Lectionary Calendar
Tuesday, November 26th, 2024
the Week of Christ the King / Proper 29 / Ordinary 34
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Genesis 21

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 21

In dit hoofdstuk hebben wij:

I. De geboorte van Izaak, het kind van de belofte, Genesis 21:1.

II. Ismaël, de zoon van de dienstmaagd uit het huis van zijn vader verwijderd, Genesis 21:9.

III. Abrahams verbond met Abimelech, zijn nabuur, Genesis 21:22.

IV. Zijn Godsvrucht, Genesis 21:33.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, GENESIS 21

In dit hoofdstuk hebben wij:

I. De geboorte van Izaak, het kind van de belofte, Genesis 21:1.

II. Ismaël, de zoon van de dienstmaagd uit het huis van zijn vader verwijderd, Genesis 21:9.

III. Abrahams verbond met Abimelech, zijn nabuur, Genesis 21:22.

IV. Zijn Godsvrucht, Genesis 21:33.

Verzen 1-8

Genesis 21:1-8

Wat lang verwacht wordt, komt ten laatste. Het visioen betreffende het beloofde zaad is voor een bepaalde tijd, en nu, aan het einde, spreekt het en liegt niet. Weinigen onder het Oude Testament zijn in de wereld gebracht met zulke verwachtingen als Izaak, niet vanwege grote persoonlijke uitnemendheid, die hij zou bereiken, maar omdat hij juist hierin een type moest wezen van Christus, het Zaad, dat de heilige God zolang beloofd had, en dat heilige mensen zolang verwacht hebben. In het bericht omtrent de eerste dagen van Izaak kunnen wij opmerken:

I. De vervulling van Gods belofte in de ontvangenis en de geboorte van Izaak, Genesis 21:1, Genesis 21:2. De leiding van Gods voorzienigheid komt ons het heerlijkst voor, als wij hem vergelijken met Zijn woord, en als wij dan bemerken, hoe God in die-allen doet zoals Hij heeft gesproken.

1. Izaak is geboren overeenkomstig de belofte. De Heere bezocht Sara in genade, gelijk Hij gezegd had. Geen woord van God zal ter aarde vallen, want Hij, die het beloofd heeft, is getrouw, en Gods trouw is de hulp en steun van het geloof van Zijn volk. Hij werd geboren op de gezette tijd die God hem gezegd had, Genesis 21:2. God is altijd stipt op Zijn tijd, hoewel de beloofde zegeningen niet komen op de tijd, die wij er voor gezet hebben, zullen zij toch gewis komen op de tijd, die Hij ervoor gezet heeft, en dat is de beste tijd.

2. Hij was geboren krachtens de belofte "door het geloof heeft ook Sara zelf kracht ontvangen, om zaad te geven," Hebrews 11:11. God heeft dus door de belofte die kracht gegeven. Het was niet krachtens de gewone voorzienigheid, maar krachtens een bijzondere belofte, dat Izak geboren was. Over de tweede, de ondergeschikte, oorzaken was, als het ware, het vonnis des doods gekomen. Abraham was oud en Sara was oud, en beide waren als verstorven. En toen was het, dat het woord van God geschiedde. Krachtens Gods beloften zijn ware gelovigen instaat te doen wat boven de menselijke natuur is, want door deze zijn zij der Goddelijke natuur deelachtig geworden, 2 Peter 1:4.

II. Abrahams gehoorzaamheid aan Gods gebod betreffende Izaak.

1. Hij noemde hem, zoals God het hem geboden heeft, Genesis 21:3. God beval hem te noemen ter gedachtenis, Izaak, lachen. En Abraham, wiens werk dit was, gaf hem die naam hoewel hij een andere naam voor hem had kunnen bestemmen, een naam van grootser betekenis. Het is passend dat het weelderige van de menselijke vindingrijkheid wijkt voor het vrijmachtige en eenvoudige van de Goddelijke inzetting. En er was ook een goede reden voor die naam.

a. Toen Abraham de belofte omtrent hem ontving, lachte hij van blijdschap. Genesis 17:17. Als de zon van de vertroosting is opgegaan over de ziel, dan is het goed te gedenken hoe welkom ons het aanbreken van de dag is geweest, en met hoeveel blijdschap wij de belofte omhelsd hebben.

b. Toen Sara de belofte ontving, lachte zij uit wantrouwen en schroom. Als God ons de zegeningen schenkt, waaraan wij begonnen te wanhopen dan behoren wij ons met schaamte en droefheid ons wantrouwen aan Gods macht en aan Zijn beloften te herinneren, toen ons die beloften werden gegeven. c. Om Izaak zelf werd later gelachen door Ismaël, Genesis 21:9, en wellicht heeft zijn naam hem dit doen verwachten.

d. De belofte, waarvan hij niet alleen de zoon maar ook de erfgenaam was, zou de blijdschap uitmaken van al de heiligen in alle eeuwen en hetgeen hun mond met lachen zou vervullen.

2. Hij besneed hem, Genesis 21:4. Toen het verbond met hem bevestigd was, werd hem het zegel van het verbond toegediend, en hoewel het een bloedige inzetting was en hij een geliefd kind was, moest het toch niet nagelaten worden, neen, en ook niet langer uitgesteld dan tot de achtste dag. God heeft op de bestemde tijd de belofte vervuld en daarom moet Abraham op de bestemde tijd aan het gebod gehoorzamen.

III. De indruk, door die zegen teweeggebracht op Sara.

1. Zij werd er door vervuld van blijdschap Genesis 21:6. "God heeft mij een lachen gemaakt, Hij heeft mij beide gegeven, reden tot blijdschap en een hart om mij te kunnen verblijden". Zo ook de moeder van onze Heere, Luke 1:46. God schenkt zegeningen aan Zijn volk ten einde hen aan te moedigen om zich te verblijden in Zijn werk en dienst, en wat ons ook stof geeft tot blijdschap, God moet er als de oorzaak, de werker, van erkend worden, tenzij het "een lachen is van de zot." Als zegeningen lang verwacht werden, zijn zij des te meer welkom als zij komen. Het lieflijke van de zegen wordt nog verhoogd, als onze vrienden er "zich met ons in verblijden." Zie Luke 1:58. Al wie het hoort, zal met mij lachen, want lachen is aanstekelijk. Anderen zullen zich verheugen in dit voorbeeld van Gods macht en goedheid, en er door aangemoedigd worden om op Hem te vertrouwen. Zie Psalms 119:74.

2. Het vervulde haar met verwondering, Genesis 21:7.

Merk hier op:

a. Wat zij zo verwonderlijk vond: dat Sara zonen heeft gezoogd, dat zij niet alleen een kind zou baren, maar op haar leeftijd ook krachtig en gezond genoeg zou zijn om het ook te zogen. Moeders behoren, als zij er toe instaat zijn, zelf haar kinderen te zogen. Sara was een aanzienlijke vrouw, zij was oud, het zogen zou nadelig geacht kunnen worden, hetzij voor haarzelf, of voor haar kind, of ook voor beide. Ongetwijfeld kon zij in haar eigen familie gemakkelijk een voedster vinden, en toch wilde zij zelf haar plicht vervullen, en haar dochters, die haar hierin en in andere deugden navolgen, zullen wel doen en heilige vrouwen genoemd kunnen worden, 1 Peter 3:5, 1 Peter 3:6, Lamentations 4:3.

b. Hoe zij haar verwondering heeft uitgedrukt: Wie zou het gezegd hebben. De zaak was zo hoogst onwaarschijnlijk, zo bijna onmogelijk dat indien iemand anders dan God het gezegd had, wij het niet hadden kunnen geloven. Gods gunsten over Zijn verbondsvolk zijn van zo'n aard, dat zij hun gedachten en de gedachten van anderen verre teboven gaan. Wie zou zich hebben kunnen voorstellen, dat God zoveel zou doen voor hen, die zo weinig verdienen, ja, die zo onwaardig zijn? Zie Ephesians 3:20, 2 Samuel 7:18, 2 Samuel 7:19. Wie zou gezegd hebben, dat God Zijn Zoon zou zenden om voor ons te sterven, Zijn Geest om ons te heiligen, Zijn engelen om de wacht over ons te houden? Wie zou gezegd hebben, dat zulke grote zonden vergeven zouden worden, zulke armelijke diensten aangenomen, en zulke nietige aardwormen in het verbond en de gemeenschap met de grote en heilige God opgenomen zouden worden? IV. Wij hebben hier een kort bericht omtrent de jeugd van Izaak, Genesis 21:8. Het kind werd groot. Er wordt bijzonder nota van genomen hoewel het iets heel natuurlijks was, om te kennen te geven dat de kinderen van de belofte groeien, opwassen, zie Luke 1:80, Luke 2:40. Zij, die uit God geboren zijn, zullen meer en meer opwassen met Goddelijke wasdom. Colossians 2:19. Hij groeide zo, dat hij niet altijd met melk gevoed behoefde te worden, maar vaste spijs kon verdragen, en toen "werd hij gespeend." Zie Hebrews 5:13, Hebrews 5:14. En toen was het, dat Abraham een grote maaltijd maakte voor zijn vrienden en naburen in dank aan God voor Zijn goedertierenheid over hem. Hij maakte deze maaltijd niet op de dag toen Izaak geboren werd, dat zou voor Sara te druk en rumoerig geweest zijn, en ook niet op de dag van zijn besnijdenis, dat zou te veel afgeleid hebben van de plechtigheid, maar op de dag toen hij gespeend werd, omdat Gods zegen over het voeden van kinderen, en hun bewaring voor de gevaren van de kinderleeftijd, bijzondere voorbeelden zijn van de tedere zorg van de Goddelijke voorzienigheid, die tot Zijn lof erkend moeten worden. Zie Psalms 22:10, Psalms 22:11, Hosea 11:1.

Verzen 1-8

Genesis 21:1-8

Wat lang verwacht wordt, komt ten laatste. Het visioen betreffende het beloofde zaad is voor een bepaalde tijd, en nu, aan het einde, spreekt het en liegt niet. Weinigen onder het Oude Testament zijn in de wereld gebracht met zulke verwachtingen als Izaak, niet vanwege grote persoonlijke uitnemendheid, die hij zou bereiken, maar omdat hij juist hierin een type moest wezen van Christus, het Zaad, dat de heilige God zolang beloofd had, en dat heilige mensen zolang verwacht hebben. In het bericht omtrent de eerste dagen van Izaak kunnen wij opmerken:

I. De vervulling van Gods belofte in de ontvangenis en de geboorte van Izaak, Genesis 21:1, Genesis 21:2. De leiding van Gods voorzienigheid komt ons het heerlijkst voor, als wij hem vergelijken met Zijn woord, en als wij dan bemerken, hoe God in die-allen doet zoals Hij heeft gesproken.

1. Izaak is geboren overeenkomstig de belofte. De Heere bezocht Sara in genade, gelijk Hij gezegd had. Geen woord van God zal ter aarde vallen, want Hij, die het beloofd heeft, is getrouw, en Gods trouw is de hulp en steun van het geloof van Zijn volk. Hij werd geboren op de gezette tijd die God hem gezegd had, Genesis 21:2. God is altijd stipt op Zijn tijd, hoewel de beloofde zegeningen niet komen op de tijd, die wij er voor gezet hebben, zullen zij toch gewis komen op de tijd, die Hij ervoor gezet heeft, en dat is de beste tijd.

2. Hij was geboren krachtens de belofte "door het geloof heeft ook Sara zelf kracht ontvangen, om zaad te geven," Hebrews 11:11. God heeft dus door de belofte die kracht gegeven. Het was niet krachtens de gewone voorzienigheid, maar krachtens een bijzondere belofte, dat Izak geboren was. Over de tweede, de ondergeschikte, oorzaken was, als het ware, het vonnis des doods gekomen. Abraham was oud en Sara was oud, en beide waren als verstorven. En toen was het, dat het woord van God geschiedde. Krachtens Gods beloften zijn ware gelovigen instaat te doen wat boven de menselijke natuur is, want door deze zijn zij der Goddelijke natuur deelachtig geworden, 2 Peter 1:4.

II. Abrahams gehoorzaamheid aan Gods gebod betreffende Izaak.

1. Hij noemde hem, zoals God het hem geboden heeft, Genesis 21:3. God beval hem te noemen ter gedachtenis, Izaak, lachen. En Abraham, wiens werk dit was, gaf hem die naam hoewel hij een andere naam voor hem had kunnen bestemmen, een naam van grootser betekenis. Het is passend dat het weelderige van de menselijke vindingrijkheid wijkt voor het vrijmachtige en eenvoudige van de Goddelijke inzetting. En er was ook een goede reden voor die naam.

a. Toen Abraham de belofte omtrent hem ontving, lachte hij van blijdschap. Genesis 17:17. Als de zon van de vertroosting is opgegaan over de ziel, dan is het goed te gedenken hoe welkom ons het aanbreken van de dag is geweest, en met hoeveel blijdschap wij de belofte omhelsd hebben.

b. Toen Sara de belofte ontving, lachte zij uit wantrouwen en schroom. Als God ons de zegeningen schenkt, waaraan wij begonnen te wanhopen dan behoren wij ons met schaamte en droefheid ons wantrouwen aan Gods macht en aan Zijn beloften te herinneren, toen ons die beloften werden gegeven. c. Om Izaak zelf werd later gelachen door Ismaël, Genesis 21:9, en wellicht heeft zijn naam hem dit doen verwachten.

d. De belofte, waarvan hij niet alleen de zoon maar ook de erfgenaam was, zou de blijdschap uitmaken van al de heiligen in alle eeuwen en hetgeen hun mond met lachen zou vervullen.

2. Hij besneed hem, Genesis 21:4. Toen het verbond met hem bevestigd was, werd hem het zegel van het verbond toegediend, en hoewel het een bloedige inzetting was en hij een geliefd kind was, moest het toch niet nagelaten worden, neen, en ook niet langer uitgesteld dan tot de achtste dag. God heeft op de bestemde tijd de belofte vervuld en daarom moet Abraham op de bestemde tijd aan het gebod gehoorzamen.

III. De indruk, door die zegen teweeggebracht op Sara.

1. Zij werd er door vervuld van blijdschap Genesis 21:6. "God heeft mij een lachen gemaakt, Hij heeft mij beide gegeven, reden tot blijdschap en een hart om mij te kunnen verblijden". Zo ook de moeder van onze Heere, Luke 1:46. God schenkt zegeningen aan Zijn volk ten einde hen aan te moedigen om zich te verblijden in Zijn werk en dienst, en wat ons ook stof geeft tot blijdschap, God moet er als de oorzaak, de werker, van erkend worden, tenzij het "een lachen is van de zot." Als zegeningen lang verwacht werden, zijn zij des te meer welkom als zij komen. Het lieflijke van de zegen wordt nog verhoogd, als onze vrienden er "zich met ons in verblijden." Zie Luke 1:58. Al wie het hoort, zal met mij lachen, want lachen is aanstekelijk. Anderen zullen zich verheugen in dit voorbeeld van Gods macht en goedheid, en er door aangemoedigd worden om op Hem te vertrouwen. Zie Psalms 119:74.

2. Het vervulde haar met verwondering, Genesis 21:7.

Merk hier op:

a. Wat zij zo verwonderlijk vond: dat Sara zonen heeft gezoogd, dat zij niet alleen een kind zou baren, maar op haar leeftijd ook krachtig en gezond genoeg zou zijn om het ook te zogen. Moeders behoren, als zij er toe instaat zijn, zelf haar kinderen te zogen. Sara was een aanzienlijke vrouw, zij was oud, het zogen zou nadelig geacht kunnen worden, hetzij voor haarzelf, of voor haar kind, of ook voor beide. Ongetwijfeld kon zij in haar eigen familie gemakkelijk een voedster vinden, en toch wilde zij zelf haar plicht vervullen, en haar dochters, die haar hierin en in andere deugden navolgen, zullen wel doen en heilige vrouwen genoemd kunnen worden, 1 Peter 3:5, 1 Peter 3:6, Lamentations 4:3.

b. Hoe zij haar verwondering heeft uitgedrukt: Wie zou het gezegd hebben. De zaak was zo hoogst onwaarschijnlijk, zo bijna onmogelijk dat indien iemand anders dan God het gezegd had, wij het niet hadden kunnen geloven. Gods gunsten over Zijn verbondsvolk zijn van zo'n aard, dat zij hun gedachten en de gedachten van anderen verre teboven gaan. Wie zou zich hebben kunnen voorstellen, dat God zoveel zou doen voor hen, die zo weinig verdienen, ja, die zo onwaardig zijn? Zie Ephesians 3:20, 2 Samuel 7:18, 2 Samuel 7:19. Wie zou gezegd hebben, dat God Zijn Zoon zou zenden om voor ons te sterven, Zijn Geest om ons te heiligen, Zijn engelen om de wacht over ons te houden? Wie zou gezegd hebben, dat zulke grote zonden vergeven zouden worden, zulke armelijke diensten aangenomen, en zulke nietige aardwormen in het verbond en de gemeenschap met de grote en heilige God opgenomen zouden worden? IV. Wij hebben hier een kort bericht omtrent de jeugd van Izaak, Genesis 21:8. Het kind werd groot. Er wordt bijzonder nota van genomen hoewel het iets heel natuurlijks was, om te kennen te geven dat de kinderen van de belofte groeien, opwassen, zie Luke 1:80, Luke 2:40. Zij, die uit God geboren zijn, zullen meer en meer opwassen met Goddelijke wasdom. Colossians 2:19. Hij groeide zo, dat hij niet altijd met melk gevoed behoefde te worden, maar vaste spijs kon verdragen, en toen "werd hij gespeend." Zie Hebrews 5:13, Hebrews 5:14. En toen was het, dat Abraham een grote maaltijd maakte voor zijn vrienden en naburen in dank aan God voor Zijn goedertierenheid over hem. Hij maakte deze maaltijd niet op de dag toen Izaak geboren werd, dat zou voor Sara te druk en rumoerig geweest zijn, en ook niet op de dag van zijn besnijdenis, dat zou te veel afgeleid hebben van de plechtigheid, maar op de dag toen hij gespeend werd, omdat Gods zegen over het voeden van kinderen, en hun bewaring voor de gevaren van de kinderleeftijd, bijzondere voorbeelden zijn van de tedere zorg van de Goddelijke voorzienigheid, die tot Zijn lof erkend moeten worden. Zie Psalms 22:10, Psalms 22:11, Hosea 11:1.

Verzen 9-13

Genesis 21:9-13

Wij zien hier hoe de verdrijving van Ismaël in overweging wordt genomen, en er toe wordt besloten.

I. Ismaël zelf gaf er aanleiding toe door hoon en beschimping, die hij zijn kleine broer aandeed, naar sommigen denken op de dag, toen Abraham de grote maaltijd maakte uit blijdschap, dat Izaak veilig en wel gespeend was. De Joden zeggen, dat het niet was voordat Izaak drie jaar oud was, anderen zeggen vijf. Sara zelf was ooggetuige van de belediging, zij zag de zoon van Hagar, de Egyptische, spottende, Genesis 21:9, spottende met Izaak ongetwijfeld, want met verwijzing hiernaar wordt gezegd, Galatians 4:29, dat "die naar het vlees geboren was, vervolgde degene, die naar de geest geboren was." Ismaël wordt hier genoemd "de zoon van de Egyptische," omdat, naar sommigen denken, de vier honderd jaren van verdrukking van het zaad van Abraham door de Egyptenaren toen begonnen waren, en van dat ogenblik af gerekend moeten worden, Genesis 15:13. Zij zag hem "spelende met Izaak," aldus "de zeventig", en in het spel "hem bespottende." Ismaël was veertien jaar ouder dan Izaak, en als kinderen samen zijn behoren de ouderen zorgzaam en teder te zijn voor de jongeren, maar het was een blijk van een lage, gemene inborst bij Ismaël, dat hij een kind bespotte, dat in geen enkel opzicht tegen hem opgewassen was. God let op hetgeen kinderen bij hun spelen zeggen en doen, en Hij zal met hen afrekenen, als zij iets verkeerds doen of zeggen al doen hun ouders het ook niet. Spotten is een grote zonde, die God zeer tot toorn verwekt. Er is een ingewortelde vijandschap in het zaad van de slang tegen het zaad van de vrouw. De kinderen van de belofte moeten verwachten bespot te worden. Dat is de vervolging, waarop zij, die Godzalig leven, hebben te rekenen. Niemand wordt door God verlaten en verworpen dan zij, die dit het eerst verdiend hebben. Ismaël blijft in Abrahams huisgezin, totdat hij er een beroering, een smart en een ergernis voor wordt.

II. Sara deed het voorstel, Genesis 21:10, Drijf deze dienstmaagd uit. Dit schijnt wel enigszins in drift gesproken te zijn, maar in Galatians 4:30 wordt het toch aangehaald, alsof het door een geest van profetie wordt gesproken, en het is het oordeel over alle geveinsden en vleselijk-gezinden, hoewel zij een plaats en naam hebben in de zichtbare kerk, allen, die geboren zijn naar het vlees en niet zijn wedergeboren, die rusten in de wet en de Evangeliebelofte verwerpen, zullen voorzeker uitgeworpen worden. Het ziet inzonderheid op de verwerping van de ongelovige Joden, die hoewel van het zaad van Abraham, toch uitgeworpen werden en buitengesloten zijn van de voorrechten van de kerk, omdat zij zich niet aan het Evangelieverbond hebben onderworpen. En wat meer dan iets anders God tot toorn heeft verwekt tegen hen, zodat Hij hen heeft uitgeworpen, was hun bespotten en vervolgen van de Evangeliekerk, Gods Izaak in haar kindsheid. 1 Thessalonians 2:16. Er zijn velen, die vertrouwelijk bekend zijn met de kinderen Gods in deze wereld, maar toch niet met hen zullen erven. Ismaël kan wel Izaak's speelgenoot zijn en met hem naar school gaan, zonder evenwel zijn mede erfgenaam te zijn.

III. Abraham was er afkerig van, Genesis 21:11. Dit woord was zeer kwaad in Abrahams ogen.

1. Het smartte hem, dat Ismaël zoveel reden tot misnoegen had gegeven. Kinderen moeten bedenken, dat hoe meer hun ouders hen liefhebben, hoe meer verdriet zij hebben van hun wangedrag, en inzonderheid van hun onderlinge twisten.

2. Het smartte hem, dat Sara op zo'n straf aandrong. "Zou het niet kunnen volstaan hem te kastijden? Moet de straf in niets minder bestaan dan in uitwerping uit het huis van zijn vader?" Het is zeer smartelijk voor ouders om tot de uiterste gestrengheid te moeten overgaan ten opzichte van slechte, onverbeterlijke kinderen, hoe noodzakelijk die strengheid ook is. Zij doen hen niet gaarne smart aan.

IV. God besliste de zaak, Genesis 21:12, Genesis 21:13. Wij kunnen veronderstellen, dat Abraham zeer ontroerd was over deze aangelegenheid, wars van Sara te mishagen, en even wars om Ismaël uit te werpen. Nu komt God tot hem in deze moeilijkheid, en zegt hem wat Zijn wil is, en nu is Abraham tevreden. In twijfelachtige zaken begeert een Godvruchtige niets meer dan zijn plicht te kennen, te weten wat God wil dat hij doen zal, en als dit hem duidelijk is geworden, dan is hij gerust, of behoort dit tenminste te zijn. Om Abraham tot die gerustheid te laten komen, stelt God de zaak in het ware licht voor hem, en toont hem

1. Dat de uitdrijving van Ismaël nodig was om Izaak te bevestigen in de rechten en voorrechten van het verbond. "In Izaak zal uw zaad genoemd worden, " beide Christus en de kerk moeten afstammen van Abraham door de lenden van Izaak, dit is de onvervreemdbare erfenis van de belofte voor Izaak, en wordt aangehaald door de apostel, Romans 9:7, om aan te tonen dat niet allen, die uit Abrahams lenden zijn voortgekomen, erfgenamen waren van Abrahams verbond. Izaak, de beloofde zoon, moet de vader wezen van het beloofde zaad, en daarom: "Weg met Ismaël, zend hem ver weg, opdat hij de zeden van Izaak niet verderve, of poge Izaak's rechten te overweldigen." Het zal zijn veiligheid en gerustheid zijn, dat zijn mededinger verbannen wordt. Het verbondszaad van Abraham moet een bijzonder volk wezen, een volk, dat alleen woont, reeds van het begin af onderscheiden van, en dus niet vermengd met, degenen, die buiten het verbond zijn. Daarom moet Ismaël afgezonderd worden. Abraham werd geroepen toen hij alleen was en zo moet Izaak ook alleen zijn, zie Isaiah 51:2. Waarschijnlijk heeft Sara weinig hieraan gedacht, John 11:51, maar God nam hetgeen zij zei, en maakte er een Godsspraak van, zoals ook later, Genesis 27:10.

2. Dat die uitdrijving van Ismaël hem niet tot verderf zal wezen, Genesis 21:13. Hij zal tot een volk gesteld worden, omdat hij uw zaad is. Wij zijn er niet zeker van, dat het zijn eeuwig verderf was, het is aanmatigend om te zeggen dat allen, die buiten de uitwendige bedeling van Gods verbond waren, daarom ook buitengesloten zijn van al Zijn zegeningen en barmhartigheden. Diegenen, die niet aldus geëerd zijn, kunnen toch behouden wezen. In elk geval zijn wij er zeker van, dat het niet tot zijn tijdelijk verderf was. Hoewel hij uitgedreven was uit de kerk, was hij toch niet uitgedreven uit de wereld. Ik zal hem tot een volk stellen. Volken worden door God in het leven geroepen, Hij fundeert ze, Hij formeert ze, Hij bevestigt ze. Velen zijn vervuld van de zegeningen van Gods voorzienigheid, die toch vreemdelingen zijn voor de zegeningen van het verbond. Het gaat de kinderen van deze wereld er dikwijls beter om ten opzichte van uitwendige dingen, als zij aan de kinderen Gods verwant zijn.

Verzen 9-13

Genesis 21:9-13

Wij zien hier hoe de verdrijving van Ismaël in overweging wordt genomen, en er toe wordt besloten.

I. Ismaël zelf gaf er aanleiding toe door hoon en beschimping, die hij zijn kleine broer aandeed, naar sommigen denken op de dag, toen Abraham de grote maaltijd maakte uit blijdschap, dat Izaak veilig en wel gespeend was. De Joden zeggen, dat het niet was voordat Izaak drie jaar oud was, anderen zeggen vijf. Sara zelf was ooggetuige van de belediging, zij zag de zoon van Hagar, de Egyptische, spottende, Genesis 21:9, spottende met Izaak ongetwijfeld, want met verwijzing hiernaar wordt gezegd, Galatians 4:29, dat "die naar het vlees geboren was, vervolgde degene, die naar de geest geboren was." Ismaël wordt hier genoemd "de zoon van de Egyptische," omdat, naar sommigen denken, de vier honderd jaren van verdrukking van het zaad van Abraham door de Egyptenaren toen begonnen waren, en van dat ogenblik af gerekend moeten worden, Genesis 15:13. Zij zag hem "spelende met Izaak," aldus "de zeventig", en in het spel "hem bespottende." Ismaël was veertien jaar ouder dan Izaak, en als kinderen samen zijn behoren de ouderen zorgzaam en teder te zijn voor de jongeren, maar het was een blijk van een lage, gemene inborst bij Ismaël, dat hij een kind bespotte, dat in geen enkel opzicht tegen hem opgewassen was. God let op hetgeen kinderen bij hun spelen zeggen en doen, en Hij zal met hen afrekenen, als zij iets verkeerds doen of zeggen al doen hun ouders het ook niet. Spotten is een grote zonde, die God zeer tot toorn verwekt. Er is een ingewortelde vijandschap in het zaad van de slang tegen het zaad van de vrouw. De kinderen van de belofte moeten verwachten bespot te worden. Dat is de vervolging, waarop zij, die Godzalig leven, hebben te rekenen. Niemand wordt door God verlaten en verworpen dan zij, die dit het eerst verdiend hebben. Ismaël blijft in Abrahams huisgezin, totdat hij er een beroering, een smart en een ergernis voor wordt.

II. Sara deed het voorstel, Genesis 21:10, Drijf deze dienstmaagd uit. Dit schijnt wel enigszins in drift gesproken te zijn, maar in Galatians 4:30 wordt het toch aangehaald, alsof het door een geest van profetie wordt gesproken, en het is het oordeel over alle geveinsden en vleselijk-gezinden, hoewel zij een plaats en naam hebben in de zichtbare kerk, allen, die geboren zijn naar het vlees en niet zijn wedergeboren, die rusten in de wet en de Evangeliebelofte verwerpen, zullen voorzeker uitgeworpen worden. Het ziet inzonderheid op de verwerping van de ongelovige Joden, die hoewel van het zaad van Abraham, toch uitgeworpen werden en buitengesloten zijn van de voorrechten van de kerk, omdat zij zich niet aan het Evangelieverbond hebben onderworpen. En wat meer dan iets anders God tot toorn heeft verwekt tegen hen, zodat Hij hen heeft uitgeworpen, was hun bespotten en vervolgen van de Evangeliekerk, Gods Izaak in haar kindsheid. 1 Thessalonians 2:16. Er zijn velen, die vertrouwelijk bekend zijn met de kinderen Gods in deze wereld, maar toch niet met hen zullen erven. Ismaël kan wel Izaak's speelgenoot zijn en met hem naar school gaan, zonder evenwel zijn mede erfgenaam te zijn.

III. Abraham was er afkerig van, Genesis 21:11. Dit woord was zeer kwaad in Abrahams ogen.

1. Het smartte hem, dat Ismaël zoveel reden tot misnoegen had gegeven. Kinderen moeten bedenken, dat hoe meer hun ouders hen liefhebben, hoe meer verdriet zij hebben van hun wangedrag, en inzonderheid van hun onderlinge twisten.

2. Het smartte hem, dat Sara op zo'n straf aandrong. "Zou het niet kunnen volstaan hem te kastijden? Moet de straf in niets minder bestaan dan in uitwerping uit het huis van zijn vader?" Het is zeer smartelijk voor ouders om tot de uiterste gestrengheid te moeten overgaan ten opzichte van slechte, onverbeterlijke kinderen, hoe noodzakelijk die strengheid ook is. Zij doen hen niet gaarne smart aan.

IV. God besliste de zaak, Genesis 21:12, Genesis 21:13. Wij kunnen veronderstellen, dat Abraham zeer ontroerd was over deze aangelegenheid, wars van Sara te mishagen, en even wars om Ismaël uit te werpen. Nu komt God tot hem in deze moeilijkheid, en zegt hem wat Zijn wil is, en nu is Abraham tevreden. In twijfelachtige zaken begeert een Godvruchtige niets meer dan zijn plicht te kennen, te weten wat God wil dat hij doen zal, en als dit hem duidelijk is geworden, dan is hij gerust, of behoort dit tenminste te zijn. Om Abraham tot die gerustheid te laten komen, stelt God de zaak in het ware licht voor hem, en toont hem

1. Dat de uitdrijving van Ismaël nodig was om Izaak te bevestigen in de rechten en voorrechten van het verbond. "In Izaak zal uw zaad genoemd worden, " beide Christus en de kerk moeten afstammen van Abraham door de lenden van Izaak, dit is de onvervreemdbare erfenis van de belofte voor Izaak, en wordt aangehaald door de apostel, Romans 9:7, om aan te tonen dat niet allen, die uit Abrahams lenden zijn voortgekomen, erfgenamen waren van Abrahams verbond. Izaak, de beloofde zoon, moet de vader wezen van het beloofde zaad, en daarom: "Weg met Ismaël, zend hem ver weg, opdat hij de zeden van Izaak niet verderve, of poge Izaak's rechten te overweldigen." Het zal zijn veiligheid en gerustheid zijn, dat zijn mededinger verbannen wordt. Het verbondszaad van Abraham moet een bijzonder volk wezen, een volk, dat alleen woont, reeds van het begin af onderscheiden van, en dus niet vermengd met, degenen, die buiten het verbond zijn. Daarom moet Ismaël afgezonderd worden. Abraham werd geroepen toen hij alleen was en zo moet Izaak ook alleen zijn, zie Isaiah 51:2. Waarschijnlijk heeft Sara weinig hieraan gedacht, John 11:51, maar God nam hetgeen zij zei, en maakte er een Godsspraak van, zoals ook later, Genesis 27:10.

2. Dat die uitdrijving van Ismaël hem niet tot verderf zal wezen, Genesis 21:13. Hij zal tot een volk gesteld worden, omdat hij uw zaad is. Wij zijn er niet zeker van, dat het zijn eeuwig verderf was, het is aanmatigend om te zeggen dat allen, die buiten de uitwendige bedeling van Gods verbond waren, daarom ook buitengesloten zijn van al Zijn zegeningen en barmhartigheden. Diegenen, die niet aldus geëerd zijn, kunnen toch behouden wezen. In elk geval zijn wij er zeker van, dat het niet tot zijn tijdelijk verderf was. Hoewel hij uitgedreven was uit de kerk, was hij toch niet uitgedreven uit de wereld. Ik zal hem tot een volk stellen. Volken worden door God in het leven geroepen, Hij fundeert ze, Hij formeert ze, Hij bevestigt ze. Velen zijn vervuld van de zegeningen van Gods voorzienigheid, die toch vreemdelingen zijn voor de zegeningen van het verbond. Het gaat de kinderen van deze wereld er dikwijls beter om ten opzichte van uitwendige dingen, als zij aan de kinderen Gods verwant zijn.

Verzen 14-21

Genesis 21:14-21

Hier is:

I. Het uitdrijven van de dienstmaagd met haar zoon uit het gezin van Abraham, Genesis 21:14. Abrahams gehoorzaamheid aan het Goddelijk bevel omtrent deze zaak was snel, vroeg in de morgen, onmiddellijk, naar wij kunnen veronderstellen, nadat hij in het nachtelijk visioen orders had ontvangen om dit te doen. Het was ook onderworpen aan, het ging in tegen, zijn oordeel, tenminste tegen zijn neiging om dit te doen, maar zodra hij weet, dat dit de wil van God is, maakt hij geen tegenwerpingen, maar doet zwijgend wat hem geboden is, als iemand, die geleerd heeft onbepaald en zonder tegenspreken te gehoorzamen. Toen hij hen aldus wegzond, zonder enig geleide van dienaren, te voet, en met slechts zeer weinig levensmiddelen, heeft hij waarschijnlijk gehandeld zoals het hem geboden was. Indien Hagar en Ismaël zich in Abrahams gezin goed hadden gedragen, dan zouden zij er hebben kunnen blijven, maar zij hebben zichzelf door hun hoogmoed en onbeschoftheid uitgeworpen, en die hoogmoed en onbeschoftheid werden toen met recht gestraft. Als wij misbruik maken van onze voorrechten, verbeuren wij ze. Zij, die er geen besef van hebben hoe goed het hun is in een gezin als dat van Abraham, en het dus niet weten te waarderen verdienen er uit verjaagd te worden, zodat zij dan de waarde van de zegeningen leren kennen door het gemis er van.

II. Hun ronddwalen in de woestijn, van de weg afdwalende naar de plaats, die Abraham voor hun vestiging bestemd had.

1. Daar geraakten zij in grote verlegenheid. Hun provisie was op, en Ismaël was ziek. Hij, die in Abrahams huis zo overvloedig gevoed placht te worden, daar vet werd en achteruit sloeg, was nu flauw van honger en dorst, daar hij nu op rantsoen gesteld was. Hagar weent, en is nu voldoende verootmoedigd. Nu verlangt zij naar de kruimels, die zij aan de tafel van haar meester heeft verspild, van weinig waarde had geacht, en daar zij onder de geest der dienstbaarheid is, wanhoopt zij er aan hulp te zullen verkrijgen, en rekent zij op niets anders dan op de dood van haar kind, Genesis 21:15, Genesis 21:16, hoewel God haar reeds voordat hij geboren was gezegd had, dat hij zou opgroeien en een groot man zou worden. Wij zijn zeer geneigd vroegere beloften te vergeten als de tegenwoordige omstandigheden er in tegenspraak mee schijnen te zijn, want wij leven door de zinnen, en gaan af op hetgeen wij gevoelen en zien.

2. In deze benauwdheid verschijnt God genadig tot haar hulp en redding, Hij hoorde de stem van de jongen, Genesis 21:17. Wij lezen van geen woord, dat hij gezegd heeft, maar zijn zuchten en kermen en zijn rampzalige toestand riepen luid in de oren van de barmhartigheid. Een engel werd gezonden om Hagar te vertroosten, en het was niet de eerste maal, dat de vertroostingen Gods tot haar gekomen zijn in de woestijn, dankbaar had zij zich voor een vorig vriendelijk bezoek getoond, dat God haar in gelijke omstandigheden gebracht had, Genesis 16:13, en daarom heeft God haar weer op tijd met hulp bezocht. De engel verzekert haar dat God haar nood kent, God heeft naar de stem van de jongen gehoord op de plaats waar hij is, al is die plaats een woestijn, want waar wij ook zijn, overal is er een open, toegankelijke weg naar de hemel, en daarom, hef de jongen op, en houd hem vast met uw hand Genesis 21:18. Gods bereidwilligheid om ons te helpen als wij in benauwdheid zijn, moet onze pogingen om onszelf te helpen niet verslappen, maar versterken. Hij herhaalt de belofte ten aanzien van haar zoon, dat hij tot een groot volk zal worden, als een reden waarom zij haar krachten moet inspannen om hem te helpen. Wij weten niet wat God voor kinderen of jonge lieden heeft weggelegd, welk gebruik Hij in Zijn voorzienigheid van hen maken zal, en die gedachte moet ons aansporen om voor hen te zorgen, ons moeite voor hen te geven. Hij voert haar heen naar hetgeen nu dadelijk in haar behoefte voorziet, Genesis 21:19. Hij opende haar ogen, die gezwollen en bijna verblind waren door haar tranen, en toen zag zij een waterput. Velen, die redenen genoeg hebben om vertroost te moeten worden, treuren de ganse dag omdat zij de reden niet zien, die zij hebben om getroost te zijn. Er is een waterput bij hen in het verbond der genade, maar zij zien hem niet, zij hebben er geen nut van voordat God, die hun ogen geopend heeft om hun wonde te zien, ze ook opent om hun geneesmiddel te zien, John 16:6, John 16:7. Nu zegt ons de apostel, dat die dingen betreffende Hagar en Ismaël "allgoroumena" zijn, Galatians 4:24, "een andere betekenis hebben," want zij dienen om de dwaasheid aan te tonen van hen die:

a. zoals de ongelovige Joden, gerechtvaardigd zoeken te worden door de wet en de vleselijke inzettingen er van, en niet door de beloften, gedaan in Christus, waardoor zij zich in een woestijn van gebrek en wanhoop begeven en er in omdwalen. De levensbehoeften voor hun ziel raken weldra uitgeput, en zo God door Zijn bijzonder kroonrecht en door een wonder van Zijn genade hun ogen niet opent, hen van hun dwaling geneest, dan zijn zij verloren.

b. De dwaasheid ook van hen, die geluk en bevrediging menen te vinden in de wereld en de dingen van de wereld. Zij, die zich afwenden van de vertroostingen van het verbond en de gemeenschap met God, en hun deel kiezen in deze aarde, vergenoegen zich met een fles water, een armzalige, onvoldoende leeftocht, die weldra uitgeput zal zijn. Eindeloos dwalen zij om in het zoeken naar bevrediging van de behoeften van hun ziel, en zitten eindelijk neer, zonder haar gevonden te hebben, er aan wanhopende haar te zullen vinden.

III. Ismaëls vestiging ten laatste in de woestijn van Paran, Genesis 21:20, Genesis 21:21, een woeste plaats, geschikt voor een man van een woeste aard zoals hij er een was, Genesis 16:12. Zij, die geboren zijn naar het vlees vergenoegen zich met de woestijn van deze wereld, terwijl de kinderen van de belofte het oog gericht hebben op het hemelse Kanan, en niet kunnen rusten v r zij daar zijn.

Merk op:

1. Hij had tekenen van Gods tegenwoordigheid, God was met de jongen, hieraan had hij zijn uitwendige voorspoed te danken.

2. Van beroep was hij een boogschutter, hetgeen aanduidt dat hij uitmuntte in kracht en behendigheid, en dat sport zijn dagelijks bedrijf was. De verworpen Ezau was een behendig jager.

3. Hij huwde met iemand uit de landgenoten van zijn moeder, zijn moeder nam hem een vrouw uit Egypteland. Hoe goed hij als boogschutter ook was, hij dacht toch niet met een huwelijk te zullen slagen zonder de hulp en de toestemming van zijn moeder.

Verzen 14-21

Genesis 21:14-21

Hier is:

I. Het uitdrijven van de dienstmaagd met haar zoon uit het gezin van Abraham, Genesis 21:14. Abrahams gehoorzaamheid aan het Goddelijk bevel omtrent deze zaak was snel, vroeg in de morgen, onmiddellijk, naar wij kunnen veronderstellen, nadat hij in het nachtelijk visioen orders had ontvangen om dit te doen. Het was ook onderworpen aan, het ging in tegen, zijn oordeel, tenminste tegen zijn neiging om dit te doen, maar zodra hij weet, dat dit de wil van God is, maakt hij geen tegenwerpingen, maar doet zwijgend wat hem geboden is, als iemand, die geleerd heeft onbepaald en zonder tegenspreken te gehoorzamen. Toen hij hen aldus wegzond, zonder enig geleide van dienaren, te voet, en met slechts zeer weinig levensmiddelen, heeft hij waarschijnlijk gehandeld zoals het hem geboden was. Indien Hagar en Ismaël zich in Abrahams gezin goed hadden gedragen, dan zouden zij er hebben kunnen blijven, maar zij hebben zichzelf door hun hoogmoed en onbeschoftheid uitgeworpen, en die hoogmoed en onbeschoftheid werden toen met recht gestraft. Als wij misbruik maken van onze voorrechten, verbeuren wij ze. Zij, die er geen besef van hebben hoe goed het hun is in een gezin als dat van Abraham, en het dus niet weten te waarderen verdienen er uit verjaagd te worden, zodat zij dan de waarde van de zegeningen leren kennen door het gemis er van.

II. Hun ronddwalen in de woestijn, van de weg afdwalende naar de plaats, die Abraham voor hun vestiging bestemd had.

1. Daar geraakten zij in grote verlegenheid. Hun provisie was op, en Ismaël was ziek. Hij, die in Abrahams huis zo overvloedig gevoed placht te worden, daar vet werd en achteruit sloeg, was nu flauw van honger en dorst, daar hij nu op rantsoen gesteld was. Hagar weent, en is nu voldoende verootmoedigd. Nu verlangt zij naar de kruimels, die zij aan de tafel van haar meester heeft verspild, van weinig waarde had geacht, en daar zij onder de geest der dienstbaarheid is, wanhoopt zij er aan hulp te zullen verkrijgen, en rekent zij op niets anders dan op de dood van haar kind, Genesis 21:15, Genesis 21:16, hoewel God haar reeds voordat hij geboren was gezegd had, dat hij zou opgroeien en een groot man zou worden. Wij zijn zeer geneigd vroegere beloften te vergeten als de tegenwoordige omstandigheden er in tegenspraak mee schijnen te zijn, want wij leven door de zinnen, en gaan af op hetgeen wij gevoelen en zien.

2. In deze benauwdheid verschijnt God genadig tot haar hulp en redding, Hij hoorde de stem van de jongen, Genesis 21:17. Wij lezen van geen woord, dat hij gezegd heeft, maar zijn zuchten en kermen en zijn rampzalige toestand riepen luid in de oren van de barmhartigheid. Een engel werd gezonden om Hagar te vertroosten, en het was niet de eerste maal, dat de vertroostingen Gods tot haar gekomen zijn in de woestijn, dankbaar had zij zich voor een vorig vriendelijk bezoek getoond, dat God haar in gelijke omstandigheden gebracht had, Genesis 16:13, en daarom heeft God haar weer op tijd met hulp bezocht. De engel verzekert haar dat God haar nood kent, God heeft naar de stem van de jongen gehoord op de plaats waar hij is, al is die plaats een woestijn, want waar wij ook zijn, overal is er een open, toegankelijke weg naar de hemel, en daarom, hef de jongen op, en houd hem vast met uw hand Genesis 21:18. Gods bereidwilligheid om ons te helpen als wij in benauwdheid zijn, moet onze pogingen om onszelf te helpen niet verslappen, maar versterken. Hij herhaalt de belofte ten aanzien van haar zoon, dat hij tot een groot volk zal worden, als een reden waarom zij haar krachten moet inspannen om hem te helpen. Wij weten niet wat God voor kinderen of jonge lieden heeft weggelegd, welk gebruik Hij in Zijn voorzienigheid van hen maken zal, en die gedachte moet ons aansporen om voor hen te zorgen, ons moeite voor hen te geven. Hij voert haar heen naar hetgeen nu dadelijk in haar behoefte voorziet, Genesis 21:19. Hij opende haar ogen, die gezwollen en bijna verblind waren door haar tranen, en toen zag zij een waterput. Velen, die redenen genoeg hebben om vertroost te moeten worden, treuren de ganse dag omdat zij de reden niet zien, die zij hebben om getroost te zijn. Er is een waterput bij hen in het verbond der genade, maar zij zien hem niet, zij hebben er geen nut van voordat God, die hun ogen geopend heeft om hun wonde te zien, ze ook opent om hun geneesmiddel te zien, John 16:6, John 16:7. Nu zegt ons de apostel, dat die dingen betreffende Hagar en Ismaël "allgoroumena" zijn, Galatians 4:24, "een andere betekenis hebben," want zij dienen om de dwaasheid aan te tonen van hen die:

a. zoals de ongelovige Joden, gerechtvaardigd zoeken te worden door de wet en de vleselijke inzettingen er van, en niet door de beloften, gedaan in Christus, waardoor zij zich in een woestijn van gebrek en wanhoop begeven en er in omdwalen. De levensbehoeften voor hun ziel raken weldra uitgeput, en zo God door Zijn bijzonder kroonrecht en door een wonder van Zijn genade hun ogen niet opent, hen van hun dwaling geneest, dan zijn zij verloren.

b. De dwaasheid ook van hen, die geluk en bevrediging menen te vinden in de wereld en de dingen van de wereld. Zij, die zich afwenden van de vertroostingen van het verbond en de gemeenschap met God, en hun deel kiezen in deze aarde, vergenoegen zich met een fles water, een armzalige, onvoldoende leeftocht, die weldra uitgeput zal zijn. Eindeloos dwalen zij om in het zoeken naar bevrediging van de behoeften van hun ziel, en zitten eindelijk neer, zonder haar gevonden te hebben, er aan wanhopende haar te zullen vinden.

III. Ismaëls vestiging ten laatste in de woestijn van Paran, Genesis 21:20, Genesis 21:21, een woeste plaats, geschikt voor een man van een woeste aard zoals hij er een was, Genesis 16:12. Zij, die geboren zijn naar het vlees vergenoegen zich met de woestijn van deze wereld, terwijl de kinderen van de belofte het oog gericht hebben op het hemelse Kanan, en niet kunnen rusten v r zij daar zijn.

Merk op:

1. Hij had tekenen van Gods tegenwoordigheid, God was met de jongen, hieraan had hij zijn uitwendige voorspoed te danken.

2. Van beroep was hij een boogschutter, hetgeen aanduidt dat hij uitmuntte in kracht en behendigheid, en dat sport zijn dagelijks bedrijf was. De verworpen Ezau was een behendig jager.

3. Hij huwde met iemand uit de landgenoten van zijn moeder, zijn moeder nam hem een vrouw uit Egypteland. Hoe goed hij als boogschutter ook was, hij dacht toch niet met een huwelijk te zullen slagen zonder de hulp en de toestemming van zijn moeder.

Verzen 22-32

Genesis 21:22-32

Wij hebben hier een bericht van het verbond, dat gesloten werd tussen Abimelech en Abraham, waarin de vervulling blijkt van de belofte, Genesis 12:2, dat God zijn naam groot zal maken. Zijn vriendschap wordt gezocht en in grote mate gewaardeerd, hoewel hij een vreemdeling is, en slechts met verlof van de Kananieten en Ferizieten onder hen verblijft.

I. Het verbond wordt voorgesteld door Abimelech en Pichol, zijn eerste staatsminister en krijgsoverste.

1. De aanleiding er toe is Gods gunst jegens Abraham, Genesis 21:22. God is met u in alles wat gij doet, wij kunnen niet anders dan dit opmerken. In Zijn voorzienigheid toont God soms aan Zijn volk zulke tekenen ten goede, dat hun naburen er wel op letten moeten Psalms 86:17. Het gaat z goed met hun zaken en zij hebben z veel voorspoed op hun ondernemingen, dat aan allen, die hen omringen, de bekentenis wordt ontwrongen, dat God met hen is. Het is goed om in de gunst te zijn bij hen, aan wie God gunst betoont, invloed te hebben bij hen, die invloed hebben in de hemel, Zacheria 8:23. "Wij zullen met u gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is." Wij handelen in ons belang door gemeenschap te zoeken met hen, die gemeenschap hebben met God, 1 John 3:1.

2. De algemene strekking er van was, dat er voortdurend vriendschap zou zijn tussen de twee geslachten, die om geen enkele reden verbroken mocht worden. Dit vriendschapsverbond moet bekrachtigd worden door een eed, waardoor een beroep gedaan werd op de ware God als getuige van hun oprechtheid en als wreker, zo een van beide er ontrouw aan werd, Genesis 21:23. Abimelech wenst, dat dit verbond als bij erfenis zal overgaan op zijn nakomelingen, en zich zal uitstrekken tot zijn volk. Hij wil dat zijn zoon en zijn neef, en ook zijn land er het voordeel van zullen genieten. Goede mensen moeten een verbond aangaan en gemeenschap hebben met de gunstgenoten van de hemel, niet slechts voor henzelf, maar ook voor de hunnen. Hij herinnert Abraham aan de vriendschappelijke behandeling, die hij van hen heeft ondervonden, naar de weldadigheid, die ik bij u gedaan heb. Gelijk zij, die vriendelijkheid ontvangen hebben haar behoren te vergelden, zo kunnen zij, die vriendelijkheid betoond hebben, vriendelijkheid verwachten.

II. Abraham stemt er in toe met een bijzondere bepaling omtrent een waterput. Abraham, van zijn kant, was bereid:

1. Dit verbond met Abimelech aan te gaan daar hij hem als een nauwgezet man van eer heeft leren kennen, die de vreze Gods voor ogen had, Genesis 21:24, Ik zal zweren. De Godsdienst maakt de mensen niet misnoegd of afkerig van de omgang met anderen. Ik ben er zeker van, dat dit niet moet. Onder het voorgeven slecht gezelschap te mijden, moeten wij niet zuur wezen voor alle gezelschap en iedereen wantrouwen. Een eerlijk gemoed aarzelt niet om plechtige verzekeringen te geven, als Abraham zegt, dat hij aan Abimelech trouw zal wezen, dan vreest hij niet daar een eed op te doen. Een eed is ter bevestiging.

2. Met wijsheid regelt hij de zaak omtrent een put, waarover Abimelechs knechten met Abrahams knechten getwist hadden. Waterputten schijnen in dat land kostbare zaken geweest te zijn, wij moeten er God voor danken, dat zij in ons land niet zo schaars zijn. Abraham heeft er met zachtmoedigheid tot Abimelech over gesproken, Genesis 21:25. Indien onze broeder tegen ons zondigt, dan moeten wij hem met de zachtmoedigheid der wijsheid zijn fout onder ogen brengen, opdat de zaak in der minne geschikt en tot een goed einde gebracht kan worden, Matthew 18:15. Hij berustte in Abimelechs verontschuldiging hierover, Genesis 21:26. Ik heb niet geweten wie dit stuk gedaan heeft. Velen worden verdacht van onrechtvaardigheid en onvriendelijkheid, die daar volkomen onschuldig aan zijn, de fouten van de dienstknechten moeten niet toegerekend worden aan hun meesters, tenzij deze er niet onkundig van zijn en ze goedkeuren, en van een eerlijk man kan men niet meer verwachten dan dat hij bereid is recht te doen, zodra hij weet dat hij onrecht gedaan heeft. Nu zorgde hij er voor, dat zijn recht op die waterput voortaan niet betwist kan worden, ten einde alle twist of onenigheid er over te voorkomen Genesis 21:30. Het is recht, zowel als verstandig om aldus te handelen "in perpetuam rei memoriam" opdat de zaak altijd in gedachtenis blijve.

3. Hij gaf aan Abimelech een zeer schoon geschenk, Genesis 21:27. Niet met iets zeldzaams of fraais vereerde hij hem, maar iets dat waarde had en nuttig was, schapen en runderen, als dank voor Abimelechs vriendelijkheid voor hem, en als teken van hartelijke vriendschap tussen hen. Wederzijdse vriendelijke diensten versterken de band van de liefde, hetgeen het mijne was is nu van mijn vriend.

4. Hij bekrachtigde het verbond door een eed, en registreerde het door aan de plaats een nieuwe naam te geven, Genesis 21:31, Ber-seba de "waterput van de eed," ter herinnering aan het verbond, dat zij elkaar zwoeren, opdat zij er altijd aan zouden gedenken, of, de "waterput van zeven," ter herinnering aan de zeven ooilammeren aan Abimelech geschonken als bevestiging van Abrahams recht op die put. Gesloten overeenkomsten moeten herdacht worden, opdat wij ze getrouw nakomen en ons woord niet breken door vergeten of vergissen.

Verzen 22-32

Genesis 21:22-32

Wij hebben hier een bericht van het verbond, dat gesloten werd tussen Abimelech en Abraham, waarin de vervulling blijkt van de belofte, Genesis 12:2, dat God zijn naam groot zal maken. Zijn vriendschap wordt gezocht en in grote mate gewaardeerd, hoewel hij een vreemdeling is, en slechts met verlof van de Kananieten en Ferizieten onder hen verblijft.

I. Het verbond wordt voorgesteld door Abimelech en Pichol, zijn eerste staatsminister en krijgsoverste.

1. De aanleiding er toe is Gods gunst jegens Abraham, Genesis 21:22. God is met u in alles wat gij doet, wij kunnen niet anders dan dit opmerken. In Zijn voorzienigheid toont God soms aan Zijn volk zulke tekenen ten goede, dat hun naburen er wel op letten moeten Psalms 86:17. Het gaat z goed met hun zaken en zij hebben z veel voorspoed op hun ondernemingen, dat aan allen, die hen omringen, de bekentenis wordt ontwrongen, dat God met hen is. Het is goed om in de gunst te zijn bij hen, aan wie God gunst betoont, invloed te hebben bij hen, die invloed hebben in de hemel, Zacheria 8:23. "Wij zullen met u gaan, want wij hebben gehoord dat God met ulieden is." Wij handelen in ons belang door gemeenschap te zoeken met hen, die gemeenschap hebben met God, 1 John 3:1.

2. De algemene strekking er van was, dat er voortdurend vriendschap zou zijn tussen de twee geslachten, die om geen enkele reden verbroken mocht worden. Dit vriendschapsverbond moet bekrachtigd worden door een eed, waardoor een beroep gedaan werd op de ware God als getuige van hun oprechtheid en als wreker, zo een van beide er ontrouw aan werd, Genesis 21:23. Abimelech wenst, dat dit verbond als bij erfenis zal overgaan op zijn nakomelingen, en zich zal uitstrekken tot zijn volk. Hij wil dat zijn zoon en zijn neef, en ook zijn land er het voordeel van zullen genieten. Goede mensen moeten een verbond aangaan en gemeenschap hebben met de gunstgenoten van de hemel, niet slechts voor henzelf, maar ook voor de hunnen. Hij herinnert Abraham aan de vriendschappelijke behandeling, die hij van hen heeft ondervonden, naar de weldadigheid, die ik bij u gedaan heb. Gelijk zij, die vriendelijkheid ontvangen hebben haar behoren te vergelden, zo kunnen zij, die vriendelijkheid betoond hebben, vriendelijkheid verwachten.

II. Abraham stemt er in toe met een bijzondere bepaling omtrent een waterput. Abraham, van zijn kant, was bereid:

1. Dit verbond met Abimelech aan te gaan daar hij hem als een nauwgezet man van eer heeft leren kennen, die de vreze Gods voor ogen had, Genesis 21:24, Ik zal zweren. De Godsdienst maakt de mensen niet misnoegd of afkerig van de omgang met anderen. Ik ben er zeker van, dat dit niet moet. Onder het voorgeven slecht gezelschap te mijden, moeten wij niet zuur wezen voor alle gezelschap en iedereen wantrouwen. Een eerlijk gemoed aarzelt niet om plechtige verzekeringen te geven, als Abraham zegt, dat hij aan Abimelech trouw zal wezen, dan vreest hij niet daar een eed op te doen. Een eed is ter bevestiging.

2. Met wijsheid regelt hij de zaak omtrent een put, waarover Abimelechs knechten met Abrahams knechten getwist hadden. Waterputten schijnen in dat land kostbare zaken geweest te zijn, wij moeten er God voor danken, dat zij in ons land niet zo schaars zijn. Abraham heeft er met zachtmoedigheid tot Abimelech over gesproken, Genesis 21:25. Indien onze broeder tegen ons zondigt, dan moeten wij hem met de zachtmoedigheid der wijsheid zijn fout onder ogen brengen, opdat de zaak in der minne geschikt en tot een goed einde gebracht kan worden, Matthew 18:15. Hij berustte in Abimelechs verontschuldiging hierover, Genesis 21:26. Ik heb niet geweten wie dit stuk gedaan heeft. Velen worden verdacht van onrechtvaardigheid en onvriendelijkheid, die daar volkomen onschuldig aan zijn, de fouten van de dienstknechten moeten niet toegerekend worden aan hun meesters, tenzij deze er niet onkundig van zijn en ze goedkeuren, en van een eerlijk man kan men niet meer verwachten dan dat hij bereid is recht te doen, zodra hij weet dat hij onrecht gedaan heeft. Nu zorgde hij er voor, dat zijn recht op die waterput voortaan niet betwist kan worden, ten einde alle twist of onenigheid er over te voorkomen Genesis 21:30. Het is recht, zowel als verstandig om aldus te handelen "in perpetuam rei memoriam" opdat de zaak altijd in gedachtenis blijve.

3. Hij gaf aan Abimelech een zeer schoon geschenk, Genesis 21:27. Niet met iets zeldzaams of fraais vereerde hij hem, maar iets dat waarde had en nuttig was, schapen en runderen, als dank voor Abimelechs vriendelijkheid voor hem, en als teken van hartelijke vriendschap tussen hen. Wederzijdse vriendelijke diensten versterken de band van de liefde, hetgeen het mijne was is nu van mijn vriend.

4. Hij bekrachtigde het verbond door een eed, en registreerde het door aan de plaats een nieuwe naam te geven, Genesis 21:31, Ber-seba de "waterput van de eed," ter herinnering aan het verbond, dat zij elkaar zwoeren, opdat zij er altijd aan zouden gedenken, of, de "waterput van zeven," ter herinnering aan de zeven ooilammeren aan Abimelech geschonken als bevestiging van Abrahams recht op die put. Gesloten overeenkomsten moeten herdacht worden, opdat wij ze getrouw nakomen en ons woord niet breken door vergeten of vergissen.

Verzen 33-34

Genesis 21:33-34

Merk op:

1. Dat Abraham het wist te waarderen, als hij in een goede omgeving was, en er dan ook lang bleef. Hij plantte daar een bos om zijn tent te beschaduwen of misschien wel een boomgaard van vruchtbomen en hoewel wij niet kunnen zeggen, dat hij zich daar vestigde, want God wilde hem zolang hij leefde een vreemdeling en bijwoner doen blijven, heeft hij er toch als vreemdeling vele dagen gewoond, zo veel als overeenkwamen met zijn hoedanigheid als Abraham de "Hebreeër," of "reiziger."

2. Daar heeft hij zijn Godsdienst niet slechts voortdurend beoefend, maar ook openlijk beleden. Hij riep aldaar de naam des Heeren, van de eeuwige God aan, waarschijnlijk wel in het bos, dat hij geplant had en dat zijn huis des gebeds was. Christus heeft gebeden in een hof, op een berg. Abraham heeft openbare Godsverering gehouden, die door zijn naburen waarschijnlijk werd bijgewoond. Godvruchtige mensen moeten niet slechts hun Godsvrucht behouden en beoefenen overal waar zij heengaan, maar ook alles doen wat zij kunnen om hun Godsdienst te verbreiden en anderen Godvruchtig te maken. Als wij de Heere aanroepen moeten wij Hem beschouwen als de enige God, of de God van de wereld, zoals sommigen die woorden vertalen. Hoewel God zich aan Abraham heeft bekend gemaakt als zijn God en een verbond met hem had, vergeet hij toch niet Hem eer te geven als Heere van allen, de eeuwige God, die voor alle werelden geweest is, en zijn zal als er geen dagen en geen tijd meer zijn. Zie Isaiah 40:28.

Verzen 33-34

Genesis 21:33-34

Merk op:

1. Dat Abraham het wist te waarderen, als hij in een goede omgeving was, en er dan ook lang bleef. Hij plantte daar een bos om zijn tent te beschaduwen of misschien wel een boomgaard van vruchtbomen en hoewel wij niet kunnen zeggen, dat hij zich daar vestigde, want God wilde hem zolang hij leefde een vreemdeling en bijwoner doen blijven, heeft hij er toch als vreemdeling vele dagen gewoond, zo veel als overeenkwamen met zijn hoedanigheid als Abraham de "Hebreeër," of "reiziger."

2. Daar heeft hij zijn Godsdienst niet slechts voortdurend beoefend, maar ook openlijk beleden. Hij riep aldaar de naam des Heeren, van de eeuwige God aan, waarschijnlijk wel in het bos, dat hij geplant had en dat zijn huis des gebeds was. Christus heeft gebeden in een hof, op een berg. Abraham heeft openbare Godsverering gehouden, die door zijn naburen waarschijnlijk werd bijgewoond. Godvruchtige mensen moeten niet slechts hun Godsvrucht behouden en beoefenen overal waar zij heengaan, maar ook alles doen wat zij kunnen om hun Godsdienst te verbreiden en anderen Godvruchtig te maken. Als wij de Heere aanroepen moeten wij Hem beschouwen als de enige God, of de God van de wereld, zoals sommigen die woorden vertalen. Hoewel God zich aan Abraham heeft bekend gemaakt als zijn God en een verbond met hem had, vergeet hij toch niet Hem eer te geven als Heere van allen, de eeuwige God, die voor alle werelden geweest is, en zijn zal als er geen dagen en geen tijd meer zijn. Zie Isaiah 40:28.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 21". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/genesis-21.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile