Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Jeremiah 45". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/jeremiah-45.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Jeremiah 45". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JEREMIA 45De profetie in dit hoofdstuk geldt wel alleen Baruch maar strekt toch ook tot steun en bemoediging vooral het volk des Heeren, dat Hem getrouw dient en in moeilijke tijden zich dicht bij Hem houdt. Ze vindt hier een plaats na de geschiedenis van de verwoesting van Jeruzalem en de verstrooiing van de Joden, maar werd lang tevoren uitgesproken, en wel in het vierde jaar van Jojakim, evenals de profetie in het volgende en waarschijnlijk ook in meer volgende hoofdstukken. Wij lezen hier,
I. Hoe men Baruch vrees aanjoeg, toen hij om zijn schrijven en lezen van Jeremia's rol in moeite was gebracht, Jeremiah 45:1.
II. Hoe zijn vrees werd weggenomen met een berisping over zijn grote verwachtingen en door een belofte van bizondere bewaring, Jeremiah 45:4,Jeremiah 45:5 Hoewel Baruch slechts schrijver van Jeremia was, toch wordt op zijn vrees acht geslagen en voor zijn troost zorg gedragen, want God veracht geen van zijn dienaren, maar ziet de zwakste en minste genadevol aan, evenzeer Jeremia als Baruch.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JEREMIA 45De profetie in dit hoofdstuk geldt wel alleen Baruch maar strekt toch ook tot steun en bemoediging vooral het volk des Heeren, dat Hem getrouw dient en in moeilijke tijden zich dicht bij Hem houdt. Ze vindt hier een plaats na de geschiedenis van de verwoesting van Jeruzalem en de verstrooiing van de Joden, maar werd lang tevoren uitgesproken, en wel in het vierde jaar van Jojakim, evenals de profetie in het volgende en waarschijnlijk ook in meer volgende hoofdstukken. Wij lezen hier,
I. Hoe men Baruch vrees aanjoeg, toen hij om zijn schrijven en lezen van Jeremia's rol in moeite was gebracht, Jeremiah 45:1.
II. Hoe zijn vrees werd weggenomen met een berisping over zijn grote verwachtingen en door een belofte van bizondere bewaring, Jeremiah 45:4,Jeremiah 45:5 Hoewel Baruch slechts schrijver van Jeremia was, toch wordt op zijn vrees acht geslagen en voor zijn troost zorg gedragen, want God veracht geen van zijn dienaren, maar ziet de zwakste en minste genadevol aan, evenzeer Jeremia als Baruch.
Verzen 1-5
Jeremia 45:1-5In Jeremiah 36:1 vonden wij, hoe Baruch Jeremia's profetieën opschreef en voorlas, en hoe de koning hem daarom bedreigde. Men zond heen om hem gevangen te nemen, en hij werd gedwongen zich te verschuilen, door goddelijke bescherming ontsnapte hij, ternauwernood. Aan die geschiedenis sluit dit hoofdstuk aan, maar het is, als betrekking hebbende op een bijzonder persoon, aan het einde van het boek geplaatst, gelijk Paulus' brief aan Filmon na zijn andere brieven.
Merk op:
I. De angst, die de arme Baruch uitstond, toen `s konings dienaren hem zochten en hij zich verschuilen moest, en de zorg, die de Heere voor hem droeg. Hij had uitgeroepen: Wee nu mij! Jeremiah 45:3. Hij was een jonge man, die zijn loopbaan in de wereld eerst begon, hij stelde belang in de dingen Gods en was gewillig om God en Zijn profeet te dienen, maar toen het lijden kwam, zou hij gaarne verschoond blijven. Wijl hij een vindingrijk en een geleerd man was, wilde hij gaarne vooruitkomen in de wereld, maar nu in de engte gedreven te worden en in gevaar van in de gevangenis te geraken, was een grote teleurstelling voor hem. Toen hij de rol in het openbaar las, hoopte hij daardoor naam te maken, de aandacht op zich te vestigen en arbeid te vinden. In plaats daarvan werd hij aan bespotting blootgesteld hij viel bij de menigte in ongenade en riep uit Het is met mij gedaan, ik zal in de hand van de vervolgers vallen, gevangenis en dood of verbanning tegemoet gaan. "De Heere heeft droefenis tot mijn smart gedaan," heeft mij de een smaad op de anderen geladen. Na het verdriet van de profetieën omtrent de ondergang mijns vaderlands geschreven en voorgelezen te hebben, komt nu de smart van daarvoor als misdadiger behandeld te worden. Een ander moge zich daarvan niets aantrekken, ik kan dat niet dragen, het is een last te zwaar voor mij. "Ik ben moe van mijn zuchten (of: mijn zuchten brengt mij er onder, het vermoordt mij) en ik vind geen rust, geen voldoening voor mijn gemoed". Ik kan er geen vrede mee hebben en het niet dragen gelijk ik moest, ook heb ik geen uitzicht op troost of verlichting. Baruch was een goed man, maar, moeten wij zeggen, dit was zich zwakke zijde. Zie,
1. Beginners in de godsdienst, gelijk recruten, worden licht ontmoedigd door de kleine moeilijkheden, die zij gewoonlijk in de aanvang van `s Heeren dienst ontmoeten. "Zij lopen met de voetgangers en die maken hen moe, zij vertonen zich slap bij het aanbreken van de dag van de benauwdheid, en daaruit blijkt dat hun kracht nauw, dat is: klein is", Proverbs 24:10. Hun geloof is zwak, zij zijn nog jonge kinderen, die om alles schreien.
2. Sommige van Gods beste en liefste heiligen waren verschrikt, wanneer zij de storm zagen opsteken, dan vreesden zij het ergste en maakten zich vreselijk ongerust, als er geen reden voor was.
3. God geeft acht op die vreze en ontevredenheid van Zijn volk, en deze mishaagt Hem. Baruch moest zich verblijd hebben, dat hij waardig geacht werd om zo'n goede zaak en in zulk goed gezelschap te lijden. In plaats daarvan wordt hij korzelig, ontevreden met zijn lot en vindt, dat God hem wel hard behandelt. Wat hij zei werd in drift gesproken, maar God was beledigd, zoals Hij eens over Mozes ontevreden was, toen "hij met zijn lippen wat onbedachtelijk voortbracht," hetgeen Mozes duur te staan kwam. Baruch had niet wel gesproken, en God houdt rekening met wat wij zeggen, al is het ook in haast. II. De bestraffing, die God hem daarvoor liet geven. Jeremia was ontsteld, toen hij Baruch zo opgewonden zag, en wist niet goed wat hij tot hem zeggen zou. Hij wilde hem niet gaarne wat onvriendelijks zeggen, en toch verdiende Baruch dat, hij zou hem gaarne troosten, maar wist niet hoe. Nu zegt hem God wat hij tot hem spreken zal, Jeremiah 45:4. Jeremia kon niet goed onderscheiden, wat aan deze klachten en vrees ten grondslag lag, maar God zegt het. Het kwam voort uit zijn verdorvenheid. Die wond kan niet licht geheeld worden, hij peilt de wond en toont hem, dat hij van deze wereld te grote verwachting had gehad, en dat daardoor zijn smart en moeite zo moeilijk te dragen was. Zie, wanneer de wereld de wenkbrauw tegen ons fronst, zouden wij niet ongerust worden, als wij ons niet met hoop op haar glimlach vleiden en daarnaar begerig waren. Het is te grote begeerte naar de goede dingen van de tegenwoordige tijd, die ons onder tegenspoed ongeduldig maakt. Nu troost God hem dat dit zijn fout en dwaasheid was, vooral in die tijd, op overvloedige welvaart en eer in deze wereld te rekenen. Want,
1. Het schip was zinkende. Het verderf kwam over het Joodse volk, een uiterst en algemeen verderf. "Zie, wat Ik gebouwd heb breek Ik af, en wat Ik geplant heb, ruk Ik uit zelfs dit gehele land". Dat gebouw moest Mij dienen, en die geplante wijngaard was voor Mij, en dit gehele land, de Joodse kerk en staat mijn eigendom, en "zoudt gij u grote dingen zoeken" Verwacht gij rijk en geëerd te worden en naam te maken?
2. "Het is onzinnig, nu uw eigen huis te schilderen. Kunt gij hopen groot te worden, als alles vernederd wordt, vervuld als alles ledig wordt?" Ons zelf meer te zoeken dan het algemeen belang, vooral grote dingen voor ons te begeren, wanneer het volk in nood verkeert, dat voegt geen Israëliet. Wij kunnen dat toepassen op deze wereld en onze positie daarin. God breekt dat in Zijn voorzienigheid af en haalt het omver, alles is onzeker en voorbijgaande, wij kunnen hier geen blijvende stad verwachten. Wat dwaasheid is het dus, "hier grote dingen voor ons zelf" te zoeken, terwijl alles klein en onzeker is.
III. De bemoediging, die God hem geeft om te hopen dat hij, hoewel niet groot, dan toch veilig zal zijn. "Ik breng een kwaad over alle vlees, over alle volkeren, alle rangen en standen van de maatschappij maar Ik zal uu uw ziel tot een buit geven, in alle plaatsen, waar gij zult heen trekken. Gij moet verwachten, van de ene plaats naar de andere verjaagd te worden, en waarheen gij ook gaat, in gevaar te verkeren, maar gij zult ontsnappen, al zij het ook ternauwernood, gij zult uw leven behouden, maar als een buit, die met moeite en gevaar behaald wordt, gij zult behouden doch alzo als door vuur." Zie, het behoud en de verlenging des levens zijn zeer grote gaven, en wij moeten ze als zodanig aannemen, daar zij de gelegenheid bestendigen om God te verheerlijken in deze wereld en ons voor te bereiden voor een betere. Soms, vooral wanneer de pijlen des doods dicht om ons heen gonzen, is het leven bijzonder zoet. Daarvoor moeten wij zeer dankbaar zijn, en zolang wij het genieten, niet klagen over teleurgestelde verwachting. Is "het leven niet meer dan het voedsel?"
Verzen 1-5
Jeremia 45:1-5In Jeremiah 36:1 vonden wij, hoe Baruch Jeremia's profetieën opschreef en voorlas, en hoe de koning hem daarom bedreigde. Men zond heen om hem gevangen te nemen, en hij werd gedwongen zich te verschuilen, door goddelijke bescherming ontsnapte hij, ternauwernood. Aan die geschiedenis sluit dit hoofdstuk aan, maar het is, als betrekking hebbende op een bijzonder persoon, aan het einde van het boek geplaatst, gelijk Paulus' brief aan Filmon na zijn andere brieven.
Merk op:
I. De angst, die de arme Baruch uitstond, toen `s konings dienaren hem zochten en hij zich verschuilen moest, en de zorg, die de Heere voor hem droeg. Hij had uitgeroepen: Wee nu mij! Jeremiah 45:3. Hij was een jonge man, die zijn loopbaan in de wereld eerst begon, hij stelde belang in de dingen Gods en was gewillig om God en Zijn profeet te dienen, maar toen het lijden kwam, zou hij gaarne verschoond blijven. Wijl hij een vindingrijk en een geleerd man was, wilde hij gaarne vooruitkomen in de wereld, maar nu in de engte gedreven te worden en in gevaar van in de gevangenis te geraken, was een grote teleurstelling voor hem. Toen hij de rol in het openbaar las, hoopte hij daardoor naam te maken, de aandacht op zich te vestigen en arbeid te vinden. In plaats daarvan werd hij aan bespotting blootgesteld hij viel bij de menigte in ongenade en riep uit Het is met mij gedaan, ik zal in de hand van de vervolgers vallen, gevangenis en dood of verbanning tegemoet gaan. "De Heere heeft droefenis tot mijn smart gedaan," heeft mij de een smaad op de anderen geladen. Na het verdriet van de profetieën omtrent de ondergang mijns vaderlands geschreven en voorgelezen te hebben, komt nu de smart van daarvoor als misdadiger behandeld te worden. Een ander moge zich daarvan niets aantrekken, ik kan dat niet dragen, het is een last te zwaar voor mij. "Ik ben moe van mijn zuchten (of: mijn zuchten brengt mij er onder, het vermoordt mij) en ik vind geen rust, geen voldoening voor mijn gemoed". Ik kan er geen vrede mee hebben en het niet dragen gelijk ik moest, ook heb ik geen uitzicht op troost of verlichting. Baruch was een goed man, maar, moeten wij zeggen, dit was zich zwakke zijde. Zie,
1. Beginners in de godsdienst, gelijk recruten, worden licht ontmoedigd door de kleine moeilijkheden, die zij gewoonlijk in de aanvang van `s Heeren dienst ontmoeten. "Zij lopen met de voetgangers en die maken hen moe, zij vertonen zich slap bij het aanbreken van de dag van de benauwdheid, en daaruit blijkt dat hun kracht nauw, dat is: klein is", Proverbs 24:10. Hun geloof is zwak, zij zijn nog jonge kinderen, die om alles schreien.
2. Sommige van Gods beste en liefste heiligen waren verschrikt, wanneer zij de storm zagen opsteken, dan vreesden zij het ergste en maakten zich vreselijk ongerust, als er geen reden voor was.
3. God geeft acht op die vreze en ontevredenheid van Zijn volk, en deze mishaagt Hem. Baruch moest zich verblijd hebben, dat hij waardig geacht werd om zo'n goede zaak en in zulk goed gezelschap te lijden. In plaats daarvan wordt hij korzelig, ontevreden met zijn lot en vindt, dat God hem wel hard behandelt. Wat hij zei werd in drift gesproken, maar God was beledigd, zoals Hij eens over Mozes ontevreden was, toen "hij met zijn lippen wat onbedachtelijk voortbracht," hetgeen Mozes duur te staan kwam. Baruch had niet wel gesproken, en God houdt rekening met wat wij zeggen, al is het ook in haast. II. De bestraffing, die God hem daarvoor liet geven. Jeremia was ontsteld, toen hij Baruch zo opgewonden zag, en wist niet goed wat hij tot hem zeggen zou. Hij wilde hem niet gaarne wat onvriendelijks zeggen, en toch verdiende Baruch dat, hij zou hem gaarne troosten, maar wist niet hoe. Nu zegt hem God wat hij tot hem spreken zal, Jeremiah 45:4. Jeremia kon niet goed onderscheiden, wat aan deze klachten en vrees ten grondslag lag, maar God zegt het. Het kwam voort uit zijn verdorvenheid. Die wond kan niet licht geheeld worden, hij peilt de wond en toont hem, dat hij van deze wereld te grote verwachting had gehad, en dat daardoor zijn smart en moeite zo moeilijk te dragen was. Zie, wanneer de wereld de wenkbrauw tegen ons fronst, zouden wij niet ongerust worden, als wij ons niet met hoop op haar glimlach vleiden en daarnaar begerig waren. Het is te grote begeerte naar de goede dingen van de tegenwoordige tijd, die ons onder tegenspoed ongeduldig maakt. Nu troost God hem dat dit zijn fout en dwaasheid was, vooral in die tijd, op overvloedige welvaart en eer in deze wereld te rekenen. Want,
1. Het schip was zinkende. Het verderf kwam over het Joodse volk, een uiterst en algemeen verderf. "Zie, wat Ik gebouwd heb breek Ik af, en wat Ik geplant heb, ruk Ik uit zelfs dit gehele land". Dat gebouw moest Mij dienen, en die geplante wijngaard was voor Mij, en dit gehele land, de Joodse kerk en staat mijn eigendom, en "zoudt gij u grote dingen zoeken" Verwacht gij rijk en geëerd te worden en naam te maken?
2. "Het is onzinnig, nu uw eigen huis te schilderen. Kunt gij hopen groot te worden, als alles vernederd wordt, vervuld als alles ledig wordt?" Ons zelf meer te zoeken dan het algemeen belang, vooral grote dingen voor ons te begeren, wanneer het volk in nood verkeert, dat voegt geen Israëliet. Wij kunnen dat toepassen op deze wereld en onze positie daarin. God breekt dat in Zijn voorzienigheid af en haalt het omver, alles is onzeker en voorbijgaande, wij kunnen hier geen blijvende stad verwachten. Wat dwaasheid is het dus, "hier grote dingen voor ons zelf" te zoeken, terwijl alles klein en onzeker is.
III. De bemoediging, die God hem geeft om te hopen dat hij, hoewel niet groot, dan toch veilig zal zijn. "Ik breng een kwaad over alle vlees, over alle volkeren, alle rangen en standen van de maatschappij maar Ik zal uu uw ziel tot een buit geven, in alle plaatsen, waar gij zult heen trekken. Gij moet verwachten, van de ene plaats naar de andere verjaagd te worden, en waarheen gij ook gaat, in gevaar te verkeren, maar gij zult ontsnappen, al zij het ook ternauwernood, gij zult uw leven behouden, maar als een buit, die met moeite en gevaar behaald wordt, gij zult behouden doch alzo als door vuur." Zie, het behoud en de verlenging des levens zijn zeer grote gaven, en wij moeten ze als zodanig aannemen, daar zij de gelegenheid bestendigen om God te verheerlijken in deze wereld en ons voor te bereiden voor een betere. Soms, vooral wanneer de pijlen des doods dicht om ons heen gonzen, is het leven bijzonder zoet. Daarvoor moeten wij zeer dankbaar zijn, en zolang wij het genieten, niet klagen over teleurgestelde verwachting. Is "het leven niet meer dan het voedsel?"