs is van Gods geduld. Toen God de wereld eenmaal overstroomd had, beloofde Hij het nooit weer te zullen doen. Het leger wordt hier beschreven als
1. Zeer stout en vermetel: Zij zijn als paarden, oorlogspaarden, die in de slag snellen en niet te verschrikken zijn, Job 39:22, en als ruiters, meegesleept door strijdlust en woede, zo zullen zij lopen, Joel 2:4. De ouden hebben opgemerkt, dat de kop van een sprinkhaan in gedaante zeer veel lijkt op een paardekop.
2. Zeer luidruchtig en rumoerig-als een gedruis van wagenen, van vele wagenen, als zij in toomeloze vaart over oneffen grond rijden, op de hoogten van de bergen, Joel 2:5. Hieraan is ontleend een deel van de beschrijving van de sprinkhanen, die Johannes uit de put des afgronds zag opstijgen, Revelation 9:7,Revelation 9:9. De gedaanten van de sprinkhanen waren de paarden gelijk, die tot de oorlog bereid zijn, het gedruis van hun vleugelen was als een gedruis van de wagenen, wanneer vele paarden naar de strijd lopen. Geschiedschrijvers verzekeren ons, dat het geluid, door zwermen sprinkhanen gemaakt, in die landen, die er door bezocht worden, soms zes mijlen ver te horen is. Het geluid wordt ook vergeleken bij een loeiend vuur, het is als het gedruis van een vuurvlam, die stoppelen verteert, een geluid, dat te vreselijker is, omdat het spreekt van verslinden. Als Gods oordelen gekomen zijn, maken zij veel gedruis, en het is nodig, dat zij dat doen tot opwekking van een zekere en stompzinnige wereld.
3. Als zeer regelmatig, hun gelederen blijven op mars in orde, hoewel talrijk en begerig naar buit, toch zijn zij als een machtig volk, dat in slagorde gesteld is, Joel 2:5 :Zij zullen daarheen trekken een ieder in zijn wegen, recht vooruit, alsof zij door de krijgstucht gedrild waren om op hun plaats te blijven en naar hun rechter nevenman te zien. Zij zullen hun paden niet verdraaien, ook zullen zij de een de ander niet dringen, Joel 2:7, Joel 2:8. Hun aantal en snelheid zal geen verwarring veroorzaken. Zie hoe God de schepselen ordelijk kan doen handelen, als Hij Zijn plannen met hen heeft. En zie, hoe nodig het is, dat zij die in enige dienst voor God gebruikt worden, de orde bewaren, en hun plaats in de gelederen, en ijverig voortgaan met hun eigen werk en elkander niet in de weg staan.
4. Zij zijn zeer snel zij lopen als ruiters Joel 2:4, zij lopen als heiden, Joel 2:7, zij lopen om in de stad en lopen op de muren, Joel 2:9. Als God Zijn bevel op de aarde zendt, loopt Zijn woord zeer snel, Psalms 147:15. Engelen hebben vleugels, en sprinkhanen ook, als God gebruik van hen maakt.
IV. Hier is de geduchte strafoefening door dit vreselijke leger voltrokken,
1. Op het land, Joel 2:3. Zie voor het front van het leger, en gij zult een vuur voor hetzelve zien, dat verteert, zij verslinden alles alsof zij vuur ademden. Bezie het in de rug en gij zult zien, dat de achtersten even woest zijn als de voorsten, achter hetzelve brandt een vlam. Als zij voorbij zijn, dan blijkt, welk een verwoesting zij aangericht hebben. Zie naar de velden, waar zij nog niet geweest zijn, zij zijn als een lusthof, aangenaam voor het oog, en vol goede vruchten, zij zijn de trots en de roem van het land. Maar zie naar de velden, die zij opgegeten hebben, zij zijn als een woeste wildernis, men kan niet geloven, dat deze even als gene zijn geweest, en toch waren zij misschien de vorige dag nog zo, of dat geen ooit zullen zijn als deze, en toch zullen zij misschien morgenavond reeds zo zijn, ja, en niets zal hun ontkomen, dat hun ook maar enigszins tot voedsel dienen kan. Laat niemand trots zijn op de vruchtbaarheid van zijn landerijen, zo min als op lichamelijke schoonheid, want God kan beide zeer snel veranderen.
2. In de stad. Zij zullen de muren beklimmen, Joel 2:7, zij zullen in de huizen klimmen en door de vensters binnenkomen als een dief, Joel 2:9, toen Egypte met sprinkhanen geplaagd werd vervulden zij de huizen van Farao en van zijn knechten, Exodus 10:5, Exodus 10:6. De sprinkhanen uit de put des afgronds, Satans zendelingen, en zendelingen van de mens van de zonde, doen als deze sprinkhanen. En ook Gods oordelen, komende met een bepaalden last, kunnen niet door sloten en grendels geweerd worden, zij zullen hun weg vinden of er een banen.
V. De indruk, die daardoor op het volk gemaakt zou worden. Zij zullen het doelloos vinden om tegenstand te bieden. Deze vijanden zijn onkwetsbaar en daarom onweerstaanbaar: Al vielen zij op een geweer, zij zouden niet verwond worden, Joel 2:8. En die niet verwond kunnen worden, zijn ook niet tegen te houden, en daarom zullen de volken van deszelfs aangezicht in pijn zijn, Joel 2:6, zoals de kooplieden bezorgd zijn voor hun schepen, als zij horen dat deze in handen van een vijandelijk eskader zijn. De ene is bekommerd over zijn akker een ander over zijn wijngaard, en alle aangezichten betrekken als een pot, wat de grootst mogelijke ontsteltenis betekent. Mensen die bevreesd zijn, zijn wit, maar mensen, die wanhopig zijn, zijn zwart, de bleekheid van een plotselinge schrik wordt zwart, als deze overgaat in wanhoop. Hetgeen voor ons een oorzaak is van trots en genoegen, kan God ons spoedig tot een oorzaak van smart maken. De ontsteltenis van het land wordt in figuurlijke taal beschreven, Joel 2:10 :De aarde is beroerd, de hemel beeft, zelfs de harten, die onverschrokken schenen en zo standvastig, dat niets hen verschrikken kon, even onbewegelijk als hemel en aarde, zullen door verbazing aangegrepen worden. Of, wanneer de inwoners des lands beven, zal het hun toeschijnen, dat alles om hen heen evenzeer beeft. Overweldigd door vrees, of bij gebrek aan het levensonderhoud waaraan zij gewoon waren, zal hun oog dof worden, om hun gezicht flauw, zodat in hun ogen zon en maan zwart zullen worden, en de sterren haar glans intrekken. Als God dreigend op de mensen neerziet, zullen de lichten des hemels hun weinig vreugde geven, want door weerspannigheid tegen zijn Schepper heeft de mens het genot van al het geschapene verbeurd. Maar, hoewel dit figuurlijk verstaan moet worden, zal er een dag komen, dat het letterlijk vervuld zal worden, als de hemelen toegerold worden als een boek en de aarde en de werken, die daarin zijn, zullen verbranden. Bijzondere oordelen moeten ons opwekken om aan het algemene oordeel te denken.
Vl. Hier wordt onze aandacht gevestigd op Hem, die de Opperbevelhebber is van dit geduchte leger, en dat is God zelf, Joel 2:11. Het is Zijn leger, het is Zijn leger. Hij verzamelde het, Hij gaf het bevel, Hij verheft zijn stem voor het leger heen, zoals een veldheer zijn leger bevelen geeft, wat het doen moet, en een rede houdt om zijn soldaten moed in te spreken, het is de Heere, die deze dieren bevel geeft, waaraan zij stipt gehoorzamen. Sommigen menen, dat God met deze wolk van sprinkhanen een vreselijk onweer zond, want dat wordt de stem des Heeren genoemd, en was ook n van de plagen van Egypte, en dat deed hemel en aarde beven. Het is de dag des Heeren, zoals hij genoemd werd, Joel 2:1, want in deze strijd zijn wij zeker, dat Hij de slag winnen zal, het kan niet andere, want Zijn leger is groot en talrijk. Met wie Hij strijd voert kan Hij, zoals hier, door het getal overweldigen, en ieder, die Hij gebruikt om Zijn woord te doen, als de dienaar van Zijn gerechtigheid, zal zeker machtig worden en "par negotio" - tegen zijn taak opgewassen, wie God opdracht geeft, die gordt Hij aan met kracht tot uitvoering van die opdracht. En dat maakt de grote dag des Heeren zeer vreselijk voor allen, die op die dag tot gedenktekenen van Zijn gerechtigheid worden gesteld, want wie zal hem verdragen? Niemand kan aan het vonnis van Gods toorn ontsnappen, niemand kan aan de kracht er van weerstand bieden, of onder het gewicht er van staande blijven, 1 Samuel 6:20, Psalms 76:7.
Wij hebben hier een ernstige vermaning tot bekering, ontleend aan dat verwoestende oordeel, beschreven, en dreigende in de voorgaande verzen: Nu dan ook, bekeert u tot de Heer.
1. Aldus moet gij beantwoorden aan het doel van dit oordeel, want het werd gezonden met dit doel, om u van uw zonden te overtuigen, om u er over te vernederen, om u weer tot u zelf en tot onderdanigheid te brengen. God brengt ons in `t nauw om ons tot berouw en zodoende tot Hem te brengen. 2. Aldus kunt gij de voortgang van het oordeel stuiten. Uw zaken staan slecht, maar op deze wijze kunt gij beletten, dat zij nog erger worden, ja, indien gij deze weg inslaat zullen zij er spoedig beter voor staan. Hier is een goedgunstige uitnodiging,
I. Tot persoonlijke bekering, teweeggebracht in de ziel, elk geslacht bijzonder en hun vrouwen bijzonder, Zacheria 12:12. Als de oordelen Gods gekomen zijn, heeft iedereen er belang bij zijn aandeel te leveren aan de gemeenschappelijke smekingen, daar hij deel heeft aan de gemeenschappelijke schuld. Iedereen moet voor zich berouw hebben en zich bekeren, en dan zullen wij allen bekeerd zijn en Gods kinderen.
1. Waartoe wij hier geroepen worden, hetgeen ons leren zal, wat het is, berouw te hebben, want het is hetzelfde, dat de Heer onze God nog steeds van ons verlangt, daar wij allen gedaan hebben, waarover wij berouw moeten hebben.
a. Wij moeten ons in waarheid vernederen om onze zonden, wij moeten berouw hebben, omdat wij God door onze zonde beledigd hebben, en beschaamd zijn omdat wij onszelf door onze zonde benadeeld hebben, namelijk beide ons verstand en onze belangen. Er moeten uiterlijke tekenen van smart en schaamte zijn, vasten, kermen en rouwklagen, de tranen om de ellende moeten veranderen in tranen om de zonde, die er de oorzaak van is. Maar wat zullen uiterlijke tekenen van smart helpen als de innerlijke gevoelens er niet mee in overeenstemming zijn? En niet alleen moeten die er mee in overeenstemming zijn, maar zij moeten er ook de wortel en de oorsprong van zijn, en ze doen ontstaan. En daarom volgt er: Scheurt uw hart en niet uw kleren, niet, dat het, naar de gewoonte van die tijd, niet gepast was, hun kleren te scheuren, ten teken van grote smart over hun zonde en van heilige verontwaardiging tegen zichzelf over hun dwaasheid, maar: "Laat het daar niet bij blijven, alsof dat voldoende was, maar wees meer bezorgd om uw geest dan om kleren in overeenstemming te brengen met een dag van vasten en vernedering, ja, scheurt uw kleren in `t geheel niet, tenzij gij uw hart meteen scheurt, want het teken zonder de zaak zelf, die er door betekend wordt, is maar gekkernij en spot, en een belediging van God. Het scheuren van ons hart is hetgeen, dat God van ons verwacht en eist, dat is het gebroken en verslagen hart, dat Hij niet verachten zal, Psalms 51:19. Als wij grotelijks bedroefd van ziel zijn om onze zonde, zodat ons hart breekt, als wij er aan denken hoe wij God Zijn eer ontnomen en ons zelf verachtelijk gemaakt hebben, als wij een afkeer van de zonde krijgen en ernstig begeren en trachten om van de beginsels van de zonde bevrijd te worden en nooit tot de uitoefening er van terug te keren, dan scheuren wij onze harten, en dan zal God de hemelen scheuren, en met Zijn genade tot ons komen."
b. Wij moeten volkomen tot God bekeerd zijn, en als wij in zonde vervallen, daarmee tot Hem komen. Bekeert u tot Mij, spreekt de Heer, Joel 2:12, en opnieuw, Joel 2:13 Bekeert u tot de Heer uw God. Ons vasten en kermen zijn niets waard als wij daarmee ons niet bekeren tot God als onze God. Als wij ten volle overtuigd zijn, dat het onze plicht en ons belang is bij Hem te blijven, en hartelijk spijt hebben, dat wij Hem ooit de rug hebben toegekeerd, en daarop, met een vast en onwankelbaar besluit Zijn eer tot ons doel, en Zijn wil tot ons richtsnoer kiezen, en Zijn gunst als onze gelukzaligheid, dan bekeren wij ons tot de Heer onze God, dat wordt ons allen bevolen te doen, daartoe worden wij uitgenodigd, en niet alleen om het te doen, maar om het spoedig te doen.
2. De argumenten, die gebruikt worden om dit volk te overreden zich aldus tot de Heer te bekeren en zich te bekeren met hun ganse hart. Als ons hart gescheurd is om de zonde en gescheurd van de zonde, dan is het voorbereid om zich geheel tot God te bekeren en geheel aan Hem gewijd te worden en ook wil Hij het gans en al hebben, of in `t geheel niet. Laat ons dan, om ons hiertoe te brengen, het volgende bedenken,
a. Wij zijn er zeker van, dat Hij in `t algemeen een goede God is. Wij moeten ons tot de Heer onze God bekeren, niet alleen, omdat Hij ons naar recht en billijkheid gestraft heeft, om onze zonden, zodat de vrees daarvoor ons moet drijven tot Hem, maar ook omdat Hij genadig en barmhartig is, daar Hij ons berouw aanneemt zodat de hoop daarop ons tot Hem moet trekken. Hij is genadig en barmhartig, Hij heeft geen welbehagen in de dood des zondaars maar daarin, dat hij zich bekere en leve. Hij is lankmoedig tegen degenen, die Hem honen, maar groot van goedertierenheid jegens degenen, die Zijn welbehagen zoeken. Deze zelfde woorden werden gebruikt in de uitroeping van de naam des Heeren, toen Hij met Zijn weldadigheid en al Zijn heerlijkheid voor Mozes' aangezicht voorbijging, Exodus 34:6, Exodus 34:7. Hij heeft berouw over het kwade, niet, dat Hij van gedachte verandert, maar, als het hart van de zondaar veranderd is, dan wordt ook Gods weg met hem anders, het vonnis wordt herroepen en de vloek van de wet weggenomen. Dat is de ware, oprechte, Evangelische bekering, die ontstaat uit het vaste geloof aan Gods genade, waartegen wij gezondigd hebben, zonder te wanhopen. Bekeert u, want het koninkrijk van de hemelen is nabij gekomen. De goedheid Gods, recht verstaan, wel verre van ons aan te moedigen in de zonde voort te gaan, is de krachtigste aansporing tot bekering, Psalm. 130:4. De genade brengt tot God, die door de wet van Hem afgeschrikt worden.
b. Wij hebben alle reden om te hopen, dat Hij, na onze bekering ons het goede geven zal, dat wij door de zonde verbeurd en verloren hebben, Joel 2:14, dat Hij zal omkeren en berouw hebben dat Hij niet meer met ons twisten zal, zoals Hij gedaan heeft, maar goedgunstig met ons handelen. Laat ons daarom berouw hebben van onze zonde tegen Hem, en tot Hem terugkeren op de weg van de plicht, omdat wij dan mogen hopen, dat Hij berouw zal hebben over Zijn oordelen tegen ons en tot ons terugkeren op de weg van de genade.
c. De wijze, waarop deze verwachting wordt uitgedrukt, zeer nederig en bescheiden: Wie weet mocht Hij. Sommigen menen, dat deze uitdrukking gebruikt wordt om de hovaardij en zekerheid van het volk te verminderen en hen aan te sporen tot heilige zorgvuldigheid en ernst in hun bekering, zie Joshua 24:19. Of liever, de uitdrukking is twijfelachtig, omdat het de wegneming van een tijdelijk oordeel betreft, dat zij zichzelf hier beroven, waarop wij niet zo vast kunnen rekenen als in `t algemeen daarop, dat God genadig en barmhartig is. Het is volstrekt niet twijfelachtig, of, als wij ons waarlijk van onze zonden bekeren, God ons vergeven en met ons verzoend zijn zal, maar of Hij deze en andere beproevingen wegnemen zal, waaronder wij gebukt gaan, dat is de vraag, hoewel de waarschijnlijkheid daarvan ons behoort aan te moedigen tot berouw. Beloften van tijdelijk goed worden dikwijls gedaan met een misschien. Misschien zult gij verborgen voorden, Zephaniah 2:3. Davids zonde is vergeven, en toch zal het kind sterven, en toen David bad om `t behoud van zijn leven, zei hij, evenals hier: Wie weet, de Heer zou mij mogen genadig zijn, in deze zaak als in de andere, 2 Samuel 12:22. De Ninevieten bekeerden en verbeterden zich om een dergelijke overweging, Jonah 3:9. De inhoud van de verwachting is zeer vroom. Zij hopen, dat God zich omkeren en berouw hebben zal en een zegen achter zich overlaten, niet alsof Hij op `t punt stond van hen weg te gaan, en alsof zij tevreden konden zijn met een zegen in plaats van Zijn tegenwoordigheid, maar achter Hem, dat wil zeggen, "Nadat Hij opgehouden heeft met ons te twisten, zal Hij ons een zegen schenken", en wat is dat? Het is een spijsoffer en dankoffer voor de Heer onze God. De vruchten van de aarde worden hier een zegen genoemd, zie Isaiah 65:8, omdat zij afhankelijk zijn van Gods zegen en noodzakelijke zegeningen voor ons zijn. Zij waren er van beroofd geweest en wat hun daarbij het meeste smartte, was dat Gods altaar beroofd was van Zijn offeranden en Gods priesters van hun levensonderhoud, daarom is wat hen troost bij het vooruitzicht er op, als zij opnieuw overvloed zullen hebben, dat er dan weer spijsoffers en drankoffers in menigte naar Gods altaar zullen gebracht worden, waarnaar zij meer verlangden dan om de gewone overvloed van eten en drinken op hun eigen tafel te zien. Zo vroeg ook Hizkia, toen hij de hoop koesterde van zijn ziekte te zullen herstellen, Welk is het teken dat ik zal opgaan, niet naar de stoelen des gerichts, of naar de raadzaal, maar naar het huis des Heeren? Isaiah 38:22. Het overvloedig genot van Gods ordinanties in al hun kracht en zuiverheid is het meest waardevolle bestanddeel van de voorspoed van een volk en de grootste zegen, die het kan verlangen. Als God de zegen geeft van het spijsoffer en drankoffer, zal die andere zegeningen ten gevolge hebben, ze heiligen, veraangenamen en verzekeren.
II. Zij worden hier opgeroepen tot openbare nationale bekering, te belijden in plechtige samenkomst, als een nationale handeling, ter eer van God en tot opwekking van elkander, en opdat de omliggende volken mogen weten en zien, wat het is, dat hen bekwaam maakt voor Gods goedgunstige genadige terugkeer tot hen, waarvan zij de bewonderende getuigen zullen zijn. Laat ons hier zien,
1. Hoe die vergadering tezamen geroepen moet worden, Joel 2:15, Joel 2:16. De bazuin werd geblazen, Joel 2:1, om alarm te maken, maar nu moet zij geblazen worden voor een vredesverdrag. God is bereid Zijn volk genade te bewijzen, als Hij bevindt, dat zij er bekwaam voor zijn, en daarom, roep hen te samen, heiligt een vasten. Door de wet waren veel jaarlijkse feesten ingesteld, maar slechts een dag in het jaar moest als vasten in acht genomen worden, de verzoendag, een dag van verootmoediging, en, als zij vastgehouden hadden aan God en hun plicht, dan zou er geen reden geweest zijn om die nog langer waar te nemen, maar nu zij door hun zonde de oordelen Gods over zich hebben gebracht, worden zij dikwijls opgeroepen om te vasten. Wat gezegd werd in Joel 1:14, wordt hier herhaald: "Roept een verbodsdag uit, verzamelt het volk, dwingt ze om voor dit doel samen te komen, heiligt de gemeente, stelt een tijd daarvoor vast, opdat zij zich plechtig mogen voorbereiden en wijst hen er op dat zij het doen. De aanzienlijken mogen zich niet onthouden, maar vergadert de oudsten, de rechters en overheden. De geringste mag niet overgeslagen worden, maar verzamelt de kinderen en die de borsten zuigen." Het is goed om de kleine kinderen, zodra zij instaat zijn iets te begrijpen, naar godsdienstige samenkomsten te brengen, opdat zij bijtijds de weg mogen leren, die zij gaan moeten, maar deze werden meegebracht, terwijl zij nog zuigelingen waren en moesten vasten, opdat hun ouders door hun schreeuwen om de borst bewogen mochten worden berouw te hebben over hun zonde die God naar recht aan de kinderen bezoeken kon, zodat de tong van het zuigeling van dorst aan het gehemelte kleefde, Lamentations 4:4, en opdat God mededogen met hen mocht hebben, zoals Hij had met de kinderen van Nineve Jonah 4:11. Pas gehuwde mensen mogen niet uitgezonderd worden: De bruidegom ga uit zijn binnenkamers en de bruid uit haar slaapkamer, zij mogen hun fraaie kleren niet aantrekken als gewoonlijk, noch hun sieraden aandoen, noch toegeven aan hun vrolijkheid, maar zij moeten zich met evenveel ernst en droefheid aan de plichten van de openbare vasten wijden, als n van hun buren. Bijzondere vreugde moet altijd wijken voor algemene smart, beide die over beproeving en die over zonde.
2. Hoe die dag verder besteed moet worden, Joel 2:17.
a. De priesters, des Heeren dienaars, moeten voorgaan in de vergadering en Gods mond zijn tegenover het volk, en de hun tegenover het volk wie anders zouden in de bres staan om Gods toorn af te wenden, dan zij, wier taak het is, in gewone gevallen bemiddelaars te zijn? b. Zij moeten dienen tussen het voorhuis en het altaar. Daar waren zij gewoon bij het offeren te zijn en daarom moeten zij, nu zij geen offeranden hebben om te offeren, of zo goed als geen, daar hun geestelijke offeranden offeren. Daar moet het volk hen zien wenen en worstelen, zoals hun vader Jakob, om daardoor in dezelfde vrome stemming te komen. Predikanten moeten zelf getroffen zijn door die dingen, waarmee zij anderen begeren te treffen. Tussen het voorhuis en tussen het altaar was het, dat Zacharia, de zoon van Jojada om zijn trouw ter dood gebracht werd, dat kostbare bloed zou God van hun handen eisen, en daarom, om het dreigende oordeel af te wenden, moeten zij daar wenen.
c. Zij moeten bidden. De woorden worden hun hier in de mond gelegd, waar zij in hun gebeden nog aan toe mogen voegen. Hun smeking moet zijn: Spaar uw volk, o Heer! Als Gods volk in ellende verkeert, kan het geen hulp tegen Gods rechtvaardigheid verwachten, dan die hun toekomt door Zijn genade. Zij kunnen niet zeggen: Heer, richt ons, maar: Heer, spaar ons. Wij verdienen de straf, wij hebben ze nodig, maar Heer, straf ons met mate. De smeking van de zondaar is: Spaar ons, goede Heer. Hun pleitgrond moeten zij ontkomen aan de verhouding, waarin zij tot God staan, "zij zijn Uw volk, en Uw erfenis, heb daarom mededogen met hen, maar in `t bijzonder moeten zij die ontlenen aan het belang van Gods eer in hun ellende-"Heer, geef Uw erfenis niet over tot een smaadheid, tot de smaadheid van hongersnood, laat het land Kanan, dat zo lang beroemd is geweest als het sieraad van alle landen, nu niet de spot van alle landen worden, Laat de heidenen niet over hen heersen, wat zij licht zullen doen, als Uw erfenis zo verarmt en onmachtig wordt om te bestaan. Laat de heidenen hen niet tot een spreekwoord maken, zoals sommigen lezen, nooit gezegd worden: Zo arm en ellendig als een Israëliet." De instandhouding van de goede naam van het volk onder zijn naburen is een zegen, waarnaar verlangd en waarom gebeden moet worden door allen, die het een goed hart toedragen. Maar die smaad van de kerk, die op God terugvalt, moet in het bijzonder gevreesd en afgebeden worden: "Laat ze niet onder de volken zeggen: Waar is hunlieder God-die God, die beloofd heeft hen te helpen, op Wie zij zich zozeer beroemd hebben en zoveel vertrouwd?" Als Gods erfenis verwoest wordt, zullen de naburen zeggen: "God was zwak en kon hen niet helpen, of onvriendelijk en wilde niet." Op die wijze triomfeert God over de valse goden, Deuteronomy 32:37 :Waar zijn hun goden, op welke zij betrouwden? En Sanherib triomfeert over hen op dezelfde wijze: Waar zijn de Joden van Hamath en Arpad? Maar in geen geval mag geduld worden, dat zij van Israël zouden zeggen: Waar is hun God? Want wij zijn er zeker van dat onze God in de hemel is, Psalms 115:2, Psalms 115:3 in Zijn tempel, Psalms 11:4.
Zie hoezeer God bereid is Zijn volk te helpen en te ondersteunen, hoe Hij wacht, opdat Hij genadig zij, zodra zij zich onder Zijn hand vernederen, en bidden, en Zijn aangezicht zoeken treedt Hij hun terstond met Zijn gunst tegemoet. Zij baden, dat God hen sparen zou, en ziehier met welke goede, troostrijke woorden Hij hun antwoordde, want Gods beloften zijn inderdaad antwoorden op het gelovig gebed, om dat zeggen en doen bij Hem een is. Ziehier,
I. Waaruit deze beloofde genade zal voortkomen, Joel 2:18 :De Heer zal ijveren over Zijn land en Zijn volk verschonen. En wel met het oog,
1. Op Zijn eigen eer, en op Zijn verbond met Israël, waarbij Hij hun dat goede land gegeven en de waarde er van zeer hoog gesteld had, nu zal Hij niet dulden, dat het verachten verkleind wordt, maar zal ijveren voor de naam van Zijn land, en voor Zijn inwoners, die gelukkig geprezen waren en daarom niet als een rampzalig volk bloot moeten staan aan smaad. 2. Op hun ellende: Hij zal Zijn volk verschonen, en, uit mededogen met hen, hen in hun verbeurd geluk herstellen. Gods mededogen is een grote bemoediging voor hen, die nederig tot Hem komen als boetvaardige smekelingen.
II. Wat Zijn genade zijn zal, in verschillende opzichten:
1. Het verwoestende leger zal verstrooid en verslagen worden, Joel 2:20 :"ik zal die van het Noorden verre van u doen vertrekken, dat leger van sprinkhanen en rupsen, dat van uit het Noorden op u aanviel, aangevoerd op de vleugelen van een noordenwind, een leger, welks voortgang gij niet kon beletten, maar, als gij vrede hebt gemaakt met God, zal Hij u van deze soldaten bevrijden, die bij u ingekwartierd zijn en zal ze wegdrijven in een dor en woest land, naar die uitgestrekte, huilende wildernis, waarin Israël rondgezworven had, waar zij, na gezwolgen te hebben in de overvloed van Kanan, uit gebrek aan voedsel zullen omkomen. Die, wier aangezicht naar de Oostzee is, de Dode Zee, die ten Oosten van Judea lag, zullen daarin omkomen, en de achterhoede van het leger zal vergaan in de Grote Zee", die hier de Achterste Zee wordt genoemd. Zij hadden het land naakt en woest gemaakt, en nu zal God hen wegdrijven naar een naakt en woest land. Aldus wordt later afgerekend met hen die God gebruikt voor de bestraffing van Zijn volk, en de roede wordt in het vuur geworpen. Er zal van deze zwermen insecten niets overblijven dan de stank. Toen Egypte bevrijd werd van de plaag van de sprinkhanen, werden zij weggedreven in de Rode Zee, Exodus 10:19. Als een beproeving haar werk heeft gedaan, zal zij genadig weggenomen worden van een boetvaardig volk, zoals de sprinkhanen van Kanan, niet zoals de sprinkhanen van Egypte verwijderd werden van een onboetvaardig vorst, in toorn, alleen om plaats te maken voor een andere plaag. Vele uitleggers verstaan onder dit noordelijke leger dat van Sanherib, dat verstrooid werd, toen God daardoor een einde had gemaakt van al Zijn werk op de berg Zion en te Jeruzalem, Isaiah 10:12. Deze vijand zal verdreven worden, omdat hij grote dingen gedaan heeft, omdat hij zeer veel kwaad gedaan heeft, en omdat hij zich groot gemaakt heeft, omdat hij het gedaan heeft in grootsheid des harten, daarom volgt hier, Joel 2:21 :De Heer heeft grote dingen gedaan voor Zijn volk, zoals de vijand tegen hen, om hen te overtuigen, dat, waarin zij trots handelen, Hij boven hen is en zal zijn, en dat, welke grote dingen zij ook gedaan hebben, zij niet meer deden dan God hun opgedragen had. En evenals zij gingen, toen Hij tot hen zei: Ga, zo kwamen zij ook toen Hij tot hen zei: Kom, om te tonen dat zij krijgsknechten onder Hem zijn.
2. Het verwoeste land zal gedrenkt en vruchtbaar gemaakt worden. Als het leger verstrooid is en de verwoesting, die het aangericht heeft blijft, wat zullen wij dan doen? Daarom wordt beloofd, Joel 2:22 :Dat de weiden van de woestijn, de weiden, die de sprinkhanen zo naakt als de wildernis hadden achtergelaten, weer jong gras zullen voortbrengen, en dat het geboomte zijn vrucht zal dragen, in `t bijzonder wijnstok en vijgeboom. Maar, als wij zien, hoe het land verwoest is, zijn wij geneigd te zeggen: Zullen deze beenderen levend worden? Zo de Heer vensteren in de hemel maakte, dan is het nog onmogelijk, maar het zal gebeuren, want, Joel 2:23 :want de Heer zal u de vroege en de spade regen geven, en als Hij die geeft in Zijn goedgunstigheid, zal Hij hem met mate geven, zodat de regen niet tot een oordeel wordt, en Hij zal hem op tijd geven, de spade regen in de eerste maand, als hij nodig was en verwacht werd. Het zou hen vertroosten, als zij zagen dat hij van de hand van God kwam, en door Zijn wijsheid geregeld, want dan zijn wij zeker dat alles wel geregeld is. Hij zal u geven die Leraar van de gerechtigheid. Hetzelfde woord, dat regen betekent, betekent ook leraar en dat wij vertalen door niet mate, betekent ook naar gerechtigheid, en deze leraar van de gerechtigheid, zegt een van de rabbijnen, is de Koning-Messias, en velen verstaan dit eveneens zo, want, Hij is een Leraar van God gekomen en leert ons de weg ter gerechtigheid. Maar anderen verstaan er een of anderen profeet onder, sommigen Hizkia, en anderen Jesaja. Het is een goed teken voor de genade, die God voor ons bewaard heeft, als Hij leeraars van de gerechtigheid zendt, herders naar Zijn hart.
3. Al wat zij verloren hebben zullen zij terug ontvangen, Joel 2:25 :"Ik zal u de jaren vergelden, die de sprinkhaan heeft afgegeten, gij zult vertroost worden naar de tijd, dat gij bedroefd zijt, en zult jaren van overvloed hebben als vergoeding voor de jaren van gebrek." Aldus berouwt het de Heer over Zijn knechten, als zij berouw hebben, en, om te tonen, hoe volkomen Hij met hen verzoend is vergeldt Hij hun de schade, die zij door Zijn oordelen geleden hebben, en, als de gevangenbewaarder, wast Hij hen van de striemen. Hoewel Hij in rechtvaardigheid op het hun beslag legde en hun geen onrecht daarmee deed toch geeft Hij hun in Zijn goedgunstigheid vergoeding zoals de vader van de verloren zon, bij zijn terugkeer, hem alles, wat hij door zijn zonde en dwaasheid verloren had, vergoedde en hem weer in huis nam, in zijn vroegere staat. De sprinkhanen en rupsen worden hier genoemd: Mijn grote leger, dat Ik onder u gezonden heb, en Hij zal teruggeven, wat zij verslonden hadden, omdat zij Zijn leger waren.
4. Zij zullen grote overvloed van alle goeds hebben. De aarde zal haar opbrengst geven en zij zullen er van genieten. Werp een blik in de voorraadschuren, waar alles bewaard wordt, en gij zult de dorsvloeren vol koren, en de perskuipen overlopend zien, van olie en most, Joel 2:24, terwijl, ten tijde van hun benauwdheid, olie en most verdroogd en de schathuizen verwoest waren Joel 1:10,Joel 1:17. Werp een blik op hun tafels, waar zij ten toon spreiden, wat zij opgelegd hebben, en gij zult zien, dat zij overvloedig en tot verzadiging eten, Joel 2:26. Zij eten niet bovenmatig, en zwelgen niet, wij hopen, dat de dronkaards door de voorbijgegane beproeving van hun overmatige liefde tot wijn en sterken drank genezen zijn, want, hoewel zij eerst voorgesteld werden als huilende om de afwezigheid daarvan Joel 1:5, worden zij hier niet weer voorgesteld, juichende om de overvloed er van, maar nu zullen allen genoeg hebben, want God zal aan hun voedsel voedende kracht geven, en hun zelf tevredenheid.
Dit zijn de gronden, die beloofd worden en daarin doet God grote dingen, Joel 2:21. Hij handelt wonderlijk bij hen. Joel 2:26. Hierin verheerlijkt Hij Zijn macht en toont Hij, dat Hij Zijn volk helpen kan, al is hun ellende ook nog zo groot, en verheerlijkt Hij Zijn goedheid, dat Hij het doet op hun bekering, al hadden zij Hem nog zozeer getergd. Als God goedgunstig handelt met arme zondaars, die zich tot Hem bekeren, dan moet erkend, dat Hij wonderlijk handelt en grote dingen doet. Sommige uitleggers verstaan deze beloften figuurlijk, namelijk als een verwijzing naar de genade van het Evangelie, en vinden hun vervulling in de overvloedige vertroostingen, die bewaard, worden voor hen, die in het genadeverbond geloven, en voor de bevrediging van hun zielsbehoeften daarin. Als God ons Zijn beloften zendt tot onze vertroosting, en Zijn genade als de grond en Zijn Geest als de bewerker daarvan, dan mogen wij wel erkennen, dat Hij ons, overeenkomstig Zijn belofte hier, Joel 2:19, koren en most en olie gezonden heeft, of datgene, wat onuitsprekelijk veel beter is, en wij hebben reden om daarmee voldaan te zijn.
III. Van welk nut deze terugkeer van Gods genade voor hen zal zijn en wat zij voor goeds zal uitwerken.
1. God zal er de eer van hebben, want zij zullen zich verblijden in de Heer hun God, Joel 2:23, en. wat de oorzaak is van hun verblijden, zal ook de reden zijn van hun dankzegging, zij zullen de naam des Heeren huns Gods prijzen, Joel 2:26, en niet hun afgoden, ook zullen zij koren en wijn niet het loon noemen, dat hun hoereerders hun gegeven hebben. De overvloed van natuurlijke genietingen is inderdaad een gunst voor ons, als onze harten daardoor zich in liefde tot God en dank aan Hem openen, die ons rijkelijk van alle dingen te genieten geeft, hoewel wij Hem op armzalige wijze dienen. Als God ons opnieuw overvloed geeft, nadat wij gebrek gekend hebben, behoort dat ons te dankbaarder aan God te maken, daar het dubbel aangenaam is voor ons. Als Israël uit de woestijn in Kanan komt, en daar eet en verzadigd wordt, dan zal het zeker de Heer loven, met diepgevoelde blijdschap over dat goede land, dat Hij hun gegeven heeft, Deuteronomy 8:10.
2. Zij zullen er het voordeel, de troost en de geestelijke zegen van hebben. Als God hun wederom overvloed en verzadiging geeft,
a. Zullen zij hun goede naam terugkrijgen, zij en hun God zullen niet langer nagewezen worden als ontrouw aan elkander, als zij tot Hem terugkeren op de weg van de plicht en Hij tot hen op de weg van de genade, Joel 2:19 :Ik zal u niet meer overgeven tot een smaadheid onder de heidenen, die triomfeerden in uw rampen en over u juichten, en, Joel 2:26, Joel 2:27:Mijn volk zal niet beschaamd worden, zoals het geval is geweest, over het goede land, dat zij gewoon waren te prijzen, maar voortaan zullen zij altijd reden hebben om het te roemen. Het strekt zeer tot Gods eer, als Hij doet hetgeen de eer van Zijn volk redt, en zij, die inderdaad Zijn volk zijn, zullen niet altijd een smaadheid onder de heidenen zijn, al zijn zij dat misschien voor een tijd, als wij werkelijk beschaamd zijn over onze zonden tegen God, dan zullen wij nimmer beschaamd zijn daarover, dat wij God, verheerlijken.
b. Hun blijdschap zal herleven, Joel 2:23. Verheugt u en wees blij. Tijden van overvloed zijn gewoonlijk tijden van blijdschap, toch geeft de gunst van God meer vreugde in het hart dan die van hen, wier koren en most vermenigvuldigd zijn. Maar, vooral, gij kinderen van Zion verheugt u en zijt blijde in de Heer, uw God, Joel 2:23. Men was beroerd te Zion, Joel 2:1, en daarom zal men zich daar in `t bijzonder verblijden, want die met boetvaardige tranen zaaien, zullen zeker met dankbare vreugde maaien. De kinderen Zions, die de anderen voorgingen met vasten, zullen de anderen voorgaan met juichen. Maar, zij zullen zich verheugen in de Heer hun God, niet zozeer in het goede zelf, dat hun geschonken wordt, als over de vriendelijke hand, die het hun schenkt en in de terugkeer van Zijn gunst tot hen, als de hun door het verbond, waarvan dit goede het teken en onderpand is. De vreugde in de oogst en de vreugde op een feest moeten beide eindigen bij God, Wiens liefde wij moeten proeven in al de gaven van Zijn mildheid, opdat Hij onze voornaamste vreugde zij, zoals Hij ons voornaamste goed is, en de bron van alle goed voor ons.
c. Hun geloof in God zal bevestigd en vermeerderd worden. Als tijdelijke gunsten door Gods genade ons tot geestelijk nut worden, en overvloed voor het lichaam wel ver van een vijand te zijn, zoals voor menigeen het geval is, een vriend wordt van de voorspoed van de ziel, dan zijn het inderdaad gunsten voor ons. Dat wordt hier beloofd, Joel 2:27:.Gij zult weten, dat Ik in het midden van Israël ben, de Heilige in het midden van u, Hosea 11:19, dat Ik de Heer uw God ben, en niemand moet. En evenals het bewijst, dat de Heer God is, en dat er geen ander is, omdat Hij verslaat en heelt, het licht formeert en de duisternis schept, de vrede maakt en het kwaad schept, Isaiah 45:7, Deuteronomy 32:39, zo bewijst het ook, dat Hij de God van Israël is, een God in verbond met Zijn volk, en een Vader voor hen, dat Hij hen beide, als een Vader straft, als zij weerspannig zijn en hen vertroost, als zij berouw hebben. Het was de inhoud van de bedreigingen van Ezechiëls profetie. Die en die rampen zal Ik over u brengen en gij zult weten, dat Ik de Heer ben, en die belofte is hier de kroon op alle andere beloften. Gij zult overvloedig en tot verzadiging eten en zodoende zult gij weten, dat Ik de Heer ben. Wij moeten ons best doen om toe te nemen in kennis van God door alle leidingen, beide die van genade en die van beproeving. Als God Zijn volk, op hun bekering tot Hem, overvloed en vrede en vreugde geeft, dan geeft Hij daarmee te verstaan, dat hun berouw Hem welbehagelijk is, dat Hij hun zonden vergeven heeft, en dat Hij de hunne is zo goed als ooit-dat zij in hetzelfde verbond met Hem zijn opgenomen, want Hij is de Heer hun God, en in dezelfde gemeenschap, want Hij is in het midden van hen, Hij is nabij allen, die Hem aanroepen, en evenals de zon het middelpunt is van de werelden, zo is Hij in het midden van hen om Zijn weldadige invloed over alle delen van het land uit te strekken.
3. Ook de lagere schepselen zullen daarin delen en daardoor tot rust gebracht worden: Vrees niet, o land! Joel 2:21. Vreest niet, gij beesten des velde, Joel 2:22. Zij hadden geleden om de zonden van de mensen, en door Gods twist met hen, en nu zal het hun weer goed gaan om het berouw van de mensen en Gods verzoening met hen. Ja, er werd gezegd, dat de beesten tot God schreeuwden, Joel 1:20, en nu wordt hun geschreeuw beantwoord, en hun wordt gezegd niet bevreesd te zijn, want zij zullen overvloed hebben van alles, waaraan hun natuur `behoefte heeft. Toen God Nineve spaarde, deed Hij dat ook met het oog op het vee, Jonah 4:11, want het vee had ook gevast, Joel 3:8. Dit brengt ons op de gedachte aan het herstel van alle dingen, als het schepsel, dat nu van de ijdelheid onderworpen is en eronder zucht, zo al niet tot de vreugde van de heerlijkheid, dan toch tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods, zal vrijgemaakt worden, Romans 8:20.
De beloften van koren, most en olie in de voorgaande verzen moesten zeer aangenaam zijn voor een verwoest land, maar hier wordt ons gezegd, dat wij in die dingen niet rusten mogen. God heeft betere dingen voor ons bewaard, en deze verzen hebben betrekking op die betere dingen, beide het rijk van de genade en het rijk van de heerlijkheid, met de gelukzaligheid van de ware gelovigen in beide. Hier wordt ons gezegd
I. Hoe het rijk van de genade zal ingeleid worden door een overvloedige uitstorting van de Geest, Joel 2:28, Joel 2:29. Wij zijn niet onbekend met de bedoeling van deze profetie, noch ook in twijfel aangaande hetgeen, waarop zij betrekking heeft en waarin zij vervuld is geworden, want de apostel Petrus heeft ons een onfeilbare uitlegging en toepassing er van gegeven, als hij ons verzekert, dat, toen de Geest op de apostelen werd uitgestort, op de dag van het Pinksterfeest, Acts 2:1, dit het was wat gesproken was door de profeet Joël, Joel 2:16, Joel 2:17. Dat was de gave van de Geest, die, volgens deze profetie, komen zou, en wij moeten geen andere verwachten, zomin als een andere vervulling van de belofte van de Messias.
1. De belofte, die hier gedaan wordt, is die van de uitstorting van de Geest van God, Zijn gaven, Zijn gunsten en vertroostingen, waar de gezegende Geest van de Overheid is. Wij lezen dikwijls in het Oude Testament, hoe de Geest des Heeren, druppelsgewijze als `t ware, op de richters en profeten komt, die God voor buitengewone diensten opwekte, maar nu zal de Geest overvloedig, met een volle stroom, uitgestort worden, zoals, met het oog op de tijd van het Evangelie beloofd was, Isaiah 44:3, Ik zal Mijn Geest op uw zaad gieten.
2. De tijd hiervoor bepaald, is daarna, na de vervulling van de voorgaande beloften zal deze vervuld worden. Petrus verklaart dit door de laatste dagen, de dagen van de Messias, van wie de wereld haar laatste openbaring zou ontvangen, van de wil en de genade van God, in de laatste dagen van de Joodse kerk, kort voor haar ontbinding. 3. De uitgestrektheid van deze zegen, ten opzichte van de personen, aan wie hij geschonken zal worden. De Geest zal uitgestort worden op alle vlees, niet, zoals tot nu toe op de Joden alleen, maar op de heidenen evenzeer, want in Christus is geen onderscheid, noch van Jood, noch van Griek, Romans 10:11, Romans 10:12. Tot op deze tijd was de goddelijke openbaring beperkt tot het zaad van Abraham, niemand buiten het land van Israël had de Geest van de profetie, maar in de laatste dagen zal alle vlees de heerlijkheid des Heeren zien Isaiah 40:5, en zal komen om aan te bidden voor Zijn aangezicht Isaiah 66:23. Joden verstaan hieronder alle vlees in het land Israëls, en Petrus zelf begreep niet volkomen, dat de heidenen eveneens bedoeld werden, totdat hij de vervulling zag in de uitstorting van de Heiligen Geest op Cornelius en zijn vrienden, die heidenen waren, Acts 10:44, Acts 10:45, hetgeen slechts een voortzetting was van dezelfde gave, die op de dag van Pinksteren geschonken werd. De Geest zal uitgestort worden op alle vlees, dat wil zeggen op allen, wier harten tot harten van vlees zijn gemaakt, zacht en teer, en aldus voorbereid om de indrukken en invloeden van de Heiligen Geest te ontvangen. Op alle vlees, dat wil zeggen op alle soorten van mensen. De gaven van de Geest zullen niet zo spaarzaam of zozeer beperkt zijn, als zij geweest zijn, maar zij zullen meer algemeen verspreid zijn.
a. De Geest zal uitgestort worden op beide seksen. Niet alleen uw zonen maar ook uw dochters zullen profeteren: wij lezen van vier zusters uit een familie, die profetessen waren, Acts 21:9. Niet de ouders alleen, maar ook de kinderen, zullen met de Geest vervuld worden, hetgeen de deur van deze gave gedurende enige achtereenvolgende geslachten in de kerk betekent.
b. Op iedere leeftijd:. "Uw ouden, die over de kracht van hun leven zijn en wier geest in verval begint te geraken, uw jongelingen, die nog maar weinig kennis en ervaring van goddelijke ding n hebben, zullen toch dromen dromen en gezichten zien, God zal zichzelf beide door dromen en gezichten aan oud en jong openbaren.
c. Op de laagste rangen en standen, zelfs op de dienstknechten en dienstmaagden. De Joodse geleerden zeggen: Profetie is bij niemand dan die wijs, dapper en rijk zijn, niet bij de armen man, of een, die in ellende zit. Maar in Christus Jezus is noch dienstbare noch vrije, Galatians 3:28 Er waren er velen, die, een dienstknecht zijnde, geroepen waren, 1 Corinthiers 7:21, maar dat was geen reden, waarom zij de Heiligen Geest niet zouden ontvangen.
d. De uitwerking van deze zegen: Zij zullen profeteren, zij zullen nieuwe openbaringen van goddelijke dingen ontvangen, en dat niet alleen voor hun eigen gebruik, maar voor het welzijn van de kerk. Zij willen de Schrift verklaren, en van verborgene, ver verwijderde en toekomstige dingen spreken, waar zij door de uiterste inspanning van hun verstand, en natuurlijke vermogens, geen inzicht in en geen voorkennis van konden hebben. Door deze buitengewone gaven werd de Christelijke kerk het eerst gevestigd en opgericht, en de schriften geschreven, en de bediening ingesteld, waardoor zij later, met de gewone werking en de invloed van de Heiligen Geest, geschraagd en in stand gehouden werd.
II. Hoe het rijk van de heerlijkheid door de algemene verordening van de natuur zal ingeleid worden, Joel 2:30, Joel 2:31. De uitstorting van de Geest zal zeer troostrijk voor de rechtvaardigen zijn, maar laat de onrechtvaardige dit horen en beven. Daar zal een grote en vreselijke dag des Heeren komen, die ingeleid zal worden door wondertekenen in de hemel en op aarde, bloed en vuur en rookpilaren, het veranderen van de zon in duisternis en van de maan in bloed. Dit zal zijn volkomen vervulling hebben, zoals de geleerde Dr. Pocock denkt, op de oordeelsdag, aan het einde van de tijd, voor welk einde deze tekenen letterlijk zullen komen, maar toch zo, dat zij ten dele vervuld werden bij de dood van Christus, die het oordeel van deze wereld genoemd wordt, toen de aarde beefde en de zon verduisterd werd, en een grote en verschrikkelijke dag was het, en meer ten volle bij de verwoesting van Jeruzalem, die een type en voorbeeld was van het algemene oordeel, en waaraan vele verbazende tekenen voorafgingen, behalve de beroeringen van staten en koninkrijken, waarvan geprofeteerd werd in de beeldspraak van de verandering van de zon in duisternis en van de maan in bloed en van oorlogen en geruchten van oorlogen en algemene rampen, waarvan onze Zaligmaker sprak als een begin van deze smarten, Matthew 24:6, Matthew 24:7. Maar voor het laatste oordeel zullen er inderdaad wondertekenen zijn in de hemelen op de aarde de ontbinding van beide in letterlijke zin. De oordelen van God over een zondige wereld en de veelvuldige verwoestingen van goddeloze koninkrijken te vuur en te zwaard, zijn de inleiding tot en de voortekenen van het oordeel van de wereld op de laatste dag. Diegenen op wie de Geest is uitgestort, zullen die grote en vreselijke dag des Heeren voorzien en voorspellen en de wondertekenen in de hemel en op aarde, die er aan voorafgaan, verklaren, want van Zijn eerste komst, zowel als van Zijn tweede komst hebben alle profeten getuigd, Revelation 10:7.
III. De veiligheid en gelukzaligheid van alle ware gelovigen beide bij de eerste en bij de tweede komst van Jezus Christus, Joel 2:32. Dit geldt de bijzondere personen, want daarmee houdt het Nieuwe Testament zich meer bezig dan met koninkrijken en volken. Hier vinden wij,
1. Dat er een verlossing gewrocht is. Hoewel de dag des Heeren groot en verschrikkelijk zal zijn, toch zal er op de berg Zion en te Jeruzalem ontkoming zijn van de schrik daarvan. Het is de dag des Heeren, de dag van Zijn oordeel, waarop scheiding zal gemaakt worden tussen het kostelijke en het gemeen. In het eeuwig Evangelie, dat uit Zion is uitgegaan, is de kerk van de eerstgeborene afgebeeld door de berg Zion, en als het Jeruzalem van boven is, is ontkoming, een weg om te vlieden van de toekomende toorn wordt gevonden en aangetoond. Christus is niet alleen de Zaligmaker, maar de zaligheid zelf, en dat is Hij tot aan de einden van de aarde. Deze verlossing, voor ons bewaard in het genadeverbond, is de vervulling van de beloften, aan de vaderen gedaan. Er zal ontkoming zijn gelijk als de Heere gezegd heeft. Zie Lucas 1:72. Dit is een grond van troost en hoop voor zondaars, dat, in welk gevaar zij ook verkeren, er ontkoming is, ontkoming ook voor hen, tenzij hun onwil een beletsel is. En, als wij in deze ontkoming willen delen, moeten wij die zoeken in het Zion van het Evangelie, in Gods Jeruzalem.
2. Dat er een overblijfsel voor deze zaligheid is, voor wie de verlossing gewerkt wordt. Bij dat overblijfsel, bij de overgeblevenen is die verlossing, of in hun ziel en geest, daar is het onderpand, daar zijn de blijken er van. Christus onder u, de hope van de heerlijkheid. Zij worden de overgeblevenen genoemd, omdat zij maar weinigen zijn, in vergelijking met de velen, die verloren gaan, een klein overblijfsel, maar uitverkoren, een overblijfsel naar de verkiezing van de genade. En hier wordt ons gezegd, wie het zijn, die op de grote dag ontkomen zullen.
a. Die God met oprechtheid aanroepen: een iegelijk, die de naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden, `t zij Jood of heiden, want zo verklaart de apostel het, Romans 10:13, waar hij dit vaststelt als de grote regel van het Evangelie, waarnaar wij allen geoordeeld zullen worden. Dit aanroepen van God veronderstelt kennis van Hem, geloof in Hem, begeerte tot Hem, afhankelijk van Hem, en als een blijk van de oprechtheid van dit alles een nauwgezette gehoorzaamheid aan Hem, want zonder dat zal het ons niet helpen, Heere Heere te roepen. Het overblijfsel, dat gered zal worden is het biddende overblijfsel. En het zal de straf van degenen, die verloren gaan, verzwaren, dat zij zo gemakkelijk gered hadden kunnen worden.
b. Degenen, die krachtdadig door God geroepen zijn. De verlossing is zeker voor de overgeblevenen, die de Heere roepen zal, niet meer met de gewone roeping van het Evangelie, waarmede velen geroepen worden, die niet uitverkoren zijn, maar met een bijzondere roeping tot de gemeenschap van Jezus Christus, welke de Heer voorverordineert, of voorbereidt, zoals in `t Chaldeeuwsch staat.Petrus maakt van deze uitdrukking gebruik. Acts 2:39. Op de grote dag zullen allen verlost worden, die nu metterdaad van de zonde tot God, van zichzelf tot Christus, van de dingen, die beneden zijn, tot de dingen, die boven zijn, geroepen worden.