Lectionary Calendar
Friday, May 3rd, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Job 36

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JOB 36

Elihu had Job bestraft voor sommige van zijn ongepaste woorden en redenen, Job had niets daar tegenin te brengen om zich te rechtvaardigen en nu gaat Elihu er toe over om Job terecht te helpen in zijn denkbeelden omtrent Gods handelingen met hem. Zijn andere vrienden bleven bij de mening dat Job een goddeloos man was, en dat daarom zijn beproevingen zo zwaar waren en zolang aanhielden. Elihu bleef de mening voorstaan dat beproeving gezonden was om hem te toetsen, en dat zij zolang duurde, omdat Job er nog niet volkomen onder verootmoedigd was en er zich nog niet in had geschikt. Hij voert vele redenen aan, ontleend aan de wijsheid en rechtvaardigheid van God, Zijn zorg over Zijn volk, en inzonderheid Zijn grootheid en almachtige kracht waarmee hij in dit en in het volgende hoofdstuk hem zoekt te bewegen om zich aan de hand Gods te onderwerpen. Wij hebben hier:

I. Zijn inleiding, Job 36:2..

II. Het bericht dat hij geeft van de methoden van Gods voorzienigheid met de kinderen der mensen, al naar hun gedrag is, Job 36:5.

III. Zijn waarschuwing en goede raad aan Job Job 36:16.

IV. Zijn aantonen van Gods soevereiniteit en almacht, waarvan hij voorbeelden geeft in de werkingen van de gewone voorzienigheid, als een reden, waarom wij ons allen behoren te onderwerpen aan Zijn handelingen met ons, Job 36:22. Hierover spreekt hij nog uitvoerig in het volgende hoofdstuk.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JOB 36

Elihu had Job bestraft voor sommige van zijn ongepaste woorden en redenen, Job had niets daar tegenin te brengen om zich te rechtvaardigen en nu gaat Elihu er toe over om Job terecht te helpen in zijn denkbeelden omtrent Gods handelingen met hem. Zijn andere vrienden bleven bij de mening dat Job een goddeloos man was, en dat daarom zijn beproevingen zo zwaar waren en zolang aanhielden. Elihu bleef de mening voorstaan dat beproeving gezonden was om hem te toetsen, en dat zij zolang duurde, omdat Job er nog niet volkomen onder verootmoedigd was en er zich nog niet in had geschikt. Hij voert vele redenen aan, ontleend aan de wijsheid en rechtvaardigheid van God, Zijn zorg over Zijn volk, en inzonderheid Zijn grootheid en almachtige kracht waarmee hij in dit en in het volgende hoofdstuk hem zoekt te bewegen om zich aan de hand Gods te onderwerpen. Wij hebben hier:

I. Zijn inleiding, Job 36:2..

II. Het bericht dat hij geeft van de methoden van Gods voorzienigheid met de kinderen der mensen, al naar hun gedrag is, Job 36:5.

III. Zijn waarschuwing en goede raad aan Job Job 36:16.

IV. Zijn aantonen van Gods soevereiniteit en almacht, waarvan hij voorbeelden geeft in de werkingen van de gewone voorzienigheid, als een reden, waarom wij ons allen behoren te onderwerpen aan Zijn handelingen met ons, Job 36:22. Hierover spreekt hij nog uitvoerig in het volgende hoofdstuk.

Verzen 1-4

Job 36:1-4

Nog eens verzoekt Elihu om het geduld van zijn gehoor, inzonderheid van Job, want hij heeft nog niet alles gezegd wat hij te zeggen heeft, maar hij zal hen niet lang ophouden. Staat een weinig rondom mij, aldus lezen sommigen het, Job 36:2. "Verleent mij nog een weinig langer uw tegenwoordigheid en uw aandacht, en ik zal nog slechts ditmaal spreken, zo duidelijk en zo ter zake als het mij mogelijk is." Om te verkrijgen hetgeen waar hij om verzoekt, voert hij aan:

1. Dat hij een goede zaak heeft om over te spreken, een edel en vruchtbaar onderwerp. Er zijn nog redenen voor God. Ik heb nog ten Zijnen behoeve te spreken. Hij sprak als een advokaat voor God en daarom had hij recht om te verwachten dat het hof hem gehoor zal verlenen. Er zijn sommigen, die voorgeven ten behoeve van God te spreken, maar in werkelijkheid voor zichzelf spreken, maar zij, die in oprechtheid optreden voor de zaak van God en spreken voor Zijn eer, Zijn waarheid, Zijn wegen, Zijn volk, kunnen zich er verzekerd van houden dat hun geen onderricht zal ontbreken (het zal u die ure gegeven worden wat gij spreken zult), en dat zij noch hun zaak, noch hun loon zullen verliezen. Zij behoeven ook niet te vrezen dat hun onderwerp uitgeput zal raken. Zij, die nog zoveel voor God hebben gesproken, zullen bevinden dat er nog meer voor Hem te spreken is.

2. Dat hij iets ongewoons had te zeggen iets dat buiten de weg van de gewone opmerking viel: Ik zal mijn kennis van verre halen, Job 36:3, dat is: "Wij zullen de toevlucht nemen tot onze eerste beginselen en de hoogste begrippen, waarvan wij gebruik kunnen maken om er enigerlei doel mee te bereiken." Het is de moeite waard om ver te gaan om deze kennis van God te verkrijgen, er voor te graven, er voor te reizen, het zal onze moeite lonen en hoewel zij van verre gehaald is, is zij toch niet te duur gekocht.

3. Dat zijn bedoeling onloochenbaar eerlijk was, want alles wat hij beoogde was: gerechtigheid toe te schrijven aan zijn Maker, deze waarheid te handhaven en in het licht te stellen dat God rechtvaardig is in al Zijn wegen. Bij het spreken van God en voor God, is het goed om te gedenken dat Hij onze Maker is, Hem aldus te noemen, en aldus bereid te zijn om Hem en de belangen van Zijn koninkrijk de beste dienst te doen, die wij kunnen. Indien Hij onze Maker is, dan hebben wij ons alles van Hem, dan moeten wij ons alles gebruiken voor Hem, en zeer ijveren voor Zijn eer.

4. Dat hij in zijn spreken rechtvaardig en billijk zal zijn, Job 36:4. "Mijn woorden zullen geen valsheid zijn, maar in overeenstemming wezen met de zaak zelf, en met zijn eigen denkbeelden en begrippen. Het is voor waarheid dat ik strijd, en om der wille van de waarheid met alle oprechtheid en duidelijkheid." Hij zal van eenvoudige, degelijke argumenten gebruik maken en niet van de spitsvondigheden en haarkloverijen van de scholen. Een die oprecht is van gevoelen is bij u, redeneert thans met u, zo laat hem dan niet slechts met onpartijdigheid aangehoord worden, maar laat hetgeen hij zegt gunstig worden opgenomen als goed bedoeld. De volmaaktheid van onze kennis in deze wereld is: eerlijk en oprecht te zijn in het zoeken naar waarheid, in het toepassen ervan op onszelf, en in het gebruik maken van hetgeen wij weten ten bate van anderen.

Verzen 1-4

Job 36:1-4

Nog eens verzoekt Elihu om het geduld van zijn gehoor, inzonderheid van Job, want hij heeft nog niet alles gezegd wat hij te zeggen heeft, maar hij zal hen niet lang ophouden. Staat een weinig rondom mij, aldus lezen sommigen het, Job 36:2. "Verleent mij nog een weinig langer uw tegenwoordigheid en uw aandacht, en ik zal nog slechts ditmaal spreken, zo duidelijk en zo ter zake als het mij mogelijk is." Om te verkrijgen hetgeen waar hij om verzoekt, voert hij aan:

1. Dat hij een goede zaak heeft om over te spreken, een edel en vruchtbaar onderwerp. Er zijn nog redenen voor God. Ik heb nog ten Zijnen behoeve te spreken. Hij sprak als een advokaat voor God en daarom had hij recht om te verwachten dat het hof hem gehoor zal verlenen. Er zijn sommigen, die voorgeven ten behoeve van God te spreken, maar in werkelijkheid voor zichzelf spreken, maar zij, die in oprechtheid optreden voor de zaak van God en spreken voor Zijn eer, Zijn waarheid, Zijn wegen, Zijn volk, kunnen zich er verzekerd van houden dat hun geen onderricht zal ontbreken (het zal u die ure gegeven worden wat gij spreken zult), en dat zij noch hun zaak, noch hun loon zullen verliezen. Zij behoeven ook niet te vrezen dat hun onderwerp uitgeput zal raken. Zij, die nog zoveel voor God hebben gesproken, zullen bevinden dat er nog meer voor Hem te spreken is.

2. Dat hij iets ongewoons had te zeggen iets dat buiten de weg van de gewone opmerking viel: Ik zal mijn kennis van verre halen, Job 36:3, dat is: "Wij zullen de toevlucht nemen tot onze eerste beginselen en de hoogste begrippen, waarvan wij gebruik kunnen maken om er enigerlei doel mee te bereiken." Het is de moeite waard om ver te gaan om deze kennis van God te verkrijgen, er voor te graven, er voor te reizen, het zal onze moeite lonen en hoewel zij van verre gehaald is, is zij toch niet te duur gekocht.

3. Dat zijn bedoeling onloochenbaar eerlijk was, want alles wat hij beoogde was: gerechtigheid toe te schrijven aan zijn Maker, deze waarheid te handhaven en in het licht te stellen dat God rechtvaardig is in al Zijn wegen. Bij het spreken van God en voor God, is het goed om te gedenken dat Hij onze Maker is, Hem aldus te noemen, en aldus bereid te zijn om Hem en de belangen van Zijn koninkrijk de beste dienst te doen, die wij kunnen. Indien Hij onze Maker is, dan hebben wij ons alles van Hem, dan moeten wij ons alles gebruiken voor Hem, en zeer ijveren voor Zijn eer.

4. Dat hij in zijn spreken rechtvaardig en billijk zal zijn, Job 36:4. "Mijn woorden zullen geen valsheid zijn, maar in overeenstemming wezen met de zaak zelf, en met zijn eigen denkbeelden en begrippen. Het is voor waarheid dat ik strijd, en om der wille van de waarheid met alle oprechtheid en duidelijkheid." Hij zal van eenvoudige, degelijke argumenten gebruik maken en niet van de spitsvondigheden en haarkloverijen van de scholen. Een die oprecht is van gevoelen is bij u, redeneert thans met u, zo laat hem dan niet slechts met onpartijdigheid aangehoord worden, maar laat hetgeen hij zegt gunstig worden opgenomen als goed bedoeld. De volmaaktheid van onze kennis in deze wereld is: eerlijk en oprecht te zijn in het zoeken naar waarheid, in het toepassen ervan op onszelf, en in het gebruik maken van hetgeen wij weten ten bate van anderen.

Verzen 5-14

Job 36:5-14

Daar Elihu spreken zal voor God, en inzonderheid zijn Maker gerechtigheid zal toeschrijven, toont hij aan dat al de beschikkingen van Gods voorzienigheid niet slechts overeenkomstig de eeuwige raadsbesluiten zijn van Zijn wil, maar ook overeenkomstig de eeuwige regelen van de billijkheid. God handelt als een rechtvaardig bestuurder. Want:

I. Hij acht het niet beneden zich om nota te nemen van de geringste van Zijn onderdanen, armoede of geringheid houden niemand verre van Zijn gunst. Als mensen machtig zijn, dan zijn zij maar al te geneigd om met minachting neer te zien op hen, die niet van aanzien zijn en geen groot figuur maken in de wereld, maar God is machtig, oneindig machtig, en toch versmaadt Hij niet, Job 36:5. Hij buigt zich neer om kennis te nemen van de zaken van de geringsten, hun recht te doen en hun vriendelijkheid te bewijzen. Job dacht dat hij en zijn zaak veronachtzaamd waren omdat God niet terstond verschenen is ten zijnen behoeve. "Neen," zegt Elihu, "God versmaadt niet," hetgeen een goede reden is waarom wij alle mensen moeten eren. Hij is geweldig in kracht en wijsheid Job 36:5, en toch ziet Hij niet met minachting neer op hen, die slechts weinig kracht en weinig wijsheid hebben, zo zij slechts eerlijk zijn in hun bedoelingen. Ja meer, Hij versmaadt niet, omdat Zijn wijsheid en kracht onbetwistbaar oneindig zijn, en Zijn nederbuigende genade en goedheid geen vermindering of verkleining voor Hem zijn. Zij, die wijs en goed zijn, zullen op niemand met verachting nederzien.

II. Hij verleent geen steun aan de grootsten, als zij slecht zijn, Job 36:6. Hij laat de goddeloze niet leven. Zijn leven kan wel verlengd worden, maar het is niet onder de bijzondere zorg van de Goddelijke voorzienigheid, maar alleen door haar gewone bescherming. Job had gezegd dat de goddelozen leven, oud worden, ja geweldig worden in vermogen, Hoofdst. 21:7. "Neen," zegt Elihu, "Hij laat goddelozen zelden oud worden. Hij laat hen niet zolang leven als zij verwachtten, noch in die vertroosting en voldoening, die in werkelijkheid ons leven zijn, en zij worden slechts bewaard voor de dag des toorns, Romans 2:5.

III. Hij is altijd bereid om recht te doen aan hen, aan wie op enigerlei wijze onrecht wordt gedaan, en hun zaak te bepleiten, Job 36:6. Het recht van de ellendigen beschikt Hij, wreekt hun twistzaak aan hun vervolgers, en noodzaakt hen vergoeding te doen voor hetgeen, waarvan zij hen beroofd hebben. Als de mensen aan de verongelijkte armen geen recht willen doen, zal God het doen.

IV. Hij draagt bijzonder zorg voor de bescherming van Zijn goede onderdanen, Job 36:7. Hij ziet niet slechts op hen, maar Hij onttrekt Zijn ogen niet van hen, laat niet af van op hen te zien. Hoewel zij soms veronachtzaamd en vergeten schijnen, en hun wedervaart wat wel een voorbijzien van de Goddelijke voorzienigheid schijnt te wezen, is toch het tedere, zorgzame oog van hun hemelse Vader nooit van hen afgewend. Indien ons oog steeds op God gericht is in plichtsbetrachting, dan zal Zijn oog altijd op ons gevestigd zijn in genade, en ook als wij het meest in de diepte zijn, zal Hij ons niet voorbijzien.

1. Soms bevordert Hij Godvruchtigen tot posten van vertrouwen en eer, Job 36:7, met de koningen zijn zij in de troon, en ieders schoof buigt zich voor de hunne. Als rechtvaardige mensen bevorderd worden tot posten van eer en macht, dan is het in genade jegens hen, want Gods genade in hen zal hen wapenen tegen de verzoekingen, die aan bevordering verbonden zijn, en hen instaat stellen om gebruik te maken van de gelegenheid, die zij hun geeft om goed te doen. Het is ook in goedertierenheid jegens hen, over wie zij gesteld zijn. Als de rechtvaardige heerst, verblijdt zich de stad. Als de rechtvaardigen bevorderd worden dan zijn zij bevestigd. Zij, die een goede consciëntie bewaren, staan op een vaste grond, en hoge plaatsen zijn voor hen niet zo glibberig als voor anderen. Daar het echter niet dikwijls is, dat wij goede mensen tot groten in de wereld gemaakt zien, kan men onderstellen dat dit verwijst naar de eer, waartoe de rechtvaardigen bevorderd zullen worden als hun Verlosser ten laatsten dage op de aarde staan zal, want dan alleen zullen zij voor eeuwig verhoogd worden, dan zullen zij allen blinken als de zon en onze God tot koningen en priesters gemaakt zijn.

2. Indien Hij te eniger tijd beproeving over hen laat komen, dan is het tot welzijn van hun ziel, Job 36:8. Sommige Godvruchtigen zijn bevorderd tot eer en macht, maar anderen zijn in verdrukking en benauwdheid. Merk nu op:

A. De benauwdheid ondersteld, Job 36:8. Zo zij, gebonden zijnde in boeien, vastgehouden worden met banden van de ellende, evenals Jozef in de gevangenis worden geworpen, of gehouden worden in banden van een andere beproeving of ellende, opgesloten zijn door pijn en ziekte, belemmerd door armoede, gebonden in hun raad, en, in weerwil van al hun worstelingen, lang vastgehouden in deze ellende. Dit was Jobs geval, hij was gevangen en vastgehouden in banden van de ellende. Doch let op:

B. Het doel, dat God heeft met Zijn volk in zo'n kommervolle toestand te brengen, het is tot welzijn van hun ziel, en de gedachte daaraan moet ons verzoenen met de beproeving. God heeft drie dingen op het oog als Hij ons beproeft.

a. Onze vroegere zonden aan ons te ontdekken, ze ons in herinnering te brengen, Job 36:9. Dan geeft Hij hun hun werk te kennen, toont hun wat verkeerd in hen was en dat zij tevoren niet gezien hebben. Hij ontdekt hun het feit van de zonde, toont hun hun werk. Zonde is ons eigen werk, als er enigerlei goeds in ons is, dan is het Gods werk, en het is van groot belang voor ons om te zien welk werk wij gedaan hebben door de zonde. Hij ontdekt hun de schuld van de zonde, toont hun hun overtredingen van de wet Gods, en daarbij het zondige van de zonde, dat zij, namelijk hun zonden, de overhand genomen hebben en bovenmate zondig geweest zijn. Ware boetvaardigen leggen zichzelf een last op, verzachten of vergoelijken hun zonden niet, maar verzwaren ze, en erkennen dat zij de overhand genomen hebben. Soms beantwoordt de beproeving aan de zonde, maar zij dient om het geweten van de mensen te doen ontwaken en doet hen nadenken.

b. Om ons hart te bereiden om tegenwoordige instructies te ontvangen, Hij openbaart het voor hunlieder oor ter tucht, Job 36:10. Wien God tuchtigt, leert Hij, Psalms 94:12, en de beproeving maakt de mensen gewillig om te leren, maakt de was week, teneinde de indruk van het zegel te ontvangen, doch zij doet dit niet door haarzelve, maar de genade Gods, die er in en door werkt, Hij is het, die het oor opent, het hart opent, die de sleutel Davids heeft.

c. Om ons terug te houden van ongerechtigheid voor het vervolg. Dat is de boodschap, waarmee de beproeving is gezonden, het bevel om zich te bekeren van ongerechtigheid, niet meer te doen te hebben met de zonde, er zich met afgrijzen van af te wenden, en een vast besluit te nemen om er nooit meer toe weer te keren. Zie Hosea 14:9. 3. Indien de beproeving haar werk doet en volbrengt hetgeen waartoe zij gezonden is, dan zal Hij hen weer vertroosten, naar de tijd in welke Hij hen beproefd heeft, Job 36:11, indien zij gehoorzamen en Hem dienen, indien zij instemmen met Zijn plan en Zijn voornemen dienen in deze beschikking, indien zij, als de beproeving weggenomen is, in dezelfde goede gemoedsstemming blijven, waarin zij waren toen zij er onder leden, en de geloften betalen, die zij toen gedaan hebben, indien zij leven in gehoorzaamheid aan Gods geboden, inzonderheid aan die, welke betrekking hebben op Zijn dienst en aanbidding, en er in alles een gewetenszaak van maken om hun plicht jegens Hem te vervullen, dan zullen zij hun dagen wederom doorbrengen in voorspoed en hun jaren in waar genot. Godsvrucht is de enige zekere weg tot voorspoed en genoegen, dit is een gewisse waarheid, en toch zijn er weinigen, die het geloven. Indien wij God getrouwelijk dienen:

a. Dan hebben wij de belofte van uitwendige voorspoed, de belofte des tegenwoordigen levens en de genietingen ervan, inzoverre dit strekt tot heerlijkheid Gods en ons welzijn, en wie zou ze tot nog iets verders, iets meer, begeren?

b. Wij hebben het bezit van inwendige genoegens, de vertroosting van gemeenschap met God en een goede consciëntie, en die grote vrede, welke zij hebben die Gods wet beminnen. Als wij ons niet te allen tijde in de Heere verblijden en in de hoop des eeuwigen levens, dan is het onze eigen schuld, en in wat grotere lieflijkheden kunnen wij onze jaren doorbrengen?

4. Indien de beproeving haar werk niet doet, zo laat hen verwachten, dat de oven zeven maal heter gemaakt zal worden, totdat zij verteerd zijn, Job 36:12. Maar zo zij niet gehoorzamen, indien zij niet beter worden door hun beproevingen, niet teruggebracht zijn van hun boze weg, indien hun levensgedrag niet beter is geworden, dan zullen zij vergaan door het zwaard van Gods toorn. Hen, die door Zijn roede niet werden genezen, zullen door Zijn zwaard worden gedood, en zo het louterende vuur niet heeft overmocht, dan zal het verterende vuur overmogen, want als God oordeelt, zal Hij overwinnen. Indien Achaz ten tijde als men hem benauwde, des overtredens tegen de Heere nog meer maakte, dan was dit de koning Achaz, die voor het verderf was getekend, 2 Chronicles 28:22, Jeremiah 6:29, Jeremiah 6:30. God had hen willen onderwijzen door hun beproevingen maar zij hebben het onderricht niet aangenomen, zij wilden de wenken, die hun gegeven waren, niet ter harte nemen, en daarom zullen zij de geest geven zonder kennis, eer zij het weten zonder dat zij nogmaals vooruit gewaarschuwd worden, of, zij zullen de geest geven omdat zij zonder kennis waren, in weerwil van de middelen van kennis, waarmee zij bevoorrecht zijn geweest. Zij, die sterven zonder kennis, sterven zonder genade en zijn voor eeuwig verloren.

Eindelijk. Hij brengt verderf over huichelaars, de verborgen vijanden van Zijn koninkrijk, zoals hij ze beschreven heeft in Job 36:12, die, hoewel zij gerekend waren tot de rechtvaardigen, van wie hij tevoren had gesproken, Hem toch niet hebben gehoorzaamd, maar, kinderen zijnde van de ongehoorzaamheid en van de duisternis, kinderen zijn geworden des toorns en van het verderf. Die met het hart huichelachtig zijn leggen toorn op, Job 36:13. Zie de aard van de geveinsdheid, zij ligt in het hart, dat voor de wereld en het vlees is, terwijl het uitwendig voor God en Godsdienst schijnt te zijn. Velen zijn heiligen in de uiterlijke schijn, en heiligen in woord, maar geveinsden in het hart. Die bron is bedorven, en daarin is een boze schat. Zie het kwaad ervan, geveinsden leggen toorn op. Iedere dag doen zij hetgeen God tot toom verwekt, en voor dit alles tezamen zal in de grote dag met hen afgerekend worden. Zij "vergaderen zich toorn als een schat in de dag des toorns," Romans 2:5. Hun zonden zijn "bij God opgesloten, verzegeld in Zijn schatten," Deuteronomy 32:34. Vergelijk James 5:3. Evenals hetgeen in damp opgaat neerkomt in stortregen, zo zal hetgeen opgaat als zonde, indien de zondaar er zich niet van bekeert, nederkomen in toorn. Zij denken schatten op te leggen, verdiensten op te leggen, maar als de schatten geopend worden, zal het blijken dat zij slechts toorn hebben opgelegd.

Merk op:

1. Wat zij doen om toorn op te leggen. Wat is het, dat zo tergend is? Het is dit: zij roepen niet als Hij hen gebonden heeft. Dat is: als zij onder beproeving zijn gebonden met de koorden van benauwdheid, dan is hun hart verhard, zij zijn weerspannig en onverootmoedigd willen niet tot God roepen, zich niet tot Hem wenden. Zij zijn dom en ongevoelig, als stokken en stenen, verachtende de kastijding des Heeren.

2. Wat zijn de uitwerkselen van alle toom? Job 36:14. Hun ziel zal in de jonkheid sterven en hun leven onder de schandjongens. Dit is het deel van de huichelaars, tegen wie Christus vele weeën heeft uitgesproken. Indien zij zich niet bekeren:

a. Dan zullen zij een plotselinge dood sterven, sterven in de jonkheid, wanneer de dood het meest een verrassing is, en de dood (dat is: het gevolg ervan) is dit altijd voor de geveinsden, gelijk zij, die in hun jeugd sterven toen zij hoopten te zullen leven, zo gaan de huichelaars bij hun dood naar de hel, toen zij hoopten naar de hemel te gaan. Als de goddeloze mens sterft, vergaan zijn verwachtingen

b. Zij zullen de tweede dood sterven, hun leven na de dood, (want zo komt het hier voor), is onder de schandjongens, onder de ergste, snoodste zondaren, in weerwil van hun schoonschijnende belijdenis. Het is onder de Sodomieten, die vuile ellendelingen, die ander vlees zijn nagegaan en tot een voorbeeld gesteld zijn, dragende de straf des eeuwigen vuurs, Judas: 7.. De zielen van de goddelozen leven na de dood, maar zij leven onder de onreinen, de onreine geesten de duivel en zijn engelen, voor eeuwig gescheiden van het Nieuwe Jeruzalem, "waar niets inkomen zal dat ontreinigt."

Verzen 5-14

Job 36:5-14

Daar Elihu spreken zal voor God, en inzonderheid zijn Maker gerechtigheid zal toeschrijven, toont hij aan dat al de beschikkingen van Gods voorzienigheid niet slechts overeenkomstig de eeuwige raadsbesluiten zijn van Zijn wil, maar ook overeenkomstig de eeuwige regelen van de billijkheid. God handelt als een rechtvaardig bestuurder. Want:

I. Hij acht het niet beneden zich om nota te nemen van de geringste van Zijn onderdanen, armoede of geringheid houden niemand verre van Zijn gunst. Als mensen machtig zijn, dan zijn zij maar al te geneigd om met minachting neer te zien op hen, die niet van aanzien zijn en geen groot figuur maken in de wereld, maar God is machtig, oneindig machtig, en toch versmaadt Hij niet, Job 36:5. Hij buigt zich neer om kennis te nemen van de zaken van de geringsten, hun recht te doen en hun vriendelijkheid te bewijzen. Job dacht dat hij en zijn zaak veronachtzaamd waren omdat God niet terstond verschenen is ten zijnen behoeve. "Neen," zegt Elihu, "God versmaadt niet," hetgeen een goede reden is waarom wij alle mensen moeten eren. Hij is geweldig in kracht en wijsheid Job 36:5, en toch ziet Hij niet met minachting neer op hen, die slechts weinig kracht en weinig wijsheid hebben, zo zij slechts eerlijk zijn in hun bedoelingen. Ja meer, Hij versmaadt niet, omdat Zijn wijsheid en kracht onbetwistbaar oneindig zijn, en Zijn nederbuigende genade en goedheid geen vermindering of verkleining voor Hem zijn. Zij, die wijs en goed zijn, zullen op niemand met verachting nederzien.

II. Hij verleent geen steun aan de grootsten, als zij slecht zijn, Job 36:6. Hij laat de goddeloze niet leven. Zijn leven kan wel verlengd worden, maar het is niet onder de bijzondere zorg van de Goddelijke voorzienigheid, maar alleen door haar gewone bescherming. Job had gezegd dat de goddelozen leven, oud worden, ja geweldig worden in vermogen, Hoofdst. 21:7. "Neen," zegt Elihu, "Hij laat goddelozen zelden oud worden. Hij laat hen niet zolang leven als zij verwachtten, noch in die vertroosting en voldoening, die in werkelijkheid ons leven zijn, en zij worden slechts bewaard voor de dag des toorns, Romans 2:5.

III. Hij is altijd bereid om recht te doen aan hen, aan wie op enigerlei wijze onrecht wordt gedaan, en hun zaak te bepleiten, Job 36:6. Het recht van de ellendigen beschikt Hij, wreekt hun twistzaak aan hun vervolgers, en noodzaakt hen vergoeding te doen voor hetgeen, waarvan zij hen beroofd hebben. Als de mensen aan de verongelijkte armen geen recht willen doen, zal God het doen.

IV. Hij draagt bijzonder zorg voor de bescherming van Zijn goede onderdanen, Job 36:7. Hij ziet niet slechts op hen, maar Hij onttrekt Zijn ogen niet van hen, laat niet af van op hen te zien. Hoewel zij soms veronachtzaamd en vergeten schijnen, en hun wedervaart wat wel een voorbijzien van de Goddelijke voorzienigheid schijnt te wezen, is toch het tedere, zorgzame oog van hun hemelse Vader nooit van hen afgewend. Indien ons oog steeds op God gericht is in plichtsbetrachting, dan zal Zijn oog altijd op ons gevestigd zijn in genade, en ook als wij het meest in de diepte zijn, zal Hij ons niet voorbijzien.

1. Soms bevordert Hij Godvruchtigen tot posten van vertrouwen en eer, Job 36:7, met de koningen zijn zij in de troon, en ieders schoof buigt zich voor de hunne. Als rechtvaardige mensen bevorderd worden tot posten van eer en macht, dan is het in genade jegens hen, want Gods genade in hen zal hen wapenen tegen de verzoekingen, die aan bevordering verbonden zijn, en hen instaat stellen om gebruik te maken van de gelegenheid, die zij hun geeft om goed te doen. Het is ook in goedertierenheid jegens hen, over wie zij gesteld zijn. Als de rechtvaardige heerst, verblijdt zich de stad. Als de rechtvaardigen bevorderd worden dan zijn zij bevestigd. Zij, die een goede consciëntie bewaren, staan op een vaste grond, en hoge plaatsen zijn voor hen niet zo glibberig als voor anderen. Daar het echter niet dikwijls is, dat wij goede mensen tot groten in de wereld gemaakt zien, kan men onderstellen dat dit verwijst naar de eer, waartoe de rechtvaardigen bevorderd zullen worden als hun Verlosser ten laatsten dage op de aarde staan zal, want dan alleen zullen zij voor eeuwig verhoogd worden, dan zullen zij allen blinken als de zon en onze God tot koningen en priesters gemaakt zijn.

2. Indien Hij te eniger tijd beproeving over hen laat komen, dan is het tot welzijn van hun ziel, Job 36:8. Sommige Godvruchtigen zijn bevorderd tot eer en macht, maar anderen zijn in verdrukking en benauwdheid. Merk nu op:

A. De benauwdheid ondersteld, Job 36:8. Zo zij, gebonden zijnde in boeien, vastgehouden worden met banden van de ellende, evenals Jozef in de gevangenis worden geworpen, of gehouden worden in banden van een andere beproeving of ellende, opgesloten zijn door pijn en ziekte, belemmerd door armoede, gebonden in hun raad, en, in weerwil van al hun worstelingen, lang vastgehouden in deze ellende. Dit was Jobs geval, hij was gevangen en vastgehouden in banden van de ellende. Doch let op:

B. Het doel, dat God heeft met Zijn volk in zo'n kommervolle toestand te brengen, het is tot welzijn van hun ziel, en de gedachte daaraan moet ons verzoenen met de beproeving. God heeft drie dingen op het oog als Hij ons beproeft.

a. Onze vroegere zonden aan ons te ontdekken, ze ons in herinnering te brengen, Job 36:9. Dan geeft Hij hun hun werk te kennen, toont hun wat verkeerd in hen was en dat zij tevoren niet gezien hebben. Hij ontdekt hun het feit van de zonde, toont hun hun werk. Zonde is ons eigen werk, als er enigerlei goeds in ons is, dan is het Gods werk, en het is van groot belang voor ons om te zien welk werk wij gedaan hebben door de zonde. Hij ontdekt hun de schuld van de zonde, toont hun hun overtredingen van de wet Gods, en daarbij het zondige van de zonde, dat zij, namelijk hun zonden, de overhand genomen hebben en bovenmate zondig geweest zijn. Ware boetvaardigen leggen zichzelf een last op, verzachten of vergoelijken hun zonden niet, maar verzwaren ze, en erkennen dat zij de overhand genomen hebben. Soms beantwoordt de beproeving aan de zonde, maar zij dient om het geweten van de mensen te doen ontwaken en doet hen nadenken.

b. Om ons hart te bereiden om tegenwoordige instructies te ontvangen, Hij openbaart het voor hunlieder oor ter tucht, Job 36:10. Wien God tuchtigt, leert Hij, Psalms 94:12, en de beproeving maakt de mensen gewillig om te leren, maakt de was week, teneinde de indruk van het zegel te ontvangen, doch zij doet dit niet door haarzelve, maar de genade Gods, die er in en door werkt, Hij is het, die het oor opent, het hart opent, die de sleutel Davids heeft.

c. Om ons terug te houden van ongerechtigheid voor het vervolg. Dat is de boodschap, waarmee de beproeving is gezonden, het bevel om zich te bekeren van ongerechtigheid, niet meer te doen te hebben met de zonde, er zich met afgrijzen van af te wenden, en een vast besluit te nemen om er nooit meer toe weer te keren. Zie Hosea 14:9. 3. Indien de beproeving haar werk doet en volbrengt hetgeen waartoe zij gezonden is, dan zal Hij hen weer vertroosten, naar de tijd in welke Hij hen beproefd heeft, Job 36:11, indien zij gehoorzamen en Hem dienen, indien zij instemmen met Zijn plan en Zijn voornemen dienen in deze beschikking, indien zij, als de beproeving weggenomen is, in dezelfde goede gemoedsstemming blijven, waarin zij waren toen zij er onder leden, en de geloften betalen, die zij toen gedaan hebben, indien zij leven in gehoorzaamheid aan Gods geboden, inzonderheid aan die, welke betrekking hebben op Zijn dienst en aanbidding, en er in alles een gewetenszaak van maken om hun plicht jegens Hem te vervullen, dan zullen zij hun dagen wederom doorbrengen in voorspoed en hun jaren in waar genot. Godsvrucht is de enige zekere weg tot voorspoed en genoegen, dit is een gewisse waarheid, en toch zijn er weinigen, die het geloven. Indien wij God getrouwelijk dienen:

a. Dan hebben wij de belofte van uitwendige voorspoed, de belofte des tegenwoordigen levens en de genietingen ervan, inzoverre dit strekt tot heerlijkheid Gods en ons welzijn, en wie zou ze tot nog iets verders, iets meer, begeren?

b. Wij hebben het bezit van inwendige genoegens, de vertroosting van gemeenschap met God en een goede consciëntie, en die grote vrede, welke zij hebben die Gods wet beminnen. Als wij ons niet te allen tijde in de Heere verblijden en in de hoop des eeuwigen levens, dan is het onze eigen schuld, en in wat grotere lieflijkheden kunnen wij onze jaren doorbrengen?

4. Indien de beproeving haar werk niet doet, zo laat hen verwachten, dat de oven zeven maal heter gemaakt zal worden, totdat zij verteerd zijn, Job 36:12. Maar zo zij niet gehoorzamen, indien zij niet beter worden door hun beproevingen, niet teruggebracht zijn van hun boze weg, indien hun levensgedrag niet beter is geworden, dan zullen zij vergaan door het zwaard van Gods toorn. Hen, die door Zijn roede niet werden genezen, zullen door Zijn zwaard worden gedood, en zo het louterende vuur niet heeft overmocht, dan zal het verterende vuur overmogen, want als God oordeelt, zal Hij overwinnen. Indien Achaz ten tijde als men hem benauwde, des overtredens tegen de Heere nog meer maakte, dan was dit de koning Achaz, die voor het verderf was getekend, 2 Chronicles 28:22, Jeremiah 6:29, Jeremiah 6:30. God had hen willen onderwijzen door hun beproevingen maar zij hebben het onderricht niet aangenomen, zij wilden de wenken, die hun gegeven waren, niet ter harte nemen, en daarom zullen zij de geest geven zonder kennis, eer zij het weten zonder dat zij nogmaals vooruit gewaarschuwd worden, of, zij zullen de geest geven omdat zij zonder kennis waren, in weerwil van de middelen van kennis, waarmee zij bevoorrecht zijn geweest. Zij, die sterven zonder kennis, sterven zonder genade en zijn voor eeuwig verloren.

Eindelijk. Hij brengt verderf over huichelaars, de verborgen vijanden van Zijn koninkrijk, zoals hij ze beschreven heeft in Job 36:12, die, hoewel zij gerekend waren tot de rechtvaardigen, van wie hij tevoren had gesproken, Hem toch niet hebben gehoorzaamd, maar, kinderen zijnde van de ongehoorzaamheid en van de duisternis, kinderen zijn geworden des toorns en van het verderf. Die met het hart huichelachtig zijn leggen toorn op, Job 36:13. Zie de aard van de geveinsdheid, zij ligt in het hart, dat voor de wereld en het vlees is, terwijl het uitwendig voor God en Godsdienst schijnt te zijn. Velen zijn heiligen in de uiterlijke schijn, en heiligen in woord, maar geveinsden in het hart. Die bron is bedorven, en daarin is een boze schat. Zie het kwaad ervan, geveinsden leggen toorn op. Iedere dag doen zij hetgeen God tot toom verwekt, en voor dit alles tezamen zal in de grote dag met hen afgerekend worden. Zij "vergaderen zich toorn als een schat in de dag des toorns," Romans 2:5. Hun zonden zijn "bij God opgesloten, verzegeld in Zijn schatten," Deuteronomy 32:34. Vergelijk James 5:3. Evenals hetgeen in damp opgaat neerkomt in stortregen, zo zal hetgeen opgaat als zonde, indien de zondaar er zich niet van bekeert, nederkomen in toorn. Zij denken schatten op te leggen, verdiensten op te leggen, maar als de schatten geopend worden, zal het blijken dat zij slechts toorn hebben opgelegd.

Merk op:

1. Wat zij doen om toorn op te leggen. Wat is het, dat zo tergend is? Het is dit: zij roepen niet als Hij hen gebonden heeft. Dat is: als zij onder beproeving zijn gebonden met de koorden van benauwdheid, dan is hun hart verhard, zij zijn weerspannig en onverootmoedigd willen niet tot God roepen, zich niet tot Hem wenden. Zij zijn dom en ongevoelig, als stokken en stenen, verachtende de kastijding des Heeren.

2. Wat zijn de uitwerkselen van alle toom? Job 36:14. Hun ziel zal in de jonkheid sterven en hun leven onder de schandjongens. Dit is het deel van de huichelaars, tegen wie Christus vele weeën heeft uitgesproken. Indien zij zich niet bekeren:

a. Dan zullen zij een plotselinge dood sterven, sterven in de jonkheid, wanneer de dood het meest een verrassing is, en de dood (dat is: het gevolg ervan) is dit altijd voor de geveinsden, gelijk zij, die in hun jeugd sterven toen zij hoopten te zullen leven, zo gaan de huichelaars bij hun dood naar de hel, toen zij hoopten naar de hemel te gaan. Als de goddeloze mens sterft, vergaan zijn verwachtingen

b. Zij zullen de tweede dood sterven, hun leven na de dood, (want zo komt het hier voor), is onder de schandjongens, onder de ergste, snoodste zondaren, in weerwil van hun schoonschijnende belijdenis. Het is onder de Sodomieten, die vuile ellendelingen, die ander vlees zijn nagegaan en tot een voorbeeld gesteld zijn, dragende de straf des eeuwigen vuurs, Judas: 7.. De zielen van de goddelozen leven na de dood, maar zij leven onder de onreinen, de onreine geesten de duivel en zijn engelen, voor eeuwig gescheiden van het Nieuwe Jeruzalem, "waar niets inkomen zal dat ontreinigt."

Verzen 15-23

Job 36:15-23

Elihu nadert hier dichter tot Job, en

I. Zegt hem wat God vroeger voor hem gedaan zou hebben, indien hij behoorlijk verootmoedigd ware geweest onder zijn beproeving. "Wij allen weten hoe bereid God is om de ellendige in zijn effende vrij te maken, Job 36:15. Dat is Hij altijd geweest. Op de armen van geest, op hen die verbroken en verslagen van hart zijn, ziet Hij neer met tederheid en ontferming, en als zij in beproeving zijn, is Hij bereid hen te helpen. Hij opent hun oren en doet hen vreugde en blijdschap horen zelfs in hun verdrukkingen. Terwijl Hij hen nog niet verlost, spreekt Hij goede en troostrijke woorden tot hen ter bemoediging van hun geloof en hun lijdzaamheid, om hun vrees tot zwijgen te brengen en evenwicht te doen ontstaan in hun smarten, en dat zou Hij ook voor u gedaan hebben. Indien gij u onderworpen had aan Zijn voorzienigheid en u naar behoren hadt gedragen, Hij zou u hebben vrijgemaakt en vertroost, en dan zouden wij geen van die klachten gehoord hebben. Indien gij u geschikt hadt naar de wil van God, uw vrijheid en uw overvloed zouden u met winst teruggegeven zijn."

1. "Gij zoudt in de ruimte gesteld zijn, en niet aldus in de engte zijn geweest door ziekte en smaad, Hij zou u tot de ruimte hebben gebracht waar geen benauwing zou geweest zijn, en gij zoudt niet in al uw voornemens zijn teleurgesteld."

2. "Gij zoudt verrijkt zijn geworden, en niet in deze armoedige omstandigheden zijn, uw tafel zou rijk voorzien zijn geweest, niet slechts met het brood uws bescheiden deels, maar met het vette van de nieren van tarwe," zie Deuteronomy 32:14, en het vetste van het vlees." De gedachte moet ons tot zwijgen brengen onder de beproeving, dat, zo wij beter waren, het op alle wijze beter met ons zou geweest zijn, indien wij aan het doel van onze beproevingen hadden beantwoord de beproeving zou weggenomen zijn, er zou uitkomst zijn gekomen, indien wij er bereid voor waren geweest. God zou het goede voor ons gedaan hebben, indien wij ons goed hadden gedragen, Psalms 81:14, Psalms 81:15, Isaiah 48:18.

II. Hij legt hem ten laste dat hij zichzelf in het licht staat, zodat hij zelf de oorzaak is dat zijn rampen zolang aanhouden, Job 36:17. "Maar gij hebt het gericht des goddelozen vervuld," dat is: "Wat gij ook in werkelijkheid moogt wezen, in deze zaak hebt gij u als een goddeloos man gedragen, hebt gij gesproken en gedaan als de goddelozen, gij hebt hun genoegen gedaan, zijt hun ter wille geweest hebt hun zaak gediend, en daarom houden het gericht en het recht u vast als een goddeloos man, omdat gij u met hen vergezelt, handelt alsof gij hun deelgenoot waart, hen helpt en aanmoedigt. Gij hebt de zaak van de goddelozen voorgestaan, en gelijk de zaak eens mensen is, zo zal Gods. oordeel over hem wezen." Aldus bisschop Patrick. Het is gevaarlijk om zich aan de verkeerde zijde te bevinden. De medeplichtigen aan verraad zullen gelijke behandeling ondervinden als de hoofdaanleggers ervan.

III. Hij waarschuwt hem om niet te volharden in zijn gemelijkheid. Hij geeft hem verscheidene goede waarschuwingen van die strekking.

1. Laat hem de Goddelijke wraak niet gering achten en niet al te gerust zijn, alsof hij in geen gevaar daarvan was, Job 36:18. "Omdat er grimmigheid is," dat is: "Omdat God een rechtvaardig bestuurder is, die alle beledigingen van Zijn regering aangedaan euvel opneemt, omdat Hij Zijn toorn geopenbaard heeft van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van de mensen, en omdat gij reden hebt om te vrezen dat gij onder Gods misnoegen zijt, wacht u, dat Hij u misschien met een slag wegstote, en wees verstandig genoeg om u haastelijk met Hem te verzoenen, zodat Zijn toorn van u wordt afgewend." Een dergelijke waarschuwing had Job aan zijn vrienden gegeven, Hoofdst. 19:29. Schroomt vanwege het zwaard, want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards. Aldus zijn twistredenaars geneigd om met al te veel stoutmoedigheid elkaar aan Gods gericht over te geven en elkaar te dreigen met Zijn toorn, maar hij, die een goede consciëntie bewaart behoeft de machteloze dreigementen van trotse mensen niet te vrezen. Dit was een vriendelijke en nodige waarschuwing aan Job. Zelfs Godvruchtige mensen hebben het nodig om door de vrees voor Gods toorn bij hun plicht te worden gehouden. "Gij zijt een wijs en Godvruchtig man, maar wacht u, opdat Hij u niet wegstote, want de wijsten en de besten hebben genoeg in zich om Zijn slag te verdienen."

2. Laat hem zich niet vleien dat hij, zo Gods toorn tegen hem ontstoken is, wel middelen zal vinden om aan de slag ervan te ontkomen.

a. Er is niet aan te ontkomen door geld, met zilver en goud kan geen vergeving gekocht worden, of met andere dergelijke vergankelijke dingen. "Zelfs een groot rantsoen kan u niet verlossen, als God in het gericht met u treedt, Zijn gerechtigheid kan niet worden omgekocht, evenmin als enigerlei dienaar van Zijn gerechtigheid. Zou Hij uw rijkdom achten, om die tot verandering van de straf te gebruiken? Neen, geen goud, Job 36:19 Indien gij evenveel rijkdom hadt als gij vroeger bezeten hebt, het zou u geen verlichting geven, u niet beveiligen tegen de slagen van Gods toorn: ten dage van de openbaring daarvan doet goud geen nut, Proverbs 11:4. Zie Psalms 49:8, Psalms 49:9.

b. Geen ontkomen door redding. Indien alle versterkingen van kracht ter uwer beschikking waren, al zoudt gij ook nog zoveel knechten en vazallen op de been kunnen brengen om u met geweld uit de handen van de Goddelijke wraak te rukken, het zou tevergeefs zijn. God zou er geen acht op slaan. Er is niemand, die u uit Zijn hand zou kunnen verlossen."

c. Geen ontkomen door verberging, Job 36:20. Haak niet naar de nacht, die dikwijls de terugtocht van een verslagen leger begunstigt en hem bedekt, denk niet dat gij aldus aan het rechtvaardig oordeel van God kunt ontkomen, want de duisternis verbergt niet voor Hem," Psalms 139:11. 12. Zie Hoofdst 34:22. Denk niet dat, omdat in de nacht de lieden zich terugtrekken naar hun plaats en zich op hun legerstede ter ruste leggen, en het dan gemakkelijk is om er aan te ontkomen zonder door hen ontdekt te worden, God evenzo opgaat naar Zijn plaats en u niet kan zien, neen, Hij slaapt noch sluimert. Zijn ogen zijn open op de kinderen der mensen, niet alleen aan alle plaatsen, maar ook te allen tijde, geen rotsen of bergen kunnen ons beschutten tegen Zijn oog. Sommigen verstaan dit van de nacht des doods, dat is de nacht, waarin de volken van hun plaats opgenomen worden, en Job had vurig gehijgd naar die nacht, zoals de dagloner naar de schaduw, Hoofdst. 7:2. "Maar doe dit niet," zegt Elihu, "want gij weet niet wat de nacht des doods is." Zij, die hartstochtelijk naar de dood verlangen in de hoop die tot een beschutting te maken tegen Gods toorn, kunnen zich misschien vergissen. Er zijn dezulken, die de toorn vervolgt in die nacht.

3. Laat hem zijn onrechtvaardige twist met God en Zijn voorzienigheid niet voortzetten waarin hij totnutoe volhard heeft, terwijl hij zich aan de beproeving had moeten onderwerpen, Job 36:21. Wacht u, geef wel acht op uw geest, en wend u niet tot ongerechtigheid, keer er niet toe terug, want het is op uw gevaar zo gij het doet." Laat ons nooit een gunstige gedachte durven koesteren van de zonde, er nooit aan durven toegeven. Elihu denkt dat Job deze waarschuwing nodig heeft, daar hij ongerechtigheid heeft verkoren boven ellende, Job 36:21, dat is: liever toegegeven heeft aan zijn hoogmoed en wreveligheid door met God te twisten dan die hoogmoed te vernederen door zich aan God te onderwerpen en de straf aan te nemen. Wij kunnen het meer in het algemeen nemen en opmerken dat zij, die boven ellende de voorkeur geven aan ongerechtigheid, een zeer dwaze keus doen, zij, die hun zorgen verdrijven door zondige genoegens, hun rijkdom vermeerderen door zondige bedrijven het lijden om van de gerechtigheid wil vermijden door een zondige meegaandheid tegen hun geweten in, doen een keus, die hen berouwen zal, want er is in de minste zonde meer kwaad dan in de grootste beproeving of ellende. Het is een kwaad, het is alleen kwaad.

4. Laat hem het niet durven onderstaan om aan God de wet voor te schrijven, noch Hem maatregelen aan de hand te doen, Job 36:22, Job 36:23. "Zie God verhoogt door Zijn kracht," dat is: Hij kan en mag verhogen en vernederen wie Hij wil, en daarom betaamt het u noch mij om met Hem te strijden." Hoe meer wij God verhogen en grootmaken, hoe meer wij onszelf vernederen en verlagen. Bedenk:

A. Dat God een vrijmachtig soeverein is. Hij verhoogt door Zijn kracht, die aan niemand anders ontleend is, Hij verhoogt wie Hij wil, verhoogt hen, die beproefd en ternedergeworpen waren, door de kracht en macht die Hij geeft aan Zijn volk. En daarom: wie heeft Hem gesteld over Zijn weg? Wie heeft het opzicht over Hem op Zijn weg? Is er een meerdere, van wie Hij Zijn aanstelling ontvangen heeft, en aan wie Hij rekenschap is verschuldigd? Neen, Hijzelf is de meerdere, is boven allen, Hij is onafhankelijk. Wie doet Hem gedenken aan Zijn weg? zo lezen sommigen de zin. Heeft de eeuwige Geest het nodig dat Hem de dingen in de herinnering worden gebracht? Neen, Zijn eigen weg is, evenals de onze, altijd voor Hem, Hij heeft van niemand orders of instructies ontvangen, Isaiah 40:13, Isaiah 40:14, ook is Hij aan niemand rekenschap verschuldigd. Hij stelt al de schepselen op hun weg, laat ons Hem dus niet op de Zijne willen stellen, maar het aan Hem overlaten om de wereld te regeren, die er bekwaam en geschikt voor is.

B. Dat Hij een weergaloos leraar is. Wie is een leraar gelijk Hij? Het is ongerijmd in ons om Hem te onderrichten, die zelf de fontein is van licht, waarheid en kennis, zal Hij, die de mens wetenschap leert, zoals niemand anders, niet weten? Psalms 94:10, Psalms 94:11. Zullen wij met een kaars de zon bijlichten?

Merk op: Als Elihu eer wil geven aan God als regeerder en bestuurder, prijst hij Hem als leraar, want bestuurders moeten onderwijzen. God doet dit, Hij leidt en bindt met mensenzelen. Hierin, zoals in alle andere dingen, is Hij weergaloos. Niemand is zo geschikt om zijn eigen daden en handelingen te besturen, als Hij het is, Hij weet wat Hij te doen heeft, en hoe het ten beste te doen, en heeft inlichting noch raad van node. Salomo zelf had een geheime raad om hem van raad te dienen, maar de Koning van de koningen heeft die niet. Ook is niemand zo geschikt om onze daden en handelingen te bestuderen als Hij het is, niemand onderwijst met zulk een gezag en overtuigend bewijs, met zoveel inschikkelijkheid en mededogen, noch met zoveel kracht en uitwerking als Hij. Hij onderwijst door de Bijbel, en dat is het beste boek, onderwijst door Zijn Zoon, en Hij is de beste leermeester. C. Dat Hij onkreukbaar rechtvaardig is in al Zijn handelingen. Wie kan zeggen: Gij hebt onrecht gedaan? Job 36:23. Niet: wie durft het zeggen? (velen doen onrecht, en de mensen zeggen het op hun gevaar) maar wie kan het zeggen? Wie heeft reden om het te zeggen? Wie kan het zeggen en bewijzen? Het is een grondstelling, die ontwijfelbaar waar is, zonder enig voorbehoud of beperking, dat de Koning van de koningen geen kwaad kan doen.

Verzen 15-23

Job 36:15-23

Elihu nadert hier dichter tot Job, en

I. Zegt hem wat God vroeger voor hem gedaan zou hebben, indien hij behoorlijk verootmoedigd ware geweest onder zijn beproeving. "Wij allen weten hoe bereid God is om de ellendige in zijn effende vrij te maken, Job 36:15. Dat is Hij altijd geweest. Op de armen van geest, op hen die verbroken en verslagen van hart zijn, ziet Hij neer met tederheid en ontferming, en als zij in beproeving zijn, is Hij bereid hen te helpen. Hij opent hun oren en doet hen vreugde en blijdschap horen zelfs in hun verdrukkingen. Terwijl Hij hen nog niet verlost, spreekt Hij goede en troostrijke woorden tot hen ter bemoediging van hun geloof en hun lijdzaamheid, om hun vrees tot zwijgen te brengen en evenwicht te doen ontstaan in hun smarten, en dat zou Hij ook voor u gedaan hebben. Indien gij u onderworpen had aan Zijn voorzienigheid en u naar behoren hadt gedragen, Hij zou u hebben vrijgemaakt en vertroost, en dan zouden wij geen van die klachten gehoord hebben. Indien gij u geschikt hadt naar de wil van God, uw vrijheid en uw overvloed zouden u met winst teruggegeven zijn."

1. "Gij zoudt in de ruimte gesteld zijn, en niet aldus in de engte zijn geweest door ziekte en smaad, Hij zou u tot de ruimte hebben gebracht waar geen benauwing zou geweest zijn, en gij zoudt niet in al uw voornemens zijn teleurgesteld."

2. "Gij zoudt verrijkt zijn geworden, en niet in deze armoedige omstandigheden zijn, uw tafel zou rijk voorzien zijn geweest, niet slechts met het brood uws bescheiden deels, maar met het vette van de nieren van tarwe," zie Deuteronomy 32:14, en het vetste van het vlees." De gedachte moet ons tot zwijgen brengen onder de beproeving, dat, zo wij beter waren, het op alle wijze beter met ons zou geweest zijn, indien wij aan het doel van onze beproevingen hadden beantwoord de beproeving zou weggenomen zijn, er zou uitkomst zijn gekomen, indien wij er bereid voor waren geweest. God zou het goede voor ons gedaan hebben, indien wij ons goed hadden gedragen, Psalms 81:14, Psalms 81:15, Isaiah 48:18.

II. Hij legt hem ten laste dat hij zichzelf in het licht staat, zodat hij zelf de oorzaak is dat zijn rampen zolang aanhouden, Job 36:17. "Maar gij hebt het gericht des goddelozen vervuld," dat is: "Wat gij ook in werkelijkheid moogt wezen, in deze zaak hebt gij u als een goddeloos man gedragen, hebt gij gesproken en gedaan als de goddelozen, gij hebt hun genoegen gedaan, zijt hun ter wille geweest hebt hun zaak gediend, en daarom houden het gericht en het recht u vast als een goddeloos man, omdat gij u met hen vergezelt, handelt alsof gij hun deelgenoot waart, hen helpt en aanmoedigt. Gij hebt de zaak van de goddelozen voorgestaan, en gelijk de zaak eens mensen is, zo zal Gods. oordeel over hem wezen." Aldus bisschop Patrick. Het is gevaarlijk om zich aan de verkeerde zijde te bevinden. De medeplichtigen aan verraad zullen gelijke behandeling ondervinden als de hoofdaanleggers ervan.

III. Hij waarschuwt hem om niet te volharden in zijn gemelijkheid. Hij geeft hem verscheidene goede waarschuwingen van die strekking.

1. Laat hem de Goddelijke wraak niet gering achten en niet al te gerust zijn, alsof hij in geen gevaar daarvan was, Job 36:18. "Omdat er grimmigheid is," dat is: "Omdat God een rechtvaardig bestuurder is, die alle beledigingen van Zijn regering aangedaan euvel opneemt, omdat Hij Zijn toorn geopenbaard heeft van de hemel over alle goddeloosheid en ongerechtigheid van de mensen, en omdat gij reden hebt om te vrezen dat gij onder Gods misnoegen zijt, wacht u, dat Hij u misschien met een slag wegstote, en wees verstandig genoeg om u haastelijk met Hem te verzoenen, zodat Zijn toorn van u wordt afgewend." Een dergelijke waarschuwing had Job aan zijn vrienden gegeven, Hoofdst. 19:29. Schroomt vanwege het zwaard, want de grimmigheid is over de misdaden des zwaards. Aldus zijn twistredenaars geneigd om met al te veel stoutmoedigheid elkaar aan Gods gericht over te geven en elkaar te dreigen met Zijn toorn, maar hij, die een goede consciëntie bewaart behoeft de machteloze dreigementen van trotse mensen niet te vrezen. Dit was een vriendelijke en nodige waarschuwing aan Job. Zelfs Godvruchtige mensen hebben het nodig om door de vrees voor Gods toorn bij hun plicht te worden gehouden. "Gij zijt een wijs en Godvruchtig man, maar wacht u, opdat Hij u niet wegstote, want de wijsten en de besten hebben genoeg in zich om Zijn slag te verdienen."

2. Laat hem zich niet vleien dat hij, zo Gods toorn tegen hem ontstoken is, wel middelen zal vinden om aan de slag ervan te ontkomen.

a. Er is niet aan te ontkomen door geld, met zilver en goud kan geen vergeving gekocht worden, of met andere dergelijke vergankelijke dingen. "Zelfs een groot rantsoen kan u niet verlossen, als God in het gericht met u treedt, Zijn gerechtigheid kan niet worden omgekocht, evenmin als enigerlei dienaar van Zijn gerechtigheid. Zou Hij uw rijkdom achten, om die tot verandering van de straf te gebruiken? Neen, geen goud, Job 36:19 Indien gij evenveel rijkdom hadt als gij vroeger bezeten hebt, het zou u geen verlichting geven, u niet beveiligen tegen de slagen van Gods toorn: ten dage van de openbaring daarvan doet goud geen nut, Proverbs 11:4. Zie Psalms 49:8, Psalms 49:9.

b. Geen ontkomen door redding. Indien alle versterkingen van kracht ter uwer beschikking waren, al zoudt gij ook nog zoveel knechten en vazallen op de been kunnen brengen om u met geweld uit de handen van de Goddelijke wraak te rukken, het zou tevergeefs zijn. God zou er geen acht op slaan. Er is niemand, die u uit Zijn hand zou kunnen verlossen."

c. Geen ontkomen door verberging, Job 36:20. Haak niet naar de nacht, die dikwijls de terugtocht van een verslagen leger begunstigt en hem bedekt, denk niet dat gij aldus aan het rechtvaardig oordeel van God kunt ontkomen, want de duisternis verbergt niet voor Hem," Psalms 139:11. 12. Zie Hoofdst 34:22. Denk niet dat, omdat in de nacht de lieden zich terugtrekken naar hun plaats en zich op hun legerstede ter ruste leggen, en het dan gemakkelijk is om er aan te ontkomen zonder door hen ontdekt te worden, God evenzo opgaat naar Zijn plaats en u niet kan zien, neen, Hij slaapt noch sluimert. Zijn ogen zijn open op de kinderen der mensen, niet alleen aan alle plaatsen, maar ook te allen tijde, geen rotsen of bergen kunnen ons beschutten tegen Zijn oog. Sommigen verstaan dit van de nacht des doods, dat is de nacht, waarin de volken van hun plaats opgenomen worden, en Job had vurig gehijgd naar die nacht, zoals de dagloner naar de schaduw, Hoofdst. 7:2. "Maar doe dit niet," zegt Elihu, "want gij weet niet wat de nacht des doods is." Zij, die hartstochtelijk naar de dood verlangen in de hoop die tot een beschutting te maken tegen Gods toorn, kunnen zich misschien vergissen. Er zijn dezulken, die de toorn vervolgt in die nacht.

3. Laat hem zijn onrechtvaardige twist met God en Zijn voorzienigheid niet voortzetten waarin hij totnutoe volhard heeft, terwijl hij zich aan de beproeving had moeten onderwerpen, Job 36:21. Wacht u, geef wel acht op uw geest, en wend u niet tot ongerechtigheid, keer er niet toe terug, want het is op uw gevaar zo gij het doet." Laat ons nooit een gunstige gedachte durven koesteren van de zonde, er nooit aan durven toegeven. Elihu denkt dat Job deze waarschuwing nodig heeft, daar hij ongerechtigheid heeft verkoren boven ellende, Job 36:21, dat is: liever toegegeven heeft aan zijn hoogmoed en wreveligheid door met God te twisten dan die hoogmoed te vernederen door zich aan God te onderwerpen en de straf aan te nemen. Wij kunnen het meer in het algemeen nemen en opmerken dat zij, die boven ellende de voorkeur geven aan ongerechtigheid, een zeer dwaze keus doen, zij, die hun zorgen verdrijven door zondige genoegens, hun rijkdom vermeerderen door zondige bedrijven het lijden om van de gerechtigheid wil vermijden door een zondige meegaandheid tegen hun geweten in, doen een keus, die hen berouwen zal, want er is in de minste zonde meer kwaad dan in de grootste beproeving of ellende. Het is een kwaad, het is alleen kwaad.

4. Laat hem het niet durven onderstaan om aan God de wet voor te schrijven, noch Hem maatregelen aan de hand te doen, Job 36:22, Job 36:23. "Zie God verhoogt door Zijn kracht," dat is: Hij kan en mag verhogen en vernederen wie Hij wil, en daarom betaamt het u noch mij om met Hem te strijden." Hoe meer wij God verhogen en grootmaken, hoe meer wij onszelf vernederen en verlagen. Bedenk:

A. Dat God een vrijmachtig soeverein is. Hij verhoogt door Zijn kracht, die aan niemand anders ontleend is, Hij verhoogt wie Hij wil, verhoogt hen, die beproefd en ternedergeworpen waren, door de kracht en macht die Hij geeft aan Zijn volk. En daarom: wie heeft Hem gesteld over Zijn weg? Wie heeft het opzicht over Hem op Zijn weg? Is er een meerdere, van wie Hij Zijn aanstelling ontvangen heeft, en aan wie Hij rekenschap is verschuldigd? Neen, Hijzelf is de meerdere, is boven allen, Hij is onafhankelijk. Wie doet Hem gedenken aan Zijn weg? zo lezen sommigen de zin. Heeft de eeuwige Geest het nodig dat Hem de dingen in de herinnering worden gebracht? Neen, Zijn eigen weg is, evenals de onze, altijd voor Hem, Hij heeft van niemand orders of instructies ontvangen, Isaiah 40:13, Isaiah 40:14, ook is Hij aan niemand rekenschap verschuldigd. Hij stelt al de schepselen op hun weg, laat ons Hem dus niet op de Zijne willen stellen, maar het aan Hem overlaten om de wereld te regeren, die er bekwaam en geschikt voor is.

B. Dat Hij een weergaloos leraar is. Wie is een leraar gelijk Hij? Het is ongerijmd in ons om Hem te onderrichten, die zelf de fontein is van licht, waarheid en kennis, zal Hij, die de mens wetenschap leert, zoals niemand anders, niet weten? Psalms 94:10, Psalms 94:11. Zullen wij met een kaars de zon bijlichten?

Merk op: Als Elihu eer wil geven aan God als regeerder en bestuurder, prijst hij Hem als leraar, want bestuurders moeten onderwijzen. God doet dit, Hij leidt en bindt met mensenzelen. Hierin, zoals in alle andere dingen, is Hij weergaloos. Niemand is zo geschikt om zijn eigen daden en handelingen te besturen, als Hij het is, Hij weet wat Hij te doen heeft, en hoe het ten beste te doen, en heeft inlichting noch raad van node. Salomo zelf had een geheime raad om hem van raad te dienen, maar de Koning van de koningen heeft die niet. Ook is niemand zo geschikt om onze daden en handelingen te bestuderen als Hij het is, niemand onderwijst met zulk een gezag en overtuigend bewijs, met zoveel inschikkelijkheid en mededogen, noch met zoveel kracht en uitwerking als Hij. Hij onderwijst door de Bijbel, en dat is het beste boek, onderwijst door Zijn Zoon, en Hij is de beste leermeester. C. Dat Hij onkreukbaar rechtvaardig is in al Zijn handelingen. Wie kan zeggen: Gij hebt onrecht gedaan? Job 36:23. Niet: wie durft het zeggen? (velen doen onrecht, en de mensen zeggen het op hun gevaar) maar wie kan het zeggen? Wie heeft reden om het te zeggen? Wie kan het zeggen en bewijzen? Het is een grondstelling, die ontwijfelbaar waar is, zonder enig voorbehoud of beperking, dat de Koning van de koningen geen kwaad kan doen.

Verzen 24-33

Job 36:24-33

Elihu poogt hier Job grote en hoge gedachten van God in te boezemen en hem aldus tot een blijmoedige onderwerping aan Zijn voorzienigheid te bewegen.

I. Hij stelt het werk van God voor, in het algemeen, als doorluchtig en duidelijk zichtbaar, Job 36:24. Geheel Zijn werk is dit, God doet niets dat min is. Dit is een goede reden waarom wij moeten berusten in al de werkingen van Zijn voorzienigheid betreffende ons in het bijzonder. Zijn zichtbare werken, die de natuur en de wereld in het algemeen betreffen, zijn zodanig, dat wij ze bewonderen en prijzen, en waarin wij des Scheppers wijsheid, macht en goedheid zien, zullen wij dan aanmerkingen maken op Zijn beschikkingen voor ons en de raadsbesluiten van Zijn wil betreffende onze zaken? Wij worden hier geroepen om "het werk Gods aan te merken," Ecclesiastes 7:13.

1. Het is duidelijk voor onze ogen, niets is meer klaarblijkelijk: het is wat de lieden aanschouwen, ieder die slechts een half oog heeft, kan het zien, kan het van verre zien. Laat ons de blik richten waarheen wij willen, overal zien wij de voortbrengselen van Gods wijsheid en macht, wij zien datgene gedaan, en nog voortdurend gedaan worden, waarvan wij wel moeten zeggen: Dit is het werk Gods, de vinger Gods, de Heere heeft het gedaan. Iedereen kan van verre de hemel zien met al zijn lichten de aarde en al haar vruchten, en zien dat zij het werk zijn van de Almacht, en nog veel meer als wij ze van nabij zien. Beschouw de kleinste werken van de natuur door een microscoop, schijnen zij niet wonderbaar? De eeuwige kracht en Goddelijkheid van de Schepper "worden duidelijk doorzien en verstaan van de schepselen" Romans 1:20. Iedereen, zelfs zij, die het voorrecht niet hebben van een Goddelijke openbaring, kan dit zien, want geen spraak en geen woorden zijn er, waar de stem van deze gedurige, natuurlijke predikers niet wordt gehoord, Psalms 19:4.

2. Het behoort wonderlijk te zijn in onze ogen. De schoonheid en voortreffelijkheid van het werk van God en de evenredigheid van al de delen ervan moeten wij gedenken om ze te verheerlijken en te loven, die niet alleen rechtvaardigen als juist en goed en onlaakbaar, maar verheerlijken als wijs en groot en glorierijk en dat door geen schepsel bedacht of voortgebracht kan worden. De mens kan Zijn werken zien en is instaat er Zijn hand in te onderkennen (hetgeen de dieren niet kunnen), en daarom behoort hij ze te loven en Hem de eer ervan toe te brengen.

II. Hij stelt God, de werker ervan, voor als oneindig en ondoorgrondelijk, Job 36:26. De stromen van bestaan, macht en volmaaktheid moeten ons heenleiden naar de bron. God is groot, oneindig groot, groot in macht, want Hij is almachtig en onafhankelijk, groot in vermogen, want Hij is zelfgenoegzaam en algenoegzaam, groot in zichzelf, groot in al Zijn werken, groot, en daarom grotelijks te prijzen, groot en daarom kennen wij Hem niet, wie weten dat Hij is, maar niet wat Hij is, wij weten wat Hij niet is, maar niet wat Hij is. Wij weten en kennen ten dele, maar niet in volkomenheid. Dit komt hier voor als een reden waarom wij Zijn handelingen niet moeten aanklagen, noch moeten laken wat Hij doet, omdat dit kwaadspreken is van dingen, die wij niet begrijpen, en antwoorden eer wij gehoord hebben. Wij kennen de duur van Zijn bestaan niet, want die is oneindig, het getal van Zijn jaren kan bij geen mogelijkheid onderzocht worden, want Hij is eeuwig, zij zijn dus niet te tellen, Hij is een wezen zonder begin zonder opvolging van tijd en zonder einde, die altijd was en altijd zijn zal, en altijd dezelfde, de grote IK BEN. Dit is een goede reden waarom wij Hem niets moeten voorschrijven, niet met Hem moeten twisten, want gelijk Hij is, zo zijn Zijn werkingen: volkomen buiten ons bereik.

III. Hij noemt enige voorbeelden van Gods wijsheid, macht en soevereine heerschappij in de werken van de natuur en de beschikkingen van de gewone voorzienigheid, beginnende in dit hoofdstuk met de wolken en de regen, die eruit nederdaalt. Het is niet nodig critisch te zijn in het onderzoek hetzij van de spreekwijze of van de wijsbegeerte van deze uitnemende rede. De algemene strekking ervan is aan te tonen:

a. Dat God oneindig groot is en de Heere is van alles, de eerste oorzaak en opperbestuurder van al de schepselen, en alle macht heeft in hemel en op aarde, die wij daarom in alle ootmoed en met eerbied moeten aanbidden, van wie wij goed behoren te spreken, en aan wie wij alle eer moeten geven.

b. Dat het vermetele aanmatiging in ons is, om Hem de regelen en methoden voor te schrijven van Zijn bijzondere voorzienigheid met de kinderen van de mensen, of te verwachten dat Hij er ons rekenschap van zal geven, als toch de werkingen van Zijn gewone voorzienigheid nopens de meteoren zo verschillend zijn, zo geheimenisvol en zo ondoorgrondelijk.

Om Job onder de indruk te brengen van Gods verhevenheid en vrijmacht, had Elihu hem gezegd op te zien naar de wolken, Job 35:5. In deze verzen toont hij ons wat wij in de wolken, die wij zien, kunnen waarnemen hetgeen ons leiden zal tot de beschouwing van de heerlijke volmaaktheden van haar Schepper.

Beschouw de wolken:

1. Als fonteinen voor deze lagere wereld, de bronnen en schatkameren van haar vochten door welke zij circuleren, een noodzakelijke voorziening, want stilstand van die circulatie zou voor deze lagere wereld even schadelijk zijn als stilstand van de bloedsomloop in het lichaam van de mens. Het is van de moeite waard om in dit gewone verschijnsel op te merken:

a. Dat de wolken boven afdruipen op de aarde beneden. Indien de hemel als koper wordt, dan wordt de aarde ijzer, daarom luidt de belofte van overvloed aldus: Ik zal de hemel verhoren, en die zal de aarde verhoren. Dit duidt ons aan dat alle goede gave van boven is, van Hem, die de Vader is van de lichten en de Vader van de zegen, en het leert ons ons gebed tot Hem te richten en opwaarts te zien.

b. Dat zij hier gezegd worden af te druipen over de mens, Job 36:28, want hoewel Hij doet regenen op de woestijn, waarin geen mens is Hoofdst. 38:26, Psalms 104:11, wordt hierin toch inzonderheid acht geslagen op de mens aan wie de mindere schepselen allen dienstbaar gemaakt zijn, en van wie de hulde des lofs hiervoor geëist wordt. Onder de mensen regent God over rechtvaardigen en onrechtvaardigen, Matthew 5:45.

c. Zij worden gezegd het water af te druipen in droppelen, niet in watergoten, zoals toen de sluizen des hemels geopend waren, Genesis 7:11. God bewatert de aarde met hetgeen, waarmee Hij haar eens overstelpt heeft, het slechts op een andere manier uitdelende, om ons te doen weten hoezeer wij in Zijn macht zijn, en hoe vriendelijk Hij is door regen te geven bij droppelen, opdat het voordeel, de nuttigheid ervan in verdere kring en meer gelijkelijk verspreid zou worden, zoals met een kunstmatige gieter.

d. Soms komt de regen neer in zeer kleine droppelen, maar op een andermaal in stortregen, en dit verschil tussen de ene regenbui en de andere moet toegeschreven worden aan de Goddelijke voorzienigheid, die het aldus beschikt heeft.

e. Hoewel hij neerkomt in droppelen, druipt hij toch overvloedig af over de mens, Job 36:28, en daarom wordt hij de rivier Gods genoemd, die vol waters is, Psalms 65:10.

f. De wolken gieten de regen af, naar de damp is, die zij opgetrokken hebben, Job 36:27. Zo rechtvaardig is de hemel jegens de aarde, maar de aarde is dit niet in de vergelding, die zij er voor doet.

g. Het voortbrengsel van de wolken is soms een grote verschrikking, en op andere tijden een grote gunst voor de aarde, Job 36:31. Als het Hem behaagt richt Hij daardoor de volken, op welke Hij vertoornd is. Storm en orkanen en overmatige regens, die de vruchten van de aarde vernielen en overstromingen veroorzaken, komen van de wolken, maar van de andere kant, door haar geeft Hij gewoonlijk spijs in overvloed, zij druipen vettigheid af op de weiden en velden, die bekleed zijn met kudden, en de dalen, die bedekt zijn met koren, Psalms 65:12.

Eindelijk. Er wordt soms kennis gegeven van het naderen van de regen, Job 36:33. Daarvan, onder anderen, verkondigt zijn geklater. Vandaar dat wij lezen van een geruis des overvloedigen regens, 1 Kings 18:41, K voordat hij nog kwam, en een zeer welkome voorbode is dat toen geweest! Gelijk het gedruis, zo kondigt ook het aanzien des hemels de regen aan, Luke 12:56. Ook het vee bespeurt door een verwonderlijk instinct dat een verandering in het weer ophanden is, en zoekt een schuilplaats, de mens beschamende, die het kwaad niet wil voorzien om zich te verbergen.

2. Als schaduwen van de bovenwereld, Job 36:29. Kan men ook verstaan de uitbreiding van de wolken? Zij zijn over de aarde uitgebreid als een gordijn of gewelf, hoe zij zo zijn, hoe zij uitgebreid zijn en in evenwicht worden gehouden, verstaan wij niet, hoewel wij hem dagelijks zien. Zullen wij dan voorwenden de redenen en methoden te verstaan van Gods rechterlijke handelingen met de kinderen van de mensen, wier karakter en toestand zo verschillend zijn, als wij niet eens de uitbreiding van de wolken kunnen verklaren, die het licht bedekken? Job 36:32. Het is een wolk, die tussen doorkomt, Hoofdst. 26:9. En wij zijn er ons van bewust dat door het tussenbeiden komen van de wolken tussen ons en de zon, wij:

a. Soms bevoorrecht, begunstigd worden, want zij doen dienst als een zonnescherm om ons te beschutten tegen de heftige hitte van de zon, die ons anders zou branden. Van "een wolk des dauws in de hitte des oogstes" wordt gesproken als van een zeer grote verkwikking. Isaiah 18:4.

b. Soms donker en dreigend er door aangezien worden, want zij verduisteren de aarde op de middag en verduisteren het licht van de zon. Zonde wordt vergeleken bij een wolk, Isaiah 44:22, omdat zij tussen ons en het licht van Gods aangezicht treedt, en er het schijnen van verhindert. Maar hoewel de wolken voor een tijd de zon verduisteren en regen afdruipen toch "(post nubila Phoebus- komt na de regen zonneschijn)" nadat Hij de wolk vermoeid, uitgeput heeft, breidt Hij er Zijn licht over uit, Job 36:30. Er is glans na de regen, 2 Samuel 23:4, S de zonnestralen schieten uit en reiken zover dat zij zelfs de wortelen dat is: de bodem, van de zee bedekken, om vandaar de weer nieuwe dampen te doen opstijgen en voorraad voor de wolken te verzamelen. In dit alles moeten wij gedenken om Gods werk te verheerlijken.

Verzen 24-33

Job 36:24-33

Elihu poogt hier Job grote en hoge gedachten van God in te boezemen en hem aldus tot een blijmoedige onderwerping aan Zijn voorzienigheid te bewegen.

I. Hij stelt het werk van God voor, in het algemeen, als doorluchtig en duidelijk zichtbaar, Job 36:24. Geheel Zijn werk is dit, God doet niets dat min is. Dit is een goede reden waarom wij moeten berusten in al de werkingen van Zijn voorzienigheid betreffende ons in het bijzonder. Zijn zichtbare werken, die de natuur en de wereld in het algemeen betreffen, zijn zodanig, dat wij ze bewonderen en prijzen, en waarin wij des Scheppers wijsheid, macht en goedheid zien, zullen wij dan aanmerkingen maken op Zijn beschikkingen voor ons en de raadsbesluiten van Zijn wil betreffende onze zaken? Wij worden hier geroepen om "het werk Gods aan te merken," Ecclesiastes 7:13.

1. Het is duidelijk voor onze ogen, niets is meer klaarblijkelijk: het is wat de lieden aanschouwen, ieder die slechts een half oog heeft, kan het zien, kan het van verre zien. Laat ons de blik richten waarheen wij willen, overal zien wij de voortbrengselen van Gods wijsheid en macht, wij zien datgene gedaan, en nog voortdurend gedaan worden, waarvan wij wel moeten zeggen: Dit is het werk Gods, de vinger Gods, de Heere heeft het gedaan. Iedereen kan van verre de hemel zien met al zijn lichten de aarde en al haar vruchten, en zien dat zij het werk zijn van de Almacht, en nog veel meer als wij ze van nabij zien. Beschouw de kleinste werken van de natuur door een microscoop, schijnen zij niet wonderbaar? De eeuwige kracht en Goddelijkheid van de Schepper "worden duidelijk doorzien en verstaan van de schepselen" Romans 1:20. Iedereen, zelfs zij, die het voorrecht niet hebben van een Goddelijke openbaring, kan dit zien, want geen spraak en geen woorden zijn er, waar de stem van deze gedurige, natuurlijke predikers niet wordt gehoord, Psalms 19:4.

2. Het behoort wonderlijk te zijn in onze ogen. De schoonheid en voortreffelijkheid van het werk van God en de evenredigheid van al de delen ervan moeten wij gedenken om ze te verheerlijken en te loven, die niet alleen rechtvaardigen als juist en goed en onlaakbaar, maar verheerlijken als wijs en groot en glorierijk en dat door geen schepsel bedacht of voortgebracht kan worden. De mens kan Zijn werken zien en is instaat er Zijn hand in te onderkennen (hetgeen de dieren niet kunnen), en daarom behoort hij ze te loven en Hem de eer ervan toe te brengen.

II. Hij stelt God, de werker ervan, voor als oneindig en ondoorgrondelijk, Job 36:26. De stromen van bestaan, macht en volmaaktheid moeten ons heenleiden naar de bron. God is groot, oneindig groot, groot in macht, want Hij is almachtig en onafhankelijk, groot in vermogen, want Hij is zelfgenoegzaam en algenoegzaam, groot in zichzelf, groot in al Zijn werken, groot, en daarom grotelijks te prijzen, groot en daarom kennen wij Hem niet, wie weten dat Hij is, maar niet wat Hij is, wij weten wat Hij niet is, maar niet wat Hij is. Wij weten en kennen ten dele, maar niet in volkomenheid. Dit komt hier voor als een reden waarom wij Zijn handelingen niet moeten aanklagen, noch moeten laken wat Hij doet, omdat dit kwaadspreken is van dingen, die wij niet begrijpen, en antwoorden eer wij gehoord hebben. Wij kennen de duur van Zijn bestaan niet, want die is oneindig, het getal van Zijn jaren kan bij geen mogelijkheid onderzocht worden, want Hij is eeuwig, zij zijn dus niet te tellen, Hij is een wezen zonder begin zonder opvolging van tijd en zonder einde, die altijd was en altijd zijn zal, en altijd dezelfde, de grote IK BEN. Dit is een goede reden waarom wij Hem niets moeten voorschrijven, niet met Hem moeten twisten, want gelijk Hij is, zo zijn Zijn werkingen: volkomen buiten ons bereik.

III. Hij noemt enige voorbeelden van Gods wijsheid, macht en soevereine heerschappij in de werken van de natuur en de beschikkingen van de gewone voorzienigheid, beginnende in dit hoofdstuk met de wolken en de regen, die eruit nederdaalt. Het is niet nodig critisch te zijn in het onderzoek hetzij van de spreekwijze of van de wijsbegeerte van deze uitnemende rede. De algemene strekking ervan is aan te tonen:

a. Dat God oneindig groot is en de Heere is van alles, de eerste oorzaak en opperbestuurder van al de schepselen, en alle macht heeft in hemel en op aarde, die wij daarom in alle ootmoed en met eerbied moeten aanbidden, van wie wij goed behoren te spreken, en aan wie wij alle eer moeten geven.

b. Dat het vermetele aanmatiging in ons is, om Hem de regelen en methoden voor te schrijven van Zijn bijzondere voorzienigheid met de kinderen van de mensen, of te verwachten dat Hij er ons rekenschap van zal geven, als toch de werkingen van Zijn gewone voorzienigheid nopens de meteoren zo verschillend zijn, zo geheimenisvol en zo ondoorgrondelijk.

Om Job onder de indruk te brengen van Gods verhevenheid en vrijmacht, had Elihu hem gezegd op te zien naar de wolken, Job 35:5. In deze verzen toont hij ons wat wij in de wolken, die wij zien, kunnen waarnemen hetgeen ons leiden zal tot de beschouwing van de heerlijke volmaaktheden van haar Schepper.

Beschouw de wolken:

1. Als fonteinen voor deze lagere wereld, de bronnen en schatkameren van haar vochten door welke zij circuleren, een noodzakelijke voorziening, want stilstand van die circulatie zou voor deze lagere wereld even schadelijk zijn als stilstand van de bloedsomloop in het lichaam van de mens. Het is van de moeite waard om in dit gewone verschijnsel op te merken:

a. Dat de wolken boven afdruipen op de aarde beneden. Indien de hemel als koper wordt, dan wordt de aarde ijzer, daarom luidt de belofte van overvloed aldus: Ik zal de hemel verhoren, en die zal de aarde verhoren. Dit duidt ons aan dat alle goede gave van boven is, van Hem, die de Vader is van de lichten en de Vader van de zegen, en het leert ons ons gebed tot Hem te richten en opwaarts te zien.

b. Dat zij hier gezegd worden af te druipen over de mens, Job 36:28, want hoewel Hij doet regenen op de woestijn, waarin geen mens is Hoofdst. 38:26, Psalms 104:11, wordt hierin toch inzonderheid acht geslagen op de mens aan wie de mindere schepselen allen dienstbaar gemaakt zijn, en van wie de hulde des lofs hiervoor geëist wordt. Onder de mensen regent God over rechtvaardigen en onrechtvaardigen, Matthew 5:45.

c. Zij worden gezegd het water af te druipen in droppelen, niet in watergoten, zoals toen de sluizen des hemels geopend waren, Genesis 7:11. God bewatert de aarde met hetgeen, waarmee Hij haar eens overstelpt heeft, het slechts op een andere manier uitdelende, om ons te doen weten hoezeer wij in Zijn macht zijn, en hoe vriendelijk Hij is door regen te geven bij droppelen, opdat het voordeel, de nuttigheid ervan in verdere kring en meer gelijkelijk verspreid zou worden, zoals met een kunstmatige gieter.

d. Soms komt de regen neer in zeer kleine droppelen, maar op een andermaal in stortregen, en dit verschil tussen de ene regenbui en de andere moet toegeschreven worden aan de Goddelijke voorzienigheid, die het aldus beschikt heeft.

e. Hoewel hij neerkomt in droppelen, druipt hij toch overvloedig af over de mens, Job 36:28, en daarom wordt hij de rivier Gods genoemd, die vol waters is, Psalms 65:10.

f. De wolken gieten de regen af, naar de damp is, die zij opgetrokken hebben, Job 36:27. Zo rechtvaardig is de hemel jegens de aarde, maar de aarde is dit niet in de vergelding, die zij er voor doet.

g. Het voortbrengsel van de wolken is soms een grote verschrikking, en op andere tijden een grote gunst voor de aarde, Job 36:31. Als het Hem behaagt richt Hij daardoor de volken, op welke Hij vertoornd is. Storm en orkanen en overmatige regens, die de vruchten van de aarde vernielen en overstromingen veroorzaken, komen van de wolken, maar van de andere kant, door haar geeft Hij gewoonlijk spijs in overvloed, zij druipen vettigheid af op de weiden en velden, die bekleed zijn met kudden, en de dalen, die bedekt zijn met koren, Psalms 65:12.

Eindelijk. Er wordt soms kennis gegeven van het naderen van de regen, Job 36:33. Daarvan, onder anderen, verkondigt zijn geklater. Vandaar dat wij lezen van een geruis des overvloedigen regens, 1 Kings 18:41, K voordat hij nog kwam, en een zeer welkome voorbode is dat toen geweest! Gelijk het gedruis, zo kondigt ook het aanzien des hemels de regen aan, Luke 12:56. Ook het vee bespeurt door een verwonderlijk instinct dat een verandering in het weer ophanden is, en zoekt een schuilplaats, de mens beschamende, die het kwaad niet wil voorzien om zich te verbergen.

2. Als schaduwen van de bovenwereld, Job 36:29. Kan men ook verstaan de uitbreiding van de wolken? Zij zijn over de aarde uitgebreid als een gordijn of gewelf, hoe zij zo zijn, hoe zij uitgebreid zijn en in evenwicht worden gehouden, verstaan wij niet, hoewel wij hem dagelijks zien. Zullen wij dan voorwenden de redenen en methoden te verstaan van Gods rechterlijke handelingen met de kinderen van de mensen, wier karakter en toestand zo verschillend zijn, als wij niet eens de uitbreiding van de wolken kunnen verklaren, die het licht bedekken? Job 36:32. Het is een wolk, die tussen doorkomt, Hoofdst. 26:9. En wij zijn er ons van bewust dat door het tussenbeiden komen van de wolken tussen ons en de zon, wij:

a. Soms bevoorrecht, begunstigd worden, want zij doen dienst als een zonnescherm om ons te beschutten tegen de heftige hitte van de zon, die ons anders zou branden. Van "een wolk des dauws in de hitte des oogstes" wordt gesproken als van een zeer grote verkwikking. Isaiah 18:4.

b. Soms donker en dreigend er door aangezien worden, want zij verduisteren de aarde op de middag en verduisteren het licht van de zon. Zonde wordt vergeleken bij een wolk, Isaiah 44:22, omdat zij tussen ons en het licht van Gods aangezicht treedt, en er het schijnen van verhindert. Maar hoewel de wolken voor een tijd de zon verduisteren en regen afdruipen toch "(post nubila Phoebus- komt na de regen zonneschijn)" nadat Hij de wolk vermoeid, uitgeput heeft, breidt Hij er Zijn licht over uit, Job 36:30. Er is glans na de regen, 2 Samuel 23:4, S de zonnestralen schieten uit en reiken zover dat zij zelfs de wortelen dat is: de bodem, van de zee bedekken, om vandaar de weer nieuwe dampen te doen opstijgen en voorraad voor de wolken te verzamelen. In dit alles moeten wij gedenken om Gods werk te verheerlijken.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Job 36". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://studylight.org/commentaries/dut/mhm/job-36.html. 1706.
adsFree icon
Ads FreeProfile