Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Hebrews 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/hebrews-3.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Hebrews 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, HEBREEËN 3In dit hoofdstuk past de apostel hetgeen hij in het vorige hoofdstuk omtrent het priesterschap van Christus gezegd heeft, toe:
I. In een ernstige, hartelijke vermaning, dat deze grote hogepriester, die hun geopenbaard is, met ernst door hen beschouwd moet worden, Hebrews 3:1,
II. Hij voegt daar vele belangrijke raad geven en waarschuwingen aan toe, Hebrews 3:7.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, HEBREEËN 3In dit hoofdstuk past de apostel hetgeen hij in het vorige hoofdstuk omtrent het priesterschap van Christus gezegd heeft, toe:
I. In een ernstige, hartelijke vermaning, dat deze grote hogepriester, die hun geopenbaard is, met ernst door hen beschouwd moet worden, Hebrews 3:1,
II. Hij voegt daar vele belangrijke raad geven en waarschuwingen aan toe, Hebrews 3:7.
Verzen 1-6
Hebreeën 3:1-6In deze verzen hebben wij de toepassing van de leer betrekkelijk het priesterschap van onzen Heere Jezus Christus, in het vorige hoofdstuk neergelegd. En merk hier op:
I. Op welk een vurige en liefdevolle wijze de apostel de Christenen vermaant om dezen hogepriester in gedachten te houden en Hem te maken tot het voorwerp van hun nauwlettende en ernstige overweging. En waarlijk, niemand in hemel en op aarde verdient onze aandacht zozeer als Hij. Opdat deze vermaning des te beter uitwerking hebbe, moeten wij op het volgende letten.
1. De eervolle wijze, waarop hij hen, aan wie hij schrijft, aanspreekt. Heilige broeders, die der hemelse roeping deelachtig zijt, Hebrews 3:1.
A. Broeders, niet alleen mijne broeders, maar ook broeders van Christus, en in Hem broeders van alle heiligen. Al het volk van God zijn broeders, en zij moeten elkaar liefhebben en met elkaar leven als broeders.
B. Heilige broeders, niet alleen heilig in belijdenis en naam, maar ook in beginsel en praktijk, in hart en leven. Die naam wordt soms met verachting gegeven. "Dat zijn nu de heilige broeders", zegt men dan, "het is gevaarlijk omgaan met zulke draaitollen! `Laat hen, die op deze wijze veracht en beschimpt worden, er naar streven om waarlijk heilige broeders te zijn en zich als zodanig voor God te betonen, dan behoeven zij zich voor den naam niet te schamen en de scheldwoorden van de wereldlingen niet te vrezen, De dag nadert, waarop zij, die er nu een verwijt van maken, het hun grootste eer en gelukzaligheid zouden achten tot deze heilige broederschap te mogen behoren.
C. Die der hemelse roeping deelachtig zijt, deelachtig aan de genademiddelen en aan den Geest der genade, die van den hemel kwam en door wie de Christenen daadwerkelijk geroepen worden uit de duisternis tot het wonderbaar licht, die roeping, welke den hemel brengt in de zielen der mensen, hen opleidt tot een hemelse gezindheid en een hemelsen wandel, en hen bereidt voor een eeuwig leven met God in den hemel.
2. De namen, welke hij Christus geeft en waarop hij hun aandacht vestigt.
A. De apostel onzer belijdenis, de eerste en voornaamste dienaar van de gemeente des Evangelies, een boodschapper en de voornaamste boodschapper door God aan de mensen gezonden met de belangrijkste boodschap, de grote openbaarder van dat geloof, dat wij belijden te bezitten, en van die hoop, die wij belijden te koesteren.
B. Niet slechts de apostel, maar ook de hogepriester onzer belijdenis, de hoogste bediening van het Oude Testament zowel als van het Nieuwe, het hoofd van de kerk in elke toestand en onder elke bedeling, op wiens voldoening en tussenkomst wij belijden te rekenen voor vergeving der zonden en aanneming door God.
C. Christus, de Messias, gezalfd en in alle opzichten bekwaam gemaakt voor de bediening beide van apostel en hogepriester. D. Jezus, onze Zaligmaker, onze heelmeester, de grote geneesheer der zielen, afgeschaduwd door de koperen slang, welke Mozes in de woestijn oprichtte, opdat zij, die door de vurige slangen gebeten waren, op haar mochten zien en behouden worden.
II. Onze plicht is Hem aan te merken, die al deze hoge en eervolle namen draagt, dat is Hem in al die betrekkingen te beschouwen. Beschouwen wat Hij is in zich zelven, wat Hij is voor ons, wat Hij hiernamaals eeuwig voor ons zijn zal, Hem aanmerken, onze gedachten met de grootste oplettendheid op Hem vestigen, en daarnaar jegens Hem handelen, zien op Jezus, den leidsman en voleinder van ons geloof.
1. Velen, die het geloof in Christus belijden, hebben niet de verschuldigde beschouwing van Hem, Hij wordt niet zoveel door hen aangemerkt als Hij verdient en verlangt gedaan te worden door hen, die van Hem de zaligheid verwachten.
2. Een nauwlettend en ernstig aanmerken van Christus is een groot voordeel voor ons om onze bekendheid met Hem te doen toenemen, en onze liefde voor Hem, onze gehoorzaamheid aan Hem en onze verbinding met Hem te bevorderen.
3. Ook zij, die heilige broeders en der hemelse roeping deelachtig zijn, moeten elkaar opwekken om meer aan Christus te denken dan zij doen, Hem meer in gedachten te hebben. De besten van Zijn volk denken te weinig en te oppervlakkig aan Hem.
4. Wij moeten Christus aanmerken zoals Hij ons in de Schrift voorgesteld wordt en daarnaar onze beschouwing van Hem vormen, en niet naar ijdele voorstellingen en inbeeldingen van ons zelven.
III. Hier worden verschillende bewijsgronden aangevoerd om ons in onzen plicht te versterken, om Christus, den apostel en hogepriester onzer belijdenis, aan te merken.
1. De eerste is ontleend aan Zijne getrouwheid, Hebrews 3:2. Hij was getrouw aan degenen, die Hem gesteld heeft, gelijk Mozes was in geheel zijn huis.
A. Christus is een aangestelde Middelaar. God de Vader heeft Hem gezonden en bevestigd tot die bediening en daarom is Zijn middelaarschap aangenaam bij den Vader.
B. Hij is getrouw aan die aanstelling, Hij neemt nauwgezet al de regelen en voorschriften van Zijn middelaarschap in acht, en vervult getrouw het vertrouwen door Zijn Vader en door Zijn volk in Hem gesteld.
C. Hij is zo getrouw aan degenen, die Hem gesteld heeft, als Mozes was in geheel zijn huis. Mozes was getrouw in het vervullen van zijn bediening aan de Joodse kerk van het Oude Testament, en dat is Christus onder het Nieuwe. Dit was een zeer geschikte bewijsvoering om de Joden te overtuigen, die hadden zeer hoge gedachten van de getrouwheid van Mozes, en toch was zijne getrouwheid slechts een afschaduwing van die van Christus.
2. Een ander bewijs wordt genomen uit de meerdere heerlijkheid en uitnemendheid van Christus boven Mozes, Hebrews 3:3, en daarom waren zij des te meer verplicht om Christus aan te merken. A. Christus was de bouwer van het huis, waarvan Mozes slechts een lid was. Door het huis moeten wij verstaan de kerk van God, het volk van God tot een gebracht onder Christus, hun bouwheer en hoofd, en onder ondergeschikte dienaren, die overeenkomstig Zijne wet Zijne instellingen waarnamen. Christus is de bouwer van dit huis der kerk door alle eeuwen. Mozes was een dienaar in dat huis, hij was werkzaam onder Christus in het bestieren en bouwen van het huis. Maar Christus is de maker van alle dingen, want Hij is God, en niemand minder dan God kan de kerk bouwen, hij kan het fondament niet leggen en den bovenbouw niet uitvoeren, dat kan God alleen. Er werd geen mindere macht vereist om de kerk te stichten dan om de wereld te scheppen, de wereld werd uit niets geschapen en de kerk werd gebouwd uit bouwstoffen, die er ten enenmale ongeschikt voor waren. Christus, die God is, ontwierp het grondplan van de kerk, voorzag in de bouwstoffen, maakte die door Zijn almachtige kracht voor het doel geschikt, Hij heeft het gehele huis samengesteld, Hij heeft er de regelen voor gegeven, en alles gekroond met Zijn eigen tegenwoordigheid, die de ware heerlijkheid van dit huis Gods uitmaakt.
B. Christus is de heer van het huis, zowel als zijn bouwer, Hebrews 3:5, Hebrews 3:6. Dit huis wordt Zijn huis genoemd, omdat Hij de Zoon van God is. Mozes was alleen een getrouw dienaar, voor het getuigenis van de dingen, die daarna zouden gesproken worden. Christus, als de eeuwige Zoon van God, is de rechtmatige eigenaar en oppermachtige gebieder van de Kerk. Mozes was alleen als type de beheerder, tot een getuigenis van al deze dingen betreffende de kerk, die duidelijker, vollediger en beter in het Evangelie zouden geopenbaard worden door den Geest van Christus, en daarom is Christus meer ere, meer eerbied en opmerking waardig dan Mozes. Dit bewijs besluit de apostel met:
a. Een troostvolle toe-eigening voor zich zelven en alle ware gelovigen. Wiens huis wij zijn, Hebrews 3:6, ieder van ons persoonlijk, want wij zijn tempelen des Heiligen Geestes en Christus woont in ons door het geloof, en wij allen gezamenlijk, want wij zijn verenigd door de banden van genade, waarheid, instellingen, evangelische verordeningen en Godsverering.
b. Een merkwaardige beschrijving van de personen, waaruit het huis bestaat. Indien wij maar de vrijmoedigheid en den roem der hoop tot het einde toe vast behouden, dat is: indien wij slechts een vrijmoedige, duidelijke belijdenis van de waarheden des Evangelies handhaven, waarop onze verwachting van genade en heerlijkheid gebouwd is, en leven uit en naar die verwachting, door er een heilige blijdschap van te smaken, die blijft tot het einde niettegenstaande al wat ons zodoende overkomen moge. Wij zien hier, dat er niet slechts een goed begin van wandelen in de wegen van Christus moet zijn, maar standvastigheid en volharding daarin tot het einde. Wij hebben hier een aanwijzing van wat zij moeten doen, die deelhebben willen aan de waardigheid en de voorrechten van Christus' huisgezin.
Ten eerste. Zij moeten de waarheden des Evangelies in hoofd en hart opnemen, Ten tweede. Zij moeten hun hoop op gelukzaligheid op deze waarheden bouwen, Ten derde. Zij moeten vrijmoedig belijdenis van deze waarheden afleggen, Ten vierde. Zij moeten zo leven, dat zij daarvan de duidelijke bewijzen geven, opdat zij zich mogen verheugen in hope en volharden mogen tot het einde. In een woord: zij moeten nauwgezet, bestendig, moedig en standvastig wandelen in het geloof en in de praktijk van het Evangelie, opdat hun Meester, als Hij komt, hen moge erkennen en goedkeuren. Hebrews 3:7
Van hier tot het einde van het hoofdstuk geeft de apostel hun ernstige vermaning en raad, en hij haalt daartoe aan een gedeelte van Psalms 95:1, Hebrews 3:8 en v.v., waaromtrent valt op te merken:
I. Wat hij hun raadt: Spoedig en dadelijk acht te geven op de roepstem van Christus: Hoor Zijne stem, luister er naar, neem die aan, en bedenk wat God door Christus tot u zegt, pas het op uzelven toe met geschikte genegenheid en pogingen, en doe het heden, want morgen kan het te laat zijn.
II. Waar hij hen tegen waarschuwt: Verharding van het hart, doof worden voor de roeping en den raad van Christus. Sluit uw oor en uw hart niet voor Zijne stem, wanneer Hij u wijst op het kwaad der zonde, de uitnemendheid der heiligheid, de noodzakelijkheid om Hem aan te nemen als uw Zaligmaker. De verharding van het hart is de oorsprong van al onze verdere zonden.
III. Welk voorbeeld ter waarschuwing hij aanhaalt: dat van de vaderen der Israëlieten in de woestijn: de verbittering ten dage der verzoeking. Dit ziet op de merkwaardige gebeurtenis te Massa Meriba, Exodus 17:2. Merk hier op:
1. Dagen van verzoeking zijn dikwijls dagen van verbittering.
2. God tergen, wanneer Hij ons beproeft en ons laat zien dat wij geheel afhangen van Hem en onmiddellijk uit Zijne hand leven, is verbittering van hogen aard,
3. De zonden van anderen, vooral van onze nabestaanden, moeten voor ons een waarschuwing zijn. De zonden en straffen onzer vaderen moeten door ons herdacht worden, om ons terug te houden van hun kwade voorbeeld te volgen. Wat nu de zonden van de voorvaderen der Joden betreft, die hier worden aangehaald, hebben wij te letten op het volgende.
A. De toestand, waarin die vaderen waren, toen zij dus zondigden, zij waren in de woestijn, uit Egypte uitgeleid, maar nog niet in Kanan gekomen, de gedachte daaraan had hen van zondigen moeten terughouden.
B. De zonden, waaraan zij zich schuldig maakten, zij verzochten en verbitterden God, zij wantrouwden God, murmureerden tegen Mozes en wilden niet horen naar Gods stem.
C. De verzwaring van hun zonde, zij zondigden in de wildernis, waar zij meer onmiddellijk van God afhankelijk waren, zij zondigden toen God hen beproefde, zij zondigden terwijl zij Zijn werken zagen, wonderwerken verricht bij den uittocht uit Egypte, en hun onderhoud en verzorging dag aan dag in de woestijn. Zij gingen veertig jaren lang voort zo tegen God te zondigen. Dat ware grote verzwaringen.
D. De bron en oorsprong van die verzwaarde zonden, welke waren:
a. Zij dwaalden met het hart, en deze dwalingen des harten brachten vele andere dwalingen van hun lippen en hun leven teweeg. b. Zij kenden Gods wegen niet, ofschoon Hij voor hen uit wandelde. Zij kenden Zijne wegen niet, zo min de wegen van Zijn voorzienigheid, waarin Hij met hen wandelde, als de wegen van Zijn geboden, waarin zij met Hem moesten wandelen, zij letten niet op Zijne voorzienigheid en niet op Zijne geboden op de rechte wijze.
E. De rechtvaardige en grote toorn Gods over hun zonden, en daarbij het grote geduld, dat Hij hun betoonde, Hebrews 3:10. Daarom was Ik vertoornd over dat geslacht.
a. Alle zonde, maar vooral die bedreven wordt door Gods belijdende en bevoorrechte volk, krenkt en beledigt God niet alleen, maar vertoornt Hem.
b. God is traag in het verwoesten van Zijn volk in of om hun zonden, Hij wacht lang om hun nog genadig te kunnen zijn.
c. God rekent stipt met den tijd, gedurende welken Zijn volk voortgaat met tegen Hem te zondigen en Hem door hun zonden te vertoornen, maar ten laatste, wanneer zij volharden in hun zonden en in het bedroeven van den Heiligen Geest, zullen hun zonden voor hen zelven krenkend worden, hetzij in een weg van oordeel of van barmhartigheid.
F. Het onherroepelijk vonnis, dat ter wille van hun zonden ten laatste over hen uitgesproken werd. God zwoer in Zijn toorn, dat zij niet in Zijne rust zouden ingaan, de rust van het aardse en het hemelse Kanan beide. Merk op:
a. Lang-voortgezette zonde doet eindelijk den toorn Gods ontgloeien en opvlammen tegen de zondaren.
b. Gods toorn zal zich openbaren in Zijn rechtvaardig besluit om de zondaren te verdelgen, Hij zal zweren in Zijn toorn, niet overhaast maar rechtvaardig, en Zijn toorn zal hun toestand een rustelozen toestand maken, er is geen rust onder Gods toorn.
IV. Welk gebruik maakt de apostel van hun ontzaglijk voorbeeld? Hij geeft, Hebrews 3:12, Hebrews 3:13 en v.v., den Hebreeën een ernstige waarschuwing en versterkt die door een tedere toespraak.
1. Hij geeft den Hebreeën een ernstige waarschuwing. Ziet toe! Ziet voor u uit, weest op uw hoede tegen de vijanden van binnen en van buiten, weest waakzaam. Gij ziet wat velen van uw voorvaderen buiten Kanan hield en maakte dat hun dode lichamen in de woestijn vielen, zorgt er voor dat gij ten slotte niet valt in dezelfde zonde, strik en vreeslijk oordeel. Ziet op Christus, het Hoofd der kerk, een veel groter persoon dan Mozes, een terging van Hem zou dus veel groter zonde zijn dan hun terging van Mozes, en gij zoudt in gevaar van gestrenger oordeel komen dan zij. De ondergang van anderen moet voor ons een waarschuwing zijn om ons te hoeden voor de rots, waarop zij te pletter vielen. Israël's val moet een waarschuwing zijn voor allen, die na hen komen, want al deze dingen zijn hun als voorbeelden overgekomen, 1 Corinthians 10:11, en wij moeten er acht op slaan. Ziet toe, allen die verlangen veilig naar den hemel te gaan, moeten op hen toezien.
2. Hij versterkt deze waarschuwing met een uitdrukking van toegenegenheid. Broeders, niet alleen naar het vlees, maar in den Heere, broeders, die ik liefheb, en voor wier welzijn ik verlangend arbeide. En thans gaat hij in op het onderwerp van de waarschuwing. Ziet toe, broeders, dat niet te eniger tijd in iemand van u zij een boos, ongelovig hart om af te wijken van den levenden God. Merk hier op:
A. Een ongelovig hart is een boos hart. Ongeloof is een grote zonde, die het hart bozer maakt.
B. Een boos ongelovig hart is de oorzaak van al onze zondige afwijkingen van God, het is de eerste stap tot afval, indien wij ons eerst veroorloven God te wantrouwen, zullen wij Hem spoedig verlaten.
C. Broeders in Christus hebben nodig tegen afval gewaarschuwd te worden. Die staat zie toe dat hij niet valle.
3. Hij voegt een goeden raad bij de waarschuwing, hij raadt hun aan te wenden wat een behoedmiddel zal zijn tegen een boos ongelovig hart: Maar vermaant elkaar te allen dage, zolang als het heden genaamd wordt, Hebrews 3:13.
A. Wij moeten elkaar alle goed doen, dat in ons vermogen is zolang wij bij elkaar zijn, want dat is slechts een korte en onzekere tijd.
B. Omdat de morgen, de volgende dag, ons niet toebehoort, moeten wij het best-mogelijke gebruik maken van het heden.
C. Indien Christenen elkaar niet te allen dage vermanen, zullen zij gevaar lopen van verhard te worden door de verleiding der zonden.
a. Er is veel verleiding in de zonde, zij schijnt schoon, maar is lelijk, zij schijnt aangenaam, maar is verderflijk, zij belooft veel, maar vervult niets.
b. De verleiding van de zonde verhardt de ziel, een ingewilligde zonde baant den weg voor een tweede, elke begane zonde versterkt de gewoonte, zonde tegen het geweten is het middel om het geweten toe te schroeien, en daarom is het van het hoogste belang elkaar te waarschuwen om ons voor zonde te hoeden.
4. Hij vertroost hen, die niet alleen wl aanvingen, maar ook voortzetten en tot het einde volharden, Hebrews 3:14. Want wij zijn Christus deelachtig geworden, zo wij anders het beginsel van dezen vasten grond tot het einde toe vastbehouden.
A. Het voorrecht der heiligen. Zij zijn Christus deelachtig geworden, dat is: aan Zijn Geest, natuur, genade, rechtvaardigheid en leven, zij hebben aandeel aan alles wat van Christus is, aan alles wat Hij is, aan alles wat Hij gedaan heeft en zal doen.
B. De voorwaarde, waarop zij dit voorrecht bezitten, namelijk hun volharding in vrijmoedige belijdenis en beleving van Christus en het Christendom tot het einde. Zij zullen niet alleen volharden, daartoe vastgehouden door de macht Gods door het zaligmakend geloof, maar er zo toe gedrongen te worden is een van de middelen, waardoor Christus Zijn volk helpt om te volharden. Dat dient om hen waakzaam en ijverig te maken en zo voor afval te bewaren. a. Dezelfde Geest, waardoor Christenen de loopbaan in de wegen Gods moeten aanvangen, moeten zij handhaven tot het einde. Zij, die ernstig beginnen, met levendige liefde, heilige vastberadenheid en nederig toevoorzicht, moeten zo voortgaan. Maar:
b. Er zijn er velen, die bij den aanvang van hun belijdenis groten moed en veel vertrouwen tonen, en toch niet tot den einde volharden.
c. Volharden in het geloof is het beste bewijs voor de oprechtheid van het geloof.
5. De apostel vat samen wat hij vroeger uit Psalms 95:1 aangehaald heeft, en past het ernstig toe op dat geslacht, Hebrews 3:15, Hebrews 3:16 enz. Terwijl er gezegd wordt: Heden indien gij Zijne stem hoort, enz. Hij wil daarmee zeggen: Hetgeen ik uit de Schrift aangehaald heb slaat niet alleen op die vroegere eeuwen, maar ook op u en op allen, die na u komen zullen, opdat gij er u voor wachten zoudt niet in dezelfde zonden te vervallen en daardoor onder hetzelfde vonnis te komen. De apostel zegt hun dat ofschoon sommigen, die Gods stem gehoord hadden, Hem verbitterden, toch niet allen het deden.
A. Ofschoon de meerderheid der hoorders God verbittert door ongeloof, zijn er anderen, die de boodschap geloven.
B. Ofschoon het horen van het Woord het gewone middel voor de redding is, zal het, zo er niet naar geluisterd wordt, de mensen des te meer aan den toorn Gods blootstellen.
C. God zal een overblijfsel hebben, dat Zijn stem zal gehoorzamen, en Hij zal voor hen zorgen en met ere van hen melding maken.
D. Indien dezen in enige gewone zonde vallen, toch zullen zij deelhebben aan de eeuwige zaligheid, terwijl ongehoorzame hoorders voor eeuwig verloren gaan.
6. De apostel ontleent sommige vragen aan hetgeen hij tevoren gezegd heeft en geeft er de behoorlijke antwoorden op, Hebrews 3:17. Over welken nu is Hij vertoornd geweest veertig jaren? Over degenen, die gezondigd hadden. En welken heeft Hij gezworen, enz.? Merk op:
A. God is vertoornd alleen over die van Zijn volk, die tegen Hem zondigen en in de zonde
B. God is meest vertoornd en beledigd door zonden, die in het openbaar en nationaal bedreven worden, wanneer de zonde algemeen besmettelijk is geworden, is zij het beledigendst.
C. Ofschoon God lang verdraagt, en lang zich laat beledigen, ook door het wicht van algemene en uitstekende zonden, zal Hij ten laatste openbare overtreders door openbare oordelen straffen.
D. Ongeloof, met opstand, die er het gevolg van is, is de grote verdoemelijke zonde van de wereld, vooral in hen, die de openbaring van Gods wil kennen. Die zonde sluit het hart van God en sluit de poort des hemels voor hen, zij brengt hen onder den toorn en den vloek Gods, en laat hen daaronder, zodat Zijn waarheid en gerechtigheid Hem noodzaken hen voor eeuwig buiten te werpen.
Verzen 1-6
Hebreeën 3:1-6In deze verzen hebben wij de toepassing van de leer betrekkelijk het priesterschap van onzen Heere Jezus Christus, in het vorige hoofdstuk neergelegd. En merk hier op:
I. Op welk een vurige en liefdevolle wijze de apostel de Christenen vermaant om dezen hogepriester in gedachten te houden en Hem te maken tot het voorwerp van hun nauwlettende en ernstige overweging. En waarlijk, niemand in hemel en op aarde verdient onze aandacht zozeer als Hij. Opdat deze vermaning des te beter uitwerking hebbe, moeten wij op het volgende letten.
1. De eervolle wijze, waarop hij hen, aan wie hij schrijft, aanspreekt. Heilige broeders, die der hemelse roeping deelachtig zijt, Hebrews 3:1.
A. Broeders, niet alleen mijne broeders, maar ook broeders van Christus, en in Hem broeders van alle heiligen. Al het volk van God zijn broeders, en zij moeten elkaar liefhebben en met elkaar leven als broeders.
B. Heilige broeders, niet alleen heilig in belijdenis en naam, maar ook in beginsel en praktijk, in hart en leven. Die naam wordt soms met verachting gegeven. "Dat zijn nu de heilige broeders", zegt men dan, "het is gevaarlijk omgaan met zulke draaitollen! `Laat hen, die op deze wijze veracht en beschimpt worden, er naar streven om waarlijk heilige broeders te zijn en zich als zodanig voor God te betonen, dan behoeven zij zich voor den naam niet te schamen en de scheldwoorden van de wereldlingen niet te vrezen, De dag nadert, waarop zij, die er nu een verwijt van maken, het hun grootste eer en gelukzaligheid zouden achten tot deze heilige broederschap te mogen behoren.
C. Die der hemelse roeping deelachtig zijt, deelachtig aan de genademiddelen en aan den Geest der genade, die van den hemel kwam en door wie de Christenen daadwerkelijk geroepen worden uit de duisternis tot het wonderbaar licht, die roeping, welke den hemel brengt in de zielen der mensen, hen opleidt tot een hemelse gezindheid en een hemelsen wandel, en hen bereidt voor een eeuwig leven met God in den hemel.
2. De namen, welke hij Christus geeft en waarop hij hun aandacht vestigt.
A. De apostel onzer belijdenis, de eerste en voornaamste dienaar van de gemeente des Evangelies, een boodschapper en de voornaamste boodschapper door God aan de mensen gezonden met de belangrijkste boodschap, de grote openbaarder van dat geloof, dat wij belijden te bezitten, en van die hoop, die wij belijden te koesteren.
B. Niet slechts de apostel, maar ook de hogepriester onzer belijdenis, de hoogste bediening van het Oude Testament zowel als van het Nieuwe, het hoofd van de kerk in elke toestand en onder elke bedeling, op wiens voldoening en tussenkomst wij belijden te rekenen voor vergeving der zonden en aanneming door God.
C. Christus, de Messias, gezalfd en in alle opzichten bekwaam gemaakt voor de bediening beide van apostel en hogepriester. D. Jezus, onze Zaligmaker, onze heelmeester, de grote geneesheer der zielen, afgeschaduwd door de koperen slang, welke Mozes in de woestijn oprichtte, opdat zij, die door de vurige slangen gebeten waren, op haar mochten zien en behouden worden.
II. Onze plicht is Hem aan te merken, die al deze hoge en eervolle namen draagt, dat is Hem in al die betrekkingen te beschouwen. Beschouwen wat Hij is in zich zelven, wat Hij is voor ons, wat Hij hiernamaals eeuwig voor ons zijn zal, Hem aanmerken, onze gedachten met de grootste oplettendheid op Hem vestigen, en daarnaar jegens Hem handelen, zien op Jezus, den leidsman en voleinder van ons geloof.
1. Velen, die het geloof in Christus belijden, hebben niet de verschuldigde beschouwing van Hem, Hij wordt niet zoveel door hen aangemerkt als Hij verdient en verlangt gedaan te worden door hen, die van Hem de zaligheid verwachten.
2. Een nauwlettend en ernstig aanmerken van Christus is een groot voordeel voor ons om onze bekendheid met Hem te doen toenemen, en onze liefde voor Hem, onze gehoorzaamheid aan Hem en onze verbinding met Hem te bevorderen.
3. Ook zij, die heilige broeders en der hemelse roeping deelachtig zijn, moeten elkaar opwekken om meer aan Christus te denken dan zij doen, Hem meer in gedachten te hebben. De besten van Zijn volk denken te weinig en te oppervlakkig aan Hem.
4. Wij moeten Christus aanmerken zoals Hij ons in de Schrift voorgesteld wordt en daarnaar onze beschouwing van Hem vormen, en niet naar ijdele voorstellingen en inbeeldingen van ons zelven.
III. Hier worden verschillende bewijsgronden aangevoerd om ons in onzen plicht te versterken, om Christus, den apostel en hogepriester onzer belijdenis, aan te merken.
1. De eerste is ontleend aan Zijne getrouwheid, Hebrews 3:2. Hij was getrouw aan degenen, die Hem gesteld heeft, gelijk Mozes was in geheel zijn huis.
A. Christus is een aangestelde Middelaar. God de Vader heeft Hem gezonden en bevestigd tot die bediening en daarom is Zijn middelaarschap aangenaam bij den Vader.
B. Hij is getrouw aan die aanstelling, Hij neemt nauwgezet al de regelen en voorschriften van Zijn middelaarschap in acht, en vervult getrouw het vertrouwen door Zijn Vader en door Zijn volk in Hem gesteld.
C. Hij is zo getrouw aan degenen, die Hem gesteld heeft, als Mozes was in geheel zijn huis. Mozes was getrouw in het vervullen van zijn bediening aan de Joodse kerk van het Oude Testament, en dat is Christus onder het Nieuwe. Dit was een zeer geschikte bewijsvoering om de Joden te overtuigen, die hadden zeer hoge gedachten van de getrouwheid van Mozes, en toch was zijne getrouwheid slechts een afschaduwing van die van Christus.
2. Een ander bewijs wordt genomen uit de meerdere heerlijkheid en uitnemendheid van Christus boven Mozes, Hebrews 3:3, en daarom waren zij des te meer verplicht om Christus aan te merken. A. Christus was de bouwer van het huis, waarvan Mozes slechts een lid was. Door het huis moeten wij verstaan de kerk van God, het volk van God tot een gebracht onder Christus, hun bouwheer en hoofd, en onder ondergeschikte dienaren, die overeenkomstig Zijne wet Zijne instellingen waarnamen. Christus is de bouwer van dit huis der kerk door alle eeuwen. Mozes was een dienaar in dat huis, hij was werkzaam onder Christus in het bestieren en bouwen van het huis. Maar Christus is de maker van alle dingen, want Hij is God, en niemand minder dan God kan de kerk bouwen, hij kan het fondament niet leggen en den bovenbouw niet uitvoeren, dat kan God alleen. Er werd geen mindere macht vereist om de kerk te stichten dan om de wereld te scheppen, de wereld werd uit niets geschapen en de kerk werd gebouwd uit bouwstoffen, die er ten enenmale ongeschikt voor waren. Christus, die God is, ontwierp het grondplan van de kerk, voorzag in de bouwstoffen, maakte die door Zijn almachtige kracht voor het doel geschikt, Hij heeft het gehele huis samengesteld, Hij heeft er de regelen voor gegeven, en alles gekroond met Zijn eigen tegenwoordigheid, die de ware heerlijkheid van dit huis Gods uitmaakt.
B. Christus is de heer van het huis, zowel als zijn bouwer, Hebrews 3:5, Hebrews 3:6. Dit huis wordt Zijn huis genoemd, omdat Hij de Zoon van God is. Mozes was alleen een getrouw dienaar, voor het getuigenis van de dingen, die daarna zouden gesproken worden. Christus, als de eeuwige Zoon van God, is de rechtmatige eigenaar en oppermachtige gebieder van de Kerk. Mozes was alleen als type de beheerder, tot een getuigenis van al deze dingen betreffende de kerk, die duidelijker, vollediger en beter in het Evangelie zouden geopenbaard worden door den Geest van Christus, en daarom is Christus meer ere, meer eerbied en opmerking waardig dan Mozes. Dit bewijs besluit de apostel met:
a. Een troostvolle toe-eigening voor zich zelven en alle ware gelovigen. Wiens huis wij zijn, Hebrews 3:6, ieder van ons persoonlijk, want wij zijn tempelen des Heiligen Geestes en Christus woont in ons door het geloof, en wij allen gezamenlijk, want wij zijn verenigd door de banden van genade, waarheid, instellingen, evangelische verordeningen en Godsverering.
b. Een merkwaardige beschrijving van de personen, waaruit het huis bestaat. Indien wij maar de vrijmoedigheid en den roem der hoop tot het einde toe vast behouden, dat is: indien wij slechts een vrijmoedige, duidelijke belijdenis van de waarheden des Evangelies handhaven, waarop onze verwachting van genade en heerlijkheid gebouwd is, en leven uit en naar die verwachting, door er een heilige blijdschap van te smaken, die blijft tot het einde niettegenstaande al wat ons zodoende overkomen moge. Wij zien hier, dat er niet slechts een goed begin van wandelen in de wegen van Christus moet zijn, maar standvastigheid en volharding daarin tot het einde. Wij hebben hier een aanwijzing van wat zij moeten doen, die deelhebben willen aan de waardigheid en de voorrechten van Christus' huisgezin.
Ten eerste. Zij moeten de waarheden des Evangelies in hoofd en hart opnemen, Ten tweede. Zij moeten hun hoop op gelukzaligheid op deze waarheden bouwen, Ten derde. Zij moeten vrijmoedig belijdenis van deze waarheden afleggen, Ten vierde. Zij moeten zo leven, dat zij daarvan de duidelijke bewijzen geven, opdat zij zich mogen verheugen in hope en volharden mogen tot het einde. In een woord: zij moeten nauwgezet, bestendig, moedig en standvastig wandelen in het geloof en in de praktijk van het Evangelie, opdat hun Meester, als Hij komt, hen moge erkennen en goedkeuren. Hebrews 3:7
Van hier tot het einde van het hoofdstuk geeft de apostel hun ernstige vermaning en raad, en hij haalt daartoe aan een gedeelte van Psalms 95:1, Hebrews 3:8 en v.v., waaromtrent valt op te merken:
I. Wat hij hun raadt: Spoedig en dadelijk acht te geven op de roepstem van Christus: Hoor Zijne stem, luister er naar, neem die aan, en bedenk wat God door Christus tot u zegt, pas het op uzelven toe met geschikte genegenheid en pogingen, en doe het heden, want morgen kan het te laat zijn.
II. Waar hij hen tegen waarschuwt: Verharding van het hart, doof worden voor de roeping en den raad van Christus. Sluit uw oor en uw hart niet voor Zijne stem, wanneer Hij u wijst op het kwaad der zonde, de uitnemendheid der heiligheid, de noodzakelijkheid om Hem aan te nemen als uw Zaligmaker. De verharding van het hart is de oorsprong van al onze verdere zonden.
III. Welk voorbeeld ter waarschuwing hij aanhaalt: dat van de vaderen der Israëlieten in de woestijn: de verbittering ten dage der verzoeking. Dit ziet op de merkwaardige gebeurtenis te Massa Meriba, Exodus 17:2. Merk hier op:
1. Dagen van verzoeking zijn dikwijls dagen van verbittering.
2. God tergen, wanneer Hij ons beproeft en ons laat zien dat wij geheel afhangen van Hem en onmiddellijk uit Zijne hand leven, is verbittering van hogen aard,
3. De zonden van anderen, vooral van onze nabestaanden, moeten voor ons een waarschuwing zijn. De zonden en straffen onzer vaderen moeten door ons herdacht worden, om ons terug te houden van hun kwade voorbeeld te volgen. Wat nu de zonden van de voorvaderen der Joden betreft, die hier worden aangehaald, hebben wij te letten op het volgende.
A. De toestand, waarin die vaderen waren, toen zij dus zondigden, zij waren in de woestijn, uit Egypte uitgeleid, maar nog niet in Kanan gekomen, de gedachte daaraan had hen van zondigen moeten terughouden.
B. De zonden, waaraan zij zich schuldig maakten, zij verzochten en verbitterden God, zij wantrouwden God, murmureerden tegen Mozes en wilden niet horen naar Gods stem.
C. De verzwaring van hun zonde, zij zondigden in de wildernis, waar zij meer onmiddellijk van God afhankelijk waren, zij zondigden toen God hen beproefde, zij zondigden terwijl zij Zijn werken zagen, wonderwerken verricht bij den uittocht uit Egypte, en hun onderhoud en verzorging dag aan dag in de woestijn. Zij gingen veertig jaren lang voort zo tegen God te zondigen. Dat ware grote verzwaringen.
D. De bron en oorsprong van die verzwaarde zonden, welke waren:
a. Zij dwaalden met het hart, en deze dwalingen des harten brachten vele andere dwalingen van hun lippen en hun leven teweeg. b. Zij kenden Gods wegen niet, ofschoon Hij voor hen uit wandelde. Zij kenden Zijne wegen niet, zo min de wegen van Zijn voorzienigheid, waarin Hij met hen wandelde, als de wegen van Zijn geboden, waarin zij met Hem moesten wandelen, zij letten niet op Zijne voorzienigheid en niet op Zijne geboden op de rechte wijze.
E. De rechtvaardige en grote toorn Gods over hun zonden, en daarbij het grote geduld, dat Hij hun betoonde, Hebrews 3:10. Daarom was Ik vertoornd over dat geslacht.
a. Alle zonde, maar vooral die bedreven wordt door Gods belijdende en bevoorrechte volk, krenkt en beledigt God niet alleen, maar vertoornt Hem.
b. God is traag in het verwoesten van Zijn volk in of om hun zonden, Hij wacht lang om hun nog genadig te kunnen zijn.
c. God rekent stipt met den tijd, gedurende welken Zijn volk voortgaat met tegen Hem te zondigen en Hem door hun zonden te vertoornen, maar ten laatste, wanneer zij volharden in hun zonden en in het bedroeven van den Heiligen Geest, zullen hun zonden voor hen zelven krenkend worden, hetzij in een weg van oordeel of van barmhartigheid.
F. Het onherroepelijk vonnis, dat ter wille van hun zonden ten laatste over hen uitgesproken werd. God zwoer in Zijn toorn, dat zij niet in Zijne rust zouden ingaan, de rust van het aardse en het hemelse Kanan beide. Merk op:
a. Lang-voortgezette zonde doet eindelijk den toorn Gods ontgloeien en opvlammen tegen de zondaren.
b. Gods toorn zal zich openbaren in Zijn rechtvaardig besluit om de zondaren te verdelgen, Hij zal zweren in Zijn toorn, niet overhaast maar rechtvaardig, en Zijn toorn zal hun toestand een rustelozen toestand maken, er is geen rust onder Gods toorn.
IV. Welk gebruik maakt de apostel van hun ontzaglijk voorbeeld? Hij geeft, Hebrews 3:12, Hebrews 3:13 en v.v., den Hebreeën een ernstige waarschuwing en versterkt die door een tedere toespraak.
1. Hij geeft den Hebreeën een ernstige waarschuwing. Ziet toe! Ziet voor u uit, weest op uw hoede tegen de vijanden van binnen en van buiten, weest waakzaam. Gij ziet wat velen van uw voorvaderen buiten Kanan hield en maakte dat hun dode lichamen in de woestijn vielen, zorgt er voor dat gij ten slotte niet valt in dezelfde zonde, strik en vreeslijk oordeel. Ziet op Christus, het Hoofd der kerk, een veel groter persoon dan Mozes, een terging van Hem zou dus veel groter zonde zijn dan hun terging van Mozes, en gij zoudt in gevaar van gestrenger oordeel komen dan zij. De ondergang van anderen moet voor ons een waarschuwing zijn om ons te hoeden voor de rots, waarop zij te pletter vielen. Israël's val moet een waarschuwing zijn voor allen, die na hen komen, want al deze dingen zijn hun als voorbeelden overgekomen, 1 Corinthians 10:11, en wij moeten er acht op slaan. Ziet toe, allen die verlangen veilig naar den hemel te gaan, moeten op hen toezien.
2. Hij versterkt deze waarschuwing met een uitdrukking van toegenegenheid. Broeders, niet alleen naar het vlees, maar in den Heere, broeders, die ik liefheb, en voor wier welzijn ik verlangend arbeide. En thans gaat hij in op het onderwerp van de waarschuwing. Ziet toe, broeders, dat niet te eniger tijd in iemand van u zij een boos, ongelovig hart om af te wijken van den levenden God. Merk hier op:
A. Een ongelovig hart is een boos hart. Ongeloof is een grote zonde, die het hart bozer maakt.
B. Een boos ongelovig hart is de oorzaak van al onze zondige afwijkingen van God, het is de eerste stap tot afval, indien wij ons eerst veroorloven God te wantrouwen, zullen wij Hem spoedig verlaten.
C. Broeders in Christus hebben nodig tegen afval gewaarschuwd te worden. Die staat zie toe dat hij niet valle.
3. Hij voegt een goeden raad bij de waarschuwing, hij raadt hun aan te wenden wat een behoedmiddel zal zijn tegen een boos ongelovig hart: Maar vermaant elkaar te allen dage, zolang als het heden genaamd wordt, Hebrews 3:13.
A. Wij moeten elkaar alle goed doen, dat in ons vermogen is zolang wij bij elkaar zijn, want dat is slechts een korte en onzekere tijd.
B. Omdat de morgen, de volgende dag, ons niet toebehoort, moeten wij het best-mogelijke gebruik maken van het heden.
C. Indien Christenen elkaar niet te allen dage vermanen, zullen zij gevaar lopen van verhard te worden door de verleiding der zonden.
a. Er is veel verleiding in de zonde, zij schijnt schoon, maar is lelijk, zij schijnt aangenaam, maar is verderflijk, zij belooft veel, maar vervult niets.
b. De verleiding van de zonde verhardt de ziel, een ingewilligde zonde baant den weg voor een tweede, elke begane zonde versterkt de gewoonte, zonde tegen het geweten is het middel om het geweten toe te schroeien, en daarom is het van het hoogste belang elkaar te waarschuwen om ons voor zonde te hoeden.
4. Hij vertroost hen, die niet alleen wl aanvingen, maar ook voortzetten en tot het einde volharden, Hebrews 3:14. Want wij zijn Christus deelachtig geworden, zo wij anders het beginsel van dezen vasten grond tot het einde toe vastbehouden.
A. Het voorrecht der heiligen. Zij zijn Christus deelachtig geworden, dat is: aan Zijn Geest, natuur, genade, rechtvaardigheid en leven, zij hebben aandeel aan alles wat van Christus is, aan alles wat Hij is, aan alles wat Hij gedaan heeft en zal doen.
B. De voorwaarde, waarop zij dit voorrecht bezitten, namelijk hun volharding in vrijmoedige belijdenis en beleving van Christus en het Christendom tot het einde. Zij zullen niet alleen volharden, daartoe vastgehouden door de macht Gods door het zaligmakend geloof, maar er zo toe gedrongen te worden is een van de middelen, waardoor Christus Zijn volk helpt om te volharden. Dat dient om hen waakzaam en ijverig te maken en zo voor afval te bewaren. a. Dezelfde Geest, waardoor Christenen de loopbaan in de wegen Gods moeten aanvangen, moeten zij handhaven tot het einde. Zij, die ernstig beginnen, met levendige liefde, heilige vastberadenheid en nederig toevoorzicht, moeten zo voortgaan. Maar:
b. Er zijn er velen, die bij den aanvang van hun belijdenis groten moed en veel vertrouwen tonen, en toch niet tot den einde volharden.
c. Volharden in het geloof is het beste bewijs voor de oprechtheid van het geloof.
5. De apostel vat samen wat hij vroeger uit Psalms 95:1 aangehaald heeft, en past het ernstig toe op dat geslacht, Hebrews 3:15, Hebrews 3:16 enz. Terwijl er gezegd wordt: Heden indien gij Zijne stem hoort, enz. Hij wil daarmee zeggen: Hetgeen ik uit de Schrift aangehaald heb slaat niet alleen op die vroegere eeuwen, maar ook op u en op allen, die na u komen zullen, opdat gij er u voor wachten zoudt niet in dezelfde zonden te vervallen en daardoor onder hetzelfde vonnis te komen. De apostel zegt hun dat ofschoon sommigen, die Gods stem gehoord hadden, Hem verbitterden, toch niet allen het deden.
A. Ofschoon de meerderheid der hoorders God verbittert door ongeloof, zijn er anderen, die de boodschap geloven.
B. Ofschoon het horen van het Woord het gewone middel voor de redding is, zal het, zo er niet naar geluisterd wordt, de mensen des te meer aan den toorn Gods blootstellen.
C. God zal een overblijfsel hebben, dat Zijn stem zal gehoorzamen, en Hij zal voor hen zorgen en met ere van hen melding maken.
D. Indien dezen in enige gewone zonde vallen, toch zullen zij deelhebben aan de eeuwige zaligheid, terwijl ongehoorzame hoorders voor eeuwig verloren gaan.
6. De apostel ontleent sommige vragen aan hetgeen hij tevoren gezegd heeft en geeft er de behoorlijke antwoorden op, Hebrews 3:17. Over welken nu is Hij vertoornd geweest veertig jaren? Over degenen, die gezondigd hadden. En welken heeft Hij gezworen, enz.? Merk op:
A. God is vertoornd alleen over die van Zijn volk, die tegen Hem zondigen en in de zonde
B. God is meest vertoornd en beledigd door zonden, die in het openbaar en nationaal bedreven worden, wanneer de zonde algemeen besmettelijk is geworden, is zij het beledigendst.
C. Ofschoon God lang verdraagt, en lang zich laat beledigen, ook door het wicht van algemene en uitstekende zonden, zal Hij ten laatste openbare overtreders door openbare oordelen straffen.
D. Ongeloof, met opstand, die er het gevolg van is, is de grote verdoemelijke zonde van de wereld, vooral in hen, die de openbaring van Gods wil kennen. Die zonde sluit het hart van God en sluit de poort des hemels voor hen, zij brengt hen onder den toorn en den vloek Gods, en laat hen daaronder, zodat Zijn waarheid en gerechtigheid Hem noodzaken hen voor eeuwig buiten te werpen.
Verzen 7-19
Hebreeën 3:7-19Van hier tot het einde van het hoofdstuk geeft de apostel hun ernstige vermaning en raad, en hij haalt daartoe aan een gedeelte van Psalms 95:1, Hebrews 3:8 en v.v., waaromtrent valt op te merken:
I. Wat hij hun raadt: Spoedig en dadelijk acht te geven op de roepstem van Christus: Hoor Zijne stem, luister er naar, neem die aan, en bedenk wat God door Christus tot u zegt, pas het op uzelven toe met geschikte genegenheid en pogingen, en doe het heden, want morgen kan het te laat zijn.
II. Waar hij hen tegen waarschuwt: Verharding van het hart, doof worden voor de roeping en den raad van Christus. Sluit uw oor en uw hart niet voor Zijne stem, wanneer Hij u wijst op het kwaad der zonde, de uitnemendheid der heiligheid, de noodzakelijkheid om Hem aan te nemen als uw Zaligmaker. De verharding van het hart is de oorsprong van al onze verdere zonden.
III. Welk voorbeeld ter waarschuwing hij aanhaalt: dat van de vaderen der Israëlieten in de woestijn: de verbittering ten dage der verzoeking. Dit ziet op de merkwaardige gebeurtenis te Massa Meriba, Exodus 17:2. Merk hier op:
1. Dagen van verzoeking zijn dikwijls dagen van verbittering.
2. God tergen, wanneer Hij ons beproeft en ons laat zien dat wij geheel afhangen van Hem en onmiddellijk uit Zijne hand leven, is verbittering van hogen aard,
3. De zonden van anderen, vooral van onze nabestaanden, moeten voor ons een waarschuwing zijn. De zonden en straffen onzer vaderen moeten door ons herdacht worden, om ons terug te houden van hun kwade voorbeeld te volgen. Wat nu de zonden van de voorvaderen der Joden betreft, die hier worden aangehaald, hebben wij te letten op het volgende.
A. De toestand, waarin die vaderen waren, toen zij dus zondigden, zij waren in de woestijn, uit Egypte uitgeleid, maar nog niet in Kanan gekomen, de gedachte daaraan had hen van zondigen moeten terughouden.
B. De zonden, waaraan zij zich schuldig maakten, zij verzochten en verbitterden God, zij wantrouwden God, murmureerden tegen Mozes en wilden niet horen naar Gods stem.
C. De verzwaring van hun zonde, zij zondigden in de wildernis, waar zij meer onmiddellijk van God afhankelijk waren, zij zondigden toen God hen beproefde, zij zondigden terwijl zij Zijn werken zagen, wonderwerken verricht bij den uittocht uit Egypte, en hun onderhoud en verzorging dag aan dag in de woestijn. Zij gingen veertig jaren lang voort zo tegen God te zondigen. Dat ware grote verzwaringen.
D. De bron en oorsprong van die verzwaarde zonden, welke waren:
a. Zij dwaalden met het hart, en deze dwalingen des harten brachten vele andere dwalingen van hun lippen en hun leven teweeg. b. Zij kenden Gods wegen niet, ofschoon Hij voor hen uit wandelde. Zij kenden Zijne wegen niet, zo min de wegen van Zijn voorzienigheid, waarin Hij met hen wandelde, als de wegen van Zijn geboden, waarin zij met Hem moesten wandelen, zij letten niet op Zijne voorzienigheid en niet op Zijne geboden op de rechte wijze.
E. De rechtvaardige en grote toorn Gods over hun zonden, en daarbij het grote geduld, dat Hij hun betoonde, Hebrews 3:10. Daarom was Ik vertoornd over dat geslacht.
a. Alle zonde, maar vooral die bedreven wordt door Gods belijdende en bevoorrechte volk, krenkt en beledigt God niet alleen, maar vertoornt Hem.
b. God is traag in het verwoesten van Zijn volk in of om hun zonden, Hij wacht lang om hun nog genadig te kunnen zijn.
c. God rekent stipt met den tijd, gedurende welken Zijn volk voortgaat met tegen Hem te zondigen en Hem door hun zonden te vertoornen, maar ten laatste, wanneer zij volharden in hun zonden en in het bedroeven van den Heiligen Geest, zullen hun zonden voor hen zelven krenkend worden, hetzij in een weg van oordeel of van barmhartigheid.
F. Het onherroepelijk vonnis, dat ter wille van hun zonden ten laatste over hen uitgesproken werd. God zwoer in Zijn toorn, dat zij niet in Zijne rust zouden ingaan, de rust van het aardse en het hemelse Kanan beide. Merk op:
a. Lang-voortgezette zonde doet eindelijk den toorn Gods ontgloeien en opvlammen tegen de zondaren.
b. Gods toorn zal zich openbaren in Zijn rechtvaardig besluit om de zondaren te verdelgen, Hij zal zweren in Zijn toorn, niet overhaast maar rechtvaardig, en Zijn toorn zal hun toestand een rustelozen toestand maken, er is geen rust onder Gods toorn.
IV. Welk gebruik maakt de apostel van hun ontzaglijk voorbeeld? Hij geeft, Hebrews 3:12, Hebrews 3:13 en v.v., den Hebreeën een ernstige waarschuwing en versterkt die door een tedere toespraak.
1. Hij geeft den Hebreeën een ernstige waarschuwing. Ziet toe! Ziet voor u uit, weest op uw hoede tegen de vijanden van binnen en van buiten, weest waakzaam. Gij ziet wat velen van uw voorvaderen buiten Kanan hield en maakte dat hun dode lichamen in de woestijn vielen, zorgt er voor dat gij ten slotte niet valt in dezelfde zonde, strik en vreeslijk oordeel. Ziet op Christus, het Hoofd der kerk, een veel groter persoon dan Mozes, een terging van Hem zou dus veel groter zonde zijn dan hun terging van Mozes, en gij zoudt in gevaar van gestrenger oordeel komen dan zij. De ondergang van anderen moet voor ons een waarschuwing zijn om ons te hoeden voor de rots, waarop zij te pletter vielen. Israël's val moet een waarschuwing zijn voor allen, die na hen komen, want al deze dingen zijn hun als voorbeelden overgekomen, 1 Corinthians 10:11, en wij moeten er acht op slaan. Ziet toe, allen die verlangen veilig naar den hemel te gaan, moeten op hen toezien.
2. Hij versterkt deze waarschuwing met een uitdrukking van toegenegenheid. Broeders, niet alleen naar het vlees, maar in den Heere, broeders, die ik liefheb, en voor wier welzijn ik verlangend arbeide. En thans gaat hij in op het onderwerp van de waarschuwing. Ziet toe, broeders, dat niet te eniger tijd in iemand van u zij een boos, ongelovig hart om af te wijken van den levenden God. Merk hier op:
A. Een ongelovig hart is een boos hart. Ongeloof is een grote zonde, die het hart bozer maakt.
B. Een boos ongelovig hart is de oorzaak van al onze zondige afwijkingen van God, het is de eerste stap tot afval, indien wij ons eerst veroorloven God te wantrouwen, zullen wij Hem spoedig verlaten.
C. Broeders in Christus hebben nodig tegen afval gewaarschuwd te worden. Die staat zie toe dat hij niet valle.
3. Hij voegt een goeden raad bij de waarschuwing, hij raadt hun aan te wenden wat een behoedmiddel zal zijn tegen een boos ongelovig hart: Maar vermaant elkaar te allen dage, zolang als het heden genaamd wordt, Hebrews 3:13.
A. Wij moeten elkaar alle goed doen, dat in ons vermogen is zolang wij bij elkaar zijn, want dat is slechts een korte en onzekere tijd.
B. Omdat de morgen, de volgende dag, ons niet toebehoort, moeten wij het best-mogelijke gebruik maken van het heden.
C. Indien Christenen elkaar niet te allen dage vermanen, zullen zij gevaar lopen van verhard te worden door de verleiding der zonden.
a. Er is veel verleiding in de zonde, zij schijnt schoon, maar is lelijk, zij schijnt aangenaam, maar is verderflijk, zij belooft veel, maar vervult niets.
b. De verleiding van de zonde verhardt de ziel, een ingewilligde zonde baant den weg voor een tweede, elke begane zonde versterkt de gewoonte, zonde tegen het geweten is het middel om het geweten toe te schroeien, en daarom is het van het hoogste belang elkaar te waarschuwen om ons voor zonde te hoeden.
4. Hij vertroost hen, die niet alleen wl aanvingen, maar ook voortzetten en tot het einde volharden, Hebrews 3:14. Want wij zijn Christus deelachtig geworden, zo wij anders het beginsel van dezen vasten grond tot het einde toe vastbehouden.
A. Het voorrecht der heiligen. Zij zijn Christus deelachtig geworden, dat is: aan Zijn Geest, natuur, genade, rechtvaardigheid en leven, zij hebben aandeel aan alles wat van Christus is, aan alles wat Hij is, aan alles wat Hij gedaan heeft en zal doen.
B. De voorwaarde, waarop zij dit voorrecht bezitten, namelijk hun volharding in vrijmoedige belijdenis en beleving van Christus en het Christendom tot het einde. Zij zullen niet alleen volharden, daartoe vastgehouden door de macht Gods door het zaligmakend geloof, maar er zo toe gedrongen te worden is een van de middelen, waardoor Christus Zijn volk helpt om te volharden. Dat dient om hen waakzaam en ijverig te maken en zo voor afval te bewaren. a. Dezelfde Geest, waardoor Christenen de loopbaan in de wegen Gods moeten aanvangen, moeten zij handhaven tot het einde. Zij, die ernstig beginnen, met levendige liefde, heilige vastberadenheid en nederig toevoorzicht, moeten zo voortgaan. Maar:
b. Er zijn er velen, die bij den aanvang van hun belijdenis groten moed en veel vertrouwen tonen, en toch niet tot den einde volharden.
c. Volharden in het geloof is het beste bewijs voor de oprechtheid van het geloof.
5. De apostel vat samen wat hij vroeger uit Psalms 95:1 aangehaald heeft, en past het ernstig toe op dat geslacht, Hebrews 3:15, Hebrews 3:16 enz. Terwijl er gezegd wordt: Heden indien gij Zijne stem hoort, enz. Hij wil daarmee zeggen: Hetgeen ik uit de Schrift aangehaald heb slaat niet alleen op die vroegere eeuwen, maar ook op u en op allen, die na u komen zullen, opdat gij er u voor wachten zoudt niet in dezelfde zonden te vervallen en daardoor onder hetzelfde vonnis te komen. De apostel zegt hun dat ofschoon sommigen, die Gods stem gehoord hadden, Hem verbitterden, toch niet allen het deden.
A. Ofschoon de meerderheid der hoorders God verbittert door ongeloof, zijn er anderen, die de boodschap geloven.
B. Ofschoon het horen van het Woord het gewone middel voor de redding is, zal het, zo er niet naar geluisterd wordt, de mensen des te meer aan den toorn Gods blootstellen.
C. God zal een overblijfsel hebben, dat Zijn stem zal gehoorzamen, en Hij zal voor hen zorgen en met ere van hen melding maken.
D. Indien dezen in enige gewone zonde vallen, toch zullen zij deelhebben aan de eeuwige zaligheid, terwijl ongehoorzame hoorders voor eeuwig verloren gaan.
6. De apostel ontleent sommige vragen aan hetgeen hij tevoren gezegd heeft en geeft er de behoorlijke antwoorden op, Hebrews 3:17. Over welken nu is Hij vertoornd geweest veertig jaren? Over degenen, die gezondigd hadden. En welken heeft Hij gezworen, enz.? Merk op:
A. God is vertoornd alleen over die van Zijn volk, die tegen Hem zondigen en in de zonde
B. God is meest vertoornd en beledigd door zonden, die in het openbaar en nationaal bedreven worden, wanneer de zonde algemeen besmettelijk is geworden, is zij het beledigendst.
C. Ofschoon God lang verdraagt, en lang zich laat beledigen, ook door het wicht van algemene en uitstekende zonden, zal Hij ten laatste openbare overtreders door openbare oordelen straffen.
D. Ongeloof, met opstand, die er het gevolg van is, is de grote verdoemelijke zonde van de wereld, vooral in hen, die de openbaring van Gods wil kennen. Die zonde sluit het hart van God en sluit de poort des hemels voor hen, zij brengt hen onder den toorn en den vloek Gods, en laat hen daaronder, zodat Zijn waarheid en gerechtigheid Hem noodzaken hen voor eeuwig buiten te werpen.
Verzen 7-19
Hebreeën 3:7-19Van hier tot het einde van het hoofdstuk geeft de apostel hun ernstige vermaning en raad, en hij haalt daartoe aan een gedeelte van Psalms 95:1, Hebrews 3:8 en v.v., waaromtrent valt op te merken:
I. Wat hij hun raadt: Spoedig en dadelijk acht te geven op de roepstem van Christus: Hoor Zijne stem, luister er naar, neem die aan, en bedenk wat God door Christus tot u zegt, pas het op uzelven toe met geschikte genegenheid en pogingen, en doe het heden, want morgen kan het te laat zijn.
II. Waar hij hen tegen waarschuwt: Verharding van het hart, doof worden voor de roeping en den raad van Christus. Sluit uw oor en uw hart niet voor Zijne stem, wanneer Hij u wijst op het kwaad der zonde, de uitnemendheid der heiligheid, de noodzakelijkheid om Hem aan te nemen als uw Zaligmaker. De verharding van het hart is de oorsprong van al onze verdere zonden.
III. Welk voorbeeld ter waarschuwing hij aanhaalt: dat van de vaderen der Israëlieten in de woestijn: de verbittering ten dage der verzoeking. Dit ziet op de merkwaardige gebeurtenis te Massa Meriba, Exodus 17:2. Merk hier op:
1. Dagen van verzoeking zijn dikwijls dagen van verbittering.
2. God tergen, wanneer Hij ons beproeft en ons laat zien dat wij geheel afhangen van Hem en onmiddellijk uit Zijne hand leven, is verbittering van hogen aard,
3. De zonden van anderen, vooral van onze nabestaanden, moeten voor ons een waarschuwing zijn. De zonden en straffen onzer vaderen moeten door ons herdacht worden, om ons terug te houden van hun kwade voorbeeld te volgen. Wat nu de zonden van de voorvaderen der Joden betreft, die hier worden aangehaald, hebben wij te letten op het volgende.
A. De toestand, waarin die vaderen waren, toen zij dus zondigden, zij waren in de woestijn, uit Egypte uitgeleid, maar nog niet in Kanan gekomen, de gedachte daaraan had hen van zondigen moeten terughouden.
B. De zonden, waaraan zij zich schuldig maakten, zij verzochten en verbitterden God, zij wantrouwden God, murmureerden tegen Mozes en wilden niet horen naar Gods stem.
C. De verzwaring van hun zonde, zij zondigden in de wildernis, waar zij meer onmiddellijk van God afhankelijk waren, zij zondigden toen God hen beproefde, zij zondigden terwijl zij Zijn werken zagen, wonderwerken verricht bij den uittocht uit Egypte, en hun onderhoud en verzorging dag aan dag in de woestijn. Zij gingen veertig jaren lang voort zo tegen God te zondigen. Dat ware grote verzwaringen.
D. De bron en oorsprong van die verzwaarde zonden, welke waren:
a. Zij dwaalden met het hart, en deze dwalingen des harten brachten vele andere dwalingen van hun lippen en hun leven teweeg. b. Zij kenden Gods wegen niet, ofschoon Hij voor hen uit wandelde. Zij kenden Zijne wegen niet, zo min de wegen van Zijn voorzienigheid, waarin Hij met hen wandelde, als de wegen van Zijn geboden, waarin zij met Hem moesten wandelen, zij letten niet op Zijne voorzienigheid en niet op Zijne geboden op de rechte wijze.
E. De rechtvaardige en grote toorn Gods over hun zonden, en daarbij het grote geduld, dat Hij hun betoonde, Hebrews 3:10. Daarom was Ik vertoornd over dat geslacht.
a. Alle zonde, maar vooral die bedreven wordt door Gods belijdende en bevoorrechte volk, krenkt en beledigt God niet alleen, maar vertoornt Hem.
b. God is traag in het verwoesten van Zijn volk in of om hun zonden, Hij wacht lang om hun nog genadig te kunnen zijn.
c. God rekent stipt met den tijd, gedurende welken Zijn volk voortgaat met tegen Hem te zondigen en Hem door hun zonden te vertoornen, maar ten laatste, wanneer zij volharden in hun zonden en in het bedroeven van den Heiligen Geest, zullen hun zonden voor hen zelven krenkend worden, hetzij in een weg van oordeel of van barmhartigheid.
F. Het onherroepelijk vonnis, dat ter wille van hun zonden ten laatste over hen uitgesproken werd. God zwoer in Zijn toorn, dat zij niet in Zijne rust zouden ingaan, de rust van het aardse en het hemelse Kanan beide. Merk op:
a. Lang-voortgezette zonde doet eindelijk den toorn Gods ontgloeien en opvlammen tegen de zondaren.
b. Gods toorn zal zich openbaren in Zijn rechtvaardig besluit om de zondaren te verdelgen, Hij zal zweren in Zijn toorn, niet overhaast maar rechtvaardig, en Zijn toorn zal hun toestand een rustelozen toestand maken, er is geen rust onder Gods toorn.
IV. Welk gebruik maakt de apostel van hun ontzaglijk voorbeeld? Hij geeft, Hebrews 3:12, Hebrews 3:13 en v.v., den Hebreeën een ernstige waarschuwing en versterkt die door een tedere toespraak.
1. Hij geeft den Hebreeën een ernstige waarschuwing. Ziet toe! Ziet voor u uit, weest op uw hoede tegen de vijanden van binnen en van buiten, weest waakzaam. Gij ziet wat velen van uw voorvaderen buiten Kanan hield en maakte dat hun dode lichamen in de woestijn vielen, zorgt er voor dat gij ten slotte niet valt in dezelfde zonde, strik en vreeslijk oordeel. Ziet op Christus, het Hoofd der kerk, een veel groter persoon dan Mozes, een terging van Hem zou dus veel groter zonde zijn dan hun terging van Mozes, en gij zoudt in gevaar van gestrenger oordeel komen dan zij. De ondergang van anderen moet voor ons een waarschuwing zijn om ons te hoeden voor de rots, waarop zij te pletter vielen. Israël's val moet een waarschuwing zijn voor allen, die na hen komen, want al deze dingen zijn hun als voorbeelden overgekomen, 1 Corinthians 10:11, en wij moeten er acht op slaan. Ziet toe, allen die verlangen veilig naar den hemel te gaan, moeten op hen toezien.
2. Hij versterkt deze waarschuwing met een uitdrukking van toegenegenheid. Broeders, niet alleen naar het vlees, maar in den Heere, broeders, die ik liefheb, en voor wier welzijn ik verlangend arbeide. En thans gaat hij in op het onderwerp van de waarschuwing. Ziet toe, broeders, dat niet te eniger tijd in iemand van u zij een boos, ongelovig hart om af te wijken van den levenden God. Merk hier op:
A. Een ongelovig hart is een boos hart. Ongeloof is een grote zonde, die het hart bozer maakt.
B. Een boos ongelovig hart is de oorzaak van al onze zondige afwijkingen van God, het is de eerste stap tot afval, indien wij ons eerst veroorloven God te wantrouwen, zullen wij Hem spoedig verlaten.
C. Broeders in Christus hebben nodig tegen afval gewaarschuwd te worden. Die staat zie toe dat hij niet valle.
3. Hij voegt een goeden raad bij de waarschuwing, hij raadt hun aan te wenden wat een behoedmiddel zal zijn tegen een boos ongelovig hart: Maar vermaant elkaar te allen dage, zolang als het heden genaamd wordt, Hebrews 3:13.
A. Wij moeten elkaar alle goed doen, dat in ons vermogen is zolang wij bij elkaar zijn, want dat is slechts een korte en onzekere tijd.
B. Omdat de morgen, de volgende dag, ons niet toebehoort, moeten wij het best-mogelijke gebruik maken van het heden.
C. Indien Christenen elkaar niet te allen dage vermanen, zullen zij gevaar lopen van verhard te worden door de verleiding der zonden.
a. Er is veel verleiding in de zonde, zij schijnt schoon, maar is lelijk, zij schijnt aangenaam, maar is verderflijk, zij belooft veel, maar vervult niets.
b. De verleiding van de zonde verhardt de ziel, een ingewilligde zonde baant den weg voor een tweede, elke begane zonde versterkt de gewoonte, zonde tegen het geweten is het middel om het geweten toe te schroeien, en daarom is het van het hoogste belang elkaar te waarschuwen om ons voor zonde te hoeden.
4. Hij vertroost hen, die niet alleen wl aanvingen, maar ook voortzetten en tot het einde volharden, Hebrews 3:14. Want wij zijn Christus deelachtig geworden, zo wij anders het beginsel van dezen vasten grond tot het einde toe vastbehouden.
A. Het voorrecht der heiligen. Zij zijn Christus deelachtig geworden, dat is: aan Zijn Geest, natuur, genade, rechtvaardigheid en leven, zij hebben aandeel aan alles wat van Christus is, aan alles wat Hij is, aan alles wat Hij gedaan heeft en zal doen.
B. De voorwaarde, waarop zij dit voorrecht bezitten, namelijk hun volharding in vrijmoedige belijdenis en beleving van Christus en het Christendom tot het einde. Zij zullen niet alleen volharden, daartoe vastgehouden door de macht Gods door het zaligmakend geloof, maar er zo toe gedrongen te worden is een van de middelen, waardoor Christus Zijn volk helpt om te volharden. Dat dient om hen waakzaam en ijverig te maken en zo voor afval te bewaren. a. Dezelfde Geest, waardoor Christenen de loopbaan in de wegen Gods moeten aanvangen, moeten zij handhaven tot het einde. Zij, die ernstig beginnen, met levendige liefde, heilige vastberadenheid en nederig toevoorzicht, moeten zo voortgaan. Maar:
b. Er zijn er velen, die bij den aanvang van hun belijdenis groten moed en veel vertrouwen tonen, en toch niet tot den einde volharden.
c. Volharden in het geloof is het beste bewijs voor de oprechtheid van het geloof.
5. De apostel vat samen wat hij vroeger uit Psalms 95:1 aangehaald heeft, en past het ernstig toe op dat geslacht, Hebrews 3:15, Hebrews 3:16 enz. Terwijl er gezegd wordt: Heden indien gij Zijne stem hoort, enz. Hij wil daarmee zeggen: Hetgeen ik uit de Schrift aangehaald heb slaat niet alleen op die vroegere eeuwen, maar ook op u en op allen, die na u komen zullen, opdat gij er u voor wachten zoudt niet in dezelfde zonden te vervallen en daardoor onder hetzelfde vonnis te komen. De apostel zegt hun dat ofschoon sommigen, die Gods stem gehoord hadden, Hem verbitterden, toch niet allen het deden.
A. Ofschoon de meerderheid der hoorders God verbittert door ongeloof, zijn er anderen, die de boodschap geloven.
B. Ofschoon het horen van het Woord het gewone middel voor de redding is, zal het, zo er niet naar geluisterd wordt, de mensen des te meer aan den toorn Gods blootstellen.
C. God zal een overblijfsel hebben, dat Zijn stem zal gehoorzamen, en Hij zal voor hen zorgen en met ere van hen melding maken.
D. Indien dezen in enige gewone zonde vallen, toch zullen zij deelhebben aan de eeuwige zaligheid, terwijl ongehoorzame hoorders voor eeuwig verloren gaan.
6. De apostel ontleent sommige vragen aan hetgeen hij tevoren gezegd heeft en geeft er de behoorlijke antwoorden op, Hebrews 3:17. Over welken nu is Hij vertoornd geweest veertig jaren? Over degenen, die gezondigd hadden. En welken heeft Hij gezworen, enz.? Merk op:
A. God is vertoornd alleen over die van Zijn volk, die tegen Hem zondigen en in de zonde
B. God is meest vertoornd en beledigd door zonden, die in het openbaar en nationaal bedreven worden, wanneer de zonde algemeen besmettelijk is geworden, is zij het beledigendst.
C. Ofschoon God lang verdraagt, en lang zich laat beledigen, ook door het wicht van algemene en uitstekende zonden, zal Hij ten laatste openbare overtreders door openbare oordelen straffen.
D. Ongeloof, met opstand, die er het gevolg van is, is de grote verdoemelijke zonde van de wereld, vooral in hen, die de openbaring van Gods wil kennen. Die zonde sluit het hart van God en sluit de poort des hemels voor hen, zij brengt hen onder den toorn en den vloek Gods, en laat hen daaronder, zodat Zijn waarheid en gerechtigheid Hem noodzaken hen voor eeuwig buiten te werpen.