Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 25". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/genesis-25.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 25". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 25De gewijde geschiedschrijver neemt in dit hoofdstuk:
I. Afscheid van Abraham, met een bericht:
1. Van zijn kinderen bij een andere vrouw, Genesis 25:1.
2. Van zijn laatste wilsbeschikking, Genesis 25:5,Genesis 25:6.
3. Van zijn ouderdom, zijn dood en begrafenis, Genesis 25:7.
II. Hij neemt afscheid van Ismaël, met een kort bericht:
1. Van zijn kinderen, Genesis 25:12.
2. Van zijn ouderdom en dood, vers, 17, 18.
III. Hij verhaalt verder de geschiedenis van Izak.
1. Zijn welvaart, Genesis 25:11.
2. De ontvangenis en geboorte van zijn twee zonen, met de Godsspraak over hen, Genesis 25:19.
3. Hun verschillende karakters, Genesis 25:27, Genesis 25:28.
4. Hoe Ezau zijn eerstgeboorterecht verkocht aan Jakob, Genesis 25:29,
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 25De gewijde geschiedschrijver neemt in dit hoofdstuk:
I. Afscheid van Abraham, met een bericht:
1. Van zijn kinderen bij een andere vrouw, Genesis 25:1.
2. Van zijn laatste wilsbeschikking, Genesis 25:5,Genesis 25:6.
3. Van zijn ouderdom, zijn dood en begrafenis, Genesis 25:7.
II. Hij neemt afscheid van Ismaël, met een kort bericht:
1. Van zijn kinderen, Genesis 25:12.
2. Van zijn ouderdom en dood, vers, 17, 18.
III. Hij verhaalt verder de geschiedenis van Izak.
1. Zijn welvaart, Genesis 25:11.
2. De ontvangenis en geboorte van zijn twee zonen, met de Godsspraak over hen, Genesis 25:19.
3. Hun verschillende karakters, Genesis 25:27, Genesis 25:28.
4. Hoe Ezau zijn eerstgeboorterecht verkocht aan Jakob, Genesis 25:29,
Verzen 1-10
Genesis 25:1-10Na het huwelijk van Izaak leefde Abraham nog vijf en dertig jaar, en alles wat hem aangaande in dat tijdsbestek bericht wordt, ligt hier in enige weinige verzen. Wij horen niet meer van Gods buitengewone verschijningen aan hem, of van zijn beproevingen, want zelfs van de uitnemendste heiligen zijn niet alle dagen dagen van grote betekenis, sommige er van verlopen kalm en stil, en komen noch gaan met uiterlijk gelaat, zo waren de laatste dagen van Abraham. Wij hebben hier:
I. Een bericht omtrent zijn kinderen bij Ketura, de vrouw, die hij na de dood van Sara gehuwd heeft. Hij had Sara begraven en Izaak uitgehuwelijkt, de twee dierbare gezellen van zijn leven, en nu was hij eenzaam. Hij had een verzorgster nodig, en zijn gezin een bestuurster, en het was niet goed voor hem om aldus alleen te zijn, daarom huwt hij Ketura, die waarschijnlijk zijn opperdienstmaagd was, geboren in zijn huis of gekocht met zijn geld. Het huwelijk is niet verboden aan oude lieden. Bij haar had hij zes zonen in wie de belofte aan Abraham betreffende de grote toeneming van zijn nageslacht gedeeltelijk vervuld werd, waarop hij ook waarschijnlijk bij dit huwelijk het oog had. De kracht, die hij door de belofte ontvangen had, was nog in hem, om te tonen hoe ver de kracht der belofte die van de natuur overtreft.
II. Abrahams beschikking over zijn goederen Genesis 25:5, Genesis 25:6. Na de geboorte van zijn zonen, gaf hij bevel aan zijn huis met wijsheid en rechtvaardigheid.
1. Izaak maakte hij tot zijn erfgenaam, gelijk hij naar recht verplicht was jegens Sara, zijn eerste en voornaamste vrouw, en aan Rebekka, die op deze belofte en verzekering Izaak gehuwd had, Genesis 24:36. In het alles dat hij zijn zoon Izaak vermaakte, zijn wellicht ook begrepen de belofte van het land Kanan en het onvervreemdbare erfdeel van het verbond. Daarom maakte hij hem tot erfgenaam van zijn bezittingen. In onze genegenheid en onze gaven moeten wij God voor ogen hebben.
2. Aan zijn andere kinderen gaf Abraham geschenken, zowel aan Ismaël, ofschoon deze in het eerst ledig weggezonden werd, als aan zijn zonen bij Ketura. Het was naar recht dat hij voorzieningen voor hen maakte, ouders, die hem hierin niet navolgen, zijn erger dan ongelovigen. Het was wijs om hen ver van Izak te vestigen, opdat zij er geen aanspraak op zouden maken de erfenis met hem te delen, of hem op enigerlei wijze zorg zouden baren, of hem op onkosten brengen.
Merk op dat hij dit nog bij zijn leven heeft gedaan, opdat het niet later zou behoeven gedaan te worden, en dan wellicht niet zo goed zou worden gedaan. In veel gevallen is het verstandig, als de mensen hun eigen handen tot uitvoerders maken van hun wilsbeschikking, en voor zoveel zij het kunnen, wat er te doen is doen terwijl zij nog leven. Deze zonen van de bijwijven werden gezonden naar het land, dat ten oosten van Kanan lag, en hun nakomelingen werden "kinderen van het oosten" genaamd, vermaard wegens hun talrijkheid, Judges 6:5, Judges 6:33. Hun grote toename was de vrucht van de belofte, gedaan aan Abraham, dat God zijn zaad zou vermenigvuldigen. In het toebedelen van Zijn zegeningen doet God zoals Abraham gedaan heeft: aan de kinderen van deze wereld schenkt Hij algemene zegeningen, zoals aan de zonen van de dienstmaagd, maar voor de erfgenamen van de belofte heeft Hij verbondszegeningen weggelegd. Al wat Hij heeft, is het hunne, want zij zijn "Zijn Izaaks," van wie de anderen voor altijd gescheiden zullen zijn. III. De ouderdom en de dood van Abraham, Genesis 25:7, Genesis 25:8. Hij leefde honderd vijf en zeventig jaar, nog juist honderd jaar nadat hij naar Kanan was gekomen: z lang is hij een bijwoner geweest in een vreemd land. Hoewel hij lang leefde, en goed leefde, hoewel hij goed deed en slecht gemist kon worden, stierf hij toch ten laatste. Let er op hoe zijn dood hier wordt beschreven.
1. Hij gaf de geest. Zijn leven werd hem niet ontwrongen, hij heeft het goedsmoeds overgegeven, in de hand van de Vader der geesten heeft hij zijn geest bevolen.
2. Hij stierf in goede ouderdom, dat had God hem beloofd. Zijn dood was zijn ontslagen worden van de lasten van zijn ouderdom, een oud man zou niet altijd zo willen leven, het was ook de erekroon van zijn ouderdom.
3. Hij was des levens zat, met al de gerieflijkheden en aangenaamheden van het leven. Hij heeft niet geleefd totdat de wereld hem moede was, maar totdat hij de wereld moede was, hij heeft er genoeg van gehad en begeerde niets meer, "Vixi quantum satis este- Ik heb lang genoeg geleefd," zei Seneca. Al zou een Godvruchtige niet oud sterven, sterft hij toch des levens zat, het leven hier zat zijnde, en verlangende om in een betere plaats te leven.
4. Hij werd verzameld tot zijn volken. Zijn lichaam werd verzameld tot de vergadering der doden en zijn ziel tot de vergadering der zaligen. De dood verzamelt ons tot onze volken. Zij, die ons volk zijn terwijl wij leven, hetzij het volk van God of de kinderen der wereld zijn, zijn het volk, tot hetwelk wij vergaderd worden.
IV. Zijn begrafenis, Genesis 25:9, Genesis 25:10. Er wordt hier van generlei pracht of statigheid bij zijn begrafenis melding gemaakt, er wordt ons slechts gezegd:
1. Wie hem begroeven. Zijn zonen Izaak en Ismaël. Het was de dienst van liefde en eerbied, die zij hun goede vader bewezen. Er was vroeger enige koelheid tussen Izaak en Ismaël geweest, maar het schijnt dat of Abraham hen, terwijl hij nog leefde, tot elkaar had gebracht, of dat tenminste de dood verzoening tussen hen had teweeggebracht.
2. Waar zij hem begroeven: in zijn eigen begraafplaats die hij gekocht had, en waarin hij Sara had begraven. Zij, die bij hun leven zeer dierbaar aan elkaar geweest zijn, kunnen de wens koesteren om bij elkaar begraven te worden, en die wens is niet slechts onschuldig maar prijzenswaardig, opdat zij ook in de dood niet gescheiden zijn, en ten teken van hun hoop om samen te verrijzen.
Verzen 1-10
Genesis 25:1-10Na het huwelijk van Izaak leefde Abraham nog vijf en dertig jaar, en alles wat hem aangaande in dat tijdsbestek bericht wordt, ligt hier in enige weinige verzen. Wij horen niet meer van Gods buitengewone verschijningen aan hem, of van zijn beproevingen, want zelfs van de uitnemendste heiligen zijn niet alle dagen dagen van grote betekenis, sommige er van verlopen kalm en stil, en komen noch gaan met uiterlijk gelaat, zo waren de laatste dagen van Abraham. Wij hebben hier:
I. Een bericht omtrent zijn kinderen bij Ketura, de vrouw, die hij na de dood van Sara gehuwd heeft. Hij had Sara begraven en Izaak uitgehuwelijkt, de twee dierbare gezellen van zijn leven, en nu was hij eenzaam. Hij had een verzorgster nodig, en zijn gezin een bestuurster, en het was niet goed voor hem om aldus alleen te zijn, daarom huwt hij Ketura, die waarschijnlijk zijn opperdienstmaagd was, geboren in zijn huis of gekocht met zijn geld. Het huwelijk is niet verboden aan oude lieden. Bij haar had hij zes zonen in wie de belofte aan Abraham betreffende de grote toeneming van zijn nageslacht gedeeltelijk vervuld werd, waarop hij ook waarschijnlijk bij dit huwelijk het oog had. De kracht, die hij door de belofte ontvangen had, was nog in hem, om te tonen hoe ver de kracht der belofte die van de natuur overtreft.
II. Abrahams beschikking over zijn goederen Genesis 25:5, Genesis 25:6. Na de geboorte van zijn zonen, gaf hij bevel aan zijn huis met wijsheid en rechtvaardigheid.
1. Izaak maakte hij tot zijn erfgenaam, gelijk hij naar recht verplicht was jegens Sara, zijn eerste en voornaamste vrouw, en aan Rebekka, die op deze belofte en verzekering Izaak gehuwd had, Genesis 24:36. In het alles dat hij zijn zoon Izaak vermaakte, zijn wellicht ook begrepen de belofte van het land Kanan en het onvervreemdbare erfdeel van het verbond. Daarom maakte hij hem tot erfgenaam van zijn bezittingen. In onze genegenheid en onze gaven moeten wij God voor ogen hebben.
2. Aan zijn andere kinderen gaf Abraham geschenken, zowel aan Ismaël, ofschoon deze in het eerst ledig weggezonden werd, als aan zijn zonen bij Ketura. Het was naar recht dat hij voorzieningen voor hen maakte, ouders, die hem hierin niet navolgen, zijn erger dan ongelovigen. Het was wijs om hen ver van Izak te vestigen, opdat zij er geen aanspraak op zouden maken de erfenis met hem te delen, of hem op enigerlei wijze zorg zouden baren, of hem op onkosten brengen.
Merk op dat hij dit nog bij zijn leven heeft gedaan, opdat het niet later zou behoeven gedaan te worden, en dan wellicht niet zo goed zou worden gedaan. In veel gevallen is het verstandig, als de mensen hun eigen handen tot uitvoerders maken van hun wilsbeschikking, en voor zoveel zij het kunnen, wat er te doen is doen terwijl zij nog leven. Deze zonen van de bijwijven werden gezonden naar het land, dat ten oosten van Kanan lag, en hun nakomelingen werden "kinderen van het oosten" genaamd, vermaard wegens hun talrijkheid, Judges 6:5, Judges 6:33. Hun grote toename was de vrucht van de belofte, gedaan aan Abraham, dat God zijn zaad zou vermenigvuldigen. In het toebedelen van Zijn zegeningen doet God zoals Abraham gedaan heeft: aan de kinderen van deze wereld schenkt Hij algemene zegeningen, zoals aan de zonen van de dienstmaagd, maar voor de erfgenamen van de belofte heeft Hij verbondszegeningen weggelegd. Al wat Hij heeft, is het hunne, want zij zijn "Zijn Izaaks," van wie de anderen voor altijd gescheiden zullen zijn. III. De ouderdom en de dood van Abraham, Genesis 25:7, Genesis 25:8. Hij leefde honderd vijf en zeventig jaar, nog juist honderd jaar nadat hij naar Kanan was gekomen: z lang is hij een bijwoner geweest in een vreemd land. Hoewel hij lang leefde, en goed leefde, hoewel hij goed deed en slecht gemist kon worden, stierf hij toch ten laatste. Let er op hoe zijn dood hier wordt beschreven.
1. Hij gaf de geest. Zijn leven werd hem niet ontwrongen, hij heeft het goedsmoeds overgegeven, in de hand van de Vader der geesten heeft hij zijn geest bevolen.
2. Hij stierf in goede ouderdom, dat had God hem beloofd. Zijn dood was zijn ontslagen worden van de lasten van zijn ouderdom, een oud man zou niet altijd zo willen leven, het was ook de erekroon van zijn ouderdom.
3. Hij was des levens zat, met al de gerieflijkheden en aangenaamheden van het leven. Hij heeft niet geleefd totdat de wereld hem moede was, maar totdat hij de wereld moede was, hij heeft er genoeg van gehad en begeerde niets meer, "Vixi quantum satis este- Ik heb lang genoeg geleefd," zei Seneca. Al zou een Godvruchtige niet oud sterven, sterft hij toch des levens zat, het leven hier zat zijnde, en verlangende om in een betere plaats te leven.
4. Hij werd verzameld tot zijn volken. Zijn lichaam werd verzameld tot de vergadering der doden en zijn ziel tot de vergadering der zaligen. De dood verzamelt ons tot onze volken. Zij, die ons volk zijn terwijl wij leven, hetzij het volk van God of de kinderen der wereld zijn, zijn het volk, tot hetwelk wij vergaderd worden.
IV. Zijn begrafenis, Genesis 25:9, Genesis 25:10. Er wordt hier van generlei pracht of statigheid bij zijn begrafenis melding gemaakt, er wordt ons slechts gezegd:
1. Wie hem begroeven. Zijn zonen Izaak en Ismaël. Het was de dienst van liefde en eerbied, die zij hun goede vader bewezen. Er was vroeger enige koelheid tussen Izaak en Ismaël geweest, maar het schijnt dat of Abraham hen, terwijl hij nog leefde, tot elkaar had gebracht, of dat tenminste de dood verzoening tussen hen had teweeggebracht.
2. Waar zij hem begroeven: in zijn eigen begraafplaats die hij gekocht had, en waarin hij Sara had begraven. Zij, die bij hun leven zeer dierbaar aan elkaar geweest zijn, kunnen de wens koesteren om bij elkaar begraven te worden, en die wens is niet slechts onschuldig maar prijzenswaardig, opdat zij ook in de dood niet gescheiden zijn, en ten teken van hun hoop om samen te verrijzen.
Verzen 11-18
Genesis 25:11-18Onmiddellijk na het bericht van Abrahams dood begint Mozes aan de geschiedenis van Izak, Genesis 25:11, en zegt ons waar hij woonde en op hoe merkwaardige wijze God hem zegende. De zegen van Abraham is niet met hem gestorven, maar blijft bestaan voor al de kinderen van de belofte. Maar nu wijkt hij terstond af van de geschiedenis van Izaak, om een kort bericht te geven omtrent Ismaël, daar hij Abrahams zoon was en God enige beloften omtrent hem gegeven had, en het voor ons nodig is te weten, dat die beloften vervuld zijn.
Merk op hetgeen hier gezegd wordt:
I. Betreffende zijn kinderen, hij had twaalf zonen, twaalf vorsten worden zij genoemd, Genesis 25:16, hoofden van geslachten, die na verloop van tijd volken werden, onderscheiden stammen, talrijk en van groot gewicht. Zij bevolkten een zeer groot vastland, gelegen tussen Egypte en Assyrië, en Arabië genoemd. De namen van zijn twaalf zonen zijn hier opgegeven. Van Midian en Kedar lezen wij dikwijls in de Schrift. Sommige zeer goede Schriftverklaarders hebben nota genomen van de betekenis van de drie namen, die tezamen worden genomen, Genesis 25:14, als bevattende een goede raad aan ons allen: Misma en Duma en Massa, dat is: hoort, zwijgt stil en verdraagt. Wij hebben ze nogmaals en in dezelfde orde in James 1:19. Zijt ras om te horen, traag om te spreken, traag tot toorn. De nakomelingen van Ismaël hadden niet slechts tenten in de velden, waarin zij in tijd van vrede rijk werden, maar zij hadden steden en kastelen, Genesis 25:16, waarin zij zich versterkten in tijden van oorlog. Het aantal en de kracht nu van dit geslacht waren de vrucht van de belofte, gedaan aan Hagar omtrent Ismaël Genesis 16:10, en aan Abraham, Genesis 17:20, en 21:13. Velen, die vreemdelingen zijn voor het verbond der belofte, zijn toch gezegend met uitwendige voorspoed om wille van hun Godvruchtige voorvaderen. "In hun huis zal have en rijkdom wezen."
2. Van hemzelf hebben wij een bericht van zijn ouderdom: hij leefde honderd zeven en dertig jaren, Genesis 25:17, hetgeen vermeld wordt om de kracht te tonen van Abrahams gebed voor hem, Genesis 17:18, Och dat Ismaël mocht leven voor Uw aangezicht! Hier is ook een bericht van zijn dood, ook hij werd verzameld tot zijn volken, maar er wordt niet gezegd, dat hij des levens zat was, hoewel hij tot hoge ouderdom kwam. Hij was de wereld niet zo moede, en niet zo gewillig om haar te verlaten als zijn goede vader. De woorden: hij viel voor het aangezicht van al zijn broederen hetzij er de betekenis van is: "hij stierf," zoals wij ze opvatten, of, naar de opvatting van anderen, "zijn lot of deel viel," zijn bestemd om de vervulling aan te tonen van het woord aan Hagar, Genesis 16:12 :Hij zal wonen voor het aangezicht van alle zijn broederen, dat is: hij zal voorspoedig en aanzienlijk onder hen zijn, en tot het laatste toe standhouden. Of, hij stierf omringd van zijn vrienden, hetgeen troostrijk is.
Verzen 11-18
Genesis 25:11-18Onmiddellijk na het bericht van Abrahams dood begint Mozes aan de geschiedenis van Izak, Genesis 25:11, en zegt ons waar hij woonde en op hoe merkwaardige wijze God hem zegende. De zegen van Abraham is niet met hem gestorven, maar blijft bestaan voor al de kinderen van de belofte. Maar nu wijkt hij terstond af van de geschiedenis van Izaak, om een kort bericht te geven omtrent Ismaël, daar hij Abrahams zoon was en God enige beloften omtrent hem gegeven had, en het voor ons nodig is te weten, dat die beloften vervuld zijn.
Merk op hetgeen hier gezegd wordt:
I. Betreffende zijn kinderen, hij had twaalf zonen, twaalf vorsten worden zij genoemd, Genesis 25:16, hoofden van geslachten, die na verloop van tijd volken werden, onderscheiden stammen, talrijk en van groot gewicht. Zij bevolkten een zeer groot vastland, gelegen tussen Egypte en Assyrië, en Arabië genoemd. De namen van zijn twaalf zonen zijn hier opgegeven. Van Midian en Kedar lezen wij dikwijls in de Schrift. Sommige zeer goede Schriftverklaarders hebben nota genomen van de betekenis van de drie namen, die tezamen worden genomen, Genesis 25:14, als bevattende een goede raad aan ons allen: Misma en Duma en Massa, dat is: hoort, zwijgt stil en verdraagt. Wij hebben ze nogmaals en in dezelfde orde in James 1:19. Zijt ras om te horen, traag om te spreken, traag tot toorn. De nakomelingen van Ismaël hadden niet slechts tenten in de velden, waarin zij in tijd van vrede rijk werden, maar zij hadden steden en kastelen, Genesis 25:16, waarin zij zich versterkten in tijden van oorlog. Het aantal en de kracht nu van dit geslacht waren de vrucht van de belofte, gedaan aan Hagar omtrent Ismaël Genesis 16:10, en aan Abraham, Genesis 17:20, en 21:13. Velen, die vreemdelingen zijn voor het verbond der belofte, zijn toch gezegend met uitwendige voorspoed om wille van hun Godvruchtige voorvaderen. "In hun huis zal have en rijkdom wezen."
2. Van hemzelf hebben wij een bericht van zijn ouderdom: hij leefde honderd zeven en dertig jaren, Genesis 25:17, hetgeen vermeld wordt om de kracht te tonen van Abrahams gebed voor hem, Genesis 17:18, Och dat Ismaël mocht leven voor Uw aangezicht! Hier is ook een bericht van zijn dood, ook hij werd verzameld tot zijn volken, maar er wordt niet gezegd, dat hij des levens zat was, hoewel hij tot hoge ouderdom kwam. Hij was de wereld niet zo moede, en niet zo gewillig om haar te verlaten als zijn goede vader. De woorden: hij viel voor het aangezicht van al zijn broederen hetzij er de betekenis van is: "hij stierf," zoals wij ze opvatten, of, naar de opvatting van anderen, "zijn lot of deel viel," zijn bestemd om de vervulling aan te tonen van het woord aan Hagar, Genesis 16:12 :Hij zal wonen voor het aangezicht van alle zijn broederen, dat is: hij zal voorspoedig en aanzienlijk onder hen zijn, en tot het laatste toe standhouden. Of, hij stierf omringd van zijn vrienden, hetgeen troostrijk is.
Verzen 19-28
Genesis 25:19-28Wij hebben hier een bericht van de geboorte van Jakob en Ezau, de tweelingzonen van Izaak en Rebekka. Hun intrede in de wereld was-en dit is voorzeker iets ongewoons-een der merkwaardigste delen van hun geschiedenis. Er wordt ook over Izaak niet veel meer verhaald dan hetgeen in betrekking stond tot zijn vader, terwijl deze leefde, en later hetgeen betrekking had op zijn zonen. Want Izaak schijnt geen man van de daad geweest te zijn, en was ook niet zwaar beproefd, hij heeft zijn dagen in rust en stilte doorgebracht. Betreffende Jakob en Ezau nu wordt ons gezegd:
I. Dat om hen gebeden werd. Hun ouders hebben hen, nadat zij lang kinderloos geweest waren, verkregen op het gebed, Genesis 25:20, Genesis 25:21. Izaak was veertig jaren oud toen hij trouwde, hoewel hij een enige zoon was, en de persoon uit wie het beloofde zaad zou voortkomen, maakte hij toch geen haast om te trouwen. Hij was zestig jaar oud toen zijn zonen geboren werden, Genesis 25:26, zodat hij twintig jaren gehuwd was voordat hij een kind kreeg. Hoewel de vervulling van Gods belofte altijd zeker is, is zij toch dikwijls langzaam, en schijnt door Gods voorzienigheid als het ware tegengesproken te worden, opdat het geloof van Gods kinderen beproefd worde en hun geduld geoefend, en opdat de zegen, die lang verwacht werd, dubbel welkom zal zijn als hij komt. Terwijl deze zegen nu op zich liet wachten, is Izaak niet zoals Abraham gedaan heeft, en later ook Jakob tot het bed van een dienstmaagd genaderd, want hij had Rebekka lief, Genesis 24:67, maar:
1. Hij bad, hij heeft de Heere zeer gebeden voor zijn vrouw. Hoewel God beloofd had zijn geslacht te vermenigvuldigen, bad hij er toch om. Want Gods beloften moeten ons gebed niet doen ophouden, maar ons aanmoedigen tot bidden, zij moeten gebruikt worden als de grond voor ons geloof. Hoewel hij gedurende vele jaren om die zegen gebeden had en de verhoring niet kwam, is hij toch niet met bidden opgehouden, want men moet altijd bidden en niet vertragen, Luke 18:1, bidden zonder ophouden, kloppen totdat de deur wordt opgedaan.
2. Hij bad voor zijn vrouw, sommigen lezen het: hij bad met, of in de tegenwoordigheid, van zijn vrouw. Echtgenoten behoren samen te bidden, hetgeen te kennen wordt gegeven in de waarschuwing van de apostel, dat "de gebeden niet verhinderd worden," 1 Peter 3:7. De Joden hebben een overlevering, dat Izaak zijn vrouw naar de Moria gebracht zou hebben, waar God beloofd had dat hij Abrahams zaad zou vermenigvuldigen, Genesis 22:17, en dat hij daar in zijn gebed met haar en voor haar, gepleit heeft op de belofte, die op deze plaats gedaan was. Kinderen zijn Gods gaven. Zij, die evenals Izaak aanhouden in het gebed, zullen bevinden dat zij niet tevergeefs zoeken, Isaiah 45:19.
II. Dat van hen geprofeteerd werd voor hun geboorte, en in die profetie lagen grote verborgenheden opgesloten, Genesis 25:22, Genesis 25:23. Lang had Izaak gebeden om een zoon, en nu is zijn vrouw zwanger van twee, om hem voor dit lange wachten te belonen. Zo doet God dikwijls boven ons bidden en denken. Nu Rebekka zwanger is van deze twee zonen, valt hier op te merken:
1. Hoe verlegen zij was in haar geest vanwege haar toestand: de kinderen stieten zich tezamen in haar lijf. De beweging in haar lichaam was heel buitengewoon en maakte haar zeer ongerust, hetzij dat zij vreesde dat hun geboorte haar dood zou zijn, of dat zij het tumult in haar binnenste moede was, of dat zij vreesde dat het een kwaad teken was, maar het schijnt, dat zij bijna wenste maar niet zwanger te zijn, of dat zij maar terstond zou sterven, en niet zulk een strijdend kroost ter wereld zou brengen. Is het zo, of, daar het zo is, waarom ben ik dus? Tevoren was het gebrek aan kinderen haar verdriet, nu is de worsteling tussen de kinderen het niet minder. De zegeningen, die wij het meest begeren, worden soms bevonden meer verdriet en onrust mee te brengen dan wij hadden gedacht, op alles onder de zon is "ijdelheid" geschreven, God leert ons aldus dit schrift te lezen. Wij zijn al te zeer geneigd ontevreden te zijn met onze voorrechten en zegeningen vanwege de ongemakken, die er mee gepaard gaan. Wij letten er niet op als het ons goed gaat, wij weten niet om te gaan met gebrek of overvloed. Deze worsteling tussen Jakob en Ezau in het lichaam van hun moeder stelt de worsteling voor tussen het koninkrijk Gods en het rijk van Satan. In de wereld hebben het zaad van de vrouw en het zaad van de slang geworsteld en gestreden vanaf dat er vijandschap tussen hen gezet was, Genesis 3:15, en het heeft een voortdurende onrust onder de mensen teweeggebracht. Christus zelf is gekomen om vuur op de aarde te werpen en om verdeeldheid te geven, Luke 12:49, Luke 12:51. Maar laat dit voor ons geen ergernis of struikelblok zijn, een heilige oorlog is beter dan de vrede in het paleis van de duivel. Ook in het hart van de gelovigen is die worsteling gaande, niet zodra is Christus gevormd in de ziel, of er ontstaat strijd tussen vlees en geest, Galatians 5:17. Zonder een machtige worsteling wordt de stroom niet gekeerd, maar dit moet ons niet ontmoedigen. Het is beter strijd te hebben tegen de zonde, dan er zich gedwee aan te onderwerpen.
2. Wat zij deed om zich verlichting te verschaffen. Zij ging om de Heere te vragen. Sommigen denken dat Melchizedek toen geraadpleegd werd als een Godsspraak, of wellicht werden er Urim of Terafim gebruikt om er God door te vragen, zoals later de Urim en de Tummim. Het woord en het gebed, door welke beide wij nu de Heere vragen, geven grote verlichting aan hen, die op enigerlei wijze in verlegenheid zijn. Het is een verlichting voor ons gemoed om onze zaak voor de Heere uit te spreiden en Zijn mond te vragen. "Ga in tot Gods heiligdommen," Psalms 73:17.
3. De inlichting, die haar gegeven werd op haar vraag verklaarde de verborgenheid. Twee volken zijn in uw buik, Genesis 25:23. Zij was zwanger, niet slechts van twee kinderen, maar van twee volken, die niet slechts in hun manieren en geaardheid in grote mate van elkaar zullen verschillen, maar van wie de belangen met elkaar in botsing zullen komen en de uitslag van de strijd zal wezen, dat de oudste de jongste zal dienen, hetgeen vervuld werd in de onderwerping van de Edomieten gedurende vele eeuwen aan het huis van David, totdat zij in opstand kwamen, 2 Chronicles 21:8.
Merk hier op:
a. Dat God vrij is in de bedeling van Zijn genade, het is Zijn kroonrecht om een verschil te maken tussen hen, die vooralsnog goed noch kwaad gedaan hebben. Dat is het wat de apostel hieruit afleidt, Romans 9:12.
b. Dat in de worsteling tussen genade en bederf in de ziel, genade, de jongere, voorzeker ten laatste de bovenhand zal behouden.
III. Dat er, toen zij geboren waren, een groot verschil tussen hen was, wat diende als bevestiging van hetgeen voorzegd was, een teken was van de vervulling er van, en in het bijzonder diende om het type te verklaren. 1. Er was een groot verschil in hun lichaam, Genesis 25:25. Ezau was ruw en harig, alsof hij reeds een volwassen man was. Dit was een aanduiding van een zeer sterk lichaamsgestel, en gaf reden te verwachten dat hij een zeer gespierd, stoutmoedig, bedrijvig man zou worden. Maar Jakob was glad en tenger, zoals andere kinderen. Het verschil tussen de aanleg en bekwaamheden van de mensen, en bijgevolg van hun staat in de wereld, ontstaat in grote mate uit het verschil tussen hun lichaamsgestel. Sommigen zijn kennelijk door de natuur bestemd voor bedrijvige werkzaamheid en eer, anderen even duidelijk om hun leven in onbekendheid door te brengen. Dit voorbeeld van de Goddelijke vrijmacht in het rijk der voorzienigheid kan er wellicht toe bijdragen om ons te verzoenen met de leer van Gods vrijmacht in het rijk der genade. Het is Gods gewone wijze van doen om het zwakke dezer wereld te verkiezen en het sterke voorbij te gaan, 1 Corinthians 1:26, 1 Corinthians 1:27.
2. Er was blijkbaar strijd in hun geboorte. Ezau, de sterkere, kwam het eerst uit, maar Jakob's hand hield Ezau's verzenen, Genesis 25:26. Dit betekende:
a. Jakob's streven naar het geboorterecht en de zegen, reeds van het begin strekte hij er zich naar uit om het te grijpen, en zou, zo mogelijk, zijn broeder zijn voor gekomen.
b. Dat hij dit ten laatste ook verkregen heeft, na verloop van tijd zal hij de positie van zijn broeder ondermijnen en zijn doel bereiken. Hierop wordt gezinspeeld in Hosea 12:3, Hosea 12:4, en vandaar had hij zijn naam: "Jakob, verdringer" of "voetlichter."
3. Zij waren zeer verschillend van gemoedsgesteldheid en de wijze van leven, die zij zich kozen, Genesis 25:27. Weldra bleek hun verschillende neiging.
a. Ezau was een man voor deze wereld, een man, toegewijd aan zijn vermaak, want hij was een jager, en een man, die zich door verstand en tegenwoordigheid van geest wist te redden, zich, zoals men zegt overal door heen wist te slaan, want hij was verstandig op de jacht, zijn vermaak, zijn ontspanning, was zijn werk, hij bestudeerde er de kunst van, en bracht er al zijn tijd mee door. Hij hield niet van een boek, was niet graag binnenshuis, maar was een man van het veld, zoals Nimrod en Ismaël, geheel overgegeven aan vermaak, en nooit anders gelukkig dan in het najagen er van. Kortom, hij was wat wij zouden noemen een landedelman en een krijgsman.
b. Jakob was een man voor de andere wereld. Er zat geen staatsman in hem, hij gaf zich ook geen groot of voornaam aanzien, maar was een oprecht man, wonende in tenten een eerlijk man, die het altijd goed meende en eerlijk handelde, aan de ware genoegens van stilte en eenzaamheid de voorkeur gaf boven al de gewaande genoegens van luidruchtig vermaak. Hij woonde in tenten, als een herder. Hij was gehecht aan de veilige en stille bezigheid van schapen hoeden, waarvoor hij ook zijn kinderen heeft opgeleid, Genesis 46:34. Of als een studerende. Hij bezocht de tenten van Melchizedek, of Heber, zoals sommigen dit verstaan, om door hen in Goddelijke dingen onderwezen te worden. En deze was de zoon van Izaak, op wie het onvervreemdbare erfrecht van het verbond zou overgaan.
4. Hun deel in de genegenheid van hun ouders was ook zeer verschillend. Zij hadden slechts deze twee kinderen, en het schijnt dat de een de lieveling was van de vader, en de ander van de moeder, Genesis 25:28. a. Izaak, hoewel zelf geen bedrijvig, beweeglijk man, (want als hij in het veld ging, was het tot overpeinzing en gebed, niet om te jagen) zag zijn zoon toch gaarne bedrijvig. Ezau wist hem te behagen en toonde veel eerbied voor hem, en onthaalde hem dikwijls op wildbraad, hetgeen hem de genegenheid van de goede grijsaard verwierf, en meer invloed op hem had dan men zou denken.
b. Rebekka was gedachtig aan de godsspraak, die de voorkeur had gegeven aan Jakob, en daarom had zij hem het meest lief. En indien het geoorloofd is aan ouders om de een of andere reden verschil te maken tussen hun kinderen, dan heeft Rebekka ongetwijfeld gelijk gehad, dat zij hem liefhad, die God liefhad.
Verzen 19-28
Genesis 25:19-28Wij hebben hier een bericht van de geboorte van Jakob en Ezau, de tweelingzonen van Izaak en Rebekka. Hun intrede in de wereld was-en dit is voorzeker iets ongewoons-een der merkwaardigste delen van hun geschiedenis. Er wordt ook over Izaak niet veel meer verhaald dan hetgeen in betrekking stond tot zijn vader, terwijl deze leefde, en later hetgeen betrekking had op zijn zonen. Want Izaak schijnt geen man van de daad geweest te zijn, en was ook niet zwaar beproefd, hij heeft zijn dagen in rust en stilte doorgebracht. Betreffende Jakob en Ezau nu wordt ons gezegd:
I. Dat om hen gebeden werd. Hun ouders hebben hen, nadat zij lang kinderloos geweest waren, verkregen op het gebed, Genesis 25:20, Genesis 25:21. Izaak was veertig jaren oud toen hij trouwde, hoewel hij een enige zoon was, en de persoon uit wie het beloofde zaad zou voortkomen, maakte hij toch geen haast om te trouwen. Hij was zestig jaar oud toen zijn zonen geboren werden, Genesis 25:26, zodat hij twintig jaren gehuwd was voordat hij een kind kreeg. Hoewel de vervulling van Gods belofte altijd zeker is, is zij toch dikwijls langzaam, en schijnt door Gods voorzienigheid als het ware tegengesproken te worden, opdat het geloof van Gods kinderen beproefd worde en hun geduld geoefend, en opdat de zegen, die lang verwacht werd, dubbel welkom zal zijn als hij komt. Terwijl deze zegen nu op zich liet wachten, is Izaak niet zoals Abraham gedaan heeft, en later ook Jakob tot het bed van een dienstmaagd genaderd, want hij had Rebekka lief, Genesis 24:67, maar:
1. Hij bad, hij heeft de Heere zeer gebeden voor zijn vrouw. Hoewel God beloofd had zijn geslacht te vermenigvuldigen, bad hij er toch om. Want Gods beloften moeten ons gebed niet doen ophouden, maar ons aanmoedigen tot bidden, zij moeten gebruikt worden als de grond voor ons geloof. Hoewel hij gedurende vele jaren om die zegen gebeden had en de verhoring niet kwam, is hij toch niet met bidden opgehouden, want men moet altijd bidden en niet vertragen, Luke 18:1, bidden zonder ophouden, kloppen totdat de deur wordt opgedaan.
2. Hij bad voor zijn vrouw, sommigen lezen het: hij bad met, of in de tegenwoordigheid, van zijn vrouw. Echtgenoten behoren samen te bidden, hetgeen te kennen wordt gegeven in de waarschuwing van de apostel, dat "de gebeden niet verhinderd worden," 1 Peter 3:7. De Joden hebben een overlevering, dat Izaak zijn vrouw naar de Moria gebracht zou hebben, waar God beloofd had dat hij Abrahams zaad zou vermenigvuldigen, Genesis 22:17, en dat hij daar in zijn gebed met haar en voor haar, gepleit heeft op de belofte, die op deze plaats gedaan was. Kinderen zijn Gods gaven. Zij, die evenals Izaak aanhouden in het gebed, zullen bevinden dat zij niet tevergeefs zoeken, Isaiah 45:19.
II. Dat van hen geprofeteerd werd voor hun geboorte, en in die profetie lagen grote verborgenheden opgesloten, Genesis 25:22, Genesis 25:23. Lang had Izaak gebeden om een zoon, en nu is zijn vrouw zwanger van twee, om hem voor dit lange wachten te belonen. Zo doet God dikwijls boven ons bidden en denken. Nu Rebekka zwanger is van deze twee zonen, valt hier op te merken:
1. Hoe verlegen zij was in haar geest vanwege haar toestand: de kinderen stieten zich tezamen in haar lijf. De beweging in haar lichaam was heel buitengewoon en maakte haar zeer ongerust, hetzij dat zij vreesde dat hun geboorte haar dood zou zijn, of dat zij het tumult in haar binnenste moede was, of dat zij vreesde dat het een kwaad teken was, maar het schijnt, dat zij bijna wenste maar niet zwanger te zijn, of dat zij maar terstond zou sterven, en niet zulk een strijdend kroost ter wereld zou brengen. Is het zo, of, daar het zo is, waarom ben ik dus? Tevoren was het gebrek aan kinderen haar verdriet, nu is de worsteling tussen de kinderen het niet minder. De zegeningen, die wij het meest begeren, worden soms bevonden meer verdriet en onrust mee te brengen dan wij hadden gedacht, op alles onder de zon is "ijdelheid" geschreven, God leert ons aldus dit schrift te lezen. Wij zijn al te zeer geneigd ontevreden te zijn met onze voorrechten en zegeningen vanwege de ongemakken, die er mee gepaard gaan. Wij letten er niet op als het ons goed gaat, wij weten niet om te gaan met gebrek of overvloed. Deze worsteling tussen Jakob en Ezau in het lichaam van hun moeder stelt de worsteling voor tussen het koninkrijk Gods en het rijk van Satan. In de wereld hebben het zaad van de vrouw en het zaad van de slang geworsteld en gestreden vanaf dat er vijandschap tussen hen gezet was, Genesis 3:15, en het heeft een voortdurende onrust onder de mensen teweeggebracht. Christus zelf is gekomen om vuur op de aarde te werpen en om verdeeldheid te geven, Luke 12:49, Luke 12:51. Maar laat dit voor ons geen ergernis of struikelblok zijn, een heilige oorlog is beter dan de vrede in het paleis van de duivel. Ook in het hart van de gelovigen is die worsteling gaande, niet zodra is Christus gevormd in de ziel, of er ontstaat strijd tussen vlees en geest, Galatians 5:17. Zonder een machtige worsteling wordt de stroom niet gekeerd, maar dit moet ons niet ontmoedigen. Het is beter strijd te hebben tegen de zonde, dan er zich gedwee aan te onderwerpen.
2. Wat zij deed om zich verlichting te verschaffen. Zij ging om de Heere te vragen. Sommigen denken dat Melchizedek toen geraadpleegd werd als een Godsspraak, of wellicht werden er Urim of Terafim gebruikt om er God door te vragen, zoals later de Urim en de Tummim. Het woord en het gebed, door welke beide wij nu de Heere vragen, geven grote verlichting aan hen, die op enigerlei wijze in verlegenheid zijn. Het is een verlichting voor ons gemoed om onze zaak voor de Heere uit te spreiden en Zijn mond te vragen. "Ga in tot Gods heiligdommen," Psalms 73:17.
3. De inlichting, die haar gegeven werd op haar vraag verklaarde de verborgenheid. Twee volken zijn in uw buik, Genesis 25:23. Zij was zwanger, niet slechts van twee kinderen, maar van twee volken, die niet slechts in hun manieren en geaardheid in grote mate van elkaar zullen verschillen, maar van wie de belangen met elkaar in botsing zullen komen en de uitslag van de strijd zal wezen, dat de oudste de jongste zal dienen, hetgeen vervuld werd in de onderwerping van de Edomieten gedurende vele eeuwen aan het huis van David, totdat zij in opstand kwamen, 2 Chronicles 21:8.
Merk hier op:
a. Dat God vrij is in de bedeling van Zijn genade, het is Zijn kroonrecht om een verschil te maken tussen hen, die vooralsnog goed noch kwaad gedaan hebben. Dat is het wat de apostel hieruit afleidt, Romans 9:12.
b. Dat in de worsteling tussen genade en bederf in de ziel, genade, de jongere, voorzeker ten laatste de bovenhand zal behouden.
III. Dat er, toen zij geboren waren, een groot verschil tussen hen was, wat diende als bevestiging van hetgeen voorzegd was, een teken was van de vervulling er van, en in het bijzonder diende om het type te verklaren. 1. Er was een groot verschil in hun lichaam, Genesis 25:25. Ezau was ruw en harig, alsof hij reeds een volwassen man was. Dit was een aanduiding van een zeer sterk lichaamsgestel, en gaf reden te verwachten dat hij een zeer gespierd, stoutmoedig, bedrijvig man zou worden. Maar Jakob was glad en tenger, zoals andere kinderen. Het verschil tussen de aanleg en bekwaamheden van de mensen, en bijgevolg van hun staat in de wereld, ontstaat in grote mate uit het verschil tussen hun lichaamsgestel. Sommigen zijn kennelijk door de natuur bestemd voor bedrijvige werkzaamheid en eer, anderen even duidelijk om hun leven in onbekendheid door te brengen. Dit voorbeeld van de Goddelijke vrijmacht in het rijk der voorzienigheid kan er wellicht toe bijdragen om ons te verzoenen met de leer van Gods vrijmacht in het rijk der genade. Het is Gods gewone wijze van doen om het zwakke dezer wereld te verkiezen en het sterke voorbij te gaan, 1 Corinthians 1:26, 1 Corinthians 1:27.
2. Er was blijkbaar strijd in hun geboorte. Ezau, de sterkere, kwam het eerst uit, maar Jakob's hand hield Ezau's verzenen, Genesis 25:26. Dit betekende:
a. Jakob's streven naar het geboorterecht en de zegen, reeds van het begin strekte hij er zich naar uit om het te grijpen, en zou, zo mogelijk, zijn broeder zijn voor gekomen.
b. Dat hij dit ten laatste ook verkregen heeft, na verloop van tijd zal hij de positie van zijn broeder ondermijnen en zijn doel bereiken. Hierop wordt gezinspeeld in Hosea 12:3, Hosea 12:4, en vandaar had hij zijn naam: "Jakob, verdringer" of "voetlichter."
3. Zij waren zeer verschillend van gemoedsgesteldheid en de wijze van leven, die zij zich kozen, Genesis 25:27. Weldra bleek hun verschillende neiging.
a. Ezau was een man voor deze wereld, een man, toegewijd aan zijn vermaak, want hij was een jager, en een man, die zich door verstand en tegenwoordigheid van geest wist te redden, zich, zoals men zegt overal door heen wist te slaan, want hij was verstandig op de jacht, zijn vermaak, zijn ontspanning, was zijn werk, hij bestudeerde er de kunst van, en bracht er al zijn tijd mee door. Hij hield niet van een boek, was niet graag binnenshuis, maar was een man van het veld, zoals Nimrod en Ismaël, geheel overgegeven aan vermaak, en nooit anders gelukkig dan in het najagen er van. Kortom, hij was wat wij zouden noemen een landedelman en een krijgsman.
b. Jakob was een man voor de andere wereld. Er zat geen staatsman in hem, hij gaf zich ook geen groot of voornaam aanzien, maar was een oprecht man, wonende in tenten een eerlijk man, die het altijd goed meende en eerlijk handelde, aan de ware genoegens van stilte en eenzaamheid de voorkeur gaf boven al de gewaande genoegens van luidruchtig vermaak. Hij woonde in tenten, als een herder. Hij was gehecht aan de veilige en stille bezigheid van schapen hoeden, waarvoor hij ook zijn kinderen heeft opgeleid, Genesis 46:34. Of als een studerende. Hij bezocht de tenten van Melchizedek, of Heber, zoals sommigen dit verstaan, om door hen in Goddelijke dingen onderwezen te worden. En deze was de zoon van Izaak, op wie het onvervreemdbare erfrecht van het verbond zou overgaan.
4. Hun deel in de genegenheid van hun ouders was ook zeer verschillend. Zij hadden slechts deze twee kinderen, en het schijnt dat de een de lieveling was van de vader, en de ander van de moeder, Genesis 25:28. a. Izaak, hoewel zelf geen bedrijvig, beweeglijk man, (want als hij in het veld ging, was het tot overpeinzing en gebed, niet om te jagen) zag zijn zoon toch gaarne bedrijvig. Ezau wist hem te behagen en toonde veel eerbied voor hem, en onthaalde hem dikwijls op wildbraad, hetgeen hem de genegenheid van de goede grijsaard verwierf, en meer invloed op hem had dan men zou denken.
b. Rebekka was gedachtig aan de godsspraak, die de voorkeur had gegeven aan Jakob, en daarom had zij hem het meest lief. En indien het geoorloofd is aan ouders om de een of andere reden verschil te maken tussen hun kinderen, dan heeft Rebekka ongetwijfeld gelijk gehad, dat zij hem liefhad, die God liefhad.
Verzen 29-34
Genesis 25:29-34Wij hebben hier een overeenkomst tussen Jakob en Ezau over de eerstgeboorte, die aan Ezau naar de loop van de gewone voorzienigheid maar aan Jakob volgens de belofte toekwam. Het was een geestelijk voorrecht, dat de uitnemendheid van de waardigheid en de uitnemendheid van de kracht en macht omvatte, zowel als het dubbele deel. Het scheen een geboorterecht waaraan toen de zegen verbonden was en de erfenis van de belofte. Zie nu:
I. Jakob's Godvruchtige begeerte naar dat geboorterecht, dat hij echter door slinkse middelen zocht te verkrijgen, die niet overeenkwamen met zijn karakter als een oprecht man. Het was niet uit hoogmoed of eerzucht dat hij het geboorterecht begeerde, maar om de geestelijke zegeningen, waarmee hij in zijn tenten wel bekend was geworden, terwijl Ezau de geur er van in het veld had verloren. Daarvoor is hij te prijzen, namelijk dat hij ijverde naar de beste gaven, maar hij was er niet voor te verontschuldigen, dat hij van de nooddruft van zijn broeder gebruik maakte, om een zeer harde koop met hem te sluiten, Genesis 25:31. Verkoop mij op deze dag uw eerstgeboorte. Waarschijnlijk hadden zij tevoren reeds met elkaar over deze zaak gesproken, en in dat geval was het voor Ezau niet zo'n grote verrassing als het hier schijnt te zijn. Het kan ook wezen, dat Ezau zich soms met geringschatting over dat geboorterecht en hetgeen er toe behoorde heeft uitgelaten, hetgeen Jakob dan aanmoedigde om hem het voorstel te doen. Indien dit zo is, dan is Jakob enigszins te verontschuldigen voor hetgeen hij deed om zijn doel te bereiken. Argeloze mensen, die wandelen in eenvoudigheid en Godvruchtige oprechtheid zonder enige wereldwijsheid, worden dikwijls bevonden de wijste van allen te zijn voor hun ziel en voor de eeuwigheid. Diegenen zijn waarlijk wijs, die wijs zijn voor een andere wereld. Jakob's wijsheid bleek in twee dingen.
1. Dat hij de juiste tijd koos en de gelegenheid, die zich aanbood, niet liet glippen.
2. Dat hij nadat de koop gesloten was, er zich ook van verzekerde, hem liet bevestigen door Ezau's eed. Zweer mij op deze dag. Hij nam Ezau, toen hij er voor in de stemming was, en wilde hem niet de macht laten om de koop te herroepen of ongedaan te maken. In een zaak van die aard is het goed om zeker te gaan.
II. Ezau's onheilige minachting van het geboorterecht, en zijn dwaas verkopen er van. Hierom wordt hij de "onheilige Ezau" genoemd, Hebrews 12:16, omdat hij "om een spijs het recht van zijn eerstgeboorte weggaf, " zo'n dure spijs als ooit gegeten werd sedert de verboden vrucht, en hij leefde om er berouw van te hebben, toen het te laat was. Nooit was er zo'n dwaze verkoping, als die door Ezau toen gedaan werd, en toch liet hij zich voorstaan op zijn verstand en beleid, en had de roep een zeer scherpzinnig man te zijn, en heeft hij zijn broeder Jakob wellicht dikwijls bespot als een zwak, onnozel man. Er zijn van die mensen, die naar ons (Engels) spreekwoord "penning-wijs en pond-dwaas" zijn, dat is: slim en bij de hand voor nietigheden of voor de dingen van deze wereld, maar onbegrijpelijk dom en achteloos voor grote aangelegenheden, voor de gewichtige belangen van hun ziel, verstandig op de jacht, en die anderen kunnen verschalken en in strikken lokken, maar zichzelf door de listige omleidingen van Satan laten bedriegen en gevangen zijn tot zijn wil. God verkiest dikwijls het dwaze van de wereld om er de wijzen door te beschamen. De eenvoudige Jakob maakt de loze, scherpzinniger Ezau tot een dwaas. Zie hier enige voorbeelden van Ezau's dwaasheid.
Hij had sterke lusten en begeerten, Genesis 25:29, Genesis 25:30. De arme Jakob had zich wat brood en een linzenkooksel bereid voor zijn middagmaal, Genesis 25:34, en zat tevreden neer om het te nuttigen, al was er geen wildbraad bij, toen Ezau van de jacht kwam, hongerig en moede, en misschien niets gevangen had. Nu behaagde Jakob's linzenkooksel hem meer dan zijn wild hem ooit behaagd had. Geef mij, zegt hij, van dat rode, dat rode daar. Die kleur kwam overeen met de zijne, Genesis 25:25, en tot zijn schande werd hij daarna altijd Edom Rood genoemd. Hij scheen zo moede en flauw te zijn, dat hij zichzelf niet kon bedienen, en daar er geen knecht bij de hand was, vraagt hij zijn broeder hem te helpen. Zij, die geheel leven voor hun vermaak, "vermoeien zich tevergeefs," Habakkuk 2:13. Zij zouden het nodigste werk kunnen verrichten en de grootste voordelen kunnen behalen met half zoveel moeite als zij zich geven en helft van de gevaren die zij lopen bij het najagen van hun dwaze genoegens. Zij, die kalm en rustig arbeiden, worden meer gestadig en op aangenamer wijze verzorgd dan zij, die rumoerig jagen, de spijs is niet altijd voor de wijzen, maar die op de Heere vertrouwen en het goede doen, zullen voorzeker gevoed worden, gevoed met dagelijks brood, niet zoals Ezau, die nu eens een feestmaal had, en dan weer flauw en hongerig was. Het voldoen aan de lust der zinnen is wat het verderf is voor duizenden kostelijke zielen. Als Ezau flauw en hongerig was, zou hij voorzeker wel goedkoper een maal eten hebben kunnen krijgen dan voor de prijs van zijn geboorterecht, maar hij was onbegrijpelijk gesteld op de kleur van dat kooksel, en kon zich de voldoening niet ontzeggen om er een schotel van te hebben, wat het hem dan ook moge kosten. Er kan nooit iets beters van komen, als het hart van de mensen hun ogen navolgt, Job 31:7, en als zij hun buik dienen. Zie dan de wijn, of-gelijk Ezau-het linzenkooksel, niet aan als hij-of het-zich rood vertoont, als hij in de beker zijn kleur geeft-of in de schotel-en zeer aanlokkend is, Proverbs 23:31. Als wij ons gewennen aan zelfverloochening, dan breken wij de kracht van de meeste verzoekingen.
Zijn redenering was zwak, Genesis 25:32. Zie, ik ga sterven, of: ik ben op het punt te sterven. Maar was er dan niets anders dan juist dit linzenkooksel om hem in het leven te houden? Indien er nu, zoals Dr. Lightfoot vermoedt, honger in het land was, Genesis 26:1, dan kunnen wij toch niet onderstellen, dat Izaak zo arm was, of Rebekka zo'n slechte huishoudster, dat hij niet van ander geschikt voedsel voorzien zou kunnen worden, en aldus zijn geboorterecht had kunnen behouden, maar hij is onder de macht van zijn lusten, en niets kan hem voldoen dan dit rode kooksel, en om zijn begeerlijkheid te bemantelen, wendt hij voor stervende te zijn. Indien dit zo was, was het dan niet beter voor hem met ere te sterven dan in schande te leven, te sterven onder een zegen, dan te leven onder een vloek? Het geboorterecht was een type van geestelijke voorrechten, die van de kerk van de eerstgeborenen. Ezau was nu op de proef gesteld hoe hij die zou waarderen, en hij toont zich slechts bewust van tegenwoordige smarten, als hij die slechts kan verlichten, dan geeft hij om geen geboorterecht. Naboth had betere beginselen, daar hij liever het leven wilde verliezen dan zijn wijngaard te verkopen, omdat zijn deel in het aardse Kanan zijn deel betekende in het hemelse, 1 Kings 21:3. Indien wij Ezau's geboorterecht beschouwen als slechts een tijdelijk, aards voordeel, dan was er in wat hij zei iets waars, namelijk dat onze wereldlijke bezittingen, zelfs die waar wij het meest van houden, ons in het stervensuur van generlei dienst zullen zijn, Psalms 49:7. Zij zullen de dood niet afweren, er de benauwdheid niet van verminderen, er de prikkel niet van wegnemen. Maar toch, Ezau, die zich als heer, als achtbaar man, voordeed, had van een edeler geest moeten zijn, dan zelfs een zodanige eer zo goedkoop te verkopen. Maar daar dit geboorterecht van geestelijke betekenis was, was zijn onderschatting er van de grootst-mogelijke goddeloosheid. Het is de ontzettendste dwaasheid om voor de schatten, de eer en de genoegens van deze wereld afstand te doen van ons deel in God en Christus, en de hemel, het is een even slechte koop als die van hem, die zijn geboorterecht voor een schotel linzen verkocht. Berouw was verre van hem. Genesis 25:34. Hij at en dronk, streelde zijn gehemelte, bevredigde zijn lust, achtte zich gelukkig om het goede maal eten, dat hij gehad heeft, en toen stond hij zorgeloos en onverschillig op en ging heen, zonder enig ernstig nadenken over de slechte koop, die hij gedaan had, of enig teken van berouw er van. Aldus heeft Ezau zijn geboorterecht veracht. Hij deed geen poging om de koop te herroepen, deed er geen beroep voor op zijn vader, noch stelde hij aan zijn broeder een schikking voor van de zaak, maar de koop door zijn nooddruft gesloten-gesteld al dat die nooddruft werkelijk bestond-werd door zijn goddeloosheid bevestigd "ex post facto-na de daad," en door zijn daarop volgende onverschilligheid en minachting heeft hij, als het ware, het recht en de geldigheid van de koop erkend, en hem door zijn rechtvaardiging van hetgeen hij gedaan had, onherroepelijk gemaakt. De mensen gaan ten verderve, niet zozeer door te doen wat verkeerd is, maar door het te doen en er geen berouw van te hebben, het te doen en er bij te blijven.
Verzen 29-34
Genesis 25:29-34Wij hebben hier een overeenkomst tussen Jakob en Ezau over de eerstgeboorte, die aan Ezau naar de loop van de gewone voorzienigheid maar aan Jakob volgens de belofte toekwam. Het was een geestelijk voorrecht, dat de uitnemendheid van de waardigheid en de uitnemendheid van de kracht en macht omvatte, zowel als het dubbele deel. Het scheen een geboorterecht waaraan toen de zegen verbonden was en de erfenis van de belofte. Zie nu:
I. Jakob's Godvruchtige begeerte naar dat geboorterecht, dat hij echter door slinkse middelen zocht te verkrijgen, die niet overeenkwamen met zijn karakter als een oprecht man. Het was niet uit hoogmoed of eerzucht dat hij het geboorterecht begeerde, maar om de geestelijke zegeningen, waarmee hij in zijn tenten wel bekend was geworden, terwijl Ezau de geur er van in het veld had verloren. Daarvoor is hij te prijzen, namelijk dat hij ijverde naar de beste gaven, maar hij was er niet voor te verontschuldigen, dat hij van de nooddruft van zijn broeder gebruik maakte, om een zeer harde koop met hem te sluiten, Genesis 25:31. Verkoop mij op deze dag uw eerstgeboorte. Waarschijnlijk hadden zij tevoren reeds met elkaar over deze zaak gesproken, en in dat geval was het voor Ezau niet zo'n grote verrassing als het hier schijnt te zijn. Het kan ook wezen, dat Ezau zich soms met geringschatting over dat geboorterecht en hetgeen er toe behoorde heeft uitgelaten, hetgeen Jakob dan aanmoedigde om hem het voorstel te doen. Indien dit zo is, dan is Jakob enigszins te verontschuldigen voor hetgeen hij deed om zijn doel te bereiken. Argeloze mensen, die wandelen in eenvoudigheid en Godvruchtige oprechtheid zonder enige wereldwijsheid, worden dikwijls bevonden de wijste van allen te zijn voor hun ziel en voor de eeuwigheid. Diegenen zijn waarlijk wijs, die wijs zijn voor een andere wereld. Jakob's wijsheid bleek in twee dingen.
1. Dat hij de juiste tijd koos en de gelegenheid, die zich aanbood, niet liet glippen.
2. Dat hij nadat de koop gesloten was, er zich ook van verzekerde, hem liet bevestigen door Ezau's eed. Zweer mij op deze dag. Hij nam Ezau, toen hij er voor in de stemming was, en wilde hem niet de macht laten om de koop te herroepen of ongedaan te maken. In een zaak van die aard is het goed om zeker te gaan.
II. Ezau's onheilige minachting van het geboorterecht, en zijn dwaas verkopen er van. Hierom wordt hij de "onheilige Ezau" genoemd, Hebrews 12:16, omdat hij "om een spijs het recht van zijn eerstgeboorte weggaf, " zo'n dure spijs als ooit gegeten werd sedert de verboden vrucht, en hij leefde om er berouw van te hebben, toen het te laat was. Nooit was er zo'n dwaze verkoping, als die door Ezau toen gedaan werd, en toch liet hij zich voorstaan op zijn verstand en beleid, en had de roep een zeer scherpzinnig man te zijn, en heeft hij zijn broeder Jakob wellicht dikwijls bespot als een zwak, onnozel man. Er zijn van die mensen, die naar ons (Engels) spreekwoord "penning-wijs en pond-dwaas" zijn, dat is: slim en bij de hand voor nietigheden of voor de dingen van deze wereld, maar onbegrijpelijk dom en achteloos voor grote aangelegenheden, voor de gewichtige belangen van hun ziel, verstandig op de jacht, en die anderen kunnen verschalken en in strikken lokken, maar zichzelf door de listige omleidingen van Satan laten bedriegen en gevangen zijn tot zijn wil. God verkiest dikwijls het dwaze van de wereld om er de wijzen door te beschamen. De eenvoudige Jakob maakt de loze, scherpzinniger Ezau tot een dwaas. Zie hier enige voorbeelden van Ezau's dwaasheid.
Hij had sterke lusten en begeerten, Genesis 25:29, Genesis 25:30. De arme Jakob had zich wat brood en een linzenkooksel bereid voor zijn middagmaal, Genesis 25:34, en zat tevreden neer om het te nuttigen, al was er geen wildbraad bij, toen Ezau van de jacht kwam, hongerig en moede, en misschien niets gevangen had. Nu behaagde Jakob's linzenkooksel hem meer dan zijn wild hem ooit behaagd had. Geef mij, zegt hij, van dat rode, dat rode daar. Die kleur kwam overeen met de zijne, Genesis 25:25, en tot zijn schande werd hij daarna altijd Edom Rood genoemd. Hij scheen zo moede en flauw te zijn, dat hij zichzelf niet kon bedienen, en daar er geen knecht bij de hand was, vraagt hij zijn broeder hem te helpen. Zij, die geheel leven voor hun vermaak, "vermoeien zich tevergeefs," Habakkuk 2:13. Zij zouden het nodigste werk kunnen verrichten en de grootste voordelen kunnen behalen met half zoveel moeite als zij zich geven en helft van de gevaren die zij lopen bij het najagen van hun dwaze genoegens. Zij, die kalm en rustig arbeiden, worden meer gestadig en op aangenamer wijze verzorgd dan zij, die rumoerig jagen, de spijs is niet altijd voor de wijzen, maar die op de Heere vertrouwen en het goede doen, zullen voorzeker gevoed worden, gevoed met dagelijks brood, niet zoals Ezau, die nu eens een feestmaal had, en dan weer flauw en hongerig was. Het voldoen aan de lust der zinnen is wat het verderf is voor duizenden kostelijke zielen. Als Ezau flauw en hongerig was, zou hij voorzeker wel goedkoper een maal eten hebben kunnen krijgen dan voor de prijs van zijn geboorterecht, maar hij was onbegrijpelijk gesteld op de kleur van dat kooksel, en kon zich de voldoening niet ontzeggen om er een schotel van te hebben, wat het hem dan ook moge kosten. Er kan nooit iets beters van komen, als het hart van de mensen hun ogen navolgt, Job 31:7, en als zij hun buik dienen. Zie dan de wijn, of-gelijk Ezau-het linzenkooksel, niet aan als hij-of het-zich rood vertoont, als hij in de beker zijn kleur geeft-of in de schotel-en zeer aanlokkend is, Proverbs 23:31. Als wij ons gewennen aan zelfverloochening, dan breken wij de kracht van de meeste verzoekingen.
Zijn redenering was zwak, Genesis 25:32. Zie, ik ga sterven, of: ik ben op het punt te sterven. Maar was er dan niets anders dan juist dit linzenkooksel om hem in het leven te houden? Indien er nu, zoals Dr. Lightfoot vermoedt, honger in het land was, Genesis 26:1, dan kunnen wij toch niet onderstellen, dat Izaak zo arm was, of Rebekka zo'n slechte huishoudster, dat hij niet van ander geschikt voedsel voorzien zou kunnen worden, en aldus zijn geboorterecht had kunnen behouden, maar hij is onder de macht van zijn lusten, en niets kan hem voldoen dan dit rode kooksel, en om zijn begeerlijkheid te bemantelen, wendt hij voor stervende te zijn. Indien dit zo was, was het dan niet beter voor hem met ere te sterven dan in schande te leven, te sterven onder een zegen, dan te leven onder een vloek? Het geboorterecht was een type van geestelijke voorrechten, die van de kerk van de eerstgeborenen. Ezau was nu op de proef gesteld hoe hij die zou waarderen, en hij toont zich slechts bewust van tegenwoordige smarten, als hij die slechts kan verlichten, dan geeft hij om geen geboorterecht. Naboth had betere beginselen, daar hij liever het leven wilde verliezen dan zijn wijngaard te verkopen, omdat zijn deel in het aardse Kanan zijn deel betekende in het hemelse, 1 Kings 21:3. Indien wij Ezau's geboorterecht beschouwen als slechts een tijdelijk, aards voordeel, dan was er in wat hij zei iets waars, namelijk dat onze wereldlijke bezittingen, zelfs die waar wij het meest van houden, ons in het stervensuur van generlei dienst zullen zijn, Psalms 49:7. Zij zullen de dood niet afweren, er de benauwdheid niet van verminderen, er de prikkel niet van wegnemen. Maar toch, Ezau, die zich als heer, als achtbaar man, voordeed, had van een edeler geest moeten zijn, dan zelfs een zodanige eer zo goedkoop te verkopen. Maar daar dit geboorterecht van geestelijke betekenis was, was zijn onderschatting er van de grootst-mogelijke goddeloosheid. Het is de ontzettendste dwaasheid om voor de schatten, de eer en de genoegens van deze wereld afstand te doen van ons deel in God en Christus, en de hemel, het is een even slechte koop als die van hem, die zijn geboorterecht voor een schotel linzen verkocht. Berouw was verre van hem. Genesis 25:34. Hij at en dronk, streelde zijn gehemelte, bevredigde zijn lust, achtte zich gelukkig om het goede maal eten, dat hij gehad heeft, en toen stond hij zorgeloos en onverschillig op en ging heen, zonder enig ernstig nadenken over de slechte koop, die hij gedaan had, of enig teken van berouw er van. Aldus heeft Ezau zijn geboorterecht veracht. Hij deed geen poging om de koop te herroepen, deed er geen beroep voor op zijn vader, noch stelde hij aan zijn broeder een schikking voor van de zaak, maar de koop door zijn nooddruft gesloten-gesteld al dat die nooddruft werkelijk bestond-werd door zijn goddeloosheid bevestigd "ex post facto-na de daad," en door zijn daarop volgende onverschilligheid en minachting heeft hij, als het ware, het recht en de geldigheid van de koop erkend, en hem door zijn rechtvaardiging van hetgeen hij gedaan had, onherroepelijk gemaakt. De mensen gaan ten verderve, niet zozeer door te doen wat verkeerd is, maar door het te doen en er geen berouw van te hebben, het te doen en er bij te blijven.