Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jesaja 53

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 53

De beide grote dingen, welke de Geest van Christus onder het Oude Testament voorzegde, waren het lijden van Christus en de heerlijkheid, daarop volgende 1 Peter 1:11. en hetgeen Christus zei, toen Hij Mozes en de profeten opende, on de voorgrond stelde als hun voorname inhoud was dat de Christus moest lijden en in zijn heerlijkheid ingaan, Luke 24:26, Luke 24:27. Doch nergens in het gehele Oude Testament zijn die beide voornaamste zaken zo duidelijk en volledig geprofeteerd als in dit hoofdstuk, waaruit dan ook verscheidene aanhalingen in het Nieuwe Testament zijn gedaan met toepassing op Christus. Dit hoofdstuk is zo vervuld van de onnaspeurlijke rijkdom van Christus, dat het eer verdient het evangelie van de Evangelist Jesaja dan de profetie van de profeet Jesaja te heten. wij kunnen hier opmerken,

1. De smaad van het lijden van Christus de geringheid van Zijn voorkomen, de grootheid van zijn smart en de vooroordelen, die naar aanleiding daarvan tegen zijn leer gekoesterd werden- Isaiah 53:1 -Isaiah 53:3.

2. Het afwentelen van die smaad en het zetten van een stempel van onvergankelijke eer op zijn lijden niettegenstaande de verachting die Hem trof, -door vier overwegingen.

a. Dat Hij daarin de wil zijns Vaders volbracht, Isaiah 53:4, Isaiah 53:6, Isaiah 53:10,

b. Dat Hij daardoor verzoening aanbracht voor de zonden des mensen, Isaiah 53:4, Isaiah 53:8, Isaiah 53:11, Isaiah 53:12, want Hij leed niet voor door Hemzelf gepleegde zonden, Isaiah 53:9

c. Dat Hij Zijn lijden doorstond niet onoverwinnelijk en voorbeeldig geduld, Isaiah 53:7.

d. Dat Hij in Zijn werk slagen zou en dat Zijn lijden zou eindigen in onvergankelijke heerlijkheid Isaiah 53:10. Door het geloof te voegen bij de profetie in dit hoofdstuk, kunnen wij onze gemeenschap inniger maken met Jezus Christus, en die gekruisigd, met Jezus Christus en die verheerlijkt, gestorven voor onze zonden en opgewekt tot onze rechtvaardigmaking.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, JESAJA 53

De beide grote dingen, welke de Geest van Christus onder het Oude Testament voorzegde, waren het lijden van Christus en de heerlijkheid, daarop volgende 1 Peter 1:11. en hetgeen Christus zei, toen Hij Mozes en de profeten opende, on de voorgrond stelde als hun voorname inhoud was dat de Christus moest lijden en in zijn heerlijkheid ingaan, Luke 24:26, Luke 24:27. Doch nergens in het gehele Oude Testament zijn die beide voornaamste zaken zo duidelijk en volledig geprofeteerd als in dit hoofdstuk, waaruit dan ook verscheidene aanhalingen in het Nieuwe Testament zijn gedaan met toepassing op Christus. Dit hoofdstuk is zo vervuld van de onnaspeurlijke rijkdom van Christus, dat het eer verdient het evangelie van de Evangelist Jesaja dan de profetie van de profeet Jesaja te heten. wij kunnen hier opmerken,

1. De smaad van het lijden van Christus de geringheid van Zijn voorkomen, de grootheid van zijn smart en de vooroordelen, die naar aanleiding daarvan tegen zijn leer gekoesterd werden- Isaiah 53:1 -Isaiah 53:3.

2. Het afwentelen van die smaad en het zetten van een stempel van onvergankelijke eer op zijn lijden niettegenstaande de verachting die Hem trof, -door vier overwegingen.

a. Dat Hij daarin de wil zijns Vaders volbracht, Isaiah 53:4, Isaiah 53:6, Isaiah 53:10,

b. Dat Hij daardoor verzoening aanbracht voor de zonden des mensen, Isaiah 53:4, Isaiah 53:8, Isaiah 53:11, Isaiah 53:12, want Hij leed niet voor door Hemzelf gepleegde zonden, Isaiah 53:9

c. Dat Hij Zijn lijden doorstond niet onoverwinnelijk en voorbeeldig geduld, Isaiah 53:7.

d. Dat Hij in Zijn werk slagen zou en dat Zijn lijden zou eindigen in onvergankelijke heerlijkheid Isaiah 53:10. Door het geloof te voegen bij de profetie in dit hoofdstuk, kunnen wij onze gemeenschap inniger maken met Jezus Christus, en die gekruisigd, met Jezus Christus en die verheerlijkt, gestorven voor onze zonden en opgewekt tot onze rechtvaardigmaking.

Verzen 1-3

Jesaja 53:1-3

Aan het einde van het vorige hoofdstuk had de profeet voorzien en voorspeld de hartelijke aanneming, die het Evangelie van Christus onder de heidenen vinden zou, dat volken en koning het welkom heten zouden, dat zij die Hem niet gezien hadden, evenwel in Hem geloven zouden, en ofschoon zij geen profetie van de genade des Evangelies ontvangen hadden, welke hun verwachting wekken kon, en hen voorbereiden om het te ontvangen, zij het toch op de eerste aankondiging hun volle aandacht en overweging geven zouden. Hier vermeldt hij met verbazing het ongeloof van de Joden, niettegenstaande de vele voorzeggingen van de komst van de Messias in het Oude Testament en de gelegenheid die zij gehad hadden om Hem persoonlijk te leren kennen.

Zie hier:

I. De verachting die zij voor het Evangelie van Christus hadden, Isaiah 53:1. Er wordt uitdrukkelijk gezegd in John 12:38 dat het ongeloof van de Joden ten tijde van onze Zaligmaker de vervuiling van dit woord was. En het wordt ook toegepast op de geringe vorderingen, welke de prediking van de apostelen onder Joden en heidenen maakte, in Romans 10:16.

a. Van de velen die de inhoud des Evangelies horen, zijn er slechts zeer weinigen die hem geloven. Het wordt openlijk en in het openbaar verkondigd, het wordt niet in een hoek gefluisterd of in de scholen opgesloten, maar aan allen bekend gemaakt, en het is zo'n getrouw woord en zo aller aanneming waardig, dat men zou denken: het moest algemeen aangenomen en geloofd worden, maar het tegendeel is waar. Weinigen geloofden de profeten die Zijn komst voorzegden, en toen Hij zelf kwam, geloofden geen van de oversten of Farizeen in Hem, slechts hier en daar een uit het volk. Toen de apostelen Zijn Evangelie over de gehele wereld verkondigden, geloofden in elke plaats enigen maar vergelijkenderwijs zeer weinigen. Het is nog zo: van de velen die belijden het Evangelie te geloven, zijn er slechts zeer weinigen die het van harte omhelzen en zich aan zijn invloed onderwerpen.

b. De mensen geloven daarom de inhoud van het Evangelie niet, omdat de arm des Heeren hun niet is geopenbaard, zij onderscheiden niet de goddelijke macht die met dit woord gepaard gaat en willen daarmee niet in kennis gebracht worden. De arm des Heeren is ontbloot-gelijk in Isaiah 52:10 gezegd is, in de wonderen, die gewrocht werden om de leer van Christus te bevestigen, in de wonderlijke gevolgen van Zijn leer en haar invloed op de gewetens. Ofschoon de stem stil is, is ze krachtig, maar ze merken haar niet op, en ook ondervinden zij in hun eigen harten niet de werking van de Geest, die het woord vruchtbaar maakt. Zij geloven het Evangelie niet, omdat zij, zich verzettende tegen het licht dat zij hadden, de genade Gods verwaarloosd en veracht hebben, waarom Hij die rechtvaardig hun ontzegde en onthield, terwijl zij bij gebreke daarvan niet geloven kunnen.

c. Dit is een zaak, die ons zeer moet aangrijpen, waarover wij ons moeten verwonderen en treuren, en dienaren Gods behoren tot Hem te gaan, en evenals de profeet hier, bij Hem zich daarover te beklagen. Hoe treurig dat zo rijke genade tevergeefs zou ontvangen zijn, dat kostbare zielen verloren zouden gaan langs de boord van het schip, omdat zij niet willen instappen en behouden worden.

II. De smaad, die zij op Christus wierpen ter oorzake van de geringheid van Zijn voorkomen, Isaiah 53:2, Isaiah 53:3. Dit schijnt genoemd te worden als een van de redenen, waarom zij Zijn leer verwierpen, zij waren bevooroordeeld tegen Zijn persoon. Toen Hij op aarde was, wilde menigeen, die Hem hoorde spreken en niet anders kon dan toejuichen hetgeen Hij zei, Hem toch niet enige eer bewijzen of steun verlenen, omdat Hij zo gering van voorkomen was en geen uiterlijke voordelen Hem aanbevolen. Zie hier:

De nederige omstandigheden waaraan Hij onderworpen was en hoe Hij zichzelf vernederd en ontledigd heeft. De wijze waarop Hij in de wereld kwam en de plaats die Hij daar innam, kwamen in geen enkel opzicht overeen met de denkbeelden, welke de Joden zich van de Messias gevormd hadden en de verwachtingen, die zij van Hem koesterden, maar waren juist het tegendeel.

A. Men verwachtte dat zijn afkomst zeer groot en adellijk zou zijn, Hij zou de zoon van David zijn, uit het geslacht "dat een naam had gelijk aan de naam van de groten van de aarde" 2 Samuel 7:9. Maar Hij was de afstammeling van dit koninklijk en doorluchtig geslacht, toen het omlaag gebracht en gezonken was en Jozef, de zoon van David, zijn veronderstelde vader, was een arme timmerman, misschien een timmerman van visvaartuigen, want de meesten van zijn verwanten waren vissers. Dit wordt bedoeld met de woorden dat hij was als een wortel uit een dorre aarde, Hij werd geboren in een laag en onaanzienlijk gezin, in Galilea uit een geslacht, dat dor en ledig was en in een land van zo slechte bekendheid, dat men vroeg of daar iets goeds vandaan komen kon. Zijn moeder was als maagd dorre grond en toch sproot Hij uit haar voort, die wortel en vrucht beide is, het zaad in steenachtigen grond heeft geen wortel. Maar ofschoon Christus uit dorre aarde opsproot, is Hij beide de wortel en de Zoon Davids, de wortel van de goede olijfboom.

B. Men verwachtte dat Hij in het openbaar zou optreden, in pracht komen, de aandacht trekken, maar inplaats daarvan wies Hij op voor God, niet voor de mensen. God hield Zijn oog op Hem gevestigd, maar de mensen letten niet op Hem. Hij schoot op als een rijsje, stil en onopgemerkt, zonder enig geluid, gelijk het koren opgroeit, "men weet niet hoe," Mark 4:27. Christus schoot op als een tere loot, die, naar men denken zou, gemakkelijk vernietigd worden kon, een nachtvorst kon ze geheel bederven. Het Evangelie van Christus was in de beginne als een mosterdzaad, zo klein en onaanzienlijk, Matthew 13:31, Matthew 13:32.

C. Men verwachtte dat Hij buitengewoon schoon van gelaat en gestalte zou zijn, waardoor Hij het oog behagen, het hart winnen, de verwachting wekken zou van allen die Hem zagen, maar er was niets dergelijks aan Hem. Niet dat Hij misvormd was, maar Hij had geen gedaante of heerlijkheid, niets buitengewoons waardoor men op het denkbeeld komen kon een vleesgeworden Godheid te ontmoeten. Zij die Hem zagen konden geen schoonheid in Hem ontdekken, waardoor zij Hem zouden begeerd hebben, niets meer dan in duizend andere gelieven, Song of Solomon 5:9. Mozes was, toen hij geboren werd, uitnemend schoon zo schoon dat het als een gelukkig voorteken beschouwd werd. Acts 7:20, Hebrews 11:23. David was toen hij gezalfd werd "schoon van ogen en schoon van aanzien," 1 Samuel 16:12. Maar onze Heere Jezus had niets dergelijks, dat Hem aanbeval. Maar wellicht ziet dit minder op Zijn persoon dan op zijn wijze van optreden in de wereld, waarin niets van uitwendige heerlijkheid was. Zijn Evangelie wordt gepredikt niet met bewegelijke woorden van menselijke wijsheid maar met alle eenvoud die met het onderwerp overeenkomt.

D. Men verwachtte dat Hij een aangenaam leven leiden zou en het volle genot zou hebben van alle vermakingen van de kinderen van de mensen, en dat die Hem op allerlei wijzen aangeboden zouden worden. Maar het tegenovergestelde was het geval, Hij was een man van smarten en verzocht in ziekte (of vertrouwd met, gewoon aan, ziekte). Dat was niet alleen in het laatste tijdperk van Zijn omwandeling het geval, maar Zijn gehele leven was zo, niet alleen gering, maar ellendig. Een aaneengeschakelde keten van arbeid, leed en smart.

Hij was zonde voor ons gemaakt en onderging dus het vonnis, dat over de zonde uitgesproken, was dat wij ons brood in zorg eten zullen al de dagen onzes levens, Genesis 3:17, en daardoor veel van de hardheid en gestrengheid van het vonnis voor ons weggenomen heeft. In vele opzichten was Zijn toestand smartelijk Hij had geen thuis, had niets waarop Hij het hoofd neerleggen kon, leefde van aalmoezen, werd tegengestaan en bedreigd, moest het tegenspreken van de zondaren tegen zich verdragen, Zijn geest was teer en Hij liet de gewaarwordingen van de smart op zich inwerken, nooit lezen wit dat Hij lachte, meermalen dat Hij weende. Lentulus zegt in zijn brief aan de Romeinse senaat aangaande Jezus, dat men Hem nooit heeft zien lachen, Hij was zo doorknaagd en ondermijnd door voortdurend verdriet, dat Hij op de leeftijd van even dertig jaar, het voorkomen had van iemand van vijftig, John 8:57. Hij was met verdriet gemeenzaam, want Hij deelde altijd in het leed van anderen en gevoelde medelijden met hen, en nooit zette Hij Zijn eigen leed voor zich. Nog in Zijn verheerlijking besprak Hij Zijn uitgang te Jeruzalem en bij Zijn zegetocht weende Hij over de stad. Laat ons op Hem zien en rouwdragen.

III. Het geringe denkbeeld, dat men daarom van Hem had, want over het algemeen zijn de mensen geneigd om over personen en dingen te oordelen naar het gezicht van de ogen en naar de uitwendige verschijning, zij zagen aan Hem geen schoonheid, waardoor zij Hem zouden begeerd hebben. Er was zeer veel ware schoonheid in Hem, de schoonheid van de heiligheid en de schoonheid van de goedheid, genoeg om Hem voor alle volken begeerlijk te maken, maar verreweg het grootste gedeelte van degenen, in wier midden Hij leefde en met wie Hij omging zegen niets van deze schoonheid, want zij moest geestelijk onderscheiden worden. Vleselijk gezinde harten zien geen uitnemendheid in Jezus, niets dat hen zou kunnen uitlokken om nader met Hem bekend te worden of belang in Hem te stellen. Ja, Hij wordt niet alleen niet begeerd, maar Hij wordt veracht en verworpen, verlaten en verafschuwd, als een smaad van de mensen, een afgezonderde, iemand wiens gezelschap de mensen mijden en vlieden, voor wie zij geen achting hebben, een worm en geen man. Hij werd veracht als een gering mens, verworpen als een zieke, Hij was de steen die de bouwlieden verwierpen, men wilde niet dat Hij over hen regeren zou. De mensen die zoveel beter behoorden te weten, die genoeg teerheid behoorden te hebben om een man van smarten niet met voeten te treden, de mensen, die Hij kwam zoeken om hen zalig te maken die verwierpen Hem. Wij waren als verbergende het aangezicht voor Hem, wij zagen een anderen kant uit. zijn lijden was voor ons als niets, ofschoon er nooit een smart was gelijk zijn smart. Ja, wij gedroegen ons niet alleen alsof Hij ons niet aanging, maar wij verachtten Hem en hadden afkeer van Hem. Men kan deze woorden ook lezen: Hij herbergde als het ware Zijn aangezicht voor ons, Hij bedoelde de heerlijkheid van Zijn majesteit, Hij trok daar een sluier over heen, en daarom werd Hij veracht en wij achtten Hem niet, omdat wij door die sluier niet heenzien konden. Christus had op zich genomen genoegdoening aan te brengen voor de gerechtigheid Gods die beledigd was door de zonden van de mensen, die Zijn eer aantastten, en God kan op geen andere wijze beledigd worden dan in Zijn eer, en daarom ontledigde Hij zich niet alleen van de heerlijkheid, die het vlees geworden Woord toekwam, maar onderwierp zich ook aan de schande van de grootste misdadigers. En door zo zichzelf te vernederen, verheerlijkte Hij Zijn Vader. Hoeveel reden hebben wij dus om Hem te achten Hem hoog te houden, bedacht te zijn op Zijn eer, Hem te ontvangen, die de mensen verwierpen.

Verzen 1-3

Jesaja 53:1-3

Aan het einde van het vorige hoofdstuk had de profeet voorzien en voorspeld de hartelijke aanneming, die het Evangelie van Christus onder de heidenen vinden zou, dat volken en koning het welkom heten zouden, dat zij die Hem niet gezien hadden, evenwel in Hem geloven zouden, en ofschoon zij geen profetie van de genade des Evangelies ontvangen hadden, welke hun verwachting wekken kon, en hen voorbereiden om het te ontvangen, zij het toch op de eerste aankondiging hun volle aandacht en overweging geven zouden. Hier vermeldt hij met verbazing het ongeloof van de Joden, niettegenstaande de vele voorzeggingen van de komst van de Messias in het Oude Testament en de gelegenheid die zij gehad hadden om Hem persoonlijk te leren kennen.

Zie hier:

I. De verachting die zij voor het Evangelie van Christus hadden, Isaiah 53:1. Er wordt uitdrukkelijk gezegd in John 12:38 dat het ongeloof van de Joden ten tijde van onze Zaligmaker de vervuiling van dit woord was. En het wordt ook toegepast op de geringe vorderingen, welke de prediking van de apostelen onder Joden en heidenen maakte, in Romans 10:16.

a. Van de velen die de inhoud des Evangelies horen, zijn er slechts zeer weinigen die hem geloven. Het wordt openlijk en in het openbaar verkondigd, het wordt niet in een hoek gefluisterd of in de scholen opgesloten, maar aan allen bekend gemaakt, en het is zo'n getrouw woord en zo aller aanneming waardig, dat men zou denken: het moest algemeen aangenomen en geloofd worden, maar het tegendeel is waar. Weinigen geloofden de profeten die Zijn komst voorzegden, en toen Hij zelf kwam, geloofden geen van de oversten of Farizeen in Hem, slechts hier en daar een uit het volk. Toen de apostelen Zijn Evangelie over de gehele wereld verkondigden, geloofden in elke plaats enigen maar vergelijkenderwijs zeer weinigen. Het is nog zo: van de velen die belijden het Evangelie te geloven, zijn er slechts zeer weinigen die het van harte omhelzen en zich aan zijn invloed onderwerpen.

b. De mensen geloven daarom de inhoud van het Evangelie niet, omdat de arm des Heeren hun niet is geopenbaard, zij onderscheiden niet de goddelijke macht die met dit woord gepaard gaat en willen daarmee niet in kennis gebracht worden. De arm des Heeren is ontbloot-gelijk in Isaiah 52:10 gezegd is, in de wonderen, die gewrocht werden om de leer van Christus te bevestigen, in de wonderlijke gevolgen van Zijn leer en haar invloed op de gewetens. Ofschoon de stem stil is, is ze krachtig, maar ze merken haar niet op, en ook ondervinden zij in hun eigen harten niet de werking van de Geest, die het woord vruchtbaar maakt. Zij geloven het Evangelie niet, omdat zij, zich verzettende tegen het licht dat zij hadden, de genade Gods verwaarloosd en veracht hebben, waarom Hij die rechtvaardig hun ontzegde en onthield, terwijl zij bij gebreke daarvan niet geloven kunnen.

c. Dit is een zaak, die ons zeer moet aangrijpen, waarover wij ons moeten verwonderen en treuren, en dienaren Gods behoren tot Hem te gaan, en evenals de profeet hier, bij Hem zich daarover te beklagen. Hoe treurig dat zo rijke genade tevergeefs zou ontvangen zijn, dat kostbare zielen verloren zouden gaan langs de boord van het schip, omdat zij niet willen instappen en behouden worden.

II. De smaad, die zij op Christus wierpen ter oorzake van de geringheid van Zijn voorkomen, Isaiah 53:2, Isaiah 53:3. Dit schijnt genoemd te worden als een van de redenen, waarom zij Zijn leer verwierpen, zij waren bevooroordeeld tegen Zijn persoon. Toen Hij op aarde was, wilde menigeen, die Hem hoorde spreken en niet anders kon dan toejuichen hetgeen Hij zei, Hem toch niet enige eer bewijzen of steun verlenen, omdat Hij zo gering van voorkomen was en geen uiterlijke voordelen Hem aanbevolen. Zie hier:

De nederige omstandigheden waaraan Hij onderworpen was en hoe Hij zichzelf vernederd en ontledigd heeft. De wijze waarop Hij in de wereld kwam en de plaats die Hij daar innam, kwamen in geen enkel opzicht overeen met de denkbeelden, welke de Joden zich van de Messias gevormd hadden en de verwachtingen, die zij van Hem koesterden, maar waren juist het tegendeel.

A. Men verwachtte dat zijn afkomst zeer groot en adellijk zou zijn, Hij zou de zoon van David zijn, uit het geslacht "dat een naam had gelijk aan de naam van de groten van de aarde" 2 Samuel 7:9. Maar Hij was de afstammeling van dit koninklijk en doorluchtig geslacht, toen het omlaag gebracht en gezonken was en Jozef, de zoon van David, zijn veronderstelde vader, was een arme timmerman, misschien een timmerman van visvaartuigen, want de meesten van zijn verwanten waren vissers. Dit wordt bedoeld met de woorden dat hij was als een wortel uit een dorre aarde, Hij werd geboren in een laag en onaanzienlijk gezin, in Galilea uit een geslacht, dat dor en ledig was en in een land van zo slechte bekendheid, dat men vroeg of daar iets goeds vandaan komen kon. Zijn moeder was als maagd dorre grond en toch sproot Hij uit haar voort, die wortel en vrucht beide is, het zaad in steenachtigen grond heeft geen wortel. Maar ofschoon Christus uit dorre aarde opsproot, is Hij beide de wortel en de Zoon Davids, de wortel van de goede olijfboom.

B. Men verwachtte dat Hij in het openbaar zou optreden, in pracht komen, de aandacht trekken, maar inplaats daarvan wies Hij op voor God, niet voor de mensen. God hield Zijn oog op Hem gevestigd, maar de mensen letten niet op Hem. Hij schoot op als een rijsje, stil en onopgemerkt, zonder enig geluid, gelijk het koren opgroeit, "men weet niet hoe," Mark 4:27. Christus schoot op als een tere loot, die, naar men denken zou, gemakkelijk vernietigd worden kon, een nachtvorst kon ze geheel bederven. Het Evangelie van Christus was in de beginne als een mosterdzaad, zo klein en onaanzienlijk, Matthew 13:31, Matthew 13:32.

C. Men verwachtte dat Hij buitengewoon schoon van gelaat en gestalte zou zijn, waardoor Hij het oog behagen, het hart winnen, de verwachting wekken zou van allen die Hem zagen, maar er was niets dergelijks aan Hem. Niet dat Hij misvormd was, maar Hij had geen gedaante of heerlijkheid, niets buitengewoons waardoor men op het denkbeeld komen kon een vleesgeworden Godheid te ontmoeten. Zij die Hem zagen konden geen schoonheid in Hem ontdekken, waardoor zij Hem zouden begeerd hebben, niets meer dan in duizend andere gelieven, Song of Solomon 5:9. Mozes was, toen hij geboren werd, uitnemend schoon zo schoon dat het als een gelukkig voorteken beschouwd werd. Acts 7:20, Hebrews 11:23. David was toen hij gezalfd werd "schoon van ogen en schoon van aanzien," 1 Samuel 16:12. Maar onze Heere Jezus had niets dergelijks, dat Hem aanbeval. Maar wellicht ziet dit minder op Zijn persoon dan op zijn wijze van optreden in de wereld, waarin niets van uitwendige heerlijkheid was. Zijn Evangelie wordt gepredikt niet met bewegelijke woorden van menselijke wijsheid maar met alle eenvoud die met het onderwerp overeenkomt.

D. Men verwachtte dat Hij een aangenaam leven leiden zou en het volle genot zou hebben van alle vermakingen van de kinderen van de mensen, en dat die Hem op allerlei wijzen aangeboden zouden worden. Maar het tegenovergestelde was het geval, Hij was een man van smarten en verzocht in ziekte (of vertrouwd met, gewoon aan, ziekte). Dat was niet alleen in het laatste tijdperk van Zijn omwandeling het geval, maar Zijn gehele leven was zo, niet alleen gering, maar ellendig. Een aaneengeschakelde keten van arbeid, leed en smart.

Hij was zonde voor ons gemaakt en onderging dus het vonnis, dat over de zonde uitgesproken, was dat wij ons brood in zorg eten zullen al de dagen onzes levens, Genesis 3:17, en daardoor veel van de hardheid en gestrengheid van het vonnis voor ons weggenomen heeft. In vele opzichten was Zijn toestand smartelijk Hij had geen thuis, had niets waarop Hij het hoofd neerleggen kon, leefde van aalmoezen, werd tegengestaan en bedreigd, moest het tegenspreken van de zondaren tegen zich verdragen, Zijn geest was teer en Hij liet de gewaarwordingen van de smart op zich inwerken, nooit lezen wit dat Hij lachte, meermalen dat Hij weende. Lentulus zegt in zijn brief aan de Romeinse senaat aangaande Jezus, dat men Hem nooit heeft zien lachen, Hij was zo doorknaagd en ondermijnd door voortdurend verdriet, dat Hij op de leeftijd van even dertig jaar, het voorkomen had van iemand van vijftig, John 8:57. Hij was met verdriet gemeenzaam, want Hij deelde altijd in het leed van anderen en gevoelde medelijden met hen, en nooit zette Hij Zijn eigen leed voor zich. Nog in Zijn verheerlijking besprak Hij Zijn uitgang te Jeruzalem en bij Zijn zegetocht weende Hij over de stad. Laat ons op Hem zien en rouwdragen.

III. Het geringe denkbeeld, dat men daarom van Hem had, want over het algemeen zijn de mensen geneigd om over personen en dingen te oordelen naar het gezicht van de ogen en naar de uitwendige verschijning, zij zagen aan Hem geen schoonheid, waardoor zij Hem zouden begeerd hebben. Er was zeer veel ware schoonheid in Hem, de schoonheid van de heiligheid en de schoonheid van de goedheid, genoeg om Hem voor alle volken begeerlijk te maken, maar verreweg het grootste gedeelte van degenen, in wier midden Hij leefde en met wie Hij omging zegen niets van deze schoonheid, want zij moest geestelijk onderscheiden worden. Vleselijk gezinde harten zien geen uitnemendheid in Jezus, niets dat hen zou kunnen uitlokken om nader met Hem bekend te worden of belang in Hem te stellen. Ja, Hij wordt niet alleen niet begeerd, maar Hij wordt veracht en verworpen, verlaten en verafschuwd, als een smaad van de mensen, een afgezonderde, iemand wiens gezelschap de mensen mijden en vlieden, voor wie zij geen achting hebben, een worm en geen man. Hij werd veracht als een gering mens, verworpen als een zieke, Hij was de steen die de bouwlieden verwierpen, men wilde niet dat Hij over hen regeren zou. De mensen die zoveel beter behoorden te weten, die genoeg teerheid behoorden te hebben om een man van smarten niet met voeten te treden, de mensen, die Hij kwam zoeken om hen zalig te maken die verwierpen Hem. Wij waren als verbergende het aangezicht voor Hem, wij zagen een anderen kant uit. zijn lijden was voor ons als niets, ofschoon er nooit een smart was gelijk zijn smart. Ja, wij gedroegen ons niet alleen alsof Hij ons niet aanging, maar wij verachtten Hem en hadden afkeer van Hem. Men kan deze woorden ook lezen: Hij herbergde als het ware Zijn aangezicht voor ons, Hij bedoelde de heerlijkheid van Zijn majesteit, Hij trok daar een sluier over heen, en daarom werd Hij veracht en wij achtten Hem niet, omdat wij door die sluier niet heenzien konden. Christus had op zich genomen genoegdoening aan te brengen voor de gerechtigheid Gods die beledigd was door de zonden van de mensen, die Zijn eer aantastten, en God kan op geen andere wijze beledigd worden dan in Zijn eer, en daarom ontledigde Hij zich niet alleen van de heerlijkheid, die het vlees geworden Woord toekwam, maar onderwierp zich ook aan de schande van de grootste misdadigers. En door zo zichzelf te vernederen, verheerlijkte Hij Zijn Vader. Hoeveel reden hebben wij dus om Hem te achten Hem hoog te houden, bedacht te zijn op Zijn eer, Hem te ontvangen, die de mensen verwierpen.

Verzen 4-9

Jesaja 53:4-9

In deze verzen hebben wij:

I. Een verdere mededeling van het lijden van Christus, veel was vroeger gezegd, maar hier wordt meer bekend gemaakt, van de zeer lage toestand, waartoe Hij zichzelf vernederde, en waardoor Hij gehoorzaam werd tot de dood, ja de dood des kruises.

1. Hij had smarten en krankheden, daarmee was Hij bekend en vertrouwd, Hij deinsde er niet voor terug. Wanneer smarten en krankheden Hem toebedeeld werden, droeg Hij die en morde niet tegen Zijn lot, Hij droeg ze, deed geen poging om ze te ontkomen en zonk niet er onder neer. De last was zwaar en de weg lang, maar Hij werd niet vermoeid doch volhardde tot het einde, totdat Hij zeggen kon: Het is volbracht!

2. Hij had slagen en wonden, Hij werd verwond en verbrijzeld en bedroefd. Zijn smarten wondden Hem, Hij gevoelde er pijn en leed door zij tastten Hem aan in Zijn teerste delen voornamelijk toen God onteerd werd en God Hem aan het kruis verliet. Voortdurend werd Hij met de tong gekwetst, Hij werd belasterd en tegengesproken, de slechtste hoedanigheden werden Hem toegeschreven, van alle mogelijke kwaad werd Hij beschuldigd, en eindelijk werd Hij met slag op slag door de hand mishandeld.

3. Hij had wonden en geselstriemen, Hij werd gegeseld, niet volgens de milde toepassing van de Joodse wet, die niet toestond om meer dan veertig slagen te geven ook aan de ergste misdadigers, maar op de wijze van de Romeinen. En Zijn geseling was ongetwijfeld zoveel gestrenger, omdat Pilatus bedoelde die toe te dienen als vervanging van de kruisiging, ofschoon zij er de voorbereiding voor werd, Hij werd gewond in handen, voeten en zijde en ofschoon bepaald was dat geen been aan Hem gebroken zou worden, was er nauwelijks een plekje aan Zijn gehele lichaam dat onverlet bleef, (hoe genadig dat wij, ook indien wij geroepen worden om voor Hem te lijden, het zo vreeslijk zwaar niet hebben!) maar van Zijn met doornen gekroond hoofd tot zijn voetzolen, die aan het kruis genageld werden, was Hij een en al wonde.

4. Hij werd verongelijkt en verdrukt, Isaiah 53:7. Hij werd onrechtvaardig en met hardheid behandeld. Hetgeen waaraan Hij geheel onschuldig was, werd Hem ten laste gelegd, hetgeen Hij niet verdiend had, moest Hij ondergaan, naar ziel en lichaam werd Hij bedroefd. Zijn verdrukking trok Hij zich aan, of schoon Hij geduldig was, werd Hij er niet gevoelloos onder, maar Hij mengde Zijn tranen met die van andere verdrukkers, die geen trooster hebben, omdat aan de zijde van de verdrukkers macht was, Ecclesiastes 4:1. Verdrukking is een zware beproeving, zij heeft menigen wijze gek gemaakt, Ecclesiastes 7:7, maar onze Heere Jezus, ofschoon Hij verdrukt en bedroefd was, bleef Hij meester van Zijn ziel.

5. Hij werd veroordeeld en gevangen genomen, hetgeen wordt uitgedrukt door de woorden: van gevangenis en oordeel genomen, Isaiah 53:8. Toen God Hem zonde voor ons gemaakt had, werd er verder tegen Hem opgetreden als een misdadiger, Hij werd vervolgd, in verzekerde bewaring genomen, gevangene gemaakt, voor de rechtbank gebracht, beschuldigd, onderzocht, veroordeeld, overeenkomstig de vormen van de wet. God leidde dat proces tegen Hem, liet Hem naar aanleiding daarvan veroordelen en sloot Hem op in de gevangenis van het graf, waarvan de ingang met een groten verzegelde steen gesloten werd. 6. Door een ontijdigen dood werd Hij afgesneden uit het land van de levenden, ofschoon Hij Zijn leven zo nuttig mogelijk besteed had en zoveel goede daden verricht had, alle van die aard, dat niemand denken zou dat men Hem om een daarvan stenigen zou. Hij is afgesneden uit het land van de levenden en Zijn graf is bij de goddelozen gesteld, want Hij werd gekruisigd tussen twee moordenaren, alsof Hij de slechtste van de drie ware. En toch was Hij bij de rijken in Zijn dood, want Hij werd begraven in het uitgehouwen graf van Jozef, een aanzienlijk raadsheer. Ofschoon Hij met de misdadigers stierf, en volgens de gewone wijze van handelen met misdadigers, met hen begraven zou zijn in de plaats waar Hij gestorven was, had God hier voorzegd en het door Zijn voorzienigheid zo beschikt, dat Zijn graf bij de onschuldigen zou zijn, bij de rijken, zodat zelfs temidden van Zijn lijden een teken van onderscheiding gesteld werd tussen Hem en hen, die waarlijk de dood verdienden.

II. Volledig wordt rekenschap gegeven van de bedoeling van dit lijden. Het was een zeer grote verborgenheid dat zo'n uitnemend persoon zo zwaar lijden ondergaan zou, en natuurlijk komt met verwondering de vraag op: waarom was dat? Welk kwaad had Hij bedreven? Zijn vijanden zagen op Hem neer alsof Hij rechtvaardig voor Zijn overtredingen leed, en of schoon zij Hem niets ten laste leggen konden, achtten zij dat Hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt was, Isaiah 53:4. Omdat zij Hem haatten en onder de voet traden, meenden zij dat God het ook deed, dat die Zijn vijand was en oorzaak tegen Hem zocht, en daarom werden zij des te meer verbitterd tegen Hem, en riepen: God heeft Hem verlaten, jaagt na en grijpt Hem!" Psalms 71:12. Zij die rechtvaardig geslagen worden zijn door God geslagen, want door Hem spreken de vorsten gerechtigheid, en daarom beschouwden zij Hem als rechtvaardig geslagen en ter dood gebracht als een godslasteraar, een bedrieger en een vijand van de keizer. Zij, die Hem aan het kruis zagen hangen, onderzochten niet of Hij dat verdiend had, maar hielden het voor een uitgemaakte zaak dat Hij schuldig was aan alles, wat Hem ten laste gelegd werd, en dat daarom de wraak Hem niet liet leven. Jobs vrienden meenden dat hij door God geslagen werd, omdat er iets buitengewoons in zijn lijden was. Het was ook zo dat God Hem geslagen had, Isaiah 53:10, dat Hij door God verbrijzeld en ziek gemaakt was, of volgens andere lezing, Gods geslagene en verbrijzelde, dat is Gods Zoon, ofschoon Hij Hem sloeg en bedroefde. Maar het was niet waar in de zin, die zij bedoelden. Het was waar dat Hij dit alles leed, maar:

1. Hij had nooit iets hoegenaamd gedaan, waardoor Hij deze harde behandeling verdiend had. Hij werd beschuldigd van ophitsing van het volk en van het zaaien van verdeeldheid maar geheel ten onrechte, want Hij had geen geweld gepleegd, maar ging overal rond goeddoende. Hij werd een bedrieger genoemd, maar het was enkel laster, want er was geen bedrog in Zijn mond, Isaiah 53:9. Hiernaar verwijst de apostel, 1 Peter 2:22. "Hij heeft geen zonde gedaan en er is geen bedrog in Zijn mond gevonden." Nooit beledigde Hij met woord of daad en geen van Zijn vijanden kon Zijn uitdaging aannemen: Wie uwer overtuigt mij van zonden? De rechter die Hem veroordeelde moest zelf getuigen dat Hij geen schuld in Hem vond, en de hoofdman over honderd, die Hem aan het kruis bewaakte, moest getuigen: Waarlijk deze mens was rechtvaardig!

2. Hij gedroeg zich onder Zijn lieden zo, dat het duidelijk werd dat Hij niet als een kwaaddoener leed, want ofschoon Hij verdrukt en verbrijzeld werd, nochtans deed Hij Zijn mond niet open, Isaiah 53:7, zelfs niet eens om Zijn onschuld te bepleiten, maar nam vrijwillig op zich voor ons te lijden en te sterven, zonder daar enige tegenwerping tegen te maken. En dit neemt de schande van het kruis weg, dat Hij er zich vrijwillig aan onderwierp met grote en heilige bedoeling. Door Zijn wijsheid had Hij het vonnis kunnen voorkomen, door Zijn macht had Hij de uitvoering kunnen verhinderen maar aldus was geschreven en aldus betaamde het Hem te laden, dit gebod had Hij van Zijn Vader ontvangen. En daarom werd Hij als een loon ter slachting geleid, zonder enige moeite of tegenstand. Hij is het Lam Gods, en gelijk een schaap stom is voor het aangezicht van zijn scheerders, ja van zijn slachters, alzo opende Hij Zijn mond niet. En dit toont niet alleen Zijn voorbeeldeloos geduld onder het lijden, Psalms 39:10 en Zijn zachtheid onder smaad, Psalms 38:1, maar ook Zijn volkomen eenswillendheid met de Vader. Niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede! Zie, Ik kom. In deze wil zijn wil geheiligd, Hij heeft Zijn ziel, Zijn leven, tot een offerande voor onze zonden gemaakt.

3. Het was tot ons welzijn en in onze plaats dat Jezus Christus leed, dit wordt hier duidelijk en volkomen vastgesteld, in een grote verscheidenheid van aangrijpende uitdrukkingen.

A. Het is zeker dat wij allen voor God schuldig zijn, wij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods, Isaiah 53:6. Wij dwalen allen als schapen, de een zowel als de ander, de gehele mensheid ligt onder de smet van oorspronkelijk bederf, en ieder lid van de mensheid staat daar beladen met ontelbare overtredingen. Wij zijn allen afgedwaald van God, onze rechtmatige eigenaar, hebben ons van Hem verwijderd en van het doel dat Hij ons aangewezen had, van de weg, die Hij ons voorgeschreven had. Wij zijn de verkeerde weg opgegaan als schapen die geneigd zijn om af te dwalen, en wanneer zij eens weggelopen zijn, niet bij machte zijn om de weg terug te vinden. Dat is ons ware karakter, genegen om van God weg te dwalen, en ten enenmale onbekwaam om tot Hem terug te keren. Dat wordt hier niet slechts vermeld als ons ongeluk dat wij de grazige weiden verlaten en onszelf ten prooi van de verscheurende beesten stellen, maar als onze ongerechtigheid. Wij beledigen God door van Hem af te dwalen en ons een ieder naar zijn eigen weg te keren. Daardoor keren wij onszelf en onze wil lijnrecht tegen God en Zijn wil, hetgeen de kwaadaardigheid van de zonde is. Inplaats van gehoorzaam in Gods weg te wandelen, keren wij ons hardnekkig en koppig tot onze eigen wegen, de wegen van ons eigen hart, de wegen waarop onze bedorven neigingen en hartstochten ons leiden. Wij hebben ons opgeworpen om onze eigen meesters te zijn, onze eigen bestuurders om te doen wat wij willen en te hebben wat wij willen. Sommigen denken dat hier ook bedoeld wordt onze eigen slechte wil in tegenstelling tegen de slechte wil van anderen. Zondaren hebben hun eigen ongerechtigheid, hun eigen geliefkoosde zonde, welke hen het lichtst van alle bevangt op hun eigen weg, die zij bijzonder liefhebben en waarin zij menen zichzelf goed te doen.

B. Onze zonden zijn onze krankheden en smarten, Isaiah 53:4, of volgens andere lezing, zij zijn onze ziekten en wonden. De LXX lezen: onze zonden, en zo ook de apostel in Petrus 2:24. Onze oorspronkelijke verdorvenheid is de ziekte van onze ziel, een voortdurende ongesteldheid, onze daadzakelijke overtredingen zijn de wonden van onze ziel, zij veroorzaken ons geweten pijn, zolang het nog niet toegeschroeid en gevoelloos gemaakt is. Of, onze zonden worden onze krankheden en smarten genoemd, omdat al onze krankheden en smarten aan onze zonden te wijten zijn, en ome zonden alle krankheden en smarten, zelfs de ergste en altijddurende, verdienen.

C. Onze Heere Jezus was aangewezen en nam op Zich om voldoening voor onze zonden te geven, en ons van de vreeslijke gevolgen ervan te verlossen.

a. Hij was daartoe aangewezen door de wil van zijn Vader, want de Heere heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen. God verkoos Hem om de Zaligmaker van arme zondaren te zijn, opdat Hij hen in die weg redden zou, door hun zonden en de straf daarvoor te dragen, niet hetzelfde van hetgeen wij hadden moeten dragen, maar het meerdere, dat meer dan voldoende was voor de handhaving van de eer van de heiligheid en gerechtigheid van God in de regering van de wereld. Zie hier:

Ten eerste. Op welke wijze wij gered zijn van de verwoesting, waaraan wij door de zonde onderworpen waren, door onze zonden te leggen op Christus, gelijk de zonden van de offeraar gelegd worden op het offer, en die van geheel Israël op het hoofd van de zondebok. Onze zonden werden op Hem gelegd, de zonden van allen die Hij zaligmaken zou, uit elke plaats en van elken leeftijd. zij ontmoetten Hem en Hij ontmoette de zonde. Zij vielen op Hem, zo lezen sommigen, zij vielen op Hem aan als met zwaarden en stokken. Het leggen van onze zonden op Christus sluit in zich dat Hij ze van ons wegnam. Wij zullen niet onder de vloek van de wet blijven, indien wij ons onderwerpen aan de genade van het Evangelie. Zij werden op Christus gelegd toen Hij zonde gemaakt werd, dat is, een zondoffer voor ons gemaakt werd en ons van de vloek van de wet bevrijdde door een vloek te worden voor ons, en daardoor Zich in staat stelde ons allen te helpen, die beladen met de last van de zonden tot Hem hun toevlucht namen, zie Psalms 40:7- t3.

Ten tweede. Door wie Hij daartoe was aangewezen. Het was de Heere, die onze ongerechtigheden op Christus legde, Hij ontwierp dit plan van verzoening en redding en Hij nam de plaatsvervangende voldoening aan, welke Christus zou aanbrengen. Christus werd ter dood overgeleverd door de bepaalde raad en de voorkennis Gods. Niemand dan God had de macht om onze zonden op Christus te leggen, omdat de zonde tegen Hem begaan was en dus Hem daarvoor voldoening moest gegeven worden, en ook omdat Christus, op wie onze ongerechtigheid gelegd was, Zijn eigen Zoon was de Zoon van Zijn liefde, Zijn heilig Kind Jezus die zelf geen zonde kende.

Ten derde. Voor wie de verzoening moest aangebracht worden. Het is van onze aller ongerechtigheid, die op Christus gelegd werd, want in Christus is een volheid van verdiensten voor de zaligheid van allen, en aan allen wordt een ernstig aanbod van die zaligheid gedaan, waarbij niemand uitgesloten wordt die niet zichzelf uitsluit. Dit toont aan dat dit de enige weg ter behoudenis is, allen die gerechtvaardigd zijn, zijn gerechtvaardigd door hun zonden op Jezus Christus te leggen, en al zijn dat ook nog zovele, Hij is in staat ze alle te dragen. Hij nam op Zich dat te doen. God liet al onze ongerechtigheid op Hem aanlopen, maar heeft Hij er in toegestemd? Ja dat deed Hij. Volgens sommigen is de juiste lezing van het begin van Isaiah 53:7 :Het werd geëist, en Hij antwoordde. De goddelijke gerechtigheid vroeg genoegdoening voor de zonde en Hij verbond zich om die te geven. Hij werd onze borg, niet als in oorspronkelijk verbond met ons, maar door de daad: Op Mij zij de vloek, Mijn Vader! En daarom eiste Hij, toen Hij gegrepen werd, van hen in wier handen Hij zich vrijwillig overgaf, dat zij Zijn discipelen zouden vrijlaten: "Indien gij Mij zoekt, zo laat deze heengaan," John 18:8. Door Zijn eigen vrijwillige onderwerping stelde Hij zich aansprakelijk voor onze schuld, en het is gezegend voor ons dat Hij er voor aansprakelijk werd, want hetgeen Hij niet geroofd had heeft Hij weer gegeven.

4. Nadat Hij onze schuld op zich genomen had, heeft Hij de straf er voor ondergaan. Salomo zegt: die borg geworden is voor een vreemde zal daardoor in leed komen. Christus werd borg voor ons en leed er onder.

a. Hij nam onze krankheden op Zich en droeg onze smarten, Isaiah 53:4. Hij was niet alleen onderworpen aan de gewone zwakheden van de menselijke natuur en de algemene ongelukken, welke de zonde over de mensheid gebracht heeft, maar Hij onderging de uitersten van smart toen Hij zei: Mijn ziel is bitterlijk bedroefd. Hij nam de smarten van de tegenwoordige tijd zo zwaar mogelijk op Zich, opdat Hij die licht en gemakkelijk zou maken voor ons. De zonde is de knagende worm en de gal in alle droefenis en ellende, Christus droeg onze zonden en daardoor onze smarten, en droeg ze alle van ons weg, opdat wij niet boven vermogen zouden gedrukt worden. Dit wordt aangehaald in Matthew 8:17, met toepassing op het medelijden dat Christus gevoelde voor de zieken, die tot Hem kwamen om genezen te worden en op de macht die Hij aanwendde om haar te genezen.

b. Hij deed dit door voor onze zonden te lijden, Isaiah 53:5. Om onze overtredingen is Hij verwond, dat is om daarvoor verzoening aan te brengen en voor ons de vergeving te verwerven. Onze zonden waren de doornen in Zijn hoofd, de nagelen in Zijn handen en voeten, de speer in Zijn zijde. Wonden en striemen waren de gevolgen van de zonde, die wij verdiend hebben en die wij zelf ons berokkend hadden, Isaiah 1:6. Opdat deze wonden en striemen, al zijn zij pijnlijk, niet dodelijk zouden zijn, werd Christus om onze overtredingen verwond, gemarteld en gepijnigd (het is het woord dat gebruikt wordt voor de smarten van een vrouw in barensnood) om onze opstand en ons verzet, Hij werd verwond en verbrijzeld om onze overtredingen, want die waren de oorzaak van Zijn dood. Hetzelfde zegt Isaiah 53:8 Om de overreding mijns volks is de plaag op Hem geweest, de plaag die op ons zijn moest. Of zoals sommigen lezen: Hij "werd afgesneden om de ongerechtigheid van Zijn volk, dat de plaag had moeten lijden, Hij werd overgeleverd ter dood om onze zonden," Romans 4:25. Elders wordt gezegd dat dit was overeenkomstig de Schriften. Overeenkomstig de Schriften is Christus gestorven voor onze zonden, 1 Corinthiers 15:3. Sommigen lezen hier: door de overtredingen van mijn volk, dat is door de handen van de goddeloze Joden, die in belijdenis Gods volk waren, is Hij geslagen, gekruisigd en gedood, Acts 2:23. Maar ongetwijfeld moeten wij het in de eerstgenoemde zin opvatten, welke overvloedig bevestigd wordt door de voorzegging van de engel van het werk van de Messias, plechtig overgeleverd aan Daniël, dat Hij "de overtreding zal sluiten en de zonden verzegelen, en de ongerechtigheid verzoenen," Dan 9:24.

5. De uitwerking en het gevolg van dit alles voor ons is onze vrede en onze genezing, Isaiah 53:1.

a. Wij hebben daardoor vrede: De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem. Door deze straf te ondergaan versloeg Hij de vijandschap en vestigde vriendschap tussen God en de mensen. Hij maakte vrede door het bloed Zijns kruises. Door de zonde waren wij afschuwelijk voor Gods heiligheid en onderworpen aan Zijn gerechtigheid geworden, en door Christus is God met ons verzoend en vergeeft niet alleen onze zonden en redt ons van de ondergang, maar neemt ons in Zijn vriendschap en gemeenschap, en daardoor verkrijgen wij vrede, dat is alle goeds, Efeziers 2:14. "Hij is onze vrede," Colossians 1:20. Christus was in druk opdat wij veiligheid zouden hebben, Hij voldeed aan de gerechtigheid Gods, opdat wij voldoening in ons gemoed zouden hebben, goedsmoeds zijn, wetende dat om Zijnentwil onze zonden ons vergeven zijn.

b. Wij hebben daardoor genezing. want door Zijn striemen is ons genezing geworden. De zonde is niet alleen een misdaad, waarvoor wij ter dood veroordeeld waren, en waarvoor Christus voor ons vergeving verwierf, maar zij is ook een ziekte, die onvermijdelijk de dood van onze zielen veroorzaakt, maar waarvoor Christus genezing aangebracht heeft. Door Zijn striemen, dat is door het lijden, dat Hij om onzentwil onderging, verwierf Hij ons de Geest en de genade Gods om ons bederf te doden, dat de besmetter onzer ziel is, en om onze zielen in goede gezondheidstoestand te brengen, opdat zij in staat mogen zijn om God te dienen en Hem te verheerlijken. En door de leer van het kruis van Christus en de machtige argumenten tegen de zonde, welke zij ons geeft, wordt de heerschappij van de zonde over ons gebroken en worden wij versterkt tegen hetgeen de ziekte verwekt.

6. De uitwerking en het gevolg hiervan voor Christus was Zijn opstanding en verhoging tot eeuwige eer. Hierdoor wordt waarlijk de smaadheid des kruises teniet gedaan, Hij onderwierp zich om te sterven als een offerande, als een lam, en ten einde duidelijk in `t licht te stellen dat Zijn offer aangenomen was, wordt ons hier meegedeeld, Isaiah 53:8, .

a. Dat Hij ontslagen werd: Hij is uit de angst en uit het gericht weggenomen. Hij lag als een gevangene in het graf onder een rechterlijk vonnis, Hij lag daar gevangen om onze schuld, want de veroordeling was uitgesproken en uitgevoerd, maar door een buitengewoon bevel van de hemel werd Hij uit de gevangenis van het graf ontslagen, een engel werd gezonden om de steen van het graf weg te nemen en Hem in vrijheid te stellen. En dat niet alleen tot Zijn eer maar ook tot onze vertroosting, want, overgeleverd zijnde om onze zonden is Hij opgewekt om onze rechtvaardigmaking. Dit ontslag was de kwijtschelding van onze schuld.

b. Wie zal Zijn leeftijd uitspreken, of wie zal Zijn geslacht verhalen: of zeggen hoelang Zijn leeftijd duurt? Hij verrees om niet meer te sterven, de dood heeft geen macht meer over Hem, Hij die dood was leeft en leeft voor eeuwig, en wie kan de onsterflijkheid waartoe Hij verrees, beschrijven? Wie kan het getal dier jaren en eeuwen tellen? En tot dit eeuwige leven is Hij verhoogd omdat de overtreding Zijns volks op Hem was en Hij tot in de dood gehoorzaam werd. Wij kunnen het ook nemen als gesproken van de duur van Zijn nuttigheid, zoals van David gezegd wordt dat hij zijn tijd heeft uitgediend en daardoor aan het doel van zijn leven beantwoord: Wie kan zeggen hoe grote zegen Christus door Zijn dood en opstanding zijn zal voor de wereld! Sommigen verstaan onder Zijn geslacht Zijn geestelijk zaad, wie zal de grote menigten van bekeerden tellen, die Hij door het Evangelie verkrijgen zal, gelijk de dauw van de morgen?

Laat ons ten aanzien van dit geslacht bidden gelijk Mozes voor Israël deed: "De Heere, uwer vaderen God, doe tot u zoals gij nu zijt duizendmaal meer en Hij zegene u gelijk als Hij tot u gesproken heeft," Deuteronomy 1:11.

Verzen 4-9

Jesaja 53:4-9

In deze verzen hebben wij:

I. Een verdere mededeling van het lijden van Christus, veel was vroeger gezegd, maar hier wordt meer bekend gemaakt, van de zeer lage toestand, waartoe Hij zichzelf vernederde, en waardoor Hij gehoorzaam werd tot de dood, ja de dood des kruises.

1. Hij had smarten en krankheden, daarmee was Hij bekend en vertrouwd, Hij deinsde er niet voor terug. Wanneer smarten en krankheden Hem toebedeeld werden, droeg Hij die en morde niet tegen Zijn lot, Hij droeg ze, deed geen poging om ze te ontkomen en zonk niet er onder neer. De last was zwaar en de weg lang, maar Hij werd niet vermoeid doch volhardde tot het einde, totdat Hij zeggen kon: Het is volbracht!

2. Hij had slagen en wonden, Hij werd verwond en verbrijzeld en bedroefd. Zijn smarten wondden Hem, Hij gevoelde er pijn en leed door zij tastten Hem aan in Zijn teerste delen voornamelijk toen God onteerd werd en God Hem aan het kruis verliet. Voortdurend werd Hij met de tong gekwetst, Hij werd belasterd en tegengesproken, de slechtste hoedanigheden werden Hem toegeschreven, van alle mogelijke kwaad werd Hij beschuldigd, en eindelijk werd Hij met slag op slag door de hand mishandeld.

3. Hij had wonden en geselstriemen, Hij werd gegeseld, niet volgens de milde toepassing van de Joodse wet, die niet toestond om meer dan veertig slagen te geven ook aan de ergste misdadigers, maar op de wijze van de Romeinen. En Zijn geseling was ongetwijfeld zoveel gestrenger, omdat Pilatus bedoelde die toe te dienen als vervanging van de kruisiging, ofschoon zij er de voorbereiding voor werd, Hij werd gewond in handen, voeten en zijde en ofschoon bepaald was dat geen been aan Hem gebroken zou worden, was er nauwelijks een plekje aan Zijn gehele lichaam dat onverlet bleef, (hoe genadig dat wij, ook indien wij geroepen worden om voor Hem te lijden, het zo vreeslijk zwaar niet hebben!) maar van Zijn met doornen gekroond hoofd tot zijn voetzolen, die aan het kruis genageld werden, was Hij een en al wonde.

4. Hij werd verongelijkt en verdrukt, Isaiah 53:7. Hij werd onrechtvaardig en met hardheid behandeld. Hetgeen waaraan Hij geheel onschuldig was, werd Hem ten laste gelegd, hetgeen Hij niet verdiend had, moest Hij ondergaan, naar ziel en lichaam werd Hij bedroefd. Zijn verdrukking trok Hij zich aan, of schoon Hij geduldig was, werd Hij er niet gevoelloos onder, maar Hij mengde Zijn tranen met die van andere verdrukkers, die geen trooster hebben, omdat aan de zijde van de verdrukkers macht was, Ecclesiastes 4:1. Verdrukking is een zware beproeving, zij heeft menigen wijze gek gemaakt, Ecclesiastes 7:7, maar onze Heere Jezus, ofschoon Hij verdrukt en bedroefd was, bleef Hij meester van Zijn ziel.

5. Hij werd veroordeeld en gevangen genomen, hetgeen wordt uitgedrukt door de woorden: van gevangenis en oordeel genomen, Isaiah 53:8. Toen God Hem zonde voor ons gemaakt had, werd er verder tegen Hem opgetreden als een misdadiger, Hij werd vervolgd, in verzekerde bewaring genomen, gevangene gemaakt, voor de rechtbank gebracht, beschuldigd, onderzocht, veroordeeld, overeenkomstig de vormen van de wet. God leidde dat proces tegen Hem, liet Hem naar aanleiding daarvan veroordelen en sloot Hem op in de gevangenis van het graf, waarvan de ingang met een groten verzegelde steen gesloten werd. 6. Door een ontijdigen dood werd Hij afgesneden uit het land van de levenden, ofschoon Hij Zijn leven zo nuttig mogelijk besteed had en zoveel goede daden verricht had, alle van die aard, dat niemand denken zou dat men Hem om een daarvan stenigen zou. Hij is afgesneden uit het land van de levenden en Zijn graf is bij de goddelozen gesteld, want Hij werd gekruisigd tussen twee moordenaren, alsof Hij de slechtste van de drie ware. En toch was Hij bij de rijken in Zijn dood, want Hij werd begraven in het uitgehouwen graf van Jozef, een aanzienlijk raadsheer. Ofschoon Hij met de misdadigers stierf, en volgens de gewone wijze van handelen met misdadigers, met hen begraven zou zijn in de plaats waar Hij gestorven was, had God hier voorzegd en het door Zijn voorzienigheid zo beschikt, dat Zijn graf bij de onschuldigen zou zijn, bij de rijken, zodat zelfs temidden van Zijn lijden een teken van onderscheiding gesteld werd tussen Hem en hen, die waarlijk de dood verdienden.

II. Volledig wordt rekenschap gegeven van de bedoeling van dit lijden. Het was een zeer grote verborgenheid dat zo'n uitnemend persoon zo zwaar lijden ondergaan zou, en natuurlijk komt met verwondering de vraag op: waarom was dat? Welk kwaad had Hij bedreven? Zijn vijanden zagen op Hem neer alsof Hij rechtvaardig voor Zijn overtredingen leed, en of schoon zij Hem niets ten laste leggen konden, achtten zij dat Hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt was, Isaiah 53:4. Omdat zij Hem haatten en onder de voet traden, meenden zij dat God het ook deed, dat die Zijn vijand was en oorzaak tegen Hem zocht, en daarom werden zij des te meer verbitterd tegen Hem, en riepen: God heeft Hem verlaten, jaagt na en grijpt Hem!" Psalms 71:12. Zij die rechtvaardig geslagen worden zijn door God geslagen, want door Hem spreken de vorsten gerechtigheid, en daarom beschouwden zij Hem als rechtvaardig geslagen en ter dood gebracht als een godslasteraar, een bedrieger en een vijand van de keizer. Zij, die Hem aan het kruis zagen hangen, onderzochten niet of Hij dat verdiend had, maar hielden het voor een uitgemaakte zaak dat Hij schuldig was aan alles, wat Hem ten laste gelegd werd, en dat daarom de wraak Hem niet liet leven. Jobs vrienden meenden dat hij door God geslagen werd, omdat er iets buitengewoons in zijn lijden was. Het was ook zo dat God Hem geslagen had, Isaiah 53:10, dat Hij door God verbrijzeld en ziek gemaakt was, of volgens andere lezing, Gods geslagene en verbrijzelde, dat is Gods Zoon, ofschoon Hij Hem sloeg en bedroefde. Maar het was niet waar in de zin, die zij bedoelden. Het was waar dat Hij dit alles leed, maar:

1. Hij had nooit iets hoegenaamd gedaan, waardoor Hij deze harde behandeling verdiend had. Hij werd beschuldigd van ophitsing van het volk en van het zaaien van verdeeldheid maar geheel ten onrechte, want Hij had geen geweld gepleegd, maar ging overal rond goeddoende. Hij werd een bedrieger genoemd, maar het was enkel laster, want er was geen bedrog in Zijn mond, Isaiah 53:9. Hiernaar verwijst de apostel, 1 Peter 2:22. "Hij heeft geen zonde gedaan en er is geen bedrog in Zijn mond gevonden." Nooit beledigde Hij met woord of daad en geen van Zijn vijanden kon Zijn uitdaging aannemen: Wie uwer overtuigt mij van zonden? De rechter die Hem veroordeelde moest zelf getuigen dat Hij geen schuld in Hem vond, en de hoofdman over honderd, die Hem aan het kruis bewaakte, moest getuigen: Waarlijk deze mens was rechtvaardig!

2. Hij gedroeg zich onder Zijn lieden zo, dat het duidelijk werd dat Hij niet als een kwaaddoener leed, want ofschoon Hij verdrukt en verbrijzeld werd, nochtans deed Hij Zijn mond niet open, Isaiah 53:7, zelfs niet eens om Zijn onschuld te bepleiten, maar nam vrijwillig op zich voor ons te lijden en te sterven, zonder daar enige tegenwerping tegen te maken. En dit neemt de schande van het kruis weg, dat Hij er zich vrijwillig aan onderwierp met grote en heilige bedoeling. Door Zijn wijsheid had Hij het vonnis kunnen voorkomen, door Zijn macht had Hij de uitvoering kunnen verhinderen maar aldus was geschreven en aldus betaamde het Hem te laden, dit gebod had Hij van Zijn Vader ontvangen. En daarom werd Hij als een loon ter slachting geleid, zonder enige moeite of tegenstand. Hij is het Lam Gods, en gelijk een schaap stom is voor het aangezicht van zijn scheerders, ja van zijn slachters, alzo opende Hij Zijn mond niet. En dit toont niet alleen Zijn voorbeeldeloos geduld onder het lijden, Psalms 39:10 en Zijn zachtheid onder smaad, Psalms 38:1, maar ook Zijn volkomen eenswillendheid met de Vader. Niet Mijn wil, maar Uw wil geschiede! Zie, Ik kom. In deze wil zijn wil geheiligd, Hij heeft Zijn ziel, Zijn leven, tot een offerande voor onze zonden gemaakt.

3. Het was tot ons welzijn en in onze plaats dat Jezus Christus leed, dit wordt hier duidelijk en volkomen vastgesteld, in een grote verscheidenheid van aangrijpende uitdrukkingen.

A. Het is zeker dat wij allen voor God schuldig zijn, wij hebben allen gezondigd en derven de heerlijkheid Gods, Isaiah 53:6. Wij dwalen allen als schapen, de een zowel als de ander, de gehele mensheid ligt onder de smet van oorspronkelijk bederf, en ieder lid van de mensheid staat daar beladen met ontelbare overtredingen. Wij zijn allen afgedwaald van God, onze rechtmatige eigenaar, hebben ons van Hem verwijderd en van het doel dat Hij ons aangewezen had, van de weg, die Hij ons voorgeschreven had. Wij zijn de verkeerde weg opgegaan als schapen die geneigd zijn om af te dwalen, en wanneer zij eens weggelopen zijn, niet bij machte zijn om de weg terug te vinden. Dat is ons ware karakter, genegen om van God weg te dwalen, en ten enenmale onbekwaam om tot Hem terug te keren. Dat wordt hier niet slechts vermeld als ons ongeluk dat wij de grazige weiden verlaten en onszelf ten prooi van de verscheurende beesten stellen, maar als onze ongerechtigheid. Wij beledigen God door van Hem af te dwalen en ons een ieder naar zijn eigen weg te keren. Daardoor keren wij onszelf en onze wil lijnrecht tegen God en Zijn wil, hetgeen de kwaadaardigheid van de zonde is. Inplaats van gehoorzaam in Gods weg te wandelen, keren wij ons hardnekkig en koppig tot onze eigen wegen, de wegen van ons eigen hart, de wegen waarop onze bedorven neigingen en hartstochten ons leiden. Wij hebben ons opgeworpen om onze eigen meesters te zijn, onze eigen bestuurders om te doen wat wij willen en te hebben wat wij willen. Sommigen denken dat hier ook bedoeld wordt onze eigen slechte wil in tegenstelling tegen de slechte wil van anderen. Zondaren hebben hun eigen ongerechtigheid, hun eigen geliefkoosde zonde, welke hen het lichtst van alle bevangt op hun eigen weg, die zij bijzonder liefhebben en waarin zij menen zichzelf goed te doen.

B. Onze zonden zijn onze krankheden en smarten, Isaiah 53:4, of volgens andere lezing, zij zijn onze ziekten en wonden. De LXX lezen: onze zonden, en zo ook de apostel in Petrus 2:24. Onze oorspronkelijke verdorvenheid is de ziekte van onze ziel, een voortdurende ongesteldheid, onze daadzakelijke overtredingen zijn de wonden van onze ziel, zij veroorzaken ons geweten pijn, zolang het nog niet toegeschroeid en gevoelloos gemaakt is. Of, onze zonden worden onze krankheden en smarten genoemd, omdat al onze krankheden en smarten aan onze zonden te wijten zijn, en ome zonden alle krankheden en smarten, zelfs de ergste en altijddurende, verdienen.

C. Onze Heere Jezus was aangewezen en nam op Zich om voldoening voor onze zonden te geven, en ons van de vreeslijke gevolgen ervan te verlossen.

a. Hij was daartoe aangewezen door de wil van zijn Vader, want de Heere heeft ons aller ongerechtigheid op Hem doen aanlopen. God verkoos Hem om de Zaligmaker van arme zondaren te zijn, opdat Hij hen in die weg redden zou, door hun zonden en de straf daarvoor te dragen, niet hetzelfde van hetgeen wij hadden moeten dragen, maar het meerdere, dat meer dan voldoende was voor de handhaving van de eer van de heiligheid en gerechtigheid van God in de regering van de wereld. Zie hier:

Ten eerste. Op welke wijze wij gered zijn van de verwoesting, waaraan wij door de zonde onderworpen waren, door onze zonden te leggen op Christus, gelijk de zonden van de offeraar gelegd worden op het offer, en die van geheel Israël op het hoofd van de zondebok. Onze zonden werden op Hem gelegd, de zonden van allen die Hij zaligmaken zou, uit elke plaats en van elken leeftijd. zij ontmoetten Hem en Hij ontmoette de zonde. Zij vielen op Hem, zo lezen sommigen, zij vielen op Hem aan als met zwaarden en stokken. Het leggen van onze zonden op Christus sluit in zich dat Hij ze van ons wegnam. Wij zullen niet onder de vloek van de wet blijven, indien wij ons onderwerpen aan de genade van het Evangelie. Zij werden op Christus gelegd toen Hij zonde gemaakt werd, dat is, een zondoffer voor ons gemaakt werd en ons van de vloek van de wet bevrijdde door een vloek te worden voor ons, en daardoor Zich in staat stelde ons allen te helpen, die beladen met de last van de zonden tot Hem hun toevlucht namen, zie Psalms 40:7- t3.

Ten tweede. Door wie Hij daartoe was aangewezen. Het was de Heere, die onze ongerechtigheden op Christus legde, Hij ontwierp dit plan van verzoening en redding en Hij nam de plaatsvervangende voldoening aan, welke Christus zou aanbrengen. Christus werd ter dood overgeleverd door de bepaalde raad en de voorkennis Gods. Niemand dan God had de macht om onze zonden op Christus te leggen, omdat de zonde tegen Hem begaan was en dus Hem daarvoor voldoening moest gegeven worden, en ook omdat Christus, op wie onze ongerechtigheid gelegd was, Zijn eigen Zoon was de Zoon van Zijn liefde, Zijn heilig Kind Jezus die zelf geen zonde kende.

Ten derde. Voor wie de verzoening moest aangebracht worden. Het is van onze aller ongerechtigheid, die op Christus gelegd werd, want in Christus is een volheid van verdiensten voor de zaligheid van allen, en aan allen wordt een ernstig aanbod van die zaligheid gedaan, waarbij niemand uitgesloten wordt die niet zichzelf uitsluit. Dit toont aan dat dit de enige weg ter behoudenis is, allen die gerechtvaardigd zijn, zijn gerechtvaardigd door hun zonden op Jezus Christus te leggen, en al zijn dat ook nog zovele, Hij is in staat ze alle te dragen. Hij nam op Zich dat te doen. God liet al onze ongerechtigheid op Hem aanlopen, maar heeft Hij er in toegestemd? Ja dat deed Hij. Volgens sommigen is de juiste lezing van het begin van Isaiah 53:7 :Het werd geëist, en Hij antwoordde. De goddelijke gerechtigheid vroeg genoegdoening voor de zonde en Hij verbond zich om die te geven. Hij werd onze borg, niet als in oorspronkelijk verbond met ons, maar door de daad: Op Mij zij de vloek, Mijn Vader! En daarom eiste Hij, toen Hij gegrepen werd, van hen in wier handen Hij zich vrijwillig overgaf, dat zij Zijn discipelen zouden vrijlaten: "Indien gij Mij zoekt, zo laat deze heengaan," John 18:8. Door Zijn eigen vrijwillige onderwerping stelde Hij zich aansprakelijk voor onze schuld, en het is gezegend voor ons dat Hij er voor aansprakelijk werd, want hetgeen Hij niet geroofd had heeft Hij weer gegeven.

4. Nadat Hij onze schuld op zich genomen had, heeft Hij de straf er voor ondergaan. Salomo zegt: die borg geworden is voor een vreemde zal daardoor in leed komen. Christus werd borg voor ons en leed er onder.

a. Hij nam onze krankheden op Zich en droeg onze smarten, Isaiah 53:4. Hij was niet alleen onderworpen aan de gewone zwakheden van de menselijke natuur en de algemene ongelukken, welke de zonde over de mensheid gebracht heeft, maar Hij onderging de uitersten van smart toen Hij zei: Mijn ziel is bitterlijk bedroefd. Hij nam de smarten van de tegenwoordige tijd zo zwaar mogelijk op Zich, opdat Hij die licht en gemakkelijk zou maken voor ons. De zonde is de knagende worm en de gal in alle droefenis en ellende, Christus droeg onze zonden en daardoor onze smarten, en droeg ze alle van ons weg, opdat wij niet boven vermogen zouden gedrukt worden. Dit wordt aangehaald in Matthew 8:17, met toepassing op het medelijden dat Christus gevoelde voor de zieken, die tot Hem kwamen om genezen te worden en op de macht die Hij aanwendde om haar te genezen.

b. Hij deed dit door voor onze zonden te lijden, Isaiah 53:5. Om onze overtredingen is Hij verwond, dat is om daarvoor verzoening aan te brengen en voor ons de vergeving te verwerven. Onze zonden waren de doornen in Zijn hoofd, de nagelen in Zijn handen en voeten, de speer in Zijn zijde. Wonden en striemen waren de gevolgen van de zonde, die wij verdiend hebben en die wij zelf ons berokkend hadden, Isaiah 1:6. Opdat deze wonden en striemen, al zijn zij pijnlijk, niet dodelijk zouden zijn, werd Christus om onze overtredingen verwond, gemarteld en gepijnigd (het is het woord dat gebruikt wordt voor de smarten van een vrouw in barensnood) om onze opstand en ons verzet, Hij werd verwond en verbrijzeld om onze overtredingen, want die waren de oorzaak van Zijn dood. Hetzelfde zegt Isaiah 53:8 Om de overreding mijns volks is de plaag op Hem geweest, de plaag die op ons zijn moest. Of zoals sommigen lezen: Hij "werd afgesneden om de ongerechtigheid van Zijn volk, dat de plaag had moeten lijden, Hij werd overgeleverd ter dood om onze zonden," Romans 4:25. Elders wordt gezegd dat dit was overeenkomstig de Schriften. Overeenkomstig de Schriften is Christus gestorven voor onze zonden, 1 Corinthiers 15:3. Sommigen lezen hier: door de overtredingen van mijn volk, dat is door de handen van de goddeloze Joden, die in belijdenis Gods volk waren, is Hij geslagen, gekruisigd en gedood, Acts 2:23. Maar ongetwijfeld moeten wij het in de eerstgenoemde zin opvatten, welke overvloedig bevestigd wordt door de voorzegging van de engel van het werk van de Messias, plechtig overgeleverd aan Daniël, dat Hij "de overtreding zal sluiten en de zonden verzegelen, en de ongerechtigheid verzoenen," Dan 9:24.

5. De uitwerking en het gevolg van dit alles voor ons is onze vrede en onze genezing, Isaiah 53:1.

a. Wij hebben daardoor vrede: De straf die ons de vrede aanbrengt, was op Hem. Door deze straf te ondergaan versloeg Hij de vijandschap en vestigde vriendschap tussen God en de mensen. Hij maakte vrede door het bloed Zijns kruises. Door de zonde waren wij afschuwelijk voor Gods heiligheid en onderworpen aan Zijn gerechtigheid geworden, en door Christus is God met ons verzoend en vergeeft niet alleen onze zonden en redt ons van de ondergang, maar neemt ons in Zijn vriendschap en gemeenschap, en daardoor verkrijgen wij vrede, dat is alle goeds, Efeziers 2:14. "Hij is onze vrede," Colossians 1:20. Christus was in druk opdat wij veiligheid zouden hebben, Hij voldeed aan de gerechtigheid Gods, opdat wij voldoening in ons gemoed zouden hebben, goedsmoeds zijn, wetende dat om Zijnentwil onze zonden ons vergeven zijn.

b. Wij hebben daardoor genezing. want door Zijn striemen is ons genezing geworden. De zonde is niet alleen een misdaad, waarvoor wij ter dood veroordeeld waren, en waarvoor Christus voor ons vergeving verwierf, maar zij is ook een ziekte, die onvermijdelijk de dood van onze zielen veroorzaakt, maar waarvoor Christus genezing aangebracht heeft. Door Zijn striemen, dat is door het lijden, dat Hij om onzentwil onderging, verwierf Hij ons de Geest en de genade Gods om ons bederf te doden, dat de besmetter onzer ziel is, en om onze zielen in goede gezondheidstoestand te brengen, opdat zij in staat mogen zijn om God te dienen en Hem te verheerlijken. En door de leer van het kruis van Christus en de machtige argumenten tegen de zonde, welke zij ons geeft, wordt de heerschappij van de zonde over ons gebroken en worden wij versterkt tegen hetgeen de ziekte verwekt.

6. De uitwerking en het gevolg hiervan voor Christus was Zijn opstanding en verhoging tot eeuwige eer. Hierdoor wordt waarlijk de smaadheid des kruises teniet gedaan, Hij onderwierp zich om te sterven als een offerande, als een lam, en ten einde duidelijk in `t licht te stellen dat Zijn offer aangenomen was, wordt ons hier meegedeeld, Isaiah 53:8, .

a. Dat Hij ontslagen werd: Hij is uit de angst en uit het gericht weggenomen. Hij lag als een gevangene in het graf onder een rechterlijk vonnis, Hij lag daar gevangen om onze schuld, want de veroordeling was uitgesproken en uitgevoerd, maar door een buitengewoon bevel van de hemel werd Hij uit de gevangenis van het graf ontslagen, een engel werd gezonden om de steen van het graf weg te nemen en Hem in vrijheid te stellen. En dat niet alleen tot Zijn eer maar ook tot onze vertroosting, want, overgeleverd zijnde om onze zonden is Hij opgewekt om onze rechtvaardigmaking. Dit ontslag was de kwijtschelding van onze schuld.

b. Wie zal Zijn leeftijd uitspreken, of wie zal Zijn geslacht verhalen: of zeggen hoelang Zijn leeftijd duurt? Hij verrees om niet meer te sterven, de dood heeft geen macht meer over Hem, Hij die dood was leeft en leeft voor eeuwig, en wie kan de onsterflijkheid waartoe Hij verrees, beschrijven? Wie kan het getal dier jaren en eeuwen tellen? En tot dit eeuwige leven is Hij verhoogd omdat de overtreding Zijns volks op Hem was en Hij tot in de dood gehoorzaam werd. Wij kunnen het ook nemen als gesproken van de duur van Zijn nuttigheid, zoals van David gezegd wordt dat hij zijn tijd heeft uitgediend en daardoor aan het doel van zijn leven beantwoord: Wie kan zeggen hoe grote zegen Christus door Zijn dood en opstanding zijn zal voor de wereld! Sommigen verstaan onder Zijn geslacht Zijn geestelijk zaad, wie zal de grote menigten van bekeerden tellen, die Hij door het Evangelie verkrijgen zal, gelijk de dauw van de morgen?

Laat ons ten aanzien van dit geslacht bidden gelijk Mozes voor Israël deed: "De Heere, uwer vaderen God, doe tot u zoals gij nu zijt duizendmaal meer en Hij zegene u gelijk als Hij tot u gesproken heeft," Deuteronomy 1:11.

Verzen 10-12

Jesaja 53:10-12

In de voorgaande verzen heeft de profeet het lijden van Christus tot in bijzonderheden beschreven, soms enige wenken er tussen voegende omtrent de gezegende gevolgen daarvan, hier spreekt hij nog wel over het lijden maar behandelt breedvoeriger de heerlijkheid daarna volgende. In deze verzen mogen wij opmerken:

I. De diensten en het lijden van Christus' staat van vernedering. Kom en zie hoe lief Hij ons had en wat Hij voor ons deed.

1. Hij onderwierp zich aan het ongenoegen des hemels Isaiah 53:10. Doch het behaagde de Heere Hem te verbrijzelen, Hem pijn en smart te doen ondergaan. De Schrift zegt nergens dat Christus in Zijn lijden de toorn Gods onderging, maar hier wordt gezegd,

a. Dat de Heere Hem verbrijzelde, niet alleen toeliet dat mensen Hem verbrijzelden, maar Zijn eigen zwaard tegen Hem deed ontwaken, Zacheria 13:7. Zij achtten Hem dat Hij van God geslagen werd om enige grote zonde, die Hijzelf begaan had, Isaiah 53:4. Nu was het waar dat Hij van God geslagen werd, maar het was om onze zonden. De Heere verbrijzelde Hem, "want Hij heeft Hem niet gespaard maar voor ons allen overgegeven," Romans 8:32. God gaf Hem de bittere beker in de hand en liet Hem die drinken, John 18:11, want Hij had onze ongerechtigheid op Hem gelegd. Dat maakte Hem tot zonde en tot een vloek om onzentwil en verkeerde zijn brandoffer tot as ten teken, dat het aangenomen was, Psalms 20:4.

b. Hij verbrijzelde Hem zo dat Hij Hem ziek maakte. Christus onderwierp zich aan deze beschikking en onderging dat ziek worden toen Zijn Vader Hem overleverde. Hij werd in zo hoge mate ziek gemaakt dat Hij beangst werd tot de dood toe en begon zeer verbaasd en verschrikt te worden.

c. Het behaagde de Heere dit te doen, dat is, Hij besloot er toe, het was het gevolg van Zijn eeuwige raad. en Hij verheugde zich er in, want dit was de doeltreffende wijze om de mensen te verlossen en de eer van God te bevestigen en te bevorderen.

2. Hij stelde zichzelf in de plaats van de zondaren als een schuldoffer. Hij maakte Zijn ziel tot een offer voor de zonde. Zelf zegt Hij daarvan, Matthew 20:1-28:"dat Hij gekomen is om Zijn leven te geven tot een rantsoen voor velen." Wanneer de mensen runderen en bokken brachten als offeranden voor de zonder, maakten zij die tot hun offer, want zij hadden daar zeggenschap over, God had die alle onder hun voeten gezet. Maar Christus maakte zichzelf tot een offerande, het was Zijn eigen dood. Wij konden Hem niet in onze plaats stellen, maar Hij deed het zelf en zei, Vader, in Uwe handen beveel ik Mijnen geest, in veel hoger zin dan David dat zei of zeggen kon: Ik stel mijn geest in uw handen als het leven van een offer en als de prijs van de vergeving. Dus zal Hij de ongerechtigheden van velen dragen om hen rechtvaardig te maken, Isaiah 53:11, Hij zal de zonde van de wereld wegdragen door die op zichzelf te leggen, John 1:29. Dit wordt nog eens vermeld in Isaiah 53:12. Hij heeft veler zonden gedragen, die, zo zij die zelf hadden moeten dragen, hen hadden doen wegzinken in de diepste diepte van de hel. Zie hoe dit op de voorgrond geplaatst wordt, want wanneer wij het lijden van Christus gedenken, moeten we in Hem altijd de drager van onze zonden zien.

3. Hij onderwierp zich aan hetgeen voor ons de bezoldiging van de zonde is, Isaiah 53:12. Hij heeft Zijn ziel uitgestort in de dood, haar uitgestort als water, zo weinig lette Hij daarop toen die uitstorting bleek het enige middel te zijn voor onze verlossing en zaligmaking. Hij "heeft Zijn leven niet liefgehad tot de dood," en Zijn volgelingen, de martelaren deden evenzo, Revelation 12:11. Of liever: Hij stortte haar uit als een drankoffer om Zijn offerande te volmaken, opdat Zijn bloed waarlijk drank zou zijn gelijk Zijn vlees spijze is voor Zijn gelovigen. Er was niet alleen een verbrijzeling van Zijn lichaam in Zijn lijden, Psalms 21:15. "Ik ben uitgestort als water," maar ook een overgave van Zijn ziel, Hij goot haar uit tot zelfs in de dood, ofschoon Hij de Heere des levens is.

4. Hij verdroeg het met de overtreders geteld te worden, en toch bood Hij Zichzelf aan om voor de overtreders tussen te treden Isaiah 53:12.

A. Het was een grote verzwaring van Zijn lijden, dat Hij met de overtreders gerekend werd. Hij werd niet alleen als een misdadiger veroordeeld, maar Hij werd terechtgesteld tussen twee befaamde moordenaars, en Hij in het midden als de ergste van de drie. In dit onderdeel van Zijn lijden werd deze profetie vervuld, zegt ons de Evangelist, Mark 15:27, Mark 15:28. Ja, de ergste misdadiger van allen, Bar-Abbas die een verrader, dief en moordenaar was werd aan het volk voorgesteld om tussen hem en Jezus te kiezen, en werd gekozen, want zij wilden niet Jezus, maar Bar-Abbas vrijlaten. Gedurende Zijn gehele leven was Hij met de misdadigers gerekend, want men noemde Hem een sabbatschender, een dronkaard, een vriend van tollenaren en zondaren.

B. Het was een grote aanbeveling van Zijn lijden en verstrekte Hem grotelijks tot eer, dat Hij in Zijn lijden voor de overtreders tusschentrad- gebeden heeft, voor hen die Hem vertrapten en kruisigden. Hij bad: Vader, vergeef het hun, en toonde daardoor niet alleen dat Hij het hun vergaf, maar dat Hij nu volbracht datgene waarop de vergeving voor hen en voor alle andere overtreders gegrond was. Dat gebed was de taal van Zijn bloed, dat niet om wraak maar om genade riep, en daarin betere dingen sprak dan het bloed van Abel, zelfs voor hen, wier goddeloze handen het vergoten.

II. De heerlijkheid van de staat van Zijn verhoging en de genade die Hij voor ons verworven heeft, is niet het geringste deel van de heerlijkheid die Hij verkreeg. Zij is Hem verzekerd door het verbond van de verlossing, waarvan deze verzen ons enig denkbeeld geven. Hij beloofde dat Hij zijn ziel tot een offer voor de zonden stellen zou, stemde er in toe dat de Vader Hem overleveren zou en nam op zich de zonden van velen te dragen. Daarvoor beloofde de Vader Hem dat Hij Hem verheerlijken zou, niet alleen met de heerlijkheid die Hij had eer de wereld was. John 17:5, maar met de heerlijkheid van Middelaar.

1. Hij zal hebben de heerlijkheid van Vader van de eeuwigheid, onder deze naam was Hij in de wereld ingebracht, Isaiah 9:6, en Hij zal geheel aan deze naam voldoen als Hij de wereld verlaat. Dit was de belofte aan Abraham gedaan (die hierin een type van Christus was) dat hij "een vader van vele volken, en daardoor een erfgenaam van de wereld" worden zou Romans 4:13, Romans 4:17. Gelijk Abraham de wortel van de Joodse kerk was, en het verbond met hem en met zijn zaad opgericht werd, zo werd Christus de wortel van de algemene kerk, en is met Hem en Zijn geestelijk zaad het verbond van de genade gesloten, hetwelk gegrond is op en verzegeld in het verbond van de verlossing waarvan ons hier enige heerlijke beloften meegedeeld worden.

Hier wordt beloofd: A. Dat de Verlosser zal hebben een zaad, dat Hem zal dienen en Zijn naam dragen, Psalms 22:31. Ware gelovigen zijn het zaad van Christus, daartoe gaf de Vader hen aan Hem, John 17:6. Hij stierf om hen voor zichzelf te kopen en te reinigen, Hij viel in de aarde als een tarwegraan, opdat Hij vrucht voortbrengen zou, John 12:24. Het Woord, dat onverderflijk zaad waardoor zij wedergeboren worden, is Zijn woord, de Geest, de grote bewerker van hun wedergeboorte is Zijn geest, en het is Zijn beeld waarnaar zij gevormd worden en dat zij dragen.

B. Dat Hij zal leren om Zijn zaad te zien. De kinderen van Christus hebben een levende Vader, en omdat Hij leeft, zullen zij leven, want Hij is hun leven. Ofschoon Hij stierf, stond Hij weer op en liet Zijn kinderen geen wezen maar droeg zorg om hun de Geest, de zegeningen en de erfenis van kinderen te geven. Hij zal dat zaad zeer zien vermeerderen, het woord staat in het meervoud: Hij zal Zijn zaden zien menigten van hen, zoveel dat zij ontelbaar zijn.

C. Hij zelf zal voortgaan met zorg te dragen voor dit talrijk gezin, Hij zal de dagen verlengen. Velen wanneer zij hun zaad en het zaad huns zaads gezien hadden, hebben begeerd heen te gaan in vrede, maar Christus zal de zorg voor Zijn gezin niet aan anderen overlaten, Hij zelf zal lang leven, en aan de grootheid en de vrede van deze heerschappij zal geen einde zijn, want Hij leeft eeuwig. Sommigen passen dat toe op de gelovigen, Hij "zal een zaad zien dat de dagen verlengen zal," naar aanleiding van Psalms 89:30, 37:"Zijn zaad zal eeuwig zijn." Zolang de wereld bestaat zal Christus er een kerk hebben, waarvan Hij zelf het leven is.

D. Dat Hij in Zijn werk voorspoedig zijn zal en dat het aan de verwachting beantwoorden zal. Het welbehagen des Heeren zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan. Gods voornemen zal volbracht worden en geen tittel of jota er ver zal ter aarde vallen.

a. Het werk van de verlossing van de mensen is in handen van de Heere Jezus, en het is daar in goede hand en het is gezegend voor ons dat het Zijn handen zijn, want onze eigen handen zouden daarvoor niet voldoende zijn, maar Hij is machtig volkomen zalig te maken, Zijn handen ondersteunend alle dingen.

b. Het is het welbehagen des Heeren, hetgeen niet alleen aanduidt dat Zijn raad er door volbracht wordt, maar dat het Hem welgevallig is, en daarom prijst God Hem en heeft een welbehagen in Hem, omdat Hij besloot zijn leven te geven voor Zijn schapen.

c. Het is tot nu toe gelukkig voortgegaan en zal verder voorspoedig zijn, welke bezwaren of moeilijkheden er ook aan in de weg gelegd worden of zullen worden. Hetgeen naar Gods welbehagen ondernomen wordt, zal voorspoedig zijn, Isaiah 46:10. Cyrus, een type van Christus, zal al Gods welbehagen doen, les. 44:28, en, Christus zonder twijfel niet minder. Christus was zo volmaakt geschikt voor Zijn werk, Hij volbracht het met zoveel ijver, het was van het begin tot het einde zowel overlegd, dat het niet anders dan slagen kon, ter ere van de Vader en ter zaligheid van al Zijn zaad.

E. Dat Hijzelf er overvloedige voldoening in hebben zal. Hij zal de arbeid van Zijn ziel zien en verzadigd worden, Isaiah 53:11, Hij zal het vooruit zien, -zo kan men het opvatten- , Hij zal bij het vooruitzicht van Zijn lijden een vooruitzicht van de vruchten ervan hebben, en Hij zal daardoor reeds van tevoren voldoening smaken, en Hij zal het zien in de bekering en behoudenis van arme zondaren. a. Onze Heere Jezus was in arbeid van Zijn ziel voor onze verzoening en redding, en in grote moeite, maar met hijgend verlangen om Zijn werk te volbrengen, en alle moeite en smart, die Hij onderging, moesten dienen om het te bespoedigen.

b. Christus moet en zal zien de vruchten van de arbeid van Zijn ziel, in de stichting en opbouwing van Zijn kerk en de eeuwige verlossing van al degenen, die Hem gegeven zijn. Hij zal aan het einde van Zijn werk in geen enkel opzicht te kort komen, maar zal zelf zien dat Hij niet tevergeefs gearbeid heeft.

c. De redding van zielen is de grote voldoening van de Heere Jezus, Hij zal al Zijn moeite welbesteed achten en zichzelf overvloedig beloond rekenen, indien vele kinderen door Hem tot de heerlijkheid geleid worden. Zo Hij dat heeft, heeft Hij genoeg. God zal geheiligd en verheerlijkt worden, boetvaardige gelovigen zullen gerechtvaardigd worden en dan acht Hij zich voldaan. Evenzo in gelijkvormigheid aan Christus moet het ons een voldoening zijn, indien wij iets doen kunnen om de belangen van Gods koninkrijk in deze wereld te dienen. Laat het doen van Godswil altijd onze spijs en drank zijn, gelijk dat met Christus het geval was.

II. Hij zal de heerlijkheid genieten van een eeuwige gerechtigheid te hebben aangebracht, zoals Hem betreffende voorzegd was, Daniel 9:24. En hier wordt hetzelfde voorzegd: Door Zijn kennis, dat is, door de kennis van Hem en het geloof in Heen, zal Mijn knecht, de rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal de zonden van velen dragen en daardoor de grond leggen voor hun rechtvaardiging.

a. Het grote voorrecht, dat voor ons uit de dood van Christus voortspruit is rechtvaardigmaking van zonden, dat wij verlost zijn van de schuld, die alleen ons kan doen verloren gaan, en aangenomen in Gods gunst, die alleen ons gelukkig maken kan.

b. Christus die voor ons de rechtvaardigmaking verwierf, past haar op ons toe door Zijn tussenkomst voor ons, Zijn Evangelie gepredikt aan ons en Zijn Geest getuigende in ons. De Zoon des mensen heeft de macht op aarde de zonden te vergeven.

c. Er zijn velen, die Christus rechtvaardig maakt, niet allen, menigten gaan in hun zonden verloren, toch velen, zovelen als waarvoor Hij Zijn leven tot een rantsoen gaf, zovelen als de Heere onze God er toe roepen zal. Hij zal rechtvaardig maken, niet hier en daar een buitengewoon merkwaardige of ontwikkelde, maar velen, uit de verachte menigte.

d. Door het geloof worden wij gerechtvaardigd, door onze instemming met Christus en het genadeverbond, in die weg worden Wij gered, omdat God daardoor het meest verheerlijkt en de vrije genade meest op de voorgrond gesteld wordt, wij zelf het diepst vernederd worden en ons geluk het best verzekerd wordt.

e. Het geloof is de kennis van Christus en zonder kennis kan er geen waar geloof zijn. De wijze waarop Christus onze wil en onze genegenheden wint, is ons verstand te verlichten en dat tot ongeveinsde instemming met de goddelijke waarheden te brengen.

f. Deze kennis van Christus en dat geloof in Hem, waardoor wij gerechtvaardigd worden, hebben betrekking op Hem, zowel als de knecht Gods en als onze borg God heeft Hem bestemd om door Hem Zijn doel te bereiken en de belangen van Zijn heerlijkheid te bevorderen en te verzekeren. Hij is Zijn knecht, de rechtvaardige en rechtvaardigt als zodanig de mensen. God heeft Hem gemachtigd en aangesteld om dit te doen, het is overeenkomstig Zijn wil, en Hij doet het tot Gods eer. Hij is zelf rechtvaardig en wij ontvangen allen van Zijn rechtvaardigheid. Hij die zelf rechtvaardig is, -want Hij kon geen verzoening voor de zonden aangebracht hebben, indien Hij zelf zich voor enige zonde te verantwoorden had-is ons van God gemaakt tot rechtvaardigmaking. Hij is de Heere onze gerechtigheid.

g. Wij moeten Hem kennen als degene die dat alles voor ons gedaan heeft. Wij moeten Hem kennen en in Hem geloven als degene die onze ongerechtigheden gedragen heeft en ons gered heeft van te verzinken onder de last, door die zelf op zich te nemen.

III. Hij zal de heerlijkheid hebben van een onbetwistbare overwinning te behalen en een algemeen gebied Isaiah 53:12. Omdat hij dit alles gedaan heeft, zal u Hem een deel geven van velen, en, volgens de wil Zijns Vaders zal Hij de machtigen als een roof delen, gelijk een groot veldheer als Hij de vijand verslagen heeft, de buit voor zich en voor zijn leger neemt, hetgeen een ontegensprekelijk bewijs van de overwinning is, zowel als een beloning voor al de moeiten en gevaren van de veldslag.

a. God de Vader heeft zich verbonden om de diensten en het lijden van Christus met grote heerlijkheid te belonen. Ik zal Hem onder de groten zetten, Hem zeer aanzienlijk verhogen, Hem een naam boven allen naam geven, Ik zal Hem grote rijkdommen schenkend Hij zal de buit delen, Hij zal overvloed van genadegaven en vertroostingen hebben om uit te delen aan Zijn getrouwe krijgsknechten.

b. Christus verkrijgt Zijn heerlijkheid door overwinning, Hij heeft de sterke gewapende overmocht, hem gevangen genomen en de buit gedeeld. Hij heeft de overheden en de machten, zonde en Satan, dood en hel, de wereld en het vlees overwonnen, deze zijn de sterken welke Hij ontwapend en hun prooi ontnomen heeft.

c. Veel van de heerlijkheid waarmee Christus beloond is en van de roof die Hij gedeeld heeft, bestaat in de grote menigten van gewillige, gelovige, getrouwe onderdanen, die tot Hem zullen gebracht worden, want-zo lezen sommigen deze woorden: "Ik zal Hem velen geven en Hij zal een menigte als buit verkrijgen. God zal Hem de heidenen geven tot Zijn erfenis en de einden van de aarde tot Zijn bezitting," Psalms 2:8. Zijn heerschappij zal zijn van zee tot zee. Menigeen zal er door de genade Gods toe gebracht worden om zichzelf aan Hem te geven om door Hem geregeerd, onderricht en gered te worden, en hierdoor zal Hij zichzelf geëerd en verrijkt achten, en overvloedig beloond voor al wat Hij deed en leed.

d. Hetgeen God voor de Verlosser bestemde zal Hij zeker verkrijgen: Ik zal het Hem uitdelen, en daarop volgt onmiddellijk, Hij zal het delen, niettegenstaande de tegenstand die Hij daarbij ontmoeten zal, want gelijk Christus het werk volbracht, dat Hem te doen gegeven was zo heeft God de beloning gegeven, die Hem beloofd was, want Hij is machtig en getrouw.

e. De roof, die God Christus toedeelde, verdeelt Hij (hetzelfde woord wordt hier gebruikt) onder Zijn volgelingen, want toen Hij de gevangenis gevangen genomen heeft, ontving Hij gaven voor de mensen, opdat Hij die hun geven zou. Hij zelf heeft gezegd, Acts 20:1, 35 dat het zaliger is te geven dan te ontvangen. Christus overwon voor ons, en door Hem zijn wij meer dan overwinnaars, Hij heeft de roof gedeeld, de vruchten van Zijn overwinning, aan allen die de Zijnen zijn. Laat ons daarom ons lot met hen werpen.

Verzen 10-12

Jesaja 53:10-12

In de voorgaande verzen heeft de profeet het lijden van Christus tot in bijzonderheden beschreven, soms enige wenken er tussen voegende omtrent de gezegende gevolgen daarvan, hier spreekt hij nog wel over het lijden maar behandelt breedvoeriger de heerlijkheid daarna volgende. In deze verzen mogen wij opmerken:

I. De diensten en het lijden van Christus' staat van vernedering. Kom en zie hoe lief Hij ons had en wat Hij voor ons deed.

1. Hij onderwierp zich aan het ongenoegen des hemels Isaiah 53:10. Doch het behaagde de Heere Hem te verbrijzelen, Hem pijn en smart te doen ondergaan. De Schrift zegt nergens dat Christus in Zijn lijden de toorn Gods onderging, maar hier wordt gezegd,

a. Dat de Heere Hem verbrijzelde, niet alleen toeliet dat mensen Hem verbrijzelden, maar Zijn eigen zwaard tegen Hem deed ontwaken, Zacheria 13:7. Zij achtten Hem dat Hij van God geslagen werd om enige grote zonde, die Hijzelf begaan had, Isaiah 53:4. Nu was het waar dat Hij van God geslagen werd, maar het was om onze zonden. De Heere verbrijzelde Hem, "want Hij heeft Hem niet gespaard maar voor ons allen overgegeven," Romans 8:32. God gaf Hem de bittere beker in de hand en liet Hem die drinken, John 18:11, want Hij had onze ongerechtigheid op Hem gelegd. Dat maakte Hem tot zonde en tot een vloek om onzentwil en verkeerde zijn brandoffer tot as ten teken, dat het aangenomen was, Psalms 20:4.

b. Hij verbrijzelde Hem zo dat Hij Hem ziek maakte. Christus onderwierp zich aan deze beschikking en onderging dat ziek worden toen Zijn Vader Hem overleverde. Hij werd in zo hoge mate ziek gemaakt dat Hij beangst werd tot de dood toe en begon zeer verbaasd en verschrikt te worden.

c. Het behaagde de Heere dit te doen, dat is, Hij besloot er toe, het was het gevolg van Zijn eeuwige raad. en Hij verheugde zich er in, want dit was de doeltreffende wijze om de mensen te verlossen en de eer van God te bevestigen en te bevorderen.

2. Hij stelde zichzelf in de plaats van de zondaren als een schuldoffer. Hij maakte Zijn ziel tot een offer voor de zonde. Zelf zegt Hij daarvan, Matthew 20:1-28:"dat Hij gekomen is om Zijn leven te geven tot een rantsoen voor velen." Wanneer de mensen runderen en bokken brachten als offeranden voor de zonder, maakten zij die tot hun offer, want zij hadden daar zeggenschap over, God had die alle onder hun voeten gezet. Maar Christus maakte zichzelf tot een offerande, het was Zijn eigen dood. Wij konden Hem niet in onze plaats stellen, maar Hij deed het zelf en zei, Vader, in Uwe handen beveel ik Mijnen geest, in veel hoger zin dan David dat zei of zeggen kon: Ik stel mijn geest in uw handen als het leven van een offer en als de prijs van de vergeving. Dus zal Hij de ongerechtigheden van velen dragen om hen rechtvaardig te maken, Isaiah 53:11, Hij zal de zonde van de wereld wegdragen door die op zichzelf te leggen, John 1:29. Dit wordt nog eens vermeld in Isaiah 53:12. Hij heeft veler zonden gedragen, die, zo zij die zelf hadden moeten dragen, hen hadden doen wegzinken in de diepste diepte van de hel. Zie hoe dit op de voorgrond geplaatst wordt, want wanneer wij het lijden van Christus gedenken, moeten we in Hem altijd de drager van onze zonden zien.

3. Hij onderwierp zich aan hetgeen voor ons de bezoldiging van de zonde is, Isaiah 53:12. Hij heeft Zijn ziel uitgestort in de dood, haar uitgestort als water, zo weinig lette Hij daarop toen die uitstorting bleek het enige middel te zijn voor onze verlossing en zaligmaking. Hij "heeft Zijn leven niet liefgehad tot de dood," en Zijn volgelingen, de martelaren deden evenzo, Revelation 12:11. Of liever: Hij stortte haar uit als een drankoffer om Zijn offerande te volmaken, opdat Zijn bloed waarlijk drank zou zijn gelijk Zijn vlees spijze is voor Zijn gelovigen. Er was niet alleen een verbrijzeling van Zijn lichaam in Zijn lijden, Psalms 21:15. "Ik ben uitgestort als water," maar ook een overgave van Zijn ziel, Hij goot haar uit tot zelfs in de dood, ofschoon Hij de Heere des levens is.

4. Hij verdroeg het met de overtreders geteld te worden, en toch bood Hij Zichzelf aan om voor de overtreders tussen te treden Isaiah 53:12.

A. Het was een grote verzwaring van Zijn lijden, dat Hij met de overtreders gerekend werd. Hij werd niet alleen als een misdadiger veroordeeld, maar Hij werd terechtgesteld tussen twee befaamde moordenaars, en Hij in het midden als de ergste van de drie. In dit onderdeel van Zijn lijden werd deze profetie vervuld, zegt ons de Evangelist, Mark 15:27, Mark 15:28. Ja, de ergste misdadiger van allen, Bar-Abbas die een verrader, dief en moordenaar was werd aan het volk voorgesteld om tussen hem en Jezus te kiezen, en werd gekozen, want zij wilden niet Jezus, maar Bar-Abbas vrijlaten. Gedurende Zijn gehele leven was Hij met de misdadigers gerekend, want men noemde Hem een sabbatschender, een dronkaard, een vriend van tollenaren en zondaren.

B. Het was een grote aanbeveling van Zijn lijden en verstrekte Hem grotelijks tot eer, dat Hij in Zijn lijden voor de overtreders tusschentrad- gebeden heeft, voor hen die Hem vertrapten en kruisigden. Hij bad: Vader, vergeef het hun, en toonde daardoor niet alleen dat Hij het hun vergaf, maar dat Hij nu volbracht datgene waarop de vergeving voor hen en voor alle andere overtreders gegrond was. Dat gebed was de taal van Zijn bloed, dat niet om wraak maar om genade riep, en daarin betere dingen sprak dan het bloed van Abel, zelfs voor hen, wier goddeloze handen het vergoten.

II. De heerlijkheid van de staat van Zijn verhoging en de genade die Hij voor ons verworven heeft, is niet het geringste deel van de heerlijkheid die Hij verkreeg. Zij is Hem verzekerd door het verbond van de verlossing, waarvan deze verzen ons enig denkbeeld geven. Hij beloofde dat Hij zijn ziel tot een offer voor de zonden stellen zou, stemde er in toe dat de Vader Hem overleveren zou en nam op zich de zonden van velen te dragen. Daarvoor beloofde de Vader Hem dat Hij Hem verheerlijken zou, niet alleen met de heerlijkheid die Hij had eer de wereld was. John 17:5, maar met de heerlijkheid van Middelaar.

1. Hij zal hebben de heerlijkheid van Vader van de eeuwigheid, onder deze naam was Hij in de wereld ingebracht, Isaiah 9:6, en Hij zal geheel aan deze naam voldoen als Hij de wereld verlaat. Dit was de belofte aan Abraham gedaan (die hierin een type van Christus was) dat hij "een vader van vele volken, en daardoor een erfgenaam van de wereld" worden zou Romans 4:13, Romans 4:17. Gelijk Abraham de wortel van de Joodse kerk was, en het verbond met hem en met zijn zaad opgericht werd, zo werd Christus de wortel van de algemene kerk, en is met Hem en Zijn geestelijk zaad het verbond van de genade gesloten, hetwelk gegrond is op en verzegeld in het verbond van de verlossing waarvan ons hier enige heerlijke beloften meegedeeld worden.

Hier wordt beloofd: A. Dat de Verlosser zal hebben een zaad, dat Hem zal dienen en Zijn naam dragen, Psalms 22:31. Ware gelovigen zijn het zaad van Christus, daartoe gaf de Vader hen aan Hem, John 17:6. Hij stierf om hen voor zichzelf te kopen en te reinigen, Hij viel in de aarde als een tarwegraan, opdat Hij vrucht voortbrengen zou, John 12:24. Het Woord, dat onverderflijk zaad waardoor zij wedergeboren worden, is Zijn woord, de Geest, de grote bewerker van hun wedergeboorte is Zijn geest, en het is Zijn beeld waarnaar zij gevormd worden en dat zij dragen.

B. Dat Hij zal leren om Zijn zaad te zien. De kinderen van Christus hebben een levende Vader, en omdat Hij leeft, zullen zij leven, want Hij is hun leven. Ofschoon Hij stierf, stond Hij weer op en liet Zijn kinderen geen wezen maar droeg zorg om hun de Geest, de zegeningen en de erfenis van kinderen te geven. Hij zal dat zaad zeer zien vermeerderen, het woord staat in het meervoud: Hij zal Zijn zaden zien menigten van hen, zoveel dat zij ontelbaar zijn.

C. Hij zelf zal voortgaan met zorg te dragen voor dit talrijk gezin, Hij zal de dagen verlengen. Velen wanneer zij hun zaad en het zaad huns zaads gezien hadden, hebben begeerd heen te gaan in vrede, maar Christus zal de zorg voor Zijn gezin niet aan anderen overlaten, Hij zelf zal lang leven, en aan de grootheid en de vrede van deze heerschappij zal geen einde zijn, want Hij leeft eeuwig. Sommigen passen dat toe op de gelovigen, Hij "zal een zaad zien dat de dagen verlengen zal," naar aanleiding van Psalms 89:30, 37:"Zijn zaad zal eeuwig zijn." Zolang de wereld bestaat zal Christus er een kerk hebben, waarvan Hij zelf het leven is.

D. Dat Hij in Zijn werk voorspoedig zijn zal en dat het aan de verwachting beantwoorden zal. Het welbehagen des Heeren zal door Zijn hand gelukkiglijk voortgaan. Gods voornemen zal volbracht worden en geen tittel of jota er ver zal ter aarde vallen.

a. Het werk van de verlossing van de mensen is in handen van de Heere Jezus, en het is daar in goede hand en het is gezegend voor ons dat het Zijn handen zijn, want onze eigen handen zouden daarvoor niet voldoende zijn, maar Hij is machtig volkomen zalig te maken, Zijn handen ondersteunend alle dingen.

b. Het is het welbehagen des Heeren, hetgeen niet alleen aanduidt dat Zijn raad er door volbracht wordt, maar dat het Hem welgevallig is, en daarom prijst God Hem en heeft een welbehagen in Hem, omdat Hij besloot zijn leven te geven voor Zijn schapen.

c. Het is tot nu toe gelukkig voortgegaan en zal verder voorspoedig zijn, welke bezwaren of moeilijkheden er ook aan in de weg gelegd worden of zullen worden. Hetgeen naar Gods welbehagen ondernomen wordt, zal voorspoedig zijn, Isaiah 46:10. Cyrus, een type van Christus, zal al Gods welbehagen doen, les. 44:28, en, Christus zonder twijfel niet minder. Christus was zo volmaakt geschikt voor Zijn werk, Hij volbracht het met zoveel ijver, het was van het begin tot het einde zowel overlegd, dat het niet anders dan slagen kon, ter ere van de Vader en ter zaligheid van al Zijn zaad.

E. Dat Hijzelf er overvloedige voldoening in hebben zal. Hij zal de arbeid van Zijn ziel zien en verzadigd worden, Isaiah 53:11, Hij zal het vooruit zien, -zo kan men het opvatten- , Hij zal bij het vooruitzicht van Zijn lijden een vooruitzicht van de vruchten ervan hebben, en Hij zal daardoor reeds van tevoren voldoening smaken, en Hij zal het zien in de bekering en behoudenis van arme zondaren. a. Onze Heere Jezus was in arbeid van Zijn ziel voor onze verzoening en redding, en in grote moeite, maar met hijgend verlangen om Zijn werk te volbrengen, en alle moeite en smart, die Hij onderging, moesten dienen om het te bespoedigen.

b. Christus moet en zal zien de vruchten van de arbeid van Zijn ziel, in de stichting en opbouwing van Zijn kerk en de eeuwige verlossing van al degenen, die Hem gegeven zijn. Hij zal aan het einde van Zijn werk in geen enkel opzicht te kort komen, maar zal zelf zien dat Hij niet tevergeefs gearbeid heeft.

c. De redding van zielen is de grote voldoening van de Heere Jezus, Hij zal al Zijn moeite welbesteed achten en zichzelf overvloedig beloond rekenen, indien vele kinderen door Hem tot de heerlijkheid geleid worden. Zo Hij dat heeft, heeft Hij genoeg. God zal geheiligd en verheerlijkt worden, boetvaardige gelovigen zullen gerechtvaardigd worden en dan acht Hij zich voldaan. Evenzo in gelijkvormigheid aan Christus moet het ons een voldoening zijn, indien wij iets doen kunnen om de belangen van Gods koninkrijk in deze wereld te dienen. Laat het doen van Godswil altijd onze spijs en drank zijn, gelijk dat met Christus het geval was.

II. Hij zal de heerlijkheid genieten van een eeuwige gerechtigheid te hebben aangebracht, zoals Hem betreffende voorzegd was, Daniel 9:24. En hier wordt hetzelfde voorzegd: Door Zijn kennis, dat is, door de kennis van Hem en het geloof in Heen, zal Mijn knecht, de rechtvaardige, velen rechtvaardig maken, want Hij zal de zonden van velen dragen en daardoor de grond leggen voor hun rechtvaardiging.

a. Het grote voorrecht, dat voor ons uit de dood van Christus voortspruit is rechtvaardigmaking van zonden, dat wij verlost zijn van de schuld, die alleen ons kan doen verloren gaan, en aangenomen in Gods gunst, die alleen ons gelukkig maken kan.

b. Christus die voor ons de rechtvaardigmaking verwierf, past haar op ons toe door Zijn tussenkomst voor ons, Zijn Evangelie gepredikt aan ons en Zijn Geest getuigende in ons. De Zoon des mensen heeft de macht op aarde de zonden te vergeven.

c. Er zijn velen, die Christus rechtvaardig maakt, niet allen, menigten gaan in hun zonden verloren, toch velen, zovelen als waarvoor Hij Zijn leven tot een rantsoen gaf, zovelen als de Heere onze God er toe roepen zal. Hij zal rechtvaardig maken, niet hier en daar een buitengewoon merkwaardige of ontwikkelde, maar velen, uit de verachte menigte.

d. Door het geloof worden wij gerechtvaardigd, door onze instemming met Christus en het genadeverbond, in die weg worden Wij gered, omdat God daardoor het meest verheerlijkt en de vrije genade meest op de voorgrond gesteld wordt, wij zelf het diepst vernederd worden en ons geluk het best verzekerd wordt.

e. Het geloof is de kennis van Christus en zonder kennis kan er geen waar geloof zijn. De wijze waarop Christus onze wil en onze genegenheden wint, is ons verstand te verlichten en dat tot ongeveinsde instemming met de goddelijke waarheden te brengen.

f. Deze kennis van Christus en dat geloof in Hem, waardoor wij gerechtvaardigd worden, hebben betrekking op Hem, zowel als de knecht Gods en als onze borg God heeft Hem bestemd om door Hem Zijn doel te bereiken en de belangen van Zijn heerlijkheid te bevorderen en te verzekeren. Hij is Zijn knecht, de rechtvaardige en rechtvaardigt als zodanig de mensen. God heeft Hem gemachtigd en aangesteld om dit te doen, het is overeenkomstig Zijn wil, en Hij doet het tot Gods eer. Hij is zelf rechtvaardig en wij ontvangen allen van Zijn rechtvaardigheid. Hij die zelf rechtvaardig is, -want Hij kon geen verzoening voor de zonden aangebracht hebben, indien Hij zelf zich voor enige zonde te verantwoorden had-is ons van God gemaakt tot rechtvaardigmaking. Hij is de Heere onze gerechtigheid.

g. Wij moeten Hem kennen als degene die dat alles voor ons gedaan heeft. Wij moeten Hem kennen en in Hem geloven als degene die onze ongerechtigheden gedragen heeft en ons gered heeft van te verzinken onder de last, door die zelf op zich te nemen.

III. Hij zal de heerlijkheid hebben van een onbetwistbare overwinning te behalen en een algemeen gebied Isaiah 53:12. Omdat hij dit alles gedaan heeft, zal u Hem een deel geven van velen, en, volgens de wil Zijns Vaders zal Hij de machtigen als een roof delen, gelijk een groot veldheer als Hij de vijand verslagen heeft, de buit voor zich en voor zijn leger neemt, hetgeen een ontegensprekelijk bewijs van de overwinning is, zowel als een beloning voor al de moeiten en gevaren van de veldslag.

a. God de Vader heeft zich verbonden om de diensten en het lijden van Christus met grote heerlijkheid te belonen. Ik zal Hem onder de groten zetten, Hem zeer aanzienlijk verhogen, Hem een naam boven allen naam geven, Ik zal Hem grote rijkdommen schenkend Hij zal de buit delen, Hij zal overvloed van genadegaven en vertroostingen hebben om uit te delen aan Zijn getrouwe krijgsknechten.

b. Christus verkrijgt Zijn heerlijkheid door overwinning, Hij heeft de sterke gewapende overmocht, hem gevangen genomen en de buit gedeeld. Hij heeft de overheden en de machten, zonde en Satan, dood en hel, de wereld en het vlees overwonnen, deze zijn de sterken welke Hij ontwapend en hun prooi ontnomen heeft.

c. Veel van de heerlijkheid waarmee Christus beloond is en van de roof die Hij gedeeld heeft, bestaat in de grote menigten van gewillige, gelovige, getrouwe onderdanen, die tot Hem zullen gebracht worden, want-zo lezen sommigen deze woorden: "Ik zal Hem velen geven en Hij zal een menigte als buit verkrijgen. God zal Hem de heidenen geven tot Zijn erfenis en de einden van de aarde tot Zijn bezitting," Psalms 2:8. Zijn heerschappij zal zijn van zee tot zee. Menigeen zal er door de genade Gods toe gebracht worden om zichzelf aan Hem te geven om door Hem geregeerd, onderricht en gered te worden, en hierdoor zal Hij zichzelf geëerd en verrijkt achten, en overvloedig beloond voor al wat Hij deed en leed.

d. Hetgeen God voor de Verlosser bestemde zal Hij zeker verkrijgen: Ik zal het Hem uitdelen, en daarop volgt onmiddellijk, Hij zal het delen, niettegenstaande de tegenstand die Hij daarbij ontmoeten zal, want gelijk Christus het werk volbracht, dat Hem te doen gegeven was zo heeft God de beloning gegeven, die Hem beloofd was, want Hij is machtig en getrouw.

e. De roof, die God Christus toedeelde, verdeelt Hij (hetzelfde woord wordt hier gebruikt) onder Zijn volgelingen, want toen Hij de gevangenis gevangen genomen heeft, ontving Hij gaven voor de mensen, opdat Hij die hun geven zou. Hij zelf heeft gezegd, Acts 20:1, 35 dat het zaliger is te geven dan te ontvangen. Christus overwon voor ons, en door Hem zijn wij meer dan overwinnaars, Hij heeft de roof gedeeld, de vruchten van Zijn overwinning, aan allen die de Zijnen zijn. Laat ons daarom ons lot met hen werpen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Isaiah 53". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/isaiah-53.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile