Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Genesis 35

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 35

In dit hoofdstuk hebben wij drie gemeenschapsoefeningen en drie begrafenissen.

I. Drie gemeenschapsoefeningen tussen God en Jakob.

I. God gebood Jakob naar Bethel te gaan, en in gehoorzaamheid aan dat bevel, reinigde hij zijn huis van afgoden en rustte zich toe tot de reis, Genesis 35:1.

2. Jakob bouwde een altaar te Beth-el ter ere van God, die hem verschenen was, en ter volbrenging van zijn gelofte Genesis 35:6.

3. Weer verscheen God hem, en bevestigde de verandering van zijn naam en het verbond met hem, Genesis 35:9, welke verschijning Jakob dankbaar erkende, Genesis 35:14, Genesis 35:15.

II. Drie begrafenissen.

I. Die van Debora, Genesis 35:8.

2. Die van Rachel, Genesis 35:16.

3. Die van Izaak, Genesis 35:27. Hier is Rubens bloedschande, Genesis 35:22, en een bericht omtrent Jakob's zonen, Genesis 35:23.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 35

In dit hoofdstuk hebben wij drie gemeenschapsoefeningen en drie begrafenissen.

I. Drie gemeenschapsoefeningen tussen God en Jakob.

I. God gebood Jakob naar Bethel te gaan, en in gehoorzaamheid aan dat bevel, reinigde hij zijn huis van afgoden en rustte zich toe tot de reis, Genesis 35:1.

2. Jakob bouwde een altaar te Beth-el ter ere van God, die hem verschenen was, en ter volbrenging van zijn gelofte Genesis 35:6.

3. Weer verscheen God hem, en bevestigde de verandering van zijn naam en het verbond met hem, Genesis 35:9, welke verschijning Jakob dankbaar erkende, Genesis 35:14, Genesis 35:15.

II. Drie begrafenissen.

I. Die van Debora, Genesis 35:8.

2. Die van Rachel, Genesis 35:16.

3. Die van Izaak, Genesis 35:27. Hier is Rubens bloedschande, Genesis 35:22, en een bericht omtrent Jakob's zonen, Genesis 35:23.

Verzen 1-5

Genesis 35:1-5

I. Hier herinnert God Jakob aan zijn gelofte te Beth-el, en zendt hem er heen om haar te vervullen, Genesis 35:1. Ten dage van zijn benauwdheid had Jakob gezegd: "Als ik in het huis van mijn vader in vrede zal wedergekeerd zijn, zal deze steen, dien ik tot een opgericht teken gezet heb, een huis van God wezen," Genesis 28:21, Genesis 28:22. God had Zijn deel van de overeenkomst volbracht, en had aan Jakob meer gegeven dan brood om te eten en klederen om aan te trekken, hij had bezittingen verkregen en was tot twee legers geworden, maar hij scheen zijn gelofte vergeten te hebben, of hij had tenminste te lang gewacht met haar te vervullen. Het was nu zeven of acht jaren sedert hij terug was in Kanan, hij had er land gekocht en een altaar gebouwd ter herinnering aan de laatste verschijning van God aan hem, toen Hij hem Israël had genoemd, Genesis 33:19, Genesis 33:20, maar Beth-el is nog vergeten. Het gebeurt maar al te dikwijls, dat het besef van de zegeningen, die ons werden geschonken en de indrukken, die er door gemaakt werden op ons hart, in de loop van de tijd uitslijten, het moest zo niet wezen, maar het is zo. God had Jakob bezocht met een zeer zware beproeving in zijn gezin, Genesis 34:1, om te zien of die hem ook zijn gelofte in de herinnering zou brengen, en er hem toe zou aansporen haar te volbrengen, maar zij heeft die uitwerking niet op hem gehad, daarom komt God nu zelf, en doet er hem aan gedenken. Maak u op, trek op naar Bethel. Zo wie God liefheeft zal Hij op de een of andere wijze verzuimde plichten doen gedenken, hetzij door hun geweten, of door de leiding van Zijn voorzienigheid. Als wij aan God een gelofte gedaan hebben, dan is het het best om de betaling er van niet uit te stellen, Ecclesiastes 5:4, maar toch het is beter laat dan nooit, God gebood hem naar Bethel te gaan en daar te wonen, dat is: hij moet er niet slechts zelf gaan, maar er zijn gezin medenemen, opdat zij zich met hem in zijn gebeden en oefeningen van de godsvrucht zouden verenigen. In Beth-el, het huis van God, moeten wij begeren te wonen, Psalms 27:4. Dat moet ons tehuis, niet onze herberg, wezen. God herinnert hem niet uitdrukkelijk aan zijn gelofte, maar aan de gelegenheid, de aanleiding er van: toen gij vluchtte voor het aangezicht van uw broer Ezau. De herinnering aan vorige beproevingen moet ons de overleggingen van onze ziel er onder voor de geest brengen, Psalms 66:13, Psalms 66:14.

II. Jakob beveelt zijn gezin zich te bereiden voor deze plechtigheid, niet slechts voor de reis en het verhuizen, maar voor de godsdienstige plechtigheden, die er volbracht moeten worden, Genesis 35:2, Genesis 35:3. V r het deelnemen aan plechtige inzettingen behoort een plechtige voorbereiding plaats te hebben. "Wast u, reinigt u. komt dan, en laat ons tezamen richten," Isaiah 1:16. Hoofden van gezinnen moeten hun gezag gebruiken om de godsdienst in hun gezin te bevorderen. Niet alleen wij, maar ook de onze, moeten de Heer dienen Joshua 24:13. Let op de bevelen. die hij zijn gezin geeft, zoals Abraham, Genesis 18:19.

a. Zij moeten de vreemde goden wegdoen. Vreemde goden in het gezin van Jakob! Zeer vreemd voorwaar! Kon zulk een gezin, dat in de goede kennis Gods onderwezen was, ze toelaten? Kon zulk een hoofd van het gezin, aan wie God tweemaal, en nog vaker, verschenen was, ze oogluikend toelaten? Ongetwijfeld was dit zijn zwakheid. Zij, die zelf godvruchtig zijn, kunnen niet altijd omringd zijn van personen, die zo goed en godvruchtig zijn als zij behoorden te wezen. In die gezinnen, waar een schijn van godsdienst is, een altaar voor God, komt toch dikwijls veel voor dat verkeerd is, zijn meer vreemde goden dan men zou denken. In Jakob's gezin had Rachel haar serafim, waarvan zij, naar te vrezen is, in het geheim een bijgelovig gebruik heeft gemaakt. De gevangenen van Sichem brachten hun goden mede, en Jakob's zonen hebben er misschien ook met de buit enigen van genomen. Maar-hoe zij nu er ook aan gekomen zijn- thans moeten zij ze wegdoen. b. Zij moeten zich reinigen en hun kleren veranderen, zij moeten de welvoeglijkheid inachtnemen, en zich een betamelijk voorkomen geven. De handen van Simeon en Levi waren vol van bloed, zij inzonderheid hebben het nodig zich te reinigen en hun kleren af te leggen, die zo bevlekt waren. Dit waren slechts ceremoniën, die de reiniging en verandering van het hart aanduidden. Wat zijn reine kleren en nieuwe kleren zonder een rein hart en een nieuw hart? Dr. Lightfoot vat hun zich reinigen of zich wassen op als Jakob's toelaten van de proselieten van Sichem en Syrië tot zijn godsdienst door de doop, omdat de besnijdenis nu hatelijk was geworden.

c. Zij moeten met hem naar Beth-el gaan Genesis 35:3. Hoofden van gezinnen moeten, als zij opgaan naar Gods huis, hun gezin medenemen.

III. De leden van zijn gezin overhandigden hem alles wat afgodisch of bijgelovig was Genesis 35:4. Indien Jakob hun dit eerder gevraagd had, dan zouden zij er misschien ook wel eerder afstand van gedaan hebben, door hun eigen geweten overtuigd zijnde van hun ijdelheid. Soms zullen pogingen tot hervorming beter slagen dan men gedacht zou hebben, daar de mensen er niet zo hardnekkig tegen zijn als men vreesde. Jakob's dienstknechten en zelfs zij, die tot het gevolg behoorden van zijn gezin, gaven hem al de vreemde goden, en zelfs de oorsierselen, die zij droegen als amuletten of ter ere van hun goden, zij deden afstand van al die dingen. Een hervorming is niet oprecht, indien zij niet algemeen is, dat is: indien zij niet alles omvat. Wij hopen dat zij er blijmoedig afstand van deden en zonder aarzeling, zoals Efraïm toen hij zei: "Wat heb ik meer met de afgoden te doen?" Hosea 14:9, of het volk, dat tot hun afgoden zei: er uit! Isaiah 30:22. Jakob droeg er zorg voor hun beelden te begraven ergens in een hun onbekende plaats, opdat zij ze later niet weer zouden vinden en er toe terugkeren. Wij moeten geheel en al gescheiden zijn van onze zonden, zoals wij gescheiden zijn van de doden, die van voor ons aangezicht zijn begraven, "ze voor de mollen en vleermuizen werpen," Isaiah 2:20.

IV. Zonder dat hem overlast wordt aangedaan verhuist hij van Sichem naar Beth-el, Genesis 35:5. De verschrikking van God was over de steden. Hoewel de Kananieten zeer vertoornd waren op de zonen van Jakob wegens hun barbaarse behandeling van de Sichemieten, waren zij toch zozeer onder het bedwang van de goddelijke macht, dat zij geen gebruik konden maken van de goede gelegenheid, die zich aanbood, nu zij op mars waren naar Beth-el om de twistzaak aan hun naburen te wreken. De weg van de plicht is de weg van de veiligheid. Zolang er zonde was in Jakob's huis, was hij bevreesd voor zijn naburen, maar nu de vreemde goden waren weggedaan, en zij allen tezamen naar Beth-el gingen, waren zijn naburen bevreesd voor hem. Als wij aan Gods werk zijn, dan zijn wij onder zijn bijzondere bescherming, God is met ons als wij met Hem zijn, en als Hij v r ons is, wie kan dan tegen ons zijn? Zie Exodus 34:24. "Niemand zal uw land begeren, terwijl gij zult opgaan om te verschijnen voor het aangezicht van de Heer, uw God." God regeert de wereld meer door een stille verschrikking over het hart van de mensen, dan wij wel weten.

Verzen 1-5

Genesis 35:1-5

I. Hier herinnert God Jakob aan zijn gelofte te Beth-el, en zendt hem er heen om haar te vervullen, Genesis 35:1. Ten dage van zijn benauwdheid had Jakob gezegd: "Als ik in het huis van mijn vader in vrede zal wedergekeerd zijn, zal deze steen, dien ik tot een opgericht teken gezet heb, een huis van God wezen," Genesis 28:21, Genesis 28:22. God had Zijn deel van de overeenkomst volbracht, en had aan Jakob meer gegeven dan brood om te eten en klederen om aan te trekken, hij had bezittingen verkregen en was tot twee legers geworden, maar hij scheen zijn gelofte vergeten te hebben, of hij had tenminste te lang gewacht met haar te vervullen. Het was nu zeven of acht jaren sedert hij terug was in Kanan, hij had er land gekocht en een altaar gebouwd ter herinnering aan de laatste verschijning van God aan hem, toen Hij hem Israël had genoemd, Genesis 33:19, Genesis 33:20, maar Beth-el is nog vergeten. Het gebeurt maar al te dikwijls, dat het besef van de zegeningen, die ons werden geschonken en de indrukken, die er door gemaakt werden op ons hart, in de loop van de tijd uitslijten, het moest zo niet wezen, maar het is zo. God had Jakob bezocht met een zeer zware beproeving in zijn gezin, Genesis 34:1, om te zien of die hem ook zijn gelofte in de herinnering zou brengen, en er hem toe zou aansporen haar te volbrengen, maar zij heeft die uitwerking niet op hem gehad, daarom komt God nu zelf, en doet er hem aan gedenken. Maak u op, trek op naar Bethel. Zo wie God liefheeft zal Hij op de een of andere wijze verzuimde plichten doen gedenken, hetzij door hun geweten, of door de leiding van Zijn voorzienigheid. Als wij aan God een gelofte gedaan hebben, dan is het het best om de betaling er van niet uit te stellen, Ecclesiastes 5:4, maar toch het is beter laat dan nooit, God gebood hem naar Bethel te gaan en daar te wonen, dat is: hij moet er niet slechts zelf gaan, maar er zijn gezin medenemen, opdat zij zich met hem in zijn gebeden en oefeningen van de godsvrucht zouden verenigen. In Beth-el, het huis van God, moeten wij begeren te wonen, Psalms 27:4. Dat moet ons tehuis, niet onze herberg, wezen. God herinnert hem niet uitdrukkelijk aan zijn gelofte, maar aan de gelegenheid, de aanleiding er van: toen gij vluchtte voor het aangezicht van uw broer Ezau. De herinnering aan vorige beproevingen moet ons de overleggingen van onze ziel er onder voor de geest brengen, Psalms 66:13, Psalms 66:14.

II. Jakob beveelt zijn gezin zich te bereiden voor deze plechtigheid, niet slechts voor de reis en het verhuizen, maar voor de godsdienstige plechtigheden, die er volbracht moeten worden, Genesis 35:2, Genesis 35:3. V r het deelnemen aan plechtige inzettingen behoort een plechtige voorbereiding plaats te hebben. "Wast u, reinigt u. komt dan, en laat ons tezamen richten," Isaiah 1:16. Hoofden van gezinnen moeten hun gezag gebruiken om de godsdienst in hun gezin te bevorderen. Niet alleen wij, maar ook de onze, moeten de Heer dienen Joshua 24:13. Let op de bevelen. die hij zijn gezin geeft, zoals Abraham, Genesis 18:19.

a. Zij moeten de vreemde goden wegdoen. Vreemde goden in het gezin van Jakob! Zeer vreemd voorwaar! Kon zulk een gezin, dat in de goede kennis Gods onderwezen was, ze toelaten? Kon zulk een hoofd van het gezin, aan wie God tweemaal, en nog vaker, verschenen was, ze oogluikend toelaten? Ongetwijfeld was dit zijn zwakheid. Zij, die zelf godvruchtig zijn, kunnen niet altijd omringd zijn van personen, die zo goed en godvruchtig zijn als zij behoorden te wezen. In die gezinnen, waar een schijn van godsdienst is, een altaar voor God, komt toch dikwijls veel voor dat verkeerd is, zijn meer vreemde goden dan men zou denken. In Jakob's gezin had Rachel haar serafim, waarvan zij, naar te vrezen is, in het geheim een bijgelovig gebruik heeft gemaakt. De gevangenen van Sichem brachten hun goden mede, en Jakob's zonen hebben er misschien ook met de buit enigen van genomen. Maar-hoe zij nu er ook aan gekomen zijn- thans moeten zij ze wegdoen. b. Zij moeten zich reinigen en hun kleren veranderen, zij moeten de welvoeglijkheid inachtnemen, en zich een betamelijk voorkomen geven. De handen van Simeon en Levi waren vol van bloed, zij inzonderheid hebben het nodig zich te reinigen en hun kleren af te leggen, die zo bevlekt waren. Dit waren slechts ceremoniën, die de reiniging en verandering van het hart aanduidden. Wat zijn reine kleren en nieuwe kleren zonder een rein hart en een nieuw hart? Dr. Lightfoot vat hun zich reinigen of zich wassen op als Jakob's toelaten van de proselieten van Sichem en Syrië tot zijn godsdienst door de doop, omdat de besnijdenis nu hatelijk was geworden.

c. Zij moeten met hem naar Beth-el gaan Genesis 35:3. Hoofden van gezinnen moeten, als zij opgaan naar Gods huis, hun gezin medenemen.

III. De leden van zijn gezin overhandigden hem alles wat afgodisch of bijgelovig was Genesis 35:4. Indien Jakob hun dit eerder gevraagd had, dan zouden zij er misschien ook wel eerder afstand van gedaan hebben, door hun eigen geweten overtuigd zijnde van hun ijdelheid. Soms zullen pogingen tot hervorming beter slagen dan men gedacht zou hebben, daar de mensen er niet zo hardnekkig tegen zijn als men vreesde. Jakob's dienstknechten en zelfs zij, die tot het gevolg behoorden van zijn gezin, gaven hem al de vreemde goden, en zelfs de oorsierselen, die zij droegen als amuletten of ter ere van hun goden, zij deden afstand van al die dingen. Een hervorming is niet oprecht, indien zij niet algemeen is, dat is: indien zij niet alles omvat. Wij hopen dat zij er blijmoedig afstand van deden en zonder aarzeling, zoals Efraïm toen hij zei: "Wat heb ik meer met de afgoden te doen?" Hosea 14:9, of het volk, dat tot hun afgoden zei: er uit! Isaiah 30:22. Jakob droeg er zorg voor hun beelden te begraven ergens in een hun onbekende plaats, opdat zij ze later niet weer zouden vinden en er toe terugkeren. Wij moeten geheel en al gescheiden zijn van onze zonden, zoals wij gescheiden zijn van de doden, die van voor ons aangezicht zijn begraven, "ze voor de mollen en vleermuizen werpen," Isaiah 2:20.

IV. Zonder dat hem overlast wordt aangedaan verhuist hij van Sichem naar Beth-el, Genesis 35:5. De verschrikking van God was over de steden. Hoewel de Kananieten zeer vertoornd waren op de zonen van Jakob wegens hun barbaarse behandeling van de Sichemieten, waren zij toch zozeer onder het bedwang van de goddelijke macht, dat zij geen gebruik konden maken van de goede gelegenheid, die zich aanbood, nu zij op mars waren naar Beth-el om de twistzaak aan hun naburen te wreken. De weg van de plicht is de weg van de veiligheid. Zolang er zonde was in Jakob's huis, was hij bevreesd voor zijn naburen, maar nu de vreemde goden waren weggedaan, en zij allen tezamen naar Beth-el gingen, waren zijn naburen bevreesd voor hem. Als wij aan Gods werk zijn, dan zijn wij onder zijn bijzondere bescherming, God is met ons als wij met Hem zijn, en als Hij v r ons is, wie kan dan tegen ons zijn? Zie Exodus 34:24. "Niemand zal uw land begeren, terwijl gij zult opgaan om te verschijnen voor het aangezicht van de Heer, uw God." God regeert de wereld meer door een stille verschrikking over het hart van de mensen, dan wij wel weten.

Verzen 6-15

Genesis 35:6-15

Jakob en zijn gevolg veilig te Beth-el gekomen zijnde, wordt ons hier gezegd wat daar voorviel.

I. Hij bouwde er een altaar, Genesis 35:7, en ongetwijfeld heeft hij er offeranden op geofferd, het tiende wellicht van zijn vee, volgens zijn gelofte: Ik zal U het tiende geven. Bij deze offeranden voegde hij lof en dank voor vorige goedertierenheden, inzonderheid die, welke het gezicht van die plaats weer levendig voor zijn geest bracht, en hij voegde er ook gebeden aan toe om de bestendiging van de gunst van God over hem en zijn gezin. En hij noemde de plaats, dat is: het altaar, El Beth-el, de God van Beth-el. Gelijk hij in dankbetuiging voor de eer, die God hem had aangedaan door hem Israël te noemen, God aanbad onder de naam van El-elohe Israël, zo aanbidt hij, in dankbetuiging voor de vroegere gunst van God over hem te Beth-el, de God van Beth-el, omdat God hem daar verschenen was. De troost, die de heiligen smaken in heilige inzettingen, is niet zozeer van Beth-el, het huis Gods, als van El-Beth-el, de God van het huis. De inzettingen zijn slechts lege dingen, als wij er God niet In ontmoeten.

II. Daar begroef hij Debora, Rebekka's voedster, Genesis 35:8. Wij hebben reden te geloven dat Jakob, nadat hij in Kanan was teruggekomen en toen zijn gezin nabij Sichem woonde, zelf (en waarschijnlijk dikwijls), zijn vader Izaak te Hebron is gaan bezoeken. Rebekka was waarschijnlijk gestorven, maar haar oude voedster (van wie melding wordt gemaakt in Genesis 24:59) leefde nog, en Jakob nam haar in zijn gezin, om een gezellin te wezen voor zijn vrouwen, die van haar land waren, en een onderwijzeres voor zijn kinderen. Terwijl zij nu te Beth-el waren, stierf zij, en werd zozeer betreurd, dat de eik, waaronder zij begraven werd, Allon-Bachuth, de eik van het geween, genoemd werd. Oude dienstboden van een familie, die in hun tijd trouw en nuttig geweest zijn, moeten geëerd worden. Aan deze voedster werd na haren dood door Jakob's gezin eer aangedaan, hoewel zij niet aan hen verwant was, en of schoon zij oud was. In zulke gevallen moeten vroegere diensten herdacht worden. Wij weten niet waar de dood ons zal tegenkomen, misschien te Beth-el, het huis Gods. Zo laat ons dan altijd bereid wezen. Beproevingen in een gezin kunnen komen, ook wanneer een hervorming in het gezin plaatsheeft, en de godsdienst er hooggehouden wordt. Zo laat ons dan ons verheugen met ontzag.

III. Daar verscheen God hem, Genesis 35:9, om Zijn altaar te erkennen en te antwoorden op de naam, waarmee hij Hem genoemd had, de God van Beth-el, Genesis 35:7, en hem te vertroosten onder zijn beproeving, Genesis 35:8. God zal in den weg van de genade verschijnen aan hen, die op Hem wachten in den weg van de plicht.

1. Hier bevestigde Hij de verandering van zijn naam, Genesis 35:10. Tevoren werd die naam veranderd door de engel, die met hem worstelde, Genesis 32:28, en hier werd dit bevestigd door de goddelijke majesteit, of Shechina, die hem verscheen. Daar was het om hem te bemoedigen ten opzichte van zijn vrees voor Ezau, hier ten opzichte van zijn vrees voor de Kananieten. Wie zou iets vermogen tegen Israël, een vorst voor God? Het is beneden de waardigheid van hen, die aldus geëerd zijn, om het hoofd te laten hangen en zich aan wanhoop over te geven.

2. Hij vernieuwde en bevestigde het verbond met hem, bij de naam El-shaddai. Ik ben God de Almachtige, de algenoegzame God, Genesis 35:11, machtig om te bestemder tijd de belofte te vervullen, en intussen u te ondersteunen en in uw behoeften te voorzien. Er worden hem hier twee dingen beloofd, die wij tevoren reeds dikwijls gehad hebben.

a. Dat hij de vader zal zijn van een groot volk, groot in aantal: een menigte van volken zal uit u worden. Iedere stam van Israël was een natie, en alle twaalf samen een hoop van natiën. Groot in eer en macht, koningen zullen uit uw lenden voortkomen.

b. Dat hij de heer zal zijn van een goed land, Genesis 35:12, voorgesteld door hen aan wie het beloofd was, Abraham en Izak, niet door de Kananieten, die het nu in bezit hadden. Het land, dat aan Abraham en Izak gegeven was, gaat nu als onvervreemdbaar erfdeel over aan Jakob en zijn zaad. Hij zal niet kinderen hebben zonder een bezitting, hetgeen dikwijls het geval is met de armen, en ook niet een bezitting zonder kinderen, hetgeen dikwijls de smart is van de rijken, maar hij zal beiden hebben. Deze twee beloften hadden een geestelijke betekenis, waarvan Jakob zelf, naar wij kunnen onderstellen, wel enig denkbeeld had, hoewel niet zo klaar en duidelijk als wij het nu hebben, want ongetwijfeld is Christus het beloofde Zaad en de hemel het beloofde land, de eerste is het fundament, de laatste de sluitsteen van al de gunsten van Gods

Toen voer Hij van hem, of van boven hem op in een zichtbare tentoonspreiding van heerlijkheid, die boven hem zweefde, terwijl Hij met hem sprak, Genesis 35:13. De lieflijkste gemeenschapsoefeningen van de heiligen met God in deze wereld zijn kort en voorbijgaand, komen spoedig tot een einde. Ons zien van God in de hemel zal eeuwig wezen, daar zullen wij voor altijd met de Heer wezen, hier is het zo niet.

IV. Daar heeft Jakob een gedenkteken hiervan opgericht, Genesis 35:14.

1. Hij stelde een opgericht teken. Toen hij naar Paddan-Aram ging, heeft hij de steen, die hem tot hoofdkussen had gediend, tot een gedenkteken opgericht. Dit kwam toen wl overeen met zijn geringe toestand en zijn overhaaste vlucht, maar nu nam hij de tijd om een statiger monument op te richten, een dat meer onderscheidbaar en meer duurzaam was, en er waarschijnlijk die steen bij invoegende. Ten teken dat hij het als een heilig gedenkteken bedoelde van zijn gemeenschapsoefening met God, goot hij er olie en de andere bestanddelen van een drankoffer op. Zijn gelofte luidde: deze steen zal een huis van God wezen, dat is: zal opgericht worden ter ere van Hem, zoals huizen ter ere van hun bouwers, en hier volbrengt hij die gelofte, het aan God opdragende door het te zalven.

2. Hij bevestigde de naam, die hij tevoren aan de plaats gegeven had, Genesis 35:15. Beth-el, het huis van God. Toch heeft die plaats later de eer van haar naam verloren en werd Beth-aven, een huis van de ongerechtigheid want hier was het, dat Jerobeam een van zijn kalveren heeft opgericht. Het is ook voor de beste van de mensen niet mogelijk om de belijdenis, of ook maar den vorm, van godsdienst voor altijd aan een plaats te verbinden.

Verzen 6-15

Genesis 35:6-15

Jakob en zijn gevolg veilig te Beth-el gekomen zijnde, wordt ons hier gezegd wat daar voorviel.

I. Hij bouwde er een altaar, Genesis 35:7, en ongetwijfeld heeft hij er offeranden op geofferd, het tiende wellicht van zijn vee, volgens zijn gelofte: Ik zal U het tiende geven. Bij deze offeranden voegde hij lof en dank voor vorige goedertierenheden, inzonderheid die, welke het gezicht van die plaats weer levendig voor zijn geest bracht, en hij voegde er ook gebeden aan toe om de bestendiging van de gunst van God over hem en zijn gezin. En hij noemde de plaats, dat is: het altaar, El Beth-el, de God van Beth-el. Gelijk hij in dankbetuiging voor de eer, die God hem had aangedaan door hem Israël te noemen, God aanbad onder de naam van El-elohe Israël, zo aanbidt hij, in dankbetuiging voor de vroegere gunst van God over hem te Beth-el, de God van Beth-el, omdat God hem daar verschenen was. De troost, die de heiligen smaken in heilige inzettingen, is niet zozeer van Beth-el, het huis Gods, als van El-Beth-el, de God van het huis. De inzettingen zijn slechts lege dingen, als wij er God niet In ontmoeten.

II. Daar begroef hij Debora, Rebekka's voedster, Genesis 35:8. Wij hebben reden te geloven dat Jakob, nadat hij in Kanan was teruggekomen en toen zijn gezin nabij Sichem woonde, zelf (en waarschijnlijk dikwijls), zijn vader Izaak te Hebron is gaan bezoeken. Rebekka was waarschijnlijk gestorven, maar haar oude voedster (van wie melding wordt gemaakt in Genesis 24:59) leefde nog, en Jakob nam haar in zijn gezin, om een gezellin te wezen voor zijn vrouwen, die van haar land waren, en een onderwijzeres voor zijn kinderen. Terwijl zij nu te Beth-el waren, stierf zij, en werd zozeer betreurd, dat de eik, waaronder zij begraven werd, Allon-Bachuth, de eik van het geween, genoemd werd. Oude dienstboden van een familie, die in hun tijd trouw en nuttig geweest zijn, moeten geëerd worden. Aan deze voedster werd na haren dood door Jakob's gezin eer aangedaan, hoewel zij niet aan hen verwant was, en of schoon zij oud was. In zulke gevallen moeten vroegere diensten herdacht worden. Wij weten niet waar de dood ons zal tegenkomen, misschien te Beth-el, het huis Gods. Zo laat ons dan altijd bereid wezen. Beproevingen in een gezin kunnen komen, ook wanneer een hervorming in het gezin plaatsheeft, en de godsdienst er hooggehouden wordt. Zo laat ons dan ons verheugen met ontzag.

III. Daar verscheen God hem, Genesis 35:9, om Zijn altaar te erkennen en te antwoorden op de naam, waarmee hij Hem genoemd had, de God van Beth-el, Genesis 35:7, en hem te vertroosten onder zijn beproeving, Genesis 35:8. God zal in den weg van de genade verschijnen aan hen, die op Hem wachten in den weg van de plicht.

1. Hier bevestigde Hij de verandering van zijn naam, Genesis 35:10. Tevoren werd die naam veranderd door de engel, die met hem worstelde, Genesis 32:28, en hier werd dit bevestigd door de goddelijke majesteit, of Shechina, die hem verscheen. Daar was het om hem te bemoedigen ten opzichte van zijn vrees voor Ezau, hier ten opzichte van zijn vrees voor de Kananieten. Wie zou iets vermogen tegen Israël, een vorst voor God? Het is beneden de waardigheid van hen, die aldus geëerd zijn, om het hoofd te laten hangen en zich aan wanhoop over te geven.

2. Hij vernieuwde en bevestigde het verbond met hem, bij de naam El-shaddai. Ik ben God de Almachtige, de algenoegzame God, Genesis 35:11, machtig om te bestemder tijd de belofte te vervullen, en intussen u te ondersteunen en in uw behoeften te voorzien. Er worden hem hier twee dingen beloofd, die wij tevoren reeds dikwijls gehad hebben.

a. Dat hij de vader zal zijn van een groot volk, groot in aantal: een menigte van volken zal uit u worden. Iedere stam van Israël was een natie, en alle twaalf samen een hoop van natiën. Groot in eer en macht, koningen zullen uit uw lenden voortkomen.

b. Dat hij de heer zal zijn van een goed land, Genesis 35:12, voorgesteld door hen aan wie het beloofd was, Abraham en Izak, niet door de Kananieten, die het nu in bezit hadden. Het land, dat aan Abraham en Izak gegeven was, gaat nu als onvervreemdbaar erfdeel over aan Jakob en zijn zaad. Hij zal niet kinderen hebben zonder een bezitting, hetgeen dikwijls het geval is met de armen, en ook niet een bezitting zonder kinderen, hetgeen dikwijls de smart is van de rijken, maar hij zal beiden hebben. Deze twee beloften hadden een geestelijke betekenis, waarvan Jakob zelf, naar wij kunnen onderstellen, wel enig denkbeeld had, hoewel niet zo klaar en duidelijk als wij het nu hebben, want ongetwijfeld is Christus het beloofde Zaad en de hemel het beloofde land, de eerste is het fundament, de laatste de sluitsteen van al de gunsten van Gods

Toen voer Hij van hem, of van boven hem op in een zichtbare tentoonspreiding van heerlijkheid, die boven hem zweefde, terwijl Hij met hem sprak, Genesis 35:13. De lieflijkste gemeenschapsoefeningen van de heiligen met God in deze wereld zijn kort en voorbijgaand, komen spoedig tot een einde. Ons zien van God in de hemel zal eeuwig wezen, daar zullen wij voor altijd met de Heer wezen, hier is het zo niet.

IV. Daar heeft Jakob een gedenkteken hiervan opgericht, Genesis 35:14.

1. Hij stelde een opgericht teken. Toen hij naar Paddan-Aram ging, heeft hij de steen, die hem tot hoofdkussen had gediend, tot een gedenkteken opgericht. Dit kwam toen wl overeen met zijn geringe toestand en zijn overhaaste vlucht, maar nu nam hij de tijd om een statiger monument op te richten, een dat meer onderscheidbaar en meer duurzaam was, en er waarschijnlijk die steen bij invoegende. Ten teken dat hij het als een heilig gedenkteken bedoelde van zijn gemeenschapsoefening met God, goot hij er olie en de andere bestanddelen van een drankoffer op. Zijn gelofte luidde: deze steen zal een huis van God wezen, dat is: zal opgericht worden ter ere van Hem, zoals huizen ter ere van hun bouwers, en hier volbrengt hij die gelofte, het aan God opdragende door het te zalven.

2. Hij bevestigde de naam, die hij tevoren aan de plaats gegeven had, Genesis 35:15. Beth-el, het huis van God. Toch heeft die plaats later de eer van haar naam verloren en werd Beth-aven, een huis van de ongerechtigheid want hier was het, dat Jerobeam een van zijn kalveren heeft opgericht. Het is ook voor de beste van de mensen niet mogelijk om de belijdenis, of ook maar den vorm, van godsdienst voor altijd aan een plaats te verbinden.

Verzen 16-20

Genesis 35:16-20

Wij hebben hier de geschiedenis van de dood van Rachel, de beminde huisvrouw van Jakob.

1. Op weg overviel haar de barensnood, zodat zij niet instaat waren Bethlehem, de naastbijzijnde stad, te bereiken, hoewel zij er dichtbij waren, zo plotseling overvallen soms de weeën een barende vrouw, waaraan zij niet kan ontkomen. Wij kunnen veronderstellen dat Jakob wel spoedig een tent had opgezet, gerieflijk genoeg om haar te ontvangen.

2. Haar smarten waren heftig. Zij had het hard in haar baren, harder dan gewoonlijk, dit was het gevolg van de zonde, Genesis 3:16. Het menselijk leven begint met smart, en de rozen van zijn blijdschap zijn omringd met doornen.

3. De vroedvrouw bemoedigde haar, Genesis 35:17. Ongetwijfeld had zij haar vroedvrouw meegenomen, om terstond hulp van haar te kunnen hebben, maar dat beveiligde haar toch niet. Toen Rachel Jozef baarde, had zij gezegd: De Heer voege mij een andere zoon daartoe, hetgeen de vroedvrouw nu gedenkt, en zij zegt haar dat haar wens nu vervuld was. Maar dit hielp niet om haar moed levendig te houden, God kan de vrees van ons wegnemen, niemand anders. Hij alleen spreekt als machthebbende: Vrees niet. Wij zijn geneigd om in groot en dreigend gevaar onszelf en onze vrienden te vertroosten met de hoop op een tijdelijke uitredding, waarin wij echter teleurgesteld kunnen worden, wij zouden beter doen als wij onze hoop grondden op hetgeen niet kan falen of teleurstellen, de hoop, namelijk van het eeuwige leven.

4. Haar barensnood was voor het leven voor haar kind, maar ten dode voor haarzelf. Hoewel de smarten en gevaren door de zonde teweeg zijn gebracht, zijn zij toch soms noodlottig geweest voor zeer heilige vrouwen, die, hoewel zij niet behouden werden in het baren, toch zalig werden door te baren, zalig door een eeuwige verlossing. Hartstochtelijk had Rachel uitgeroepen: Geef mij kinderen, of indien niet zo ben ik dood, en nu zij kinderen had (want dit was haar tweede kind) stierf zij. Haar sterven wordt hier genoemd een uitgaan van haar ziel. De dood van het lichaam is slechts het heengaan van de ziel naar de wereld van de geesten.

5. Met stervende lippen noemde zij haar pasgeboren zoon Ben-oni, de zoon van mijn smart. En menige zoon, die niet in zo zware barensnood ter wereld kwam, bleek toch de zoon van de smart van zijn ouders te wezen, en het verdriet van haar, die hem gebaard heeft. Kinderen zijn smart genoeg voor hun arme moeders in het baren, het zogen en het verzorgen van hen, daarom behoren zij, als zij opgroeien, er zich op toe te leggen om haar vreugde te wezen, om aldus, zo het mogelijk is, haar enige vergoeding te bieden. Omdat Jakob echter niet de treurige herinnering aan de dood van de moeder wilde hernieuwen, telkens als hij zijn zoon bij zijn naam noemde, veranderde hij zijn naam en noemde hem Benjamin, de zoon van mijn rechterhand, dat is: "mij zeer dierbaar, aan mijn rechterhand gesteld tot een zegen, de steun van mijn ouderdom, zoals de staf in mijn rechterhand."

6. Jakob begroef haar nabij de plaats waar zij stierf. Daar zij in het kraambed was gestorven, was het gepast om haar spoedig te begraven, daarom bracht hij haar niet naar zijn familiegraf. Als de ziel na de dood in de rust is, dan doet het er weinig toe waar het lichaam rust, op de plaats waar de boom valt laat het daar wezen. Er wordt geen melding van gemaakt, dat er rouw werd bedreven bij haar dood, omdat dit als vanzelf sprak. Ongetwijfeld was Jakob een oprecht rouw dragende. Merk hier op, dat grote beproevingen ons treffen na grote vertroostingen. Opdat Jakob zich niet zou verheffen vanwege de gezichten van de Almachtige, waarmee hij geëerd was, werd dit hem gezonden als een doorn in zijn vlees om hem te verootmoedigen. Zij, die de gunsten genieten, die bijzonder aan de kinderen van God gegeven worden, moeten toch ook de beproevingen en benauwdheden verwachten, die aan alle mensenkinderen gemeen zijn. Debora die, zo zij was blijven leven, een vertroosting voor Rachel zou geweest zijn in haar uitersten nood, was kort tevoren gestorven. Als de dood komt in een gezin, dan valt dikwijls meer dan een onder zijn slagen. Door hem spreekt God eens, ja twee maal. De Joodse schrijvers zeggen: "De dood van Debora en Rachel was een boete voor den moord van de Sichemieten veroorzaakt door Dina, een dochter van het gezin.

Eindelijk. Jakob richtte een gedenkteken op boven haar graf, zodat het nog lang daarna bekend was als Rachels graf, 1 Samuel 10:2, en Gods voorzienigheid heeft het zo beschikt dat die plaats tot Benjamins erfdeel behoorde. Jakob richtte een gedenkteken op ter herinnering aan zijn blijdschap, Genesis 35:14, en hier richt hij er een op ter herinnering aan zijn smart, want gelijk het nuttig kan wezen voor onszelf om beiden in gedachtenis te houden, zo kan het ook nuttig wezen voor anderen om de gedachtenis van beiden over te leveren. Lang daarna heeft de kerk erkend, dat hetgeen God te Beth-el tot Jakob zei, door Zijn woord en door Zijn tuchtroede voor haar ter onderrichting bedoel was, Hosea 12:5. Aldaar sprak Hij met ons.

Verzen 16-20

Genesis 35:16-20

Wij hebben hier de geschiedenis van de dood van Rachel, de beminde huisvrouw van Jakob.

1. Op weg overviel haar de barensnood, zodat zij niet instaat waren Bethlehem, de naastbijzijnde stad, te bereiken, hoewel zij er dichtbij waren, zo plotseling overvallen soms de weeën een barende vrouw, waaraan zij niet kan ontkomen. Wij kunnen veronderstellen dat Jakob wel spoedig een tent had opgezet, gerieflijk genoeg om haar te ontvangen.

2. Haar smarten waren heftig. Zij had het hard in haar baren, harder dan gewoonlijk, dit was het gevolg van de zonde, Genesis 3:16. Het menselijk leven begint met smart, en de rozen van zijn blijdschap zijn omringd met doornen.

3. De vroedvrouw bemoedigde haar, Genesis 35:17. Ongetwijfeld had zij haar vroedvrouw meegenomen, om terstond hulp van haar te kunnen hebben, maar dat beveiligde haar toch niet. Toen Rachel Jozef baarde, had zij gezegd: De Heer voege mij een andere zoon daartoe, hetgeen de vroedvrouw nu gedenkt, en zij zegt haar dat haar wens nu vervuld was. Maar dit hielp niet om haar moed levendig te houden, God kan de vrees van ons wegnemen, niemand anders. Hij alleen spreekt als machthebbende: Vrees niet. Wij zijn geneigd om in groot en dreigend gevaar onszelf en onze vrienden te vertroosten met de hoop op een tijdelijke uitredding, waarin wij echter teleurgesteld kunnen worden, wij zouden beter doen als wij onze hoop grondden op hetgeen niet kan falen of teleurstellen, de hoop, namelijk van het eeuwige leven.

4. Haar barensnood was voor het leven voor haar kind, maar ten dode voor haarzelf. Hoewel de smarten en gevaren door de zonde teweeg zijn gebracht, zijn zij toch soms noodlottig geweest voor zeer heilige vrouwen, die, hoewel zij niet behouden werden in het baren, toch zalig werden door te baren, zalig door een eeuwige verlossing. Hartstochtelijk had Rachel uitgeroepen: Geef mij kinderen, of indien niet zo ben ik dood, en nu zij kinderen had (want dit was haar tweede kind) stierf zij. Haar sterven wordt hier genoemd een uitgaan van haar ziel. De dood van het lichaam is slechts het heengaan van de ziel naar de wereld van de geesten.

5. Met stervende lippen noemde zij haar pasgeboren zoon Ben-oni, de zoon van mijn smart. En menige zoon, die niet in zo zware barensnood ter wereld kwam, bleek toch de zoon van de smart van zijn ouders te wezen, en het verdriet van haar, die hem gebaard heeft. Kinderen zijn smart genoeg voor hun arme moeders in het baren, het zogen en het verzorgen van hen, daarom behoren zij, als zij opgroeien, er zich op toe te leggen om haar vreugde te wezen, om aldus, zo het mogelijk is, haar enige vergoeding te bieden. Omdat Jakob echter niet de treurige herinnering aan de dood van de moeder wilde hernieuwen, telkens als hij zijn zoon bij zijn naam noemde, veranderde hij zijn naam en noemde hem Benjamin, de zoon van mijn rechterhand, dat is: "mij zeer dierbaar, aan mijn rechterhand gesteld tot een zegen, de steun van mijn ouderdom, zoals de staf in mijn rechterhand."

6. Jakob begroef haar nabij de plaats waar zij stierf. Daar zij in het kraambed was gestorven, was het gepast om haar spoedig te begraven, daarom bracht hij haar niet naar zijn familiegraf. Als de ziel na de dood in de rust is, dan doet het er weinig toe waar het lichaam rust, op de plaats waar de boom valt laat het daar wezen. Er wordt geen melding van gemaakt, dat er rouw werd bedreven bij haar dood, omdat dit als vanzelf sprak. Ongetwijfeld was Jakob een oprecht rouw dragende. Merk hier op, dat grote beproevingen ons treffen na grote vertroostingen. Opdat Jakob zich niet zou verheffen vanwege de gezichten van de Almachtige, waarmee hij geëerd was, werd dit hem gezonden als een doorn in zijn vlees om hem te verootmoedigen. Zij, die de gunsten genieten, die bijzonder aan de kinderen van God gegeven worden, moeten toch ook de beproevingen en benauwdheden verwachten, die aan alle mensenkinderen gemeen zijn. Debora die, zo zij was blijven leven, een vertroosting voor Rachel zou geweest zijn in haar uitersten nood, was kort tevoren gestorven. Als de dood komt in een gezin, dan valt dikwijls meer dan een onder zijn slagen. Door hem spreekt God eens, ja twee maal. De Joodse schrijvers zeggen: "De dood van Debora en Rachel was een boete voor den moord van de Sichemieten veroorzaakt door Dina, een dochter van het gezin.

Eindelijk. Jakob richtte een gedenkteken op boven haar graf, zodat het nog lang daarna bekend was als Rachels graf, 1 Samuel 10:2, en Gods voorzienigheid heeft het zo beschikt dat die plaats tot Benjamins erfdeel behoorde. Jakob richtte een gedenkteken op ter herinnering aan zijn blijdschap, Genesis 35:14, en hier richt hij er een op ter herinnering aan zijn smart, want gelijk het nuttig kan wezen voor onszelf om beiden in gedachtenis te houden, zo kan het ook nuttig wezen voor anderen om de gedachtenis van beiden over te leveren. Lang daarna heeft de kerk erkend, dat hetgeen God te Beth-el tot Jakob zei, door Zijn woord en door Zijn tuchtroede voor haar ter onderrichting bedoel was, Hosea 12:5. Aldaar sprak Hij met ons.

Verzen 21-29

Genesis 35:21-29

1. Hier is Jakob's vertrek, Genesis 35:21. Evenals zijn vaderen woonde ook hij in het land van de belofte als in een vreemd land, en hij vertoefde niet lang op een plaats. Onmiddellijk na het verhaal van Rachels dood wordt hij hier Israël genoemd, Genesis 35:21, Genesis 35:22, en later niet dikwijls. De Joden zeggen: "De gewijde geschiedschrijver doet hem hier deze eer aan, omdat hij die beproeving met bewonderenswaardig geduld en onderworpenheid aan Gods voorzienigheid heeft gedragen." Diegenen zijn ware Israëls, vorsten voor God, die hun hartstochten weten te beheersen. Hij, die heerst over zijn eigen geest is beter dan de machtigen. Israël, een vorst bij God, woont in tenten, de stad wordt voor hem bewaard in de andere wereld.

2. De zonde van Ruben, het was een afschuwelijke goddeloosheid, waaraan hij zich schuldig maakte, Genesis 35:22, de zonde, waarvan de apostel zegt, dat zij niet eens onder de heidenen genoemd wordt, 1 Corinthians 5:1 dat er een de huisvrouw van zijn vader heeft. Er wordt gezegd, dat het geschiedde toen Israël in dat land woonde, alsof hij toen afwezig was van zijn gezin, hetgeen de ongelukkige gelegenheid kan geweest zijn van die onordelijkheden. Hoewel Bilha misschien de meeste schuld had, en er waarschijnlijk door Jakob om verlaten werd was Rubens misdaad toch zo ergerlijk, dat hij er zijn eerstgeboorterecht en de zegen door verloor, Genesis 49:4. De eerstgeborene is niet altijd de beste of meest belovende. Dit was de zonde van Ruben, maar het was de grievende smart van Jacob, en hoe groot die smart was wordt in weinig woorden te kennen gegeven: en Israël hoorde het. Er wordt niets meer gezegd, dat is genoeg, hij hoorde het met de uiterste smart en schaamte, afschuw en ongenoegen. Ruben dacht het te verbergen, zodat zijn vader er nooit van zou horen, maar zij, die zich er mede vleien, dat hun zonde verborgen zal blijven, worden gewoonlijk teleurgesteld, het gevleugelde zal het woord te kennen geven.

3. Een volledige lijst van de zonen Jakob's, nu Benjamin, de jongste, geboren is. Dit is de eerste maal, dat wij de namen van deze hoofden van de twaalf stammen samen opgegeven vinden, naderhand wordt dikwijls van hen gesproken, en worden zij aldus opgeteld zelfs tot aan het slot van de Bijbel, Revelation 7:4, Revelation 21:12.

4. Het bezoek van Jakob aan zijn vader Izaak te Hebron. Wij kunnen veronderstellen dat hij hem tevoren reeds bezocht had sedert hij in het land terug was, want hij was zeer begerig naar het huis van zijn vader, maar nooit v r thans had hij zijn gezin mee gebracht om er met hem of in zijn nabijheid gevestigd te zijn Genesis 35:27. Waarschijnlijk deed hij het nu na de dood van Rebekka, waardoor Izaak eenzaam was achtergebleven, daar hij niet gezind was om nogmaals te huwen.

5. De ouderdom en de dood van Izaak worden hier vermeld, hoewel het uit opgemaakte berekeningen blijkt, dat hij niet gestorven is dan verscheidene jaren nadat Jozef naar Egypte was verkocht, en ongeveer op dezelfde tijd van diens verhoging aldaar. Izaak, een zachtmoedig, rustig man, heeft van al de patriarchen het langst geleefd, want hij is honderd tachtig jaren oud geworden, Abraham slechts honderd vijf en zeventig jaren. Izaak leefde nog ongeveer veertig jaren nadat hij zijn testament had gemaakt, Genesis 27:2. Wij zullen geen uur vroeger, maar wl veel beter sterven, door het voorbereiden van ons huis en ons hart. Er wordt bijzonder nota van genomen van de vriendelijke overeenstemming van Ezau en Jakob bij de plechtige begrafenis van hun vader, Genesis 35:29, om te tonen welk een wonderbaarlijke verandering God gewrocht had in Ezau's gemoed, sedert hij zich voornam zijn broeder te doden, Genesis 27:41. God heeft velerlei middelen om slechte mensen te weerhouden om het kwaad te volbrengen, dat zij voornemens waren te doen, Hij kan of hun handen binden, of hun hart veranderen.

Verzen 21-29

Genesis 35:21-29

1. Hier is Jakob's vertrek, Genesis 35:21. Evenals zijn vaderen woonde ook hij in het land van de belofte als in een vreemd land, en hij vertoefde niet lang op een plaats. Onmiddellijk na het verhaal van Rachels dood wordt hij hier Israël genoemd, Genesis 35:21, Genesis 35:22, en later niet dikwijls. De Joden zeggen: "De gewijde geschiedschrijver doet hem hier deze eer aan, omdat hij die beproeving met bewonderenswaardig geduld en onderworpenheid aan Gods voorzienigheid heeft gedragen." Diegenen zijn ware Israëls, vorsten voor God, die hun hartstochten weten te beheersen. Hij, die heerst over zijn eigen geest is beter dan de machtigen. Israël, een vorst bij God, woont in tenten, de stad wordt voor hem bewaard in de andere wereld.

2. De zonde van Ruben, het was een afschuwelijke goddeloosheid, waaraan hij zich schuldig maakte, Genesis 35:22, de zonde, waarvan de apostel zegt, dat zij niet eens onder de heidenen genoemd wordt, 1 Corinthians 5:1 dat er een de huisvrouw van zijn vader heeft. Er wordt gezegd, dat het geschiedde toen Israël in dat land woonde, alsof hij toen afwezig was van zijn gezin, hetgeen de ongelukkige gelegenheid kan geweest zijn van die onordelijkheden. Hoewel Bilha misschien de meeste schuld had, en er waarschijnlijk door Jakob om verlaten werd was Rubens misdaad toch zo ergerlijk, dat hij er zijn eerstgeboorterecht en de zegen door verloor, Genesis 49:4. De eerstgeborene is niet altijd de beste of meest belovende. Dit was de zonde van Ruben, maar het was de grievende smart van Jacob, en hoe groot die smart was wordt in weinig woorden te kennen gegeven: en Israël hoorde het. Er wordt niets meer gezegd, dat is genoeg, hij hoorde het met de uiterste smart en schaamte, afschuw en ongenoegen. Ruben dacht het te verbergen, zodat zijn vader er nooit van zou horen, maar zij, die zich er mede vleien, dat hun zonde verborgen zal blijven, worden gewoonlijk teleurgesteld, het gevleugelde zal het woord te kennen geven.

3. Een volledige lijst van de zonen Jakob's, nu Benjamin, de jongste, geboren is. Dit is de eerste maal, dat wij de namen van deze hoofden van de twaalf stammen samen opgegeven vinden, naderhand wordt dikwijls van hen gesproken, en worden zij aldus opgeteld zelfs tot aan het slot van de Bijbel, Revelation 7:4, Revelation 21:12.

4. Het bezoek van Jakob aan zijn vader Izaak te Hebron. Wij kunnen veronderstellen dat hij hem tevoren reeds bezocht had sedert hij in het land terug was, want hij was zeer begerig naar het huis van zijn vader, maar nooit v r thans had hij zijn gezin mee gebracht om er met hem of in zijn nabijheid gevestigd te zijn Genesis 35:27. Waarschijnlijk deed hij het nu na de dood van Rebekka, waardoor Izaak eenzaam was achtergebleven, daar hij niet gezind was om nogmaals te huwen.

5. De ouderdom en de dood van Izaak worden hier vermeld, hoewel het uit opgemaakte berekeningen blijkt, dat hij niet gestorven is dan verscheidene jaren nadat Jozef naar Egypte was verkocht, en ongeveer op dezelfde tijd van diens verhoging aldaar. Izaak, een zachtmoedig, rustig man, heeft van al de patriarchen het langst geleefd, want hij is honderd tachtig jaren oud geworden, Abraham slechts honderd vijf en zeventig jaren. Izaak leefde nog ongeveer veertig jaren nadat hij zijn testament had gemaakt, Genesis 27:2. Wij zullen geen uur vroeger, maar wl veel beter sterven, door het voorbereiden van ons huis en ons hart. Er wordt bijzonder nota van genomen van de vriendelijke overeenstemming van Ezau en Jakob bij de plechtige begrafenis van hun vader, Genesis 35:29, om te tonen welk een wonderbaarlijke verandering God gewrocht had in Ezau's gemoed, sedert hij zich voornam zijn broeder te doden, Genesis 27:41. God heeft velerlei middelen om slechte mensen te weerhouden om het kwaad te volbrengen, dat zij voornemens waren te doen, Hij kan of hun handen binden, of hun hart veranderen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 35". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/genesis-35.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile