Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 44". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/genesis-44.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 44". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 44Na dit onthaal van Jozef aan zijn broers, zond hij hen weg, maar nu worden zij teruggebracht in grotere vrees en verschrikking, dan waarin zij nog geweest zijn.
Merk op:
I. De methode, die hij volgde, zowel om hen nog verder te verootmoedigen, als om hun genegenheid voor hun broer Benjamin op de proef te stellen, om daarnaar te kunnen oordelen over de oprechtheid van hun berouw van hetgeen zij hem hadden aangedaan, waarvan hij overtuigd wilde zijn eer hij van zijn verzoening met hen zou doen blijken. Dit heeft hij bewerkstelligd door Benjamin in benauwdheid te brengen, Genesis 44:1.
II. De goede uitslag van deze proefneming, hij vond hen allen van harte bezorgd, inzonderheid Juda, zowel voor de veiligheid van Benjamin, als voor het welzijn van hun bejaarde vader, Genesis 44:18.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 44Na dit onthaal van Jozef aan zijn broers, zond hij hen weg, maar nu worden zij teruggebracht in grotere vrees en verschrikking, dan waarin zij nog geweest zijn.
Merk op:
I. De methode, die hij volgde, zowel om hen nog verder te verootmoedigen, als om hun genegenheid voor hun broer Benjamin op de proef te stellen, om daarnaar te kunnen oordelen over de oprechtheid van hun berouw van hetgeen zij hem hadden aangedaan, waarvan hij overtuigd wilde zijn eer hij van zijn verzoening met hen zou doen blijken. Dit heeft hij bewerkstelligd door Benjamin in benauwdheid te brengen, Genesis 44:1.
II. De goede uitslag van deze proefneming, hij vond hen allen van harte bezorgd, inzonderheid Juda, zowel voor de veiligheid van Benjamin, als voor het welzijn van hun bejaarde vader, Genesis 44:18.
Verzen 1-17
Genesis 44:1-17I. Jozef betoont zijn broers nog meer vriendelijkheid, vult hun zakken, geeft hun hun geld terug, en zendt hen heen vol van blijdschap, maar:
II. Stelt hen nog verder op de proef. Aldus verootmoedigt onze God hen, die Hij lief heeft overlaadt hen met weldaden. Jozef gaf bevel aan zijn hofmeester om een fraaie zilveren beker die hij had, (en die waarschijnlijk aan tafel gebruikt werd, toen zij het middagmaal bij hem hielden) boven in de zak van Benjamin te leggen, zodat het de schijn zou hebben, alsof hij hem van tafel gestolen had en hem zelf in zijn zak had gedaan, nadat hem zijn koren was overgeleverd. Indien Benjamin hem gestolen had, dan zou dit wel een daad van de laagste oneerlijkheid en ondankbaarheid geweest zijn en indien Jozef door bevel te geven hem in de zak te leggen, werkelijk bedoeld had hem van diefstal te beschuldigen, dan zou dit een daad van de gruwelijkste wreedheid in hem geweest zijn, maar in de uitkomst bleek het, dat van beide zijden kwaad gedaan noch bedoeld was.
Merk op:
1. Hoe de voorgewende misdadigers achterna gejaagd en aangehouden werden onder verdenking van een zilveren beker te hebben gestolen. De hofmeester beschuldigde hen van ondankbaarheid, kwaad voor goed te hebben vergolden, van dwaasheid of domheid door een beker weg te nemen, die in dagelijks gebruik was, en dus spoedig gemist zou worden, en waarnaar een naarstig onderzoek zou worden ingesteld, want Genesis 44:5 zou aldus gelezen kunnen worden is deze het niet waar mijn heer uit drinkt, ( daar hij er een bijzondere voorliefde voor heeft) en waarnaar hij een grondig onderzoek zou instellen. Of, "waardoor hij, door hem achteloos op uw tafel te laten, zou zien of gij al of niet eerlijke lieden zijt?"
2. Hoe zij voor zichzelf pleitten, plechtig betuigden zij hun onschuld en hun afschuw van zo'n laaghartige daad, Genesis 44:7, voerden als een bewijs van hun eerlijkheid aan, dat zij het geld hadden teruggebracht, Genesis 44:8, en verklaarden zich aan de zwaarste straf te willen onderwerpen, indien zij schuldig bevonden werden, Genesis 44:9, Genesis 44:10.
3. Hoe de diefstal Benjamin werd aangewreven. In zijn zak werd de beker gevonden, terwijl Jozef hem inzonderheid grote vriendelijkheid had betoond. Benjamin was ongetwijfeld bereid onder ede te verklaren, dat hij de beker niet genomen had, maar het is tevergeefs tegenover zo stellige bewijzen zijn onschuld te betuigen, de beker is bij hem gevonden. Zij durven aan Jozefs rechtvaardigheid niet te twijfelen, zij durven niet eens het denkbeeld opperen, dat hij, die het geld in hun zakken had gelegd, er ook de beker had verborgen, maar zij roepen Jozefs barmhartigheid in. En:
4. Zij bieden hun nederige onderwerping aan, Genesis 44:16.
A. Zij erkennen de gerechtigheid Gods, God heeft de ongerechtigheid van uw knechten gevonden, wellicht doelende op het kwaad, dat zij tevoren Jozef hadden aangedaan, en waarvoor God nu, naar zij dachten, met hen afrekende. Zelfs in die beproevingen, waarin wij ons verongelijkt zien door mensen, moeten wij erkennen dat God rechtvaardig is, en onze ongerechtigheid heeft gevonden. B. Zij geven zich aan Jozef over als gevangenen. Wij zijn de slaven van Uw heer. Nu zijn de dromen van Jozef ten volle uitgekomen, hun zich zo herhaaldelijk voor hem ter aarde buigen, hun neigen van het hoofd, kan beschouwd worden als niets meer dan een plichtpleging te zijn, niets meer dan wat andere vreemdelingen deden, maar de uitlegging, die zij zelf in hun hoogmoed aan zijn dromen hadden gegeven, was: Zult gij dan helemaal over ons heersen? Genesis 37:8. En in die zin zijn zij nu ten slotte vervuld: zij erkennen zich zijn vazallen, daar zij het in die hatelijker zin verstaan, zo zal het ook in die zin vervuld worden in hen.
5. Met een schijn van rechtvaardigheid doet Jozef uitspraak, en bepaalt dat Benjamin als slaaf zou achterblijven, en de overigen ontslagen zouden worden, immers: waarom zou iemand anders dan de schuldige gestraft worden? Misschien heeft Jozef hiermede Benjamins karakter op de proef willen stellen, willen zien, of hij zo'n verdrukking met kalmte van gemoed zou kunnen dragen, als aan een wijs en godvruchtig man betaamt, of hij wezenlijk zijn eigen broer was naar de geest, zowel als in bloed, want Jozef zelf is ook vals beschuldigd geworden en had dientengevolge verdrukking te lijden, terwijl hij toch zijn ziel in zijn lijdzaamheid heeft bezeten. Hoe dit zij, duidelijk is het, dat hij de genegenheid van zijn broers voor hem en voor hun vader op de proef wilde stellen. Indien zij tevreden waren heengegaan en Benjamin in slavernij hadden achtergelaten, dan zou Jozef hem ongetwijfeld terstond bevrijd en verhoogd hebben, en aan Jakob bericht hebben gezonden, terwijl hij dan de andere broeders aan de hardheid van hun hart zou hebben overgelaten, maar zij bleken Benjamin meer welgezind te wezen dan hij vermoedde. Wij kunnen niet oordelen over hetgeen de mensen zijn naar hetgeen zij vroeger geweest zijn, noch over hetgeen zij zullen doen naar hetgeen zij gedaan hebben, door leeftijd en ervaring kunnen de mensen beter en wijzer worden. Zij, die Jozef hadden verkocht, wilden nu Benjamin niet verlaten, zelfs de slechtste kunnen mettertijd beter worden.
Verzen 1-17
Genesis 44:1-17I. Jozef betoont zijn broers nog meer vriendelijkheid, vult hun zakken, geeft hun hun geld terug, en zendt hen heen vol van blijdschap, maar:
II. Stelt hen nog verder op de proef. Aldus verootmoedigt onze God hen, die Hij lief heeft overlaadt hen met weldaden. Jozef gaf bevel aan zijn hofmeester om een fraaie zilveren beker die hij had, (en die waarschijnlijk aan tafel gebruikt werd, toen zij het middagmaal bij hem hielden) boven in de zak van Benjamin te leggen, zodat het de schijn zou hebben, alsof hij hem van tafel gestolen had en hem zelf in zijn zak had gedaan, nadat hem zijn koren was overgeleverd. Indien Benjamin hem gestolen had, dan zou dit wel een daad van de laagste oneerlijkheid en ondankbaarheid geweest zijn en indien Jozef door bevel te geven hem in de zak te leggen, werkelijk bedoeld had hem van diefstal te beschuldigen, dan zou dit een daad van de gruwelijkste wreedheid in hem geweest zijn, maar in de uitkomst bleek het, dat van beide zijden kwaad gedaan noch bedoeld was.
Merk op:
1. Hoe de voorgewende misdadigers achterna gejaagd en aangehouden werden onder verdenking van een zilveren beker te hebben gestolen. De hofmeester beschuldigde hen van ondankbaarheid, kwaad voor goed te hebben vergolden, van dwaasheid of domheid door een beker weg te nemen, die in dagelijks gebruik was, en dus spoedig gemist zou worden, en waarnaar een naarstig onderzoek zou worden ingesteld, want Genesis 44:5 zou aldus gelezen kunnen worden is deze het niet waar mijn heer uit drinkt, ( daar hij er een bijzondere voorliefde voor heeft) en waarnaar hij een grondig onderzoek zou instellen. Of, "waardoor hij, door hem achteloos op uw tafel te laten, zou zien of gij al of niet eerlijke lieden zijt?"
2. Hoe zij voor zichzelf pleitten, plechtig betuigden zij hun onschuld en hun afschuw van zo'n laaghartige daad, Genesis 44:7, voerden als een bewijs van hun eerlijkheid aan, dat zij het geld hadden teruggebracht, Genesis 44:8, en verklaarden zich aan de zwaarste straf te willen onderwerpen, indien zij schuldig bevonden werden, Genesis 44:9, Genesis 44:10.
3. Hoe de diefstal Benjamin werd aangewreven. In zijn zak werd de beker gevonden, terwijl Jozef hem inzonderheid grote vriendelijkheid had betoond. Benjamin was ongetwijfeld bereid onder ede te verklaren, dat hij de beker niet genomen had, maar het is tevergeefs tegenover zo stellige bewijzen zijn onschuld te betuigen, de beker is bij hem gevonden. Zij durven aan Jozefs rechtvaardigheid niet te twijfelen, zij durven niet eens het denkbeeld opperen, dat hij, die het geld in hun zakken had gelegd, er ook de beker had verborgen, maar zij roepen Jozefs barmhartigheid in. En:
4. Zij bieden hun nederige onderwerping aan, Genesis 44:16.
A. Zij erkennen de gerechtigheid Gods, God heeft de ongerechtigheid van uw knechten gevonden, wellicht doelende op het kwaad, dat zij tevoren Jozef hadden aangedaan, en waarvoor God nu, naar zij dachten, met hen afrekende. Zelfs in die beproevingen, waarin wij ons verongelijkt zien door mensen, moeten wij erkennen dat God rechtvaardig is, en onze ongerechtigheid heeft gevonden. B. Zij geven zich aan Jozef over als gevangenen. Wij zijn de slaven van Uw heer. Nu zijn de dromen van Jozef ten volle uitgekomen, hun zich zo herhaaldelijk voor hem ter aarde buigen, hun neigen van het hoofd, kan beschouwd worden als niets meer dan een plichtpleging te zijn, niets meer dan wat andere vreemdelingen deden, maar de uitlegging, die zij zelf in hun hoogmoed aan zijn dromen hadden gegeven, was: Zult gij dan helemaal over ons heersen? Genesis 37:8. En in die zin zijn zij nu ten slotte vervuld: zij erkennen zich zijn vazallen, daar zij het in die hatelijker zin verstaan, zo zal het ook in die zin vervuld worden in hen.
5. Met een schijn van rechtvaardigheid doet Jozef uitspraak, en bepaalt dat Benjamin als slaaf zou achterblijven, en de overigen ontslagen zouden worden, immers: waarom zou iemand anders dan de schuldige gestraft worden? Misschien heeft Jozef hiermede Benjamins karakter op de proef willen stellen, willen zien, of hij zo'n verdrukking met kalmte van gemoed zou kunnen dragen, als aan een wijs en godvruchtig man betaamt, of hij wezenlijk zijn eigen broer was naar de geest, zowel als in bloed, want Jozef zelf is ook vals beschuldigd geworden en had dientengevolge verdrukking te lijden, terwijl hij toch zijn ziel in zijn lijdzaamheid heeft bezeten. Hoe dit zij, duidelijk is het, dat hij de genegenheid van zijn broers voor hem en voor hun vader op de proef wilde stellen. Indien zij tevreden waren heengegaan en Benjamin in slavernij hadden achtergelaten, dan zou Jozef hem ongetwijfeld terstond bevrijd en verhoogd hebben, en aan Jakob bericht hebben gezonden, terwijl hij dan de andere broeders aan de hardheid van hun hart zou hebben overgelaten, maar zij bleken Benjamin meer welgezind te wezen dan hij vermoedde. Wij kunnen niet oordelen over hetgeen de mensen zijn naar hetgeen zij vroeger geweest zijn, noch over hetgeen zij zullen doen naar hetgeen zij gedaan hebben, door leeftijd en ervaring kunnen de mensen beter en wijzer worden. Zij, die Jozef hadden verkocht, wilden nu Benjamin niet verlaten, zelfs de slechtste kunnen mettertijd beter worden.
Verzen 18-34
Genesis 44:18-34Wij hebben hier een zeer edele en aandoenlijke rede, die Juda ten behoeve van Benjamin voor Jozef heeft uitgesproken, om de ontheffing te verkrijgen van het over hem uitgesproken vonnis, hetzij omdat hij Benjamin meer welgezind was dan de overigen, of zich onder grotere verplichting achtte dan de anderen om pogingen aan te wenden tot zijn invrijheidstelling, daar hij zijn woord had verpand aan zijn vader, dat hij hem veilig terug zou brengen. Het kan ook wezen, dat de anderen hem tot hun woordvoerder gemaakt hebben, omdat hij een man was van meer verstand en van een betere geest, en meer macht had over de taal dan iemand van hen. Zijn toespraak, zoals die hier vermeld is, is z natuurlijk, z ongekunsteld en z zeer de uitdrukking van zijn gevoel, dat wij niet anders kunnen veronderstellen dan dat Mozes, die haar lang daarna geschreven heeft, haar geschreven heeft onder de bijzondere leiding van Hem, die de mond van de mens gemaakt heeft. Er is in deze rede zeer veel natuurlijke kunst, onbestudeerde en ongedwongen welsprekendheid.
I. Hij richt zich met grote eerbied tot Jozef, noemt hem mijn heer, en zichzelf en zijn broers zijn knechten, verzoekt hem een geduldig gehoor, en schrijft hem soevereine macht toe: "gij zijt even gelijk Farao, van wie wij gunst begeren en wiens toorn wij vrezen, zoals wij Farao's toorn vrezen". De godsdienst staat geen goede manieren in de weg, en het is verstandig om hoffelijk en onderdanig te spreken tot hen, in wiens macht wij ons bevinden, eretitels te geven aan hen, die er recht op hebben, is niet hetzelfde als hen te vleien.
II. Hij stelde Benjamin voor als iemand, die zijn medelijden wel waardig was, Genesis 44:20, hij was, vergeleken met de overige van hen, een jongeling, de jongste van allen, onbekend met de wereld, niet gewend aan haar wreedheid en hardheid, daar hij altijd op tere wijze door zijn vader was opgevoed. De zaak werd er nog deerniswaardiger door, dat hij de enige was, die van zijn moeder was overgebleven, daar zijn broeder, namelijk Jozef, dood was. Weinig dacht Juda welk een teer punt hij nu aanraakte. Juda wist dat Jozef verkocht was, hij had dus wel reden te denken dat hij nog leefde, hij kon tenminste niet met zekerheid weten dat hij dood was, maar zij hebben hun vader doen geloven dat hij dood was, en nu zij die leugen zo dikwijls gezegd hadden waren zij de waarheid vergeten, en begonnen zijzelf in de leugen te geloven.
III. Hij voerde zeer sterk als pleitgrond voor zijn bede aan, dat Jozef zelf hen gedwongen had Benjamin mee te brengen, de wens te kennen had gegeven om hem te zien, Genesis 44:21, en hun verboden had voor zijn aangezicht te komen, tenzij zij Benjamin meebrachten, Genesis 44:23, hetgeen te kennen gaf dat hij iets goeds en vriendelijks met hem voorhad. En moet hij nu met zoveel moeite herwaarts gebracht worden, alleen maar om tot altijddurende slavernij verwezen te worden? Was hij niet naar Egypte gebracht uit zuivere gehoorzaamheid aan het bevel van Jozef, en zou hij hem dan nu niet barmhartigheid bewijzen? Sommigen maken de opmerking dat de zonen van Jakob in hun betoog bij hun vader tot hem gezegd hadden: Indien gij hem, Benjamin, niet zendt, wij zullen niet vertrekken, Genesis 43:5, maar dat Juda als hij er toe komt om dit te verhalen, zich van veel passender woorden bedient. Wij zullen niet mogen vertrekken, of "wij kunnen niet vertrekken met enigerlei hoop op een goede uitslag. Onbetamelijke woorden, in haast, of in drift, tot onze meerdere gesproken, behoren herroepen of verbeterd te worden.
IV. Het grote argument waarop hij de nadruk legt, was de ondraaglijke smart, die het voor zijn oude vader zijn zou, indien Benjamin in slavernij moest achterblijven, zijn vader heeft hem lief, Genesis 44:20. Dit hadden zij als pleitgrond aangevoerd tegen Jozefs aandringen op zijn komst, Genesis 44:22. "Indien hij zijn vader verlaat zo zal hij sterven, Genesis 44:22, dat is: zijn vader zal sterven, en nog veel meer zal dit het geval wezen, indien hij achterblijft om nooit tot hem weer te keren." Dit had de oude man, van wie zij spraken, aangevoerd tegen zijn reis naar Egypte, Genesis 44:29. Indien gij nu deze ook voor mijn aangezicht wegneemt, en hem een verderf ontmoette, zo zoudt gij mijn grauwe haren, die kroon van de ouderdom, met jammer ten grave doen nederdalen. Dit voert Juda met grote ernst aan, zijn ziel is aan diens ziel gebonden, Genesis 44:30. Als hij ziet, dat de jongeling niet met ons is, dan zal hij bezwijken en terstond sterven, Genesis 44:31, of, de hevige smart, waaraan hij zich zal overgeven, zal binnen weinige dagen een einde aan zijn leven maken.
Eindelijk. Juda zegt dat hij voor zich het niet kon dragen dit te zien, Genesis 44:34. Dat ik de jammer niet zie, welke mijn vader overkomen zou. Het is de plicht van de kinderen met grote tederheid te zorgen voor het welzijn van hun ouders, bang te zijn voor alles wat hun een oorzaak van smart kan wezen. Alzo kan de liefde, die eerst van hen afdaalde, dan weer tot hen opklimmen, en iets gedaan worden om hen voor hun zorg en tederheid te belonen.
V. Om de rechtvaardigheid van het vonnis van Jozef te huldigen, en zijn oprechtheid aan te tonen in hetgeen hij in zijn pleitrede heeft aangevoerd, doet Juda het aanbod om in Benjamins plaats als slaaf achter te blijven, Genesis 44:33. Aldus zou aan de wet voldaan worden. Jozef zou er niets door verliezen, (want wij kunnen onderstellen dat Juda een krachtiger man was dan Benjamin, en dus beter tot dienstwerk instaat) en Jakob zou het beter kunnen dragen hem te verliezen, dan om Benjamin te verliezen. Tot zover was het dus zijn zaak om vanwege zijn vaders bijzondere liefde voor Benjamin verdrietig te zijn, dat hij bereid is slaaf te worden ten einde hem er in toe te geven.
Al zou nu Jozef, zoals Juda hem veronderstelde, een volkomen vreemdeling geweest zijn voor de familie, dan zou toch zo krachtig pleiten en redeneren invloed op hem geoefend moeten hebben, daar het gevoel van menselijkheid er door zou aangedaan zijn, want niets kon gezegd worden, dat meer teder en aandoenlijk is, het was genoeg om een stenen hart te vermurwen. Maar Jozef was aan Benjamin nader verwant dan Juda zelf, en koesterde beide voor hem en voor zijn oude vader meer genegenheid dan Juda, en daarom kon hij niets gezegd hebben, dat gelukkiger of aan Jozef aangenamer was. Jakob noch Benjamin hadden een voorspraak bij Jozef nodig, want hij zelf had hen lief.
Laat ons over de gehele zaak opmerken:
1. Met hoeveel voorzichtigheid Juda het vermeed melding te maken van de misdaad, waarvan Benjamin beschuldigd werd. Had hij iets gezegd bij wijze van bekentenis er van, hij zou een blaam hebben geworpen op Benjamin de schijn hebben gehad zijn eerlijkheid te verdenken, en zo hij iets gezegd had bij wijze van ontkenning er van, hij zou een blaam hebben geworpen op Jozefs rechtvaardigheid en het door hem uitgesproken vonnis. Daarom laat hij die gehele zaak rusten, en doet slechts een beroep op Jozefs medelijden. Vergelijk dit met Jobs verootmoediging voor God, Job 9:15. "Denwelken ik, zo ik rechtvaardig zou zijn, niet zou antwoorden, mijn Rechter zal ik om genade bidden, " ik zou niet redeneren, geen argumenten bijbrengen om mij vrij te pleiten, maar om genade bidden.
2. Welk een goede rede de stervende Jakob had om te zeggen: "Juda, gij zijt het, u zullen uw broers loven," Genesis 49:8 want hij overtrof hen allen in stoutmoedigheid, wijsheid en welsprekendheid, in het bijzonder in tederheid voor hun vader en zijn gezin. 3. Juda's trouwe aanhankelijkheid aan Benjamin, die nu in droefenis was, werd lang daarna beloond door de standvastige trouw van de stam van Benjamin aan die van Juda, toen de tien anderen die stam verzaakten.
4. Hoe gepast de apostel, als hij van Christus' Middelaarschap spreekt, opmerkt, dat onze Heer "uit Juda gesproten is," Hebrews 7:14, want, evenals Zijn vader Juda, heeft Hij niet slechts voor de overtreders gebeden, maar is borg voor hen geworden, Hebrews 7:22, waarin Hij een zeer tere zorg betoonde beide voor Zijn Vader en voor zijn broers.
Verzen 18-34
Genesis 44:18-34Wij hebben hier een zeer edele en aandoenlijke rede, die Juda ten behoeve van Benjamin voor Jozef heeft uitgesproken, om de ontheffing te verkrijgen van het over hem uitgesproken vonnis, hetzij omdat hij Benjamin meer welgezind was dan de overigen, of zich onder grotere verplichting achtte dan de anderen om pogingen aan te wenden tot zijn invrijheidstelling, daar hij zijn woord had verpand aan zijn vader, dat hij hem veilig terug zou brengen. Het kan ook wezen, dat de anderen hem tot hun woordvoerder gemaakt hebben, omdat hij een man was van meer verstand en van een betere geest, en meer macht had over de taal dan iemand van hen. Zijn toespraak, zoals die hier vermeld is, is z natuurlijk, z ongekunsteld en z zeer de uitdrukking van zijn gevoel, dat wij niet anders kunnen veronderstellen dan dat Mozes, die haar lang daarna geschreven heeft, haar geschreven heeft onder de bijzondere leiding van Hem, die de mond van de mens gemaakt heeft. Er is in deze rede zeer veel natuurlijke kunst, onbestudeerde en ongedwongen welsprekendheid.
I. Hij richt zich met grote eerbied tot Jozef, noemt hem mijn heer, en zichzelf en zijn broers zijn knechten, verzoekt hem een geduldig gehoor, en schrijft hem soevereine macht toe: "gij zijt even gelijk Farao, van wie wij gunst begeren en wiens toorn wij vrezen, zoals wij Farao's toorn vrezen". De godsdienst staat geen goede manieren in de weg, en het is verstandig om hoffelijk en onderdanig te spreken tot hen, in wiens macht wij ons bevinden, eretitels te geven aan hen, die er recht op hebben, is niet hetzelfde als hen te vleien.
II. Hij stelde Benjamin voor als iemand, die zijn medelijden wel waardig was, Genesis 44:20, hij was, vergeleken met de overige van hen, een jongeling, de jongste van allen, onbekend met de wereld, niet gewend aan haar wreedheid en hardheid, daar hij altijd op tere wijze door zijn vader was opgevoed. De zaak werd er nog deerniswaardiger door, dat hij de enige was, die van zijn moeder was overgebleven, daar zijn broeder, namelijk Jozef, dood was. Weinig dacht Juda welk een teer punt hij nu aanraakte. Juda wist dat Jozef verkocht was, hij had dus wel reden te denken dat hij nog leefde, hij kon tenminste niet met zekerheid weten dat hij dood was, maar zij hebben hun vader doen geloven dat hij dood was, en nu zij die leugen zo dikwijls gezegd hadden waren zij de waarheid vergeten, en begonnen zijzelf in de leugen te geloven.
III. Hij voerde zeer sterk als pleitgrond voor zijn bede aan, dat Jozef zelf hen gedwongen had Benjamin mee te brengen, de wens te kennen had gegeven om hem te zien, Genesis 44:21, en hun verboden had voor zijn aangezicht te komen, tenzij zij Benjamin meebrachten, Genesis 44:23, hetgeen te kennen gaf dat hij iets goeds en vriendelijks met hem voorhad. En moet hij nu met zoveel moeite herwaarts gebracht worden, alleen maar om tot altijddurende slavernij verwezen te worden? Was hij niet naar Egypte gebracht uit zuivere gehoorzaamheid aan het bevel van Jozef, en zou hij hem dan nu niet barmhartigheid bewijzen? Sommigen maken de opmerking dat de zonen van Jakob in hun betoog bij hun vader tot hem gezegd hadden: Indien gij hem, Benjamin, niet zendt, wij zullen niet vertrekken, Genesis 43:5, maar dat Juda als hij er toe komt om dit te verhalen, zich van veel passender woorden bedient. Wij zullen niet mogen vertrekken, of "wij kunnen niet vertrekken met enigerlei hoop op een goede uitslag. Onbetamelijke woorden, in haast, of in drift, tot onze meerdere gesproken, behoren herroepen of verbeterd te worden.
IV. Het grote argument waarop hij de nadruk legt, was de ondraaglijke smart, die het voor zijn oude vader zijn zou, indien Benjamin in slavernij moest achterblijven, zijn vader heeft hem lief, Genesis 44:20. Dit hadden zij als pleitgrond aangevoerd tegen Jozefs aandringen op zijn komst, Genesis 44:22. "Indien hij zijn vader verlaat zo zal hij sterven, Genesis 44:22, dat is: zijn vader zal sterven, en nog veel meer zal dit het geval wezen, indien hij achterblijft om nooit tot hem weer te keren." Dit had de oude man, van wie zij spraken, aangevoerd tegen zijn reis naar Egypte, Genesis 44:29. Indien gij nu deze ook voor mijn aangezicht wegneemt, en hem een verderf ontmoette, zo zoudt gij mijn grauwe haren, die kroon van de ouderdom, met jammer ten grave doen nederdalen. Dit voert Juda met grote ernst aan, zijn ziel is aan diens ziel gebonden, Genesis 44:30. Als hij ziet, dat de jongeling niet met ons is, dan zal hij bezwijken en terstond sterven, Genesis 44:31, of, de hevige smart, waaraan hij zich zal overgeven, zal binnen weinige dagen een einde aan zijn leven maken.
Eindelijk. Juda zegt dat hij voor zich het niet kon dragen dit te zien, Genesis 44:34. Dat ik de jammer niet zie, welke mijn vader overkomen zou. Het is de plicht van de kinderen met grote tederheid te zorgen voor het welzijn van hun ouders, bang te zijn voor alles wat hun een oorzaak van smart kan wezen. Alzo kan de liefde, die eerst van hen afdaalde, dan weer tot hen opklimmen, en iets gedaan worden om hen voor hun zorg en tederheid te belonen.
V. Om de rechtvaardigheid van het vonnis van Jozef te huldigen, en zijn oprechtheid aan te tonen in hetgeen hij in zijn pleitrede heeft aangevoerd, doet Juda het aanbod om in Benjamins plaats als slaaf achter te blijven, Genesis 44:33. Aldus zou aan de wet voldaan worden. Jozef zou er niets door verliezen, (want wij kunnen onderstellen dat Juda een krachtiger man was dan Benjamin, en dus beter tot dienstwerk instaat) en Jakob zou het beter kunnen dragen hem te verliezen, dan om Benjamin te verliezen. Tot zover was het dus zijn zaak om vanwege zijn vaders bijzondere liefde voor Benjamin verdrietig te zijn, dat hij bereid is slaaf te worden ten einde hem er in toe te geven.
Al zou nu Jozef, zoals Juda hem veronderstelde, een volkomen vreemdeling geweest zijn voor de familie, dan zou toch zo krachtig pleiten en redeneren invloed op hem geoefend moeten hebben, daar het gevoel van menselijkheid er door zou aangedaan zijn, want niets kon gezegd worden, dat meer teder en aandoenlijk is, het was genoeg om een stenen hart te vermurwen. Maar Jozef was aan Benjamin nader verwant dan Juda zelf, en koesterde beide voor hem en voor zijn oude vader meer genegenheid dan Juda, en daarom kon hij niets gezegd hebben, dat gelukkiger of aan Jozef aangenamer was. Jakob noch Benjamin hadden een voorspraak bij Jozef nodig, want hij zelf had hen lief.
Laat ons over de gehele zaak opmerken:
1. Met hoeveel voorzichtigheid Juda het vermeed melding te maken van de misdaad, waarvan Benjamin beschuldigd werd. Had hij iets gezegd bij wijze van bekentenis er van, hij zou een blaam hebben geworpen op Benjamin de schijn hebben gehad zijn eerlijkheid te verdenken, en zo hij iets gezegd had bij wijze van ontkenning er van, hij zou een blaam hebben geworpen op Jozefs rechtvaardigheid en het door hem uitgesproken vonnis. Daarom laat hij die gehele zaak rusten, en doet slechts een beroep op Jozefs medelijden. Vergelijk dit met Jobs verootmoediging voor God, Job 9:15. "Denwelken ik, zo ik rechtvaardig zou zijn, niet zou antwoorden, mijn Rechter zal ik om genade bidden, " ik zou niet redeneren, geen argumenten bijbrengen om mij vrij te pleiten, maar om genade bidden.
2. Welk een goede rede de stervende Jakob had om te zeggen: "Juda, gij zijt het, u zullen uw broers loven," Genesis 49:8 want hij overtrof hen allen in stoutmoedigheid, wijsheid en welsprekendheid, in het bijzonder in tederheid voor hun vader en zijn gezin. 3. Juda's trouwe aanhankelijkheid aan Benjamin, die nu in droefenis was, werd lang daarna beloond door de standvastige trouw van de stam van Benjamin aan die van Juda, toen de tien anderen die stam verzaakten.
4. Hoe gepast de apostel, als hij van Christus' Middelaarschap spreekt, opmerkt, dat onze Heer "uit Juda gesproten is," Hebrews 7:14, want, evenals Zijn vader Juda, heeft Hij niet slechts voor de overtreders gebeden, maar is borg voor hen geworden, Hebrews 7:22, waarin Hij een zeer tere zorg betoonde beide voor Zijn Vader en voor zijn broers.