Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 26". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/genesis-26.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 26". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 26I. In dit hoofdstuk zien wij Izaak in tegenspoed vanwege een honger in het land, die
1. Hem verplicht van woonplaats te veranderen, Genesis 26:1.
Maar:
2. God bezoekt hem met leiding en vertroosting, 2-5.
3. Dwaas verloochent hij zijn vrouw, en wordt er om bestraft door Abimelech, Genesis 26:6.
II. Izaak in voorspoed door de zegen Gods over hem, Genesis 26:12.
1. En, de Filistijnen zijn afgunstig van hem, Genesis 26:14.
2. Hij blijft naarstig in zijn zaken, Genesis 26:18.
3. God verscheen hem en bemoedigde hem, dankbaar erkent hij God, Genesis 26:24, Genesis 26:25.
4. Ten laatste zoeken de Filistijnen zijn gunst en sluiten een verbond met hem, Genesis 26:26.
5. Het onaangename huwelijk van zijn zoon Ezau was een bittere druppel in de beker van zijn voorspoed, Genesis 26:34, Genesis 26:35.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 26I. In dit hoofdstuk zien wij Izaak in tegenspoed vanwege een honger in het land, die
1. Hem verplicht van woonplaats te veranderen, Genesis 26:1.
Maar:
2. God bezoekt hem met leiding en vertroosting, 2-5.
3. Dwaas verloochent hij zijn vrouw, en wordt er om bestraft door Abimelech, Genesis 26:6.
II. Izaak in voorspoed door de zegen Gods over hem, Genesis 26:12.
1. En, de Filistijnen zijn afgunstig van hem, Genesis 26:14.
2. Hij blijft naarstig in zijn zaken, Genesis 26:18.
3. God verscheen hem en bemoedigde hem, dankbaar erkent hij God, Genesis 26:24, Genesis 26:25.
4. Ten laatste zoeken de Filistijnen zijn gunst en sluiten een verbond met hem, Genesis 26:26.
5. Het onaangename huwelijk van zijn zoon Ezau was een bittere druppel in de beker van zijn voorspoed, Genesis 26:34, Genesis 26:35.
Verzen 1-5
Genesis 26:1-5I. Hier heeft God Izaak beproefd in de weg van de voorzienigheid. Izaak was opgevoed in gelovig vertrouwen op de Goddelijke schenking van het land Kanan aan hem en zijn erfgenamen, maar nu is er honger in dat land, Genesis 26:1, en wat zal hij nu denken van de belofte, als het beloofde land geen brood voor hem heeft? Is zulk een schenking waard om aangenomen te worden, op zulke voorwaarden en na zo'n lange tijd? Ja, Izaak zal zich nog houden aan het verbond, en hoe minder waardij Kanan in zichzelf schijnt te hebben, hoe meer hem geleerd wordt het te waarderen:
1. Als een teken van Gods eeuwige goedertierenheid over hem, en
2. Als een type van de hemelse, eeuwige gelukzaligheid. De innerlijke waarde van Gods beloften kan in het oog van de gelovige niet door tegenspoeden verminderd worden.
II. In deze beproeving heeft Hij hem bestuurd door Zijn woord. Izaak ziet zich door de schaarsheid van levensmiddelen in verlegenheid gebracht. Hij moet ergens heengaan om voorraad te krijgen, en hij schijnt voornemens te zijn om naar Egypte te gaan, waar zijn vader in gelijke omstandigheden ook heengegaan is, maar op weg daarheen doet hij Gerar aan, terwijl hij bij zichzelf overlegt waarheen hij zich wenden zal, totdat God hem genadig verscheen en hem tot zijn grote voldoening tot een beslissing bracht.
1. God gebood hem te blijven waar hij was en niet naar Egypte te trekken, Genesis 26:2, Genesis 26:3. Woon in dit land. Er was daar honger in de tijd van Jakob, en hem gebood God naar Egypte te trekken, Genesis 46:3, Genesis 46:4, een honger in Izaaks dagen en hem gebood God niet af te trekken, een honger in Abrahams tijd, en God liet hem vrij om er al of niet heen te gaan. Deze verscheidenheid in Gods wijze van handelen (in aanmerking genomen dat Egypte altijd een land van beproeving is geweest voor Gods volk) gronden sommigen op de verschillende karakters van deze drie aartsvaders. Abraham was een man van zeer grote gaven, die innige gemeenschap oefende met God, voor hem waren alle plaatsen en toestanden gelijk. Izaak was een zeer goed en Godvruchtig man, maar er niet voor berekend om grote verdrukking te lijden, en daarom wordt hem verboden af te trekken naar Egypte. Jakob was gewend aan en gehard tegen moeilijkheden, sterk en geduldig, daarom moet hij naar Egypte gaan, opdat "de beproeving van zijn geloof zou zijn tot lof en eer en heerlijkheid." Aldus laat God de beproevingen van Zijn volk in evenredigheid zijn met hun kracht.
2. Hij belooft met hem te zullen zijn en hem te zegenen, Genesis 26:3. Gelijk wij overal getroost en goedsmoeds heen kunnen gaan, als Gods zegen met ons gaat, zo kunnen wij overal gerust en tevreden blijven, indien die zegen met ons blijft.
3. Hij hernieuwt het verbond met hem, dat zo dikwijls met Abraham was gemaakt, herhaalt en bevestigt de beloften van het land Kanan, een talrijke nakomelingschap, en de Messias, Genesis 26:3, Genesis 26:4. Zij, die moeten leven door geloof, hebben het nodig om de beloften waarop zij moeten leven, dikwijls te herzien en voor zichzelf te herhalen, inzonderheid als zij tot lijden of zelfverloochening worden geroepen.
4. Hij beveelt hem het goede voorbeeld aan van de gehoorzaamheid van zijn vader, als hetgeen de erfenis van het verbond in zijn geslacht heeft bewaard, Genesis 26:5. Abraham is Mijn stem gehoorzaam geweest. "Doe ook gij dit, en dan zal ook de belofte u verzekerd wezen." Abrahams gehoorzaamheid wordt hier herdacht tot zijn eer, want daardoor heeft hij van God en mensen een goed getuigenis gekregen. Een grote verscheidenheid van woorden wordt hier gebruikt om de Goddelijke wil uit te drukken, waaraan Abraham gehoorzaam is geweest: Mijn bevel, Mijn geboden, Mijn inzettingen en Mijn wetten, hetgeen te kennen kan geven dat Abrahams gehoorzaamheid algemeen was, overal in gezien werd, hij gehoorzaamde de oorspronkelijke wetten van de natuur, de geopenbaarde wetten der aanbidding Gods inzonderheid die van de besnijdenis, en al de buitengewone voorschriften, die God hem had gegeven, zoals dat van het verlaten van zijn geboorteland, en dat (hetwelk volgens sommigen hier vooral bedoeld wordt) van het Hem offeren van zijn zoon, en Izak had voorzeker alle reden om dat te gedenken. Alleen diegenen zullen het voordeel en de vertroosting genieten van Gods verbond met hun Godvruchtige ouders, die in de voetstappen hunner gehoorzaamheid wandelen.
Verzen 1-5
Genesis 26:1-5I. Hier heeft God Izaak beproefd in de weg van de voorzienigheid. Izaak was opgevoed in gelovig vertrouwen op de Goddelijke schenking van het land Kanan aan hem en zijn erfgenamen, maar nu is er honger in dat land, Genesis 26:1, en wat zal hij nu denken van de belofte, als het beloofde land geen brood voor hem heeft? Is zulk een schenking waard om aangenomen te worden, op zulke voorwaarden en na zo'n lange tijd? Ja, Izaak zal zich nog houden aan het verbond, en hoe minder waardij Kanan in zichzelf schijnt te hebben, hoe meer hem geleerd wordt het te waarderen:
1. Als een teken van Gods eeuwige goedertierenheid over hem, en
2. Als een type van de hemelse, eeuwige gelukzaligheid. De innerlijke waarde van Gods beloften kan in het oog van de gelovige niet door tegenspoeden verminderd worden.
II. In deze beproeving heeft Hij hem bestuurd door Zijn woord. Izaak ziet zich door de schaarsheid van levensmiddelen in verlegenheid gebracht. Hij moet ergens heengaan om voorraad te krijgen, en hij schijnt voornemens te zijn om naar Egypte te gaan, waar zijn vader in gelijke omstandigheden ook heengegaan is, maar op weg daarheen doet hij Gerar aan, terwijl hij bij zichzelf overlegt waarheen hij zich wenden zal, totdat God hem genadig verscheen en hem tot zijn grote voldoening tot een beslissing bracht.
1. God gebood hem te blijven waar hij was en niet naar Egypte te trekken, Genesis 26:2, Genesis 26:3. Woon in dit land. Er was daar honger in de tijd van Jakob, en hem gebood God naar Egypte te trekken, Genesis 46:3, Genesis 46:4, een honger in Izaaks dagen en hem gebood God niet af te trekken, een honger in Abrahams tijd, en God liet hem vrij om er al of niet heen te gaan. Deze verscheidenheid in Gods wijze van handelen (in aanmerking genomen dat Egypte altijd een land van beproeving is geweest voor Gods volk) gronden sommigen op de verschillende karakters van deze drie aartsvaders. Abraham was een man van zeer grote gaven, die innige gemeenschap oefende met God, voor hem waren alle plaatsen en toestanden gelijk. Izaak was een zeer goed en Godvruchtig man, maar er niet voor berekend om grote verdrukking te lijden, en daarom wordt hem verboden af te trekken naar Egypte. Jakob was gewend aan en gehard tegen moeilijkheden, sterk en geduldig, daarom moet hij naar Egypte gaan, opdat "de beproeving van zijn geloof zou zijn tot lof en eer en heerlijkheid." Aldus laat God de beproevingen van Zijn volk in evenredigheid zijn met hun kracht.
2. Hij belooft met hem te zullen zijn en hem te zegenen, Genesis 26:3. Gelijk wij overal getroost en goedsmoeds heen kunnen gaan, als Gods zegen met ons gaat, zo kunnen wij overal gerust en tevreden blijven, indien die zegen met ons blijft.
3. Hij hernieuwt het verbond met hem, dat zo dikwijls met Abraham was gemaakt, herhaalt en bevestigt de beloften van het land Kanan, een talrijke nakomelingschap, en de Messias, Genesis 26:3, Genesis 26:4. Zij, die moeten leven door geloof, hebben het nodig om de beloften waarop zij moeten leven, dikwijls te herzien en voor zichzelf te herhalen, inzonderheid als zij tot lijden of zelfverloochening worden geroepen.
4. Hij beveelt hem het goede voorbeeld aan van de gehoorzaamheid van zijn vader, als hetgeen de erfenis van het verbond in zijn geslacht heeft bewaard, Genesis 26:5. Abraham is Mijn stem gehoorzaam geweest. "Doe ook gij dit, en dan zal ook de belofte u verzekerd wezen." Abrahams gehoorzaamheid wordt hier herdacht tot zijn eer, want daardoor heeft hij van God en mensen een goed getuigenis gekregen. Een grote verscheidenheid van woorden wordt hier gebruikt om de Goddelijke wil uit te drukken, waaraan Abraham gehoorzaam is geweest: Mijn bevel, Mijn geboden, Mijn inzettingen en Mijn wetten, hetgeen te kennen kan geven dat Abrahams gehoorzaamheid algemeen was, overal in gezien werd, hij gehoorzaamde de oorspronkelijke wetten van de natuur, de geopenbaarde wetten der aanbidding Gods inzonderheid die van de besnijdenis, en al de buitengewone voorschriften, die God hem had gegeven, zoals dat van het verlaten van zijn geboorteland, en dat (hetwelk volgens sommigen hier vooral bedoeld wordt) van het Hem offeren van zijn zoon, en Izak had voorzeker alle reden om dat te gedenken. Alleen diegenen zullen het voordeel en de vertroosting genieten van Gods verbond met hun Godvruchtige ouders, die in de voetstappen hunner gehoorzaamheid wandelen.
Verzen 6-11
Genesis 26:6-11Izaak had nu ieder denkbeeld om naar Egypte te trekken opgegeven, en in gehoorzaamheid aan het Goddelijk gezicht slaat hij zijn tent op te Gerar, het land, waarin hij geboren was, Genesis 26:6 , maar daar komt hij in verzoeking, dezelfde verzoeking, waardoor zijn goede vader twee malen verrast en overwonnen werd, namelijk om zijn vrouw te verloochenen, voor te geven dat zij zijn zuster was.
Merk op:
1. Hoe hij zondigde, Genesis 26:7. Omdat zijn vrouw schoon was, verbeeldde hij zich dat de Filistijnen wel het een of ander middel zouden vinden om hem uit de weg te ruimen, zodat dan de een of ander haar zou kunnen huwen en daarom moet zij maar voor zijn zuster doorgaan. Het is onverklaarbaar hoe deze beide grote en Godvruchtige mannen zich schuldig konden maken aan zo'n vreemdsoortige veinzerij, waardoor zij hun eigen goede naam en de goede naam van hun vrouwen in de waagschaal stelden. Maar wij zien:
a. Dat zeer Godvruchtige mensen zich soms aan zeer grote fouten en dwaasheden hebben schuldig gemaakt. Dat zij dus, die staan, toezien dat zij niet vallen, en zij, die gevallen zijn, er niet aan wanhopen om weer opgericht te worden. Wij zien:
b. Dat er een neiging in ons is om zelfs de zwakheden en gebreken na te volgen van hen, voor wie wij grote achting hebben. Daarom is het nodig om onze voet te bewaren, opdat wij, terwijl wij er naar streven in de voetstappen der Godvruchtigen te treden, niet soms in hun misstappen treden.
2. Hoe hij betrapt en het bedrog ontdekt werd. Abimelech (niet dezelfde uit Abrahams dagen) Genesis 20:1, want er waren sedert meer dan honderd jaren verlopen, maar dit was de gewone naam van de Filistijnse koningen, zoals Caesar van de Romeinse keizers) zag Izak meer gemeenzaam met Rebekka dan hij wist, dat hij met zijn zuster zijn zou, Genesis 26:8. Hij zag hem jokkende met haar of lachende, het is hetzelfde woord, waaraan zijn naam is ontleend hij "verblijdde zich met de huisvrouw zijner jeugd" Proverbs 5:18. Het betaamt hun, die in zulk een betrekking tot elkaar staan, om vrolijk met elkaar te zijn, als behagen scheppende in elkaar. Nergens is het aan een man meer geoorloofd om op onschuldige wijze vrolijk te zijn dan bij en met zijn eigen vrouw en kinderen. Abimelech beschuldigde hem van het bedrog, Genesis 26:9, en toonde hem hoe kinderachtig zijn verontschuldiging was, en welke kwade gevolgen er uit hadden kunnen voortkomen, Genesis 26:10. En om hem nu te bewijzen hoe ongegrond en onrechtvaardig zijn verdenking van hen was, nam hij hem en zijn gezin onder zijn bijzondere bescherming, verbood op straffe des doods, dat aan hem of aan zijn vrouw enig leed zou gedaan worden, Genesis 26:11. Een valse tong is maar voor een ogenblik, waarheid is de dochter van de tijd, en mettertijd zal zij uitkomen. De ene zonde is dikwijls de deur, door welke vele andere binnenkomen, daarom moet het begin der zonde vermeden worden. De zonden van de belijders beschamen hen voor wie nog buiten staan. God kan hen, die vertoornd zijn op Zijn volk, al schijnen zij daar wel enige reden voor te hebben, doen weten dat het gevaarlijk voor hen is om hun op enigerlei wijze leed te doen. Zie Psalms 105:14, Psalms 105:15.
Verzen 6-11
Genesis 26:6-11Izaak had nu ieder denkbeeld om naar Egypte te trekken opgegeven, en in gehoorzaamheid aan het Goddelijk gezicht slaat hij zijn tent op te Gerar, het land, waarin hij geboren was, Genesis 26:6 , maar daar komt hij in verzoeking, dezelfde verzoeking, waardoor zijn goede vader twee malen verrast en overwonnen werd, namelijk om zijn vrouw te verloochenen, voor te geven dat zij zijn zuster was.
Merk op:
1. Hoe hij zondigde, Genesis 26:7. Omdat zijn vrouw schoon was, verbeeldde hij zich dat de Filistijnen wel het een of ander middel zouden vinden om hem uit de weg te ruimen, zodat dan de een of ander haar zou kunnen huwen en daarom moet zij maar voor zijn zuster doorgaan. Het is onverklaarbaar hoe deze beide grote en Godvruchtige mannen zich schuldig konden maken aan zo'n vreemdsoortige veinzerij, waardoor zij hun eigen goede naam en de goede naam van hun vrouwen in de waagschaal stelden. Maar wij zien:
a. Dat zeer Godvruchtige mensen zich soms aan zeer grote fouten en dwaasheden hebben schuldig gemaakt. Dat zij dus, die staan, toezien dat zij niet vallen, en zij, die gevallen zijn, er niet aan wanhopen om weer opgericht te worden. Wij zien:
b. Dat er een neiging in ons is om zelfs de zwakheden en gebreken na te volgen van hen, voor wie wij grote achting hebben. Daarom is het nodig om onze voet te bewaren, opdat wij, terwijl wij er naar streven in de voetstappen der Godvruchtigen te treden, niet soms in hun misstappen treden.
2. Hoe hij betrapt en het bedrog ontdekt werd. Abimelech (niet dezelfde uit Abrahams dagen) Genesis 20:1, want er waren sedert meer dan honderd jaren verlopen, maar dit was de gewone naam van de Filistijnse koningen, zoals Caesar van de Romeinse keizers) zag Izak meer gemeenzaam met Rebekka dan hij wist, dat hij met zijn zuster zijn zou, Genesis 26:8. Hij zag hem jokkende met haar of lachende, het is hetzelfde woord, waaraan zijn naam is ontleend hij "verblijdde zich met de huisvrouw zijner jeugd" Proverbs 5:18. Het betaamt hun, die in zulk een betrekking tot elkaar staan, om vrolijk met elkaar te zijn, als behagen scheppende in elkaar. Nergens is het aan een man meer geoorloofd om op onschuldige wijze vrolijk te zijn dan bij en met zijn eigen vrouw en kinderen. Abimelech beschuldigde hem van het bedrog, Genesis 26:9, en toonde hem hoe kinderachtig zijn verontschuldiging was, en welke kwade gevolgen er uit hadden kunnen voortkomen, Genesis 26:10. En om hem nu te bewijzen hoe ongegrond en onrechtvaardig zijn verdenking van hen was, nam hij hem en zijn gezin onder zijn bijzondere bescherming, verbood op straffe des doods, dat aan hem of aan zijn vrouw enig leed zou gedaan worden, Genesis 26:11. Een valse tong is maar voor een ogenblik, waarheid is de dochter van de tijd, en mettertijd zal zij uitkomen. De ene zonde is dikwijls de deur, door welke vele andere binnenkomen, daarom moet het begin der zonde vermeden worden. De zonden van de belijders beschamen hen voor wie nog buiten staan. God kan hen, die vertoornd zijn op Zijn volk, al schijnen zij daar wel enige reden voor te hebben, doen weten dat het gevaarlijk voor hen is om hun op enigerlei wijze leed te doen. Zie Psalms 105:14, Psalms 105:15.
Verzen 12-25
Genesis 26:12-25Hier hebben wij:
I. De tekenen van Gods welwillendheid jegens Izaak, Hij zegende hem en maakte hem voorspoedig, zodat alles wat hij deed gelukte.
1. Zijn koren vermeerderde zich op verwonderlijke wijze, Genesis 26:12. Hij had geen eigen land, maar huurde land van de Filistijnen en bezaaide het, en (dit zij opgemerkt ter bemoediging van arme pachters, die het land van anderen pachten en bebouwen, en vlijtig en eerlijk zijn) God zegende hem met een grote opbrengst. Hij oogstte hondervoud, en er schijnt nadruk gelegd te worden op de tijd, het was in dat jaar, toen er honger was in het land, terwijl anderen nauwelijks iets oogstten, had hij een rijke oogst. Zie Isaiah 65:13. "Mijn knechten zullen eten, doch gijlieden zult hongeren, " Psalms 37:19, "in de dagen van de honger zullen zij verzadigd worden."
2. Ook zijn vee vermeerderde, Genesis 26:14, en
3. Hij had een groot gezin van dienstknechten die hij gebruikte voor het werk, en die hij onderhield. "Waar het goed vermenigvuldigt daar vermenigvuldigen ook die het eten," Ecclesiastes 5:10.
II. De tekenen van de kwaadwilligheid der Filistijnen jegens hem, zij benijdden hem, Genesis 26:14. Dit is een voorbeeld:
1. Van de ijdelheid dezer wereld, hoe meer de mensen van de wereld hebben, hoe meer zij er om benijd worden, en blootgesteld aan afkeuring en leed. "Wie zal voor nijdigheid bestaan?" Proverbs 27:4. Zie Ecclesiastes 4:4.
2. Van de verdorvenheid der natuur, want het is voorwaar wel een slecht beginsel, dat de mensen doet treuren om het goed van anderen, alsof het noodwendig slecht moet gaan met mij, omdat het goed gaat met mijn naaste. Zij hadden reeds hun kwaadwilligheid getoond jegens zijn gezin, door de putten te stoppen, die zijn vader had gegraven, Genesis 26:15. Dit was uit nijdigheid gedaan, omdat zij zelf kudden hadden te drenken bij deze waterputten, wilden zij ze niet openlaten voor het gebruik door anderen, z onzinnig en onredelijk is boosaardigheid. En het werd trouwelooslijk gedaan, tegen het verbond van vriendschap, dat zij met Abraham hadden gesloten, Genesis 21:31, Genesis 21:32. Kwaadwilligheid stoort zich niet aan een verbond. Zij verdreven hem uit hun land, Genesis 26:16, Genesis 26:17. De koning van Gerar begon met een achterdochtig oog naar hem te zien. Izaaks huis was als een hof, zijn rijkdom en zijn dienstpersoneel stelden die van Abimelech in de schaduw, daarom moet hij verder weggaan, zij waren zijn nabuurschap moede, omdat zij zagen dat de Heere hem zegende, terwijl zij juist daarom zijn blijven onder hen hadden moeten begeren en verzoeken, opdat ook zij om zijnentwil gezegend zouden worden. Izaak staat niet op zijn recht wegens het pachtcontract, dat hij met hen gesloten had, en wegens zijn bezitten en verbeteren van het land, ook wil hij geen strijd met hen beginnen, of zijn recht door kracht van wapenen handhaven, hoewel hij zeer groot en machtig was geworden, maar vreedzaam vertrekt hij van de koninklijke stad en gaat naar een deel van het land, dat misschien minder vruchtbaar was. Wij behoren zelfverloochening te beoefenen zowel ten opzichte van ons recht als van onze gerieflijkheid, veeleer dan te twisten. Een wijs en goed man zal zich liever terugtrekken in eenzaamheid, zoals Izaak hier in een dal, dan op hoge en open plaatsen neer te zitten en het mikpunt te zijn van nijd en kwaadwilligheid.
III. Hoe hij toch gestadig met zijn werk voortging.
1. Hij bleef zich toeleggen op akkerbouw, en was naarstig in het zoeken naar waterputten om ze geschikt te maken voor zijn gebruik, Genesis 26:18 en verv. Hoewel hij zeer rijk was geworden was hij nog even zorgzaam als ooit tevoren voor de toestand van zijn kudden van schapen en runderen. Als mensen groot en machtig worden, dan moeten zij er zich wl voor wachten om zich te groot en te voornaam te achten voor hun zaken en hun werk. Hoewel hij verdreven was van de gerieflijkheden, die hij tot nu toe gehad heeft, en zijn akkerbouw niet met hetzelfde gemak en voordeel kon beoefenen als tevoren, legde hij er zich toch op toe om met het land, waarheen hij gekomen was, zoveel mogelijk zijn voordeel te doen, hetgeen de plicht is van ieder verstandig man. Hij opende de waterputten, die zijn vader had gegraven en uit achting voor hem noemde hij ze bij de namen, die hij er aan gegeven had. In ons zoeken naar de waarheid, deze fontein van levend water, is het goed om gebruik te maken van de ontdekkingen van vroegere eeuwen, die door het bederf van latere tijden omfloersd zijn geworden. Vraag naar de oude weg, naar de waterputten, die onze vaderen hebben gegraven, en die door de tegenstanders der waarheid gestopt werden. "Vraag toch naar het vorige geslacht en bereid u tot de onderzoeking hunner vaderen. zullen die u niet leren?" Job 8:8, Job 8:10. Zijn knechten groeven nieuwe putten, Genesis 26:19. Hoewel wij van het licht van vorige tijden gebruik moeten maken, volgt hier niet uit dat wij daar nu bij moeten blijven rusten, en geen vorderingen moeten maken. Wij moeten nog bouwen op hun fundament, "velen zullen het naspeuren en de wetenschap zal vermenigvuldigd worden," Daniel 12:4.
Bij het graven van zijn putten ontmoette hij veel tegenstand, Genesis 26:20, Genesis 26:21. Zij, die de fonteinen der waarheid openen, moeten tegenspraak verwachten. De eerste twee putten, die zij groeven, werden Esek en Sitna, Twist en Haat, genoemd. Zie hier:
Ten eerste. Wat de aard is van wereldse zaken, zij veroorzaken twist en haat.
Ten tweede. Wat dikwijls het lot is, zelfs van de rustigste vreedzaamste mensen in deze wereld, zij die het vermijden te twisten, kunnen het niet vermijden, dat er met hen getwist wordt. Psalms 120:7. In deze zin is Jeremia "een man van twist en krakeel" geweest, Jeremiah 15:10, en ook Christus zelf, hoewel Hij de Vredevorst was.
Ten derde. Welk een zegen het is om overvloed van water te hebben, zonder dat men er om behoeft te twisten. Hoe meer algemeen deze zegen is, hoe meer dankbaar wij er voor moeten wezen.
Eindelijk vertrok hij naar een rustige plaats, steeds vasthoudende aan zijn vreedzaam beginsel, om liever te vluchten dan te vechten, niet willende verblijven onder hen, die de vrede haten. Psalms 120:6. Hij gaf aan rust de voorkeur boven de overwinning. Hij groef een andere put, en zij twistten over die niet Genesis 26:22. Zij, die de vrede najagen, zullen vroeg of laat vrede vinden, zij die er zich op toeleggen om rustig te zijn, zullen slechts zelden hun doel niet bereiken. Hoe verschilde Izaak van zijn broeder Ismaël, die, terecht of ten onrechte, wilde houden wat hij had tegenover de gehele wereld. Genesis 16:12. En van wie van deze zouden wij wensen de navolgers te zijn? Deze put noemden zij Rehoboth, Verruimingen, plaats genoeg. In de twee vorige putten kunnen wij zien wat de aarde is, "engheid en strijd." De mensen kunnen niet toenemen vanwege het gedrang met hun naburen, deze put toont ons wat de hemel is, Verruiming en vrede, plaats genoeg, want er zijn vele woningen.
2. Hij bleef standvastig in zijn Godsdienst en oefende gemeenschap met God. God is hem genadig verschenen, Genesis 26:24. Toen de Filistijnen hem uitwierpen, hem noodzaakten om van plaats tot plaats te gaan, en hem voortdurend kwelling en overlast aandeden, heeft God hem bezocht en hem nieuwe verzekeringen gegeven van Zijn gunst. Als de mensen vals en onvriendelijk voor ons zijn, dan is het onze troost, dat God getrouw en genadig is, en dat het Zijn tijd is om zich aldus te betonen, als wij het meest teleurgesteld zijn in onze verwachtingen van de mensen. Toen Izaak te Ber-seba kwam, Genesis 26:23, was hij waarschijnlijk ontroerd bij de gedachte aan zijn onbestendige toestand, daar men hem niet lang op een plaats liet blijven, en toen deze gedachten zich in hem vermenigvuldigden, en hij juist in die nacht vermoeid en onrustig te Ber-seba was gekomen, bracht God hem Zijn vertroostingen tot verkwikking en verlustiging van zijn ziel. Waarschijnlijk was hij bevreesd dat de Filistijnen hem ook daar niet zouden laten blijven, Vrees niet, zegt God tot hem, want Ik ben met u en zal u zegenen. Diegenen kunnen wel getroost vertrekken, die zeker zijn van Gods tegenwoordigheid met hen, waar zij ook heengaan. Hij bleef niet in gebreke in zijn plicht jegens God, want aldaar bouwde hij een altaar en riep de naam des Heeren aan, Genesis 26:25. Wij moeten overal waar wij heengaan onze Godsdienst meenemen. Waarschijnlijk hebben Izaks altaren en zijn Godsverering ergernis gegeven aan de Filistijnen, en hen geprikkeld om hem nog meer overlast aan te doen, maar toch bleef hij zijn plicht doen, aan wlke kwaadwilligheid hij er ook om werd blootgesteld. De vertroostingen en bemoedigingen, die God ons geeft in Zijn woord, behoren ons op te wekken tot oefeningen der Godsvrucht, waardoor God geëerd wordt en onze gemeenschap met de hemel in stand wordt gehouden.
Verzen 12-25
Genesis 26:12-25Hier hebben wij:
I. De tekenen van Gods welwillendheid jegens Izaak, Hij zegende hem en maakte hem voorspoedig, zodat alles wat hij deed gelukte.
1. Zijn koren vermeerderde zich op verwonderlijke wijze, Genesis 26:12. Hij had geen eigen land, maar huurde land van de Filistijnen en bezaaide het, en (dit zij opgemerkt ter bemoediging van arme pachters, die het land van anderen pachten en bebouwen, en vlijtig en eerlijk zijn) God zegende hem met een grote opbrengst. Hij oogstte hondervoud, en er schijnt nadruk gelegd te worden op de tijd, het was in dat jaar, toen er honger was in het land, terwijl anderen nauwelijks iets oogstten, had hij een rijke oogst. Zie Isaiah 65:13. "Mijn knechten zullen eten, doch gijlieden zult hongeren, " Psalms 37:19, "in de dagen van de honger zullen zij verzadigd worden."
2. Ook zijn vee vermeerderde, Genesis 26:14, en
3. Hij had een groot gezin van dienstknechten die hij gebruikte voor het werk, en die hij onderhield. "Waar het goed vermenigvuldigt daar vermenigvuldigen ook die het eten," Ecclesiastes 5:10.
II. De tekenen van de kwaadwilligheid der Filistijnen jegens hem, zij benijdden hem, Genesis 26:14. Dit is een voorbeeld:
1. Van de ijdelheid dezer wereld, hoe meer de mensen van de wereld hebben, hoe meer zij er om benijd worden, en blootgesteld aan afkeuring en leed. "Wie zal voor nijdigheid bestaan?" Proverbs 27:4. Zie Ecclesiastes 4:4.
2. Van de verdorvenheid der natuur, want het is voorwaar wel een slecht beginsel, dat de mensen doet treuren om het goed van anderen, alsof het noodwendig slecht moet gaan met mij, omdat het goed gaat met mijn naaste. Zij hadden reeds hun kwaadwilligheid getoond jegens zijn gezin, door de putten te stoppen, die zijn vader had gegraven, Genesis 26:15. Dit was uit nijdigheid gedaan, omdat zij zelf kudden hadden te drenken bij deze waterputten, wilden zij ze niet openlaten voor het gebruik door anderen, z onzinnig en onredelijk is boosaardigheid. En het werd trouwelooslijk gedaan, tegen het verbond van vriendschap, dat zij met Abraham hadden gesloten, Genesis 21:31, Genesis 21:32. Kwaadwilligheid stoort zich niet aan een verbond. Zij verdreven hem uit hun land, Genesis 26:16, Genesis 26:17. De koning van Gerar begon met een achterdochtig oog naar hem te zien. Izaaks huis was als een hof, zijn rijkdom en zijn dienstpersoneel stelden die van Abimelech in de schaduw, daarom moet hij verder weggaan, zij waren zijn nabuurschap moede, omdat zij zagen dat de Heere hem zegende, terwijl zij juist daarom zijn blijven onder hen hadden moeten begeren en verzoeken, opdat ook zij om zijnentwil gezegend zouden worden. Izaak staat niet op zijn recht wegens het pachtcontract, dat hij met hen gesloten had, en wegens zijn bezitten en verbeteren van het land, ook wil hij geen strijd met hen beginnen, of zijn recht door kracht van wapenen handhaven, hoewel hij zeer groot en machtig was geworden, maar vreedzaam vertrekt hij van de koninklijke stad en gaat naar een deel van het land, dat misschien minder vruchtbaar was. Wij behoren zelfverloochening te beoefenen zowel ten opzichte van ons recht als van onze gerieflijkheid, veeleer dan te twisten. Een wijs en goed man zal zich liever terugtrekken in eenzaamheid, zoals Izaak hier in een dal, dan op hoge en open plaatsen neer te zitten en het mikpunt te zijn van nijd en kwaadwilligheid.
III. Hoe hij toch gestadig met zijn werk voortging.
1. Hij bleef zich toeleggen op akkerbouw, en was naarstig in het zoeken naar waterputten om ze geschikt te maken voor zijn gebruik, Genesis 26:18 en verv. Hoewel hij zeer rijk was geworden was hij nog even zorgzaam als ooit tevoren voor de toestand van zijn kudden van schapen en runderen. Als mensen groot en machtig worden, dan moeten zij er zich wl voor wachten om zich te groot en te voornaam te achten voor hun zaken en hun werk. Hoewel hij verdreven was van de gerieflijkheden, die hij tot nu toe gehad heeft, en zijn akkerbouw niet met hetzelfde gemak en voordeel kon beoefenen als tevoren, legde hij er zich toch op toe om met het land, waarheen hij gekomen was, zoveel mogelijk zijn voordeel te doen, hetgeen de plicht is van ieder verstandig man. Hij opende de waterputten, die zijn vader had gegraven en uit achting voor hem noemde hij ze bij de namen, die hij er aan gegeven had. In ons zoeken naar de waarheid, deze fontein van levend water, is het goed om gebruik te maken van de ontdekkingen van vroegere eeuwen, die door het bederf van latere tijden omfloersd zijn geworden. Vraag naar de oude weg, naar de waterputten, die onze vaderen hebben gegraven, en die door de tegenstanders der waarheid gestopt werden. "Vraag toch naar het vorige geslacht en bereid u tot de onderzoeking hunner vaderen. zullen die u niet leren?" Job 8:8, Job 8:10. Zijn knechten groeven nieuwe putten, Genesis 26:19. Hoewel wij van het licht van vorige tijden gebruik moeten maken, volgt hier niet uit dat wij daar nu bij moeten blijven rusten, en geen vorderingen moeten maken. Wij moeten nog bouwen op hun fundament, "velen zullen het naspeuren en de wetenschap zal vermenigvuldigd worden," Daniel 12:4.
Bij het graven van zijn putten ontmoette hij veel tegenstand, Genesis 26:20, Genesis 26:21. Zij, die de fonteinen der waarheid openen, moeten tegenspraak verwachten. De eerste twee putten, die zij groeven, werden Esek en Sitna, Twist en Haat, genoemd. Zie hier:
Ten eerste. Wat de aard is van wereldse zaken, zij veroorzaken twist en haat.
Ten tweede. Wat dikwijls het lot is, zelfs van de rustigste vreedzaamste mensen in deze wereld, zij die het vermijden te twisten, kunnen het niet vermijden, dat er met hen getwist wordt. Psalms 120:7. In deze zin is Jeremia "een man van twist en krakeel" geweest, Jeremiah 15:10, en ook Christus zelf, hoewel Hij de Vredevorst was.
Ten derde. Welk een zegen het is om overvloed van water te hebben, zonder dat men er om behoeft te twisten. Hoe meer algemeen deze zegen is, hoe meer dankbaar wij er voor moeten wezen.
Eindelijk vertrok hij naar een rustige plaats, steeds vasthoudende aan zijn vreedzaam beginsel, om liever te vluchten dan te vechten, niet willende verblijven onder hen, die de vrede haten. Psalms 120:6. Hij gaf aan rust de voorkeur boven de overwinning. Hij groef een andere put, en zij twistten over die niet Genesis 26:22. Zij, die de vrede najagen, zullen vroeg of laat vrede vinden, zij die er zich op toeleggen om rustig te zijn, zullen slechts zelden hun doel niet bereiken. Hoe verschilde Izaak van zijn broeder Ismaël, die, terecht of ten onrechte, wilde houden wat hij had tegenover de gehele wereld. Genesis 16:12. En van wie van deze zouden wij wensen de navolgers te zijn? Deze put noemden zij Rehoboth, Verruimingen, plaats genoeg. In de twee vorige putten kunnen wij zien wat de aarde is, "engheid en strijd." De mensen kunnen niet toenemen vanwege het gedrang met hun naburen, deze put toont ons wat de hemel is, Verruiming en vrede, plaats genoeg, want er zijn vele woningen.
2. Hij bleef standvastig in zijn Godsdienst en oefende gemeenschap met God. God is hem genadig verschenen, Genesis 26:24. Toen de Filistijnen hem uitwierpen, hem noodzaakten om van plaats tot plaats te gaan, en hem voortdurend kwelling en overlast aandeden, heeft God hem bezocht en hem nieuwe verzekeringen gegeven van Zijn gunst. Als de mensen vals en onvriendelijk voor ons zijn, dan is het onze troost, dat God getrouw en genadig is, en dat het Zijn tijd is om zich aldus te betonen, als wij het meest teleurgesteld zijn in onze verwachtingen van de mensen. Toen Izaak te Ber-seba kwam, Genesis 26:23, was hij waarschijnlijk ontroerd bij de gedachte aan zijn onbestendige toestand, daar men hem niet lang op een plaats liet blijven, en toen deze gedachten zich in hem vermenigvuldigden, en hij juist in die nacht vermoeid en onrustig te Ber-seba was gekomen, bracht God hem Zijn vertroostingen tot verkwikking en verlustiging van zijn ziel. Waarschijnlijk was hij bevreesd dat de Filistijnen hem ook daar niet zouden laten blijven, Vrees niet, zegt God tot hem, want Ik ben met u en zal u zegenen. Diegenen kunnen wel getroost vertrekken, die zeker zijn van Gods tegenwoordigheid met hen, waar zij ook heengaan. Hij bleef niet in gebreke in zijn plicht jegens God, want aldaar bouwde hij een altaar en riep de naam des Heeren aan, Genesis 26:25. Wij moeten overal waar wij heengaan onze Godsdienst meenemen. Waarschijnlijk hebben Izaks altaren en zijn Godsverering ergernis gegeven aan de Filistijnen, en hen geprikkeld om hem nog meer overlast aan te doen, maar toch bleef hij zijn plicht doen, aan wlke kwaadwilligheid hij er ook om werd blootgesteld. De vertroostingen en bemoedigingen, die God ons geeft in Zijn woord, behoren ons op te wekken tot oefeningen der Godsvrucht, waardoor God geëerd wordt en onze gemeenschap met de hemel in stand wordt gehouden.
Verzen 26-33
Genesis 26:26-33Wij zien hier hoe de twisten tussen Izaak en de Filistijnen geëindigd zijn in verzoening en een gelukkige vrede.
1. Abimelech brengt een vriendelijk bezoek aan Izaak ten teken van zijn achting voor hem, Genesis 26:26. "Als iemands wegen de Heere behagen, doet Hij zelfs diens vijanden vrede met hem maken," Proverbs 16:7. De harten van de koningen zijn in Zijn handen, en als het Hem behaagt kan Hij ze ten gunste van Zijn volk neigen.
2. Met wijsheid en voorzichtigheid onderzoekt Izaak de oprechtheid van dit bezoek, Genesis 26:27. Bij het sluiten van vriendschapsbetrekkingen is de voorzichtigheid van de slang nodig, zowel als de oprechtheid van de duif. Het is ook niet in strijd met de wet der zachtmoedigheid en liefde om ons opmerken van de beledigingen en het kwaad die ons aangedaan zijn, te laten blijken, en op onze hoede te zijn voor hen, die ons onrechtvaardig behandeld hebben.
3. In zijn toespraak tot Izaak betuigt Abimelech zijn oprechtheid, en verzoekt hij dringend om zijn vriendschap, Genesis 26:28, Genesis 26:29. Sommigen opperen de mening, dat Abimelech op dit verbond met hem zo sterk aandrong, omdat hij vreesde dat Izaak, rijk en machtig geworden, zich op de een of andere tijd op hem zou wreken wegens het onrecht en het nadeel dat hem was aangedaan. Maar hij verklaart dat hij het veeleer deed uit een beginsel van liefde.
a. Hij stelt zijn gedrag jegens hem in het beste licht. Izaak klaagde dat zij hem haatten, en hem hadden weggezonden. Neen, zegt Abimelech, wij hebben u in vrede laten vertrekken. Zij verjoegen hem van het land, dat hij van hen in huur had, maar zij lieten hem toe zijn levende have en zijn goed mee te nemen. Het verzachten en verkleinen van toegebrachte schade en nadeel is noodzakelijk voor het bewaren van vriendschap, want het verzwaren er van maakt de breuk wijder. De onvriendelijkheid, die ons aangedaan is, had nog erger kunnen wezen.
b. Hij erkent de tekenen van Gods gunst jegens hem, en geeft dit als reden op van zijn begeerte om een verbond met hem te hebben. Wij hebben gezien dat de Heere met u is, en-gij zijt nu de gezegende des Heeren. Alsof hij gezegd had: "Laat u bewegen om het u aangedane onrecht voorbij te zien, want God heeft u de schade, die wij u veroorzaakt hebben, ruimschoots vergoed." Zij, die door God gezegend en begunstigd worden, hebben wl reden om hun te vergeven, die hen haten, daar toch de ergste vijand, die zij hebben, hun geen wezenlijke schade kan toebrengen. Of: "Wij begeren uw vriendschap omdat God met u is." Het is goed om in verbond en gemeenschap te zijn met hen, die in verbond en gemeenschap zijn met God, 1 John 1:3, Zacheria 8:23.
c. Hij verzekert hem dat de stap, die zij nu bij hem deden, het gevolg was van rijpe overweging. Wij hebben gezegd: Laat toch een eed tussen ons zijn, hoe sommigen van zijn gemelijke, afgunstige onderdanen er ook anders over mogen denken, hij en zijn voornaamste staatsdienaren, die hem vergezelden, hadden geen andere begeerte dan om oprechte, hartelijke vriendschap met hem te sluiten. Misschien had Abimelech door overlevering gehoord van de waarschuwing, die zijn voorganger van God had ontvangen, om Abraham geen leed te doen Genesis 20:7, en dat hij daardoor zo'n ontzag had voor Izaak, die evenzeer als Abraham de gunstgenoot des hemels bleek te zijn. 4. Izaak onthaalt hem en zijn gezelschap, en gaat een verbond van vriendschap met hen aan Genesis 26:30, Genesis 26:31. Zie hier hoe edelmoedig deze Godvruchtige was:
a. Door te geven, hij maakte hun een maaltijd en heette hen welkom.
b. Door te vergeven. Hij bleef niet staan bij het hem aangedane onrecht, maar ging gewillig een verbond van vriendschap met hen aan, en verbond zich hun nooit enig onrecht aan te doen of hun enigerlei schade te veroorzaken. De Godsdienst leert ons vriendelijk te zijn, als goede naburen met elkaar om te gaan en, zoveel als in ons is, "vrede te houden met alle mensen."
5. In Zijn voorzienigheid heeft God aan Izaak Zijn goedkeuring getoond van hetgeen hij gedaan had, want op dezelfde dag, dat hij dit verbond had gesloten met Abimelech, brachten zijn knechten hem de tijding, dat zij water gevonden hadden, Genesis 26:32, Genesis 26:33. Hij had niet aangedrongen op teruggave van de waterputten, die de Filistijnen hem onrechtvaardig hadden ontnomen, opdat de onderhandelingen over het verbond hierdoor niet zouden afgebroken worden, maar liet zich het onrecht stil welgevallen. Om hem daar nu voor te belonen, wordt hij terstond verrijkt door een nieuwe waterput, die hij, omdat dit zo goed overeenkwam met hetgeen op die dag geschied was bij zijn oude naam Ber-Seba noemde, de waterput van de eed.
Verzen 26-33
Genesis 26:26-33Wij zien hier hoe de twisten tussen Izaak en de Filistijnen geëindigd zijn in verzoening en een gelukkige vrede.
1. Abimelech brengt een vriendelijk bezoek aan Izaak ten teken van zijn achting voor hem, Genesis 26:26. "Als iemands wegen de Heere behagen, doet Hij zelfs diens vijanden vrede met hem maken," Proverbs 16:7. De harten van de koningen zijn in Zijn handen, en als het Hem behaagt kan Hij ze ten gunste van Zijn volk neigen.
2. Met wijsheid en voorzichtigheid onderzoekt Izaak de oprechtheid van dit bezoek, Genesis 26:27. Bij het sluiten van vriendschapsbetrekkingen is de voorzichtigheid van de slang nodig, zowel als de oprechtheid van de duif. Het is ook niet in strijd met de wet der zachtmoedigheid en liefde om ons opmerken van de beledigingen en het kwaad die ons aangedaan zijn, te laten blijken, en op onze hoede te zijn voor hen, die ons onrechtvaardig behandeld hebben.
3. In zijn toespraak tot Izaak betuigt Abimelech zijn oprechtheid, en verzoekt hij dringend om zijn vriendschap, Genesis 26:28, Genesis 26:29. Sommigen opperen de mening, dat Abimelech op dit verbond met hem zo sterk aandrong, omdat hij vreesde dat Izaak, rijk en machtig geworden, zich op de een of andere tijd op hem zou wreken wegens het onrecht en het nadeel dat hem was aangedaan. Maar hij verklaart dat hij het veeleer deed uit een beginsel van liefde.
a. Hij stelt zijn gedrag jegens hem in het beste licht. Izaak klaagde dat zij hem haatten, en hem hadden weggezonden. Neen, zegt Abimelech, wij hebben u in vrede laten vertrekken. Zij verjoegen hem van het land, dat hij van hen in huur had, maar zij lieten hem toe zijn levende have en zijn goed mee te nemen. Het verzachten en verkleinen van toegebrachte schade en nadeel is noodzakelijk voor het bewaren van vriendschap, want het verzwaren er van maakt de breuk wijder. De onvriendelijkheid, die ons aangedaan is, had nog erger kunnen wezen.
b. Hij erkent de tekenen van Gods gunst jegens hem, en geeft dit als reden op van zijn begeerte om een verbond met hem te hebben. Wij hebben gezien dat de Heere met u is, en-gij zijt nu de gezegende des Heeren. Alsof hij gezegd had: "Laat u bewegen om het u aangedane onrecht voorbij te zien, want God heeft u de schade, die wij u veroorzaakt hebben, ruimschoots vergoed." Zij, die door God gezegend en begunstigd worden, hebben wl reden om hun te vergeven, die hen haten, daar toch de ergste vijand, die zij hebben, hun geen wezenlijke schade kan toebrengen. Of: "Wij begeren uw vriendschap omdat God met u is." Het is goed om in verbond en gemeenschap te zijn met hen, die in verbond en gemeenschap zijn met God, 1 John 1:3, Zacheria 8:23.
c. Hij verzekert hem dat de stap, die zij nu bij hem deden, het gevolg was van rijpe overweging. Wij hebben gezegd: Laat toch een eed tussen ons zijn, hoe sommigen van zijn gemelijke, afgunstige onderdanen er ook anders over mogen denken, hij en zijn voornaamste staatsdienaren, die hem vergezelden, hadden geen andere begeerte dan om oprechte, hartelijke vriendschap met hem te sluiten. Misschien had Abimelech door overlevering gehoord van de waarschuwing, die zijn voorganger van God had ontvangen, om Abraham geen leed te doen Genesis 20:7, en dat hij daardoor zo'n ontzag had voor Izaak, die evenzeer als Abraham de gunstgenoot des hemels bleek te zijn. 4. Izaak onthaalt hem en zijn gezelschap, en gaat een verbond van vriendschap met hen aan Genesis 26:30, Genesis 26:31. Zie hier hoe edelmoedig deze Godvruchtige was:
a. Door te geven, hij maakte hun een maaltijd en heette hen welkom.
b. Door te vergeven. Hij bleef niet staan bij het hem aangedane onrecht, maar ging gewillig een verbond van vriendschap met hen aan, en verbond zich hun nooit enig onrecht aan te doen of hun enigerlei schade te veroorzaken. De Godsdienst leert ons vriendelijk te zijn, als goede naburen met elkaar om te gaan en, zoveel als in ons is, "vrede te houden met alle mensen."
5. In Zijn voorzienigheid heeft God aan Izaak Zijn goedkeuring getoond van hetgeen hij gedaan had, want op dezelfde dag, dat hij dit verbond had gesloten met Abimelech, brachten zijn knechten hem de tijding, dat zij water gevonden hadden, Genesis 26:32, Genesis 26:33. Hij had niet aangedrongen op teruggave van de waterputten, die de Filistijnen hem onrechtvaardig hadden ontnomen, opdat de onderhandelingen over het verbond hierdoor niet zouden afgebroken worden, maar liet zich het onrecht stil welgevallen. Om hem daar nu voor te belonen, wordt hij terstond verrijkt door een nieuwe waterput, die hij, omdat dit zo goed overeenkwam met hetgeen op die dag geschied was bij zijn oude naam Ber-Seba noemde, de waterput van de eed.
Verzen 34-35
Genesis 26:34-35Hier is:
1. Het dwaze huwelijk van Ezau, dwaas, naar sommigen denken, om twee vrouwen tegelijk te huwen, waarom hij misschien een hoereerder genoemd wordt, Hebrews 12:16, of liever, omdat hij Kananietische vrouwen gehuwd heeft, die vreemdelingen waren voor de zegen van Abraham en onderworpen aan de vloek van Noach, waarom hij een onheilige genoemd wordt, want hierdoor gaf hij te kennen, dat hij noch de zegen begeerde, noch de vloek Gods vreesde.
2. De smart, die dit aan zijn ouders heeft veroorzaakt.
a. Het smartte hun, dat hij huwde zonder hen om raad of toestemming te vragen. Zie dan, in wiens voetstappen die kinderen treden, die door over zich zelf te beschikken en daarbij slechts met hun eigen zin en neiging te rade te gaan, hun ouders verachten of tegenspreken.
b. Het smartte hun, dat hij huwde onder degenen bij wie geen Godsdienst was, want Ezau wist wat zijns vaders zorg en wil was te zijnen opzichte, namelijk dat hij in geen geval een Kananietische zou huwen.
c. Het schijnt ook dat de vrouwen, die hij gehuwd had, onaangenaam waren in hun gedrag jegens Izaak en Rebekka. Die kinderen hebben weinig reden om Gods zegen te verwachten, die doen hetgeen een bitterheid des geestes is voor hun ouders.
Verzen 34-35
Genesis 26:34-35Hier is:
1. Het dwaze huwelijk van Ezau, dwaas, naar sommigen denken, om twee vrouwen tegelijk te huwen, waarom hij misschien een hoereerder genoemd wordt, Hebrews 12:16, of liever, omdat hij Kananietische vrouwen gehuwd heeft, die vreemdelingen waren voor de zegen van Abraham en onderworpen aan de vloek van Noach, waarom hij een onheilige genoemd wordt, want hierdoor gaf hij te kennen, dat hij noch de zegen begeerde, noch de vloek Gods vreesde.
2. De smart, die dit aan zijn ouders heeft veroorzaakt.
a. Het smartte hun, dat hij huwde zonder hen om raad of toestemming te vragen. Zie dan, in wiens voetstappen die kinderen treden, die door over zich zelf te beschikken en daarbij slechts met hun eigen zin en neiging te rade te gaan, hun ouders verachten of tegenspreken.
b. Het smartte hun, dat hij huwde onder degenen bij wie geen Godsdienst was, want Ezau wist wat zijns vaders zorg en wil was te zijnen opzichte, namelijk dat hij in geen geval een Kananietische zou huwen.
c. Het schijnt ook dat de vrouwen, die hij gehuwd had, onaangenaam waren in hun gedrag jegens Izaak en Rebekka. Die kinderen hebben weinig reden om Gods zegen te verwachten, die doen hetgeen een bitterheid des geestes is voor hun ouders.