Lectionary Calendar
Friday, May 3rd, 2024
the Fifth Week after Easter
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Genesis 1

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Verzen 1-2

Genesis 1:1-2

In dit vers hebben wij het werk van de schepping in haar korte samenvatting, en in haar kiem, of, onontwikkelde toestand.

I. In haar korte samenvatting, Genesis 1:1, waar wij tot onze vertroosting het eerste artikel vinden van onze geloofsbelijdenis, dat God, de almachtige Vader, de Schepper is van hemel en aarde, en als zodanig geloven wij in Hem. In dit vers hebben wij te letten op vier dingen.

1. De uitwerking. "De hemel en de aarde dat is: de wereld met alles wat daarin is," Acts 17:24. De wereld is een groot huis, bestaande uit boven en beneden verdiepingen, een statig en prachtig gebouw, gelijkvormig en geriefelijk, iedere kamer goed en met wijsheid ingericht en van het nodige voorzien. Het is het zichtbare deel van de schepping, waarvan Mozes hier een bericht wil geven, weshalve hij geen melding maakt van de schepping van engelen. Maar gelijk de aarde niet slechts een oppervlakte heeft versierd met gras en bloemen, maar ook een binnenste dat verrijkt is met metalen en edelgesteenten, die meer deel uitmaken van haar vaste aard, en van groter waardij zijn hoewel van de schepping er van hier niet wordt gesproken, zo zijn ook de hemelen niet slechts voor ons oog verfraaid met heerlijke lichten, die het uitwendige er van versieren, van welker schepping wij hier lezen, maar van binnen zijn zij vervuld met heerlijke, glansrijke wezens, die buiten het bereik van ons gezicht zijn, meer hemels, en ze in waardij en voortreffelijkheid meer overtreffende, dan goud en saffieren de leliën des velds overtreffen. In de zichtbare wereld valt gemakkelijk waar te nemen:

a. Grote verscheidenheid. Er zijn verscheidene soorten van wezens, die in aard en samenstel zeer van elkaar verschillen. "Hoe vele zijn uw werken, o Heere", en allen zijn zij goed!

b. Grote schoonheid. De blauwe lucht en de groene aarde zijn bekoorlijk voor het oog van de aanschouwer, veel meer nog dan de versierselen van die beide. Hoe alles overtreffend moet dan niet de schoonheid zijn van de Schepper!

c. Grote nauwkeurigheid. Aan hen, die met behulp van het microscoop de werken van de natuur met aandacht beschouwen, doen zij zich fraaier voor dan enigerlei werken van kunst.

d. Grote kracht. Het is niet een groot blok van onwerkzame stof, want er is in elk schepsel min of meer kracht, de aarde zelf heeft magnetische kracht.

e. Grote orde, een wederzijdse afhankelijkheid van bestaan, een juiste harmonie van bewegingen, en een bewonderenswaardig verband van oorzaken.

f. Grote verborgenheid. Er zijn verschijnselen in de natuur, die niet verklaard kunnen worden, geheimenissen, die wij niet kunnen doorgronden, ons geen rekenschap van kunnen geven, maar uit hetgeen wij van hemel en aarde zien, kunnen wij gemakkelijk genoeg de eeuwige kracht en Godheid afleiden van de grote Schepper, en er overvloedige stof in vinden voor Zijn lof. En laten onze schepping, en de plaats, die wij innemen als mensen, ons herinneren aan onze plicht als Christenen, welke daarin bestaat, dat wij steeds de hemel in ons oog, en de aarde onder onze voeten moeten houden.

2. De Auteur en Oorzaak van dit grote werk, GOD. Het Hebreeuwse woord is Elohiem, hetgeen aanduidt: a. De kracht van God, de Schepper. El betekent de sterke God, en wat minder dan almachtige kracht kon alle dingen uit niets voortbrengen?

b. Het meervoud in de Personen in de Godheid: Vader, Zoon, en Heilige Geest. Dat meervoud in de naam van God in het Hebreeuws, dat van Hem spreekt als van velen, hoewel Hij een is, was misschien voor de Heidenen een reuke des doods ten dode, hen verhardende in afgoderij, maar voor ons is het een reuke des levens ten leven, bevestigende ons geloof in de Drie- eenheid, die, hoewel slechts duister aangeduid in het Oude Testament, helder en duidelijk geopenbaard is in het Nieuwe. De Zoon van God, het eeuwige Woord en de Wijsheid des Vaders, was bij Hem, toen Hij de wereld schiep, Proverbs 8:30, ja er wordt ons herhaaldelijk gezegd, dat de wereld door Hem gemaakt is, en dat, zonder Hem geen ding gemaakt is, dat gemaakt is John 1:3, John 1:10, Ephesians 3:9, Colossians 1:16 Hebrews 1:2. O welke hoge gedachten moeten hierdoor in ons hart gevormd worden van die grote God, tot wie wij naderen in Godsdienstige aanbidding, en van die grote Middelaar in wiens naam wij tot Hem naderen!

3. De wijze waarop dat werk werd tot stand gebracht, er was generlei te voren bestaande stof, waaruit de wereld werd voortgebracht. De vissen en het gevogelte werden wel voortgebracht uit de wateren, de dieren en de mens uit de aarde, maar die aarde en deze wateren zijn uit niets voortgebracht. Door de gewone kracht van de natuur is het onmogelijk, dat iets uit niets wordt gemaakt, (de God van de natuur is niet onderworpen aan de wetten van de natuur) maar in de schepping is het onmogelijk, dat het anders is, want niets is meer beledigend voor de eer van de Eeuwige God dan de onderstelling van een eeuwige stof. Aldus is de uitnemendheid van de kracht van God, en alle heerlijkheid moet Hem worden toegebracht.

4. Wanneer dit werk werd voortgebracht, In den beginne, dat is: in het begin des tijds, toen deze klok voor het eerst aan de gang werd gebracht. De tijd begon met de voortbrenging van de wezens, die door en naar tijd worden gemeten. V r het begin van de tijd was er niets en niemand dan het Oneindige Wezen, dat de eeuwigheid bewoont. Indien wij zouden vragen waarom God de wereld niet eerder gemaakt heeft, dan zouden wij slechts "de raad verduisteren met woorden zonder wetenschap," Job 38:2, immers hoe kan er in de eeuwigheid van eerder of later sprake zijn? En Hij heeft haar gemaakt in het begin des tijds overeenkomstig Zijn eeuwige raadsbesluiten v r alle tijd. De Joodse rabbijnen zeggen, dat er zeven dingen waren, die God geschapen heeft, eer Hij de wereld schiep, waarmee zij slechts de voortreffelijkheid van deze dingen willen te kennen geven-De Wet, Bekering, het Paradijs, de Hel, de Troon van de heerlijkheid, het Huis van het Heiligdom en de Naam van de Messias. Maar voor ons is het genoeg te zeggen: "In den beginne was het Woord," John 1:1.

Laat ons hieruit leren: Dat atheïsme dwaasheid is, en dat atheïsten de grootste dwazen in de wereld zijn, want zij zien, dat er een wereld is, die zich zelf niet heeft kunnen maken, en toch willen zij niet erkennen, dat er een God is, die haar gemaakt heeft. Ongetwijfeld zijn zij zonder verontschuldiging, maar de god van deze wereld heeft hun zinnen verblind.

b. Dat God door een onbetwistbaar recht vrijmachtig Heer is over allen. Indien Hij de Schepper is, dan is Hij ongetwijfeld de Eigenaar en Bezitter van hemel en aarde.

c. Dat bij God alle dingen mogelijk zijn, weshalve diegenen welgelukzalig zijn, die Hem tot hun God hebben, en wier hulp en hope in Zijn naam is, Psalms 121:2, Psalms 124:8. d. Dat de God, die wij dienen, waardig is alle lof en prijs, en toch ver boven alle lof en prijs verhoogd is, Nehemiah 9:5, Nehemiah 9:6. Indien Hij de wereld gemaakt heeft, dan heeft Hij onze diensten niet nodig, en Hij kan er ook geen voordeel van hebben, Acts 17:24, Acts 17:25, en toch eist Hij ze met recht, en verdient Hij onze lof, Revelation 4:11. Indien alles is van Hem, de moet alles ook tot Hem wezen.

II. Hier is het werk van de schepping in haar eerste kiem, of onontwikkelde toestand, Genesis 1:2, waar wij een bericht hebben van haar eerste stof, en de eerste Beweger.

1. De eerste stof was een chaos, zij wordt hier de aarde genoemd, (hoewel de aarde, in de eigenlijke zin, niet voor de derde dag gemaakt werd, Genesis 1:10) omdat zij het meest geleek op hetgeen later aarde, blote aarde genoemd werd, ontbloot van haar versierselen: het was een zware, logge massa. Zij wordt ook genoemd de afgrond, zowel wegens haar uitgestrektheid, als omdat de wateren, die er later van afgescheiden werden, er nu nog mee vermengd waren. Het was uit deze ontzaglijke massa van stof, waaruit alle lichamen, zelfs het uitspansel, de zichtbare hemelen, later door de kracht van het Eeuwige Woord zijn voortgebracht. De Schepper zou reeds terstond dit werk volmaakt en volkomen hebben kunnen maken, maar door deze trapsgewijze voortgang wilde Hij tonen wat gewoonlijk de wijze van werken is van Zijn voorzienigheid en genade.

Let op de beschrijving van die chaos. Er was niets in, dat begeerlijk was om aan te zien, want hij was woest en ledig. Tohu en bohu, verwarring en ledigheid, zo zouden die woorden ook overgezet kunnen worden, Isaiah 34:11. Hij was vormloos, hij was nutteloos, hij was zonder inwoners, zonder versierselen, de schaduw, of ruwe omtrek van "toekomende dingen, niet het beeld zelf van de zaken," Hebrews 10:1. Door de zonde van de mensen, waaronder de schepping zucht, is de aarde bijna tot dienzelfde toestand teruggebracht, zie Jeremiah 4:23. "Ik zag het land aan, en zie het was woest en ledig." Aan hen, die hun hart in de hemel hebben, schijnt deze lagere wereld, in vergelijking met de bovenwereld, ook nu nog niets dan verwarring en ledigheid te zijn. Er is geen ware schoonheid te zien, geen verzadigende volheid te genieten op deze aarde, dan alleen in God.

b. En al ware er iets begerenswaardig te zien geweest, dan was er toch geen licht om het er bij te kunnen zien, want duisternis, dikke duisternis, was op de afgrond. God heeft deze duisternis niet geschapen, zoals Hij gezegd wordt de duisternis van de beproeving te scheppen, Isaiah 45:7, want het was slechts het gebrek aan licht, waarvan echter niet gezegd kan worden, dat er gebrek aan was, voordat iets gemaakt was, dat er bij gezien kon worden, en over het gebrek er aan behoeft ook niet veel geklaagd te worden, als er toch niets anders dan verwarring en ledigheid te zien was. Indien het werk van de genade in de ziel een nieuwe schepping is, dan stelt deze chaos de toestand voor van een onwedergeboren ziel, waarin geen genade is, daar is wanorde, verwarring en alle boos werk, zij is ledig van alle goed, want zij is zonder God, zij is duister, zij is de duisternis zelf. Dit is van nature onze toestand, totdat de almachtige genade een gezegende verandering werkt.

2. De Geest Gods was de eerste Beweger, Hij bewoog zich op de wateren. Als wij de aarde woest en ledig beschouwen, dan, dunkt mij, is zij als het dal vol dorre doodsbeenderen. Kunnen deze leven? Kan uit deze verwarde massa van stof een schone wereld geformeerd worden? Ja, indien een geest des levens van God er in komt, Ezechiël 37:9. Nu is er hoop voor die zaak, want de Geest Gods begint te werken, en indien Hij werkt, wie of wat zal Hem dan afkeren? Er is gezegd, dat God de wereld maakt door Zijn Geest, Psalms 33:6, Job 26:13, en door dezelfde machtige Werker wordt ook de nieuwe schepping tot stand gebracht. Hij bewoog zich op de afgrond, zoals Elia zich over het dode kind uitstrekte, zoals de hen haar kiekens vergadert onder haar vleugelen, over ze heen fladdert en zweeft, om ze te verwarmen en te koesteren, Matthew 23:37, zoals een arend zijn nest opwekt, en over zijn jongen zweeft, ( het is hetzelfde woord, dat hier gebruikt wordt) Deuteronomy 32:11. Leer hieruit, dat God niet slechts de Auteur is van alle zijn, maar ook de Fontein van alle leven, en de Oorzaak van de beweging. Dode stof zou altijd dood zijn, indien Hij haar niet verlevendigde. En dit maakt het voor ons gelooflijk, dat God de doden opwekt. De kracht, of macht, die uit verwarring, ledigheid en duisternis zo'n wereld te voorschijn heeft gebracht bij de aanvang des tijds kan aan het einde van de tijd ons vernederd lichaam uit het graf te voorschijn brengen, al is het ook "een stikdonker land, als de duisternis zelf, en zonder ordeningen," Job 10:22, en het tot een heerlijk lichaam maken.

Verzen 1-2

Genesis 1:1-2

In dit vers hebben wij het werk van de schepping in haar korte samenvatting, en in haar kiem, of, onontwikkelde toestand.

I. In haar korte samenvatting, Genesis 1:1, waar wij tot onze vertroosting het eerste artikel vinden van onze geloofsbelijdenis, dat God, de almachtige Vader, de Schepper is van hemel en aarde, en als zodanig geloven wij in Hem. In dit vers hebben wij te letten op vier dingen.

1. De uitwerking. "De hemel en de aarde dat is: de wereld met alles wat daarin is," Acts 17:24. De wereld is een groot huis, bestaande uit boven en beneden verdiepingen, een statig en prachtig gebouw, gelijkvormig en geriefelijk, iedere kamer goed en met wijsheid ingericht en van het nodige voorzien. Het is het zichtbare deel van de schepping, waarvan Mozes hier een bericht wil geven, weshalve hij geen melding maakt van de schepping van engelen. Maar gelijk de aarde niet slechts een oppervlakte heeft versierd met gras en bloemen, maar ook een binnenste dat verrijkt is met metalen en edelgesteenten, die meer deel uitmaken van haar vaste aard, en van groter waardij zijn hoewel van de schepping er van hier niet wordt gesproken, zo zijn ook de hemelen niet slechts voor ons oog verfraaid met heerlijke lichten, die het uitwendige er van versieren, van welker schepping wij hier lezen, maar van binnen zijn zij vervuld met heerlijke, glansrijke wezens, die buiten het bereik van ons gezicht zijn, meer hemels, en ze in waardij en voortreffelijkheid meer overtreffende, dan goud en saffieren de leliën des velds overtreffen. In de zichtbare wereld valt gemakkelijk waar te nemen:

a. Grote verscheidenheid. Er zijn verscheidene soorten van wezens, die in aard en samenstel zeer van elkaar verschillen. "Hoe vele zijn uw werken, o Heere", en allen zijn zij goed!

b. Grote schoonheid. De blauwe lucht en de groene aarde zijn bekoorlijk voor het oog van de aanschouwer, veel meer nog dan de versierselen van die beide. Hoe alles overtreffend moet dan niet de schoonheid zijn van de Schepper!

c. Grote nauwkeurigheid. Aan hen, die met behulp van het microscoop de werken van de natuur met aandacht beschouwen, doen zij zich fraaier voor dan enigerlei werken van kunst.

d. Grote kracht. Het is niet een groot blok van onwerkzame stof, want er is in elk schepsel min of meer kracht, de aarde zelf heeft magnetische kracht.

e. Grote orde, een wederzijdse afhankelijkheid van bestaan, een juiste harmonie van bewegingen, en een bewonderenswaardig verband van oorzaken.

f. Grote verborgenheid. Er zijn verschijnselen in de natuur, die niet verklaard kunnen worden, geheimenissen, die wij niet kunnen doorgronden, ons geen rekenschap van kunnen geven, maar uit hetgeen wij van hemel en aarde zien, kunnen wij gemakkelijk genoeg de eeuwige kracht en Godheid afleiden van de grote Schepper, en er overvloedige stof in vinden voor Zijn lof. En laten onze schepping, en de plaats, die wij innemen als mensen, ons herinneren aan onze plicht als Christenen, welke daarin bestaat, dat wij steeds de hemel in ons oog, en de aarde onder onze voeten moeten houden.

2. De Auteur en Oorzaak van dit grote werk, GOD. Het Hebreeuwse woord is Elohiem, hetgeen aanduidt: a. De kracht van God, de Schepper. El betekent de sterke God, en wat minder dan almachtige kracht kon alle dingen uit niets voortbrengen?

b. Het meervoud in de Personen in de Godheid: Vader, Zoon, en Heilige Geest. Dat meervoud in de naam van God in het Hebreeuws, dat van Hem spreekt als van velen, hoewel Hij een is, was misschien voor de Heidenen een reuke des doods ten dode, hen verhardende in afgoderij, maar voor ons is het een reuke des levens ten leven, bevestigende ons geloof in de Drie- eenheid, die, hoewel slechts duister aangeduid in het Oude Testament, helder en duidelijk geopenbaard is in het Nieuwe. De Zoon van God, het eeuwige Woord en de Wijsheid des Vaders, was bij Hem, toen Hij de wereld schiep, Proverbs 8:30, ja er wordt ons herhaaldelijk gezegd, dat de wereld door Hem gemaakt is, en dat, zonder Hem geen ding gemaakt is, dat gemaakt is John 1:3, John 1:10, Ephesians 3:9, Colossians 1:16 Hebrews 1:2. O welke hoge gedachten moeten hierdoor in ons hart gevormd worden van die grote God, tot wie wij naderen in Godsdienstige aanbidding, en van die grote Middelaar in wiens naam wij tot Hem naderen!

3. De wijze waarop dat werk werd tot stand gebracht, er was generlei te voren bestaande stof, waaruit de wereld werd voortgebracht. De vissen en het gevogelte werden wel voortgebracht uit de wateren, de dieren en de mens uit de aarde, maar die aarde en deze wateren zijn uit niets voortgebracht. Door de gewone kracht van de natuur is het onmogelijk, dat iets uit niets wordt gemaakt, (de God van de natuur is niet onderworpen aan de wetten van de natuur) maar in de schepping is het onmogelijk, dat het anders is, want niets is meer beledigend voor de eer van de Eeuwige God dan de onderstelling van een eeuwige stof. Aldus is de uitnemendheid van de kracht van God, en alle heerlijkheid moet Hem worden toegebracht.

4. Wanneer dit werk werd voortgebracht, In den beginne, dat is: in het begin des tijds, toen deze klok voor het eerst aan de gang werd gebracht. De tijd begon met de voortbrenging van de wezens, die door en naar tijd worden gemeten. V r het begin van de tijd was er niets en niemand dan het Oneindige Wezen, dat de eeuwigheid bewoont. Indien wij zouden vragen waarom God de wereld niet eerder gemaakt heeft, dan zouden wij slechts "de raad verduisteren met woorden zonder wetenschap," Job 38:2, immers hoe kan er in de eeuwigheid van eerder of later sprake zijn? En Hij heeft haar gemaakt in het begin des tijds overeenkomstig Zijn eeuwige raadsbesluiten v r alle tijd. De Joodse rabbijnen zeggen, dat er zeven dingen waren, die God geschapen heeft, eer Hij de wereld schiep, waarmee zij slechts de voortreffelijkheid van deze dingen willen te kennen geven-De Wet, Bekering, het Paradijs, de Hel, de Troon van de heerlijkheid, het Huis van het Heiligdom en de Naam van de Messias. Maar voor ons is het genoeg te zeggen: "In den beginne was het Woord," John 1:1.

Laat ons hieruit leren: Dat atheïsme dwaasheid is, en dat atheïsten de grootste dwazen in de wereld zijn, want zij zien, dat er een wereld is, die zich zelf niet heeft kunnen maken, en toch willen zij niet erkennen, dat er een God is, die haar gemaakt heeft. Ongetwijfeld zijn zij zonder verontschuldiging, maar de god van deze wereld heeft hun zinnen verblind.

b. Dat God door een onbetwistbaar recht vrijmachtig Heer is over allen. Indien Hij de Schepper is, dan is Hij ongetwijfeld de Eigenaar en Bezitter van hemel en aarde.

c. Dat bij God alle dingen mogelijk zijn, weshalve diegenen welgelukzalig zijn, die Hem tot hun God hebben, en wier hulp en hope in Zijn naam is, Psalms 121:2, Psalms 124:8. d. Dat de God, die wij dienen, waardig is alle lof en prijs, en toch ver boven alle lof en prijs verhoogd is, Nehemiah 9:5, Nehemiah 9:6. Indien Hij de wereld gemaakt heeft, dan heeft Hij onze diensten niet nodig, en Hij kan er ook geen voordeel van hebben, Acts 17:24, Acts 17:25, en toch eist Hij ze met recht, en verdient Hij onze lof, Revelation 4:11. Indien alles is van Hem, de moet alles ook tot Hem wezen.

II. Hier is het werk van de schepping in haar eerste kiem, of onontwikkelde toestand, Genesis 1:2, waar wij een bericht hebben van haar eerste stof, en de eerste Beweger.

1. De eerste stof was een chaos, zij wordt hier de aarde genoemd, (hoewel de aarde, in de eigenlijke zin, niet voor de derde dag gemaakt werd, Genesis 1:10) omdat zij het meest geleek op hetgeen later aarde, blote aarde genoemd werd, ontbloot van haar versierselen: het was een zware, logge massa. Zij wordt ook genoemd de afgrond, zowel wegens haar uitgestrektheid, als omdat de wateren, die er later van afgescheiden werden, er nu nog mee vermengd waren. Het was uit deze ontzaglijke massa van stof, waaruit alle lichamen, zelfs het uitspansel, de zichtbare hemelen, later door de kracht van het Eeuwige Woord zijn voortgebracht. De Schepper zou reeds terstond dit werk volmaakt en volkomen hebben kunnen maken, maar door deze trapsgewijze voortgang wilde Hij tonen wat gewoonlijk de wijze van werken is van Zijn voorzienigheid en genade.

Let op de beschrijving van die chaos. Er was niets in, dat begeerlijk was om aan te zien, want hij was woest en ledig. Tohu en bohu, verwarring en ledigheid, zo zouden die woorden ook overgezet kunnen worden, Isaiah 34:11. Hij was vormloos, hij was nutteloos, hij was zonder inwoners, zonder versierselen, de schaduw, of ruwe omtrek van "toekomende dingen, niet het beeld zelf van de zaken," Hebrews 10:1. Door de zonde van de mensen, waaronder de schepping zucht, is de aarde bijna tot dienzelfde toestand teruggebracht, zie Jeremiah 4:23. "Ik zag het land aan, en zie het was woest en ledig." Aan hen, die hun hart in de hemel hebben, schijnt deze lagere wereld, in vergelijking met de bovenwereld, ook nu nog niets dan verwarring en ledigheid te zijn. Er is geen ware schoonheid te zien, geen verzadigende volheid te genieten op deze aarde, dan alleen in God.

b. En al ware er iets begerenswaardig te zien geweest, dan was er toch geen licht om het er bij te kunnen zien, want duisternis, dikke duisternis, was op de afgrond. God heeft deze duisternis niet geschapen, zoals Hij gezegd wordt de duisternis van de beproeving te scheppen, Isaiah 45:7, want het was slechts het gebrek aan licht, waarvan echter niet gezegd kan worden, dat er gebrek aan was, voordat iets gemaakt was, dat er bij gezien kon worden, en over het gebrek er aan behoeft ook niet veel geklaagd te worden, als er toch niets anders dan verwarring en ledigheid te zien was. Indien het werk van de genade in de ziel een nieuwe schepping is, dan stelt deze chaos de toestand voor van een onwedergeboren ziel, waarin geen genade is, daar is wanorde, verwarring en alle boos werk, zij is ledig van alle goed, want zij is zonder God, zij is duister, zij is de duisternis zelf. Dit is van nature onze toestand, totdat de almachtige genade een gezegende verandering werkt.

2. De Geest Gods was de eerste Beweger, Hij bewoog zich op de wateren. Als wij de aarde woest en ledig beschouwen, dan, dunkt mij, is zij als het dal vol dorre doodsbeenderen. Kunnen deze leven? Kan uit deze verwarde massa van stof een schone wereld geformeerd worden? Ja, indien een geest des levens van God er in komt, Ezechiël 37:9. Nu is er hoop voor die zaak, want de Geest Gods begint te werken, en indien Hij werkt, wie of wat zal Hem dan afkeren? Er is gezegd, dat God de wereld maakt door Zijn Geest, Psalms 33:6, Job 26:13, en door dezelfde machtige Werker wordt ook de nieuwe schepping tot stand gebracht. Hij bewoog zich op de afgrond, zoals Elia zich over het dode kind uitstrekte, zoals de hen haar kiekens vergadert onder haar vleugelen, over ze heen fladdert en zweeft, om ze te verwarmen en te koesteren, Matthew 23:37, zoals een arend zijn nest opwekt, en over zijn jongen zweeft, ( het is hetzelfde woord, dat hier gebruikt wordt) Deuteronomy 32:11. Leer hieruit, dat God niet slechts de Auteur is van alle zijn, maar ook de Fontein van alle leven, en de Oorzaak van de beweging. Dode stof zou altijd dood zijn, indien Hij haar niet verlevendigde. En dit maakt het voor ons gelooflijk, dat God de doden opwekt. De kracht, of macht, die uit verwarring, ledigheid en duisternis zo'n wereld te voorschijn heeft gebracht bij de aanvang des tijds kan aan het einde van de tijd ons vernederd lichaam uit het graf te voorschijn brengen, al is het ook "een stikdonker land, als de duisternis zelf, en zonder ordeningen," Job 10:22, en het tot een heerlijk lichaam maken.

Verzen 3-5

Genesis 1:6-8

Wij hebben hier het bericht van het werk op de tweede dag, de schepping van het uitspansel, waarbij wij opmerken:

I. Het desbetreffende bevel van God: Daar zij een uitspansel, als een uitgespreid laken, of een ontrold gordijn. Dit sluit in al wat zichtbaar is boven de aarde tussen haar en de derde hemel, de lucht haar hogere, midden en lagere sferen, de hemelglobe en al de lichtkringen van boven, zij reikt in de hoogte tot de plaats waar de sterren zijn, want die wordt het uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:14 :15, en benedenwaarts tot aan de plaats waar de vogels vliegen, want ook die wordt uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:20. Toen God het licht gemaakt heeft, bestemde Hij de lucht om de vergaderplaats en het voertuig van deszelfs stralen te zijn, en als middel van gemeenschap te wezen tussen de onzichtbare en de zichtbare wereld. Want hoewel er tussen hemel en aarde een onbegrijpelijk grote afstand is, is er toch geen onoverkomelijke kloof gevestigd, zoals tussen de hemel en de hel. Dit uitspansel is geen muur des afscheidsels, maar een weg van gemeenschapsoefening, zie Job 26:7, Job 37:18,. Psalms 104:3 :Amos 9:6.

II. De schepping van dit uitspansel. Opdat het de schijn niet zou hebben, alsof God slechts gebood, dat het gedaan moest worden, en dat iemand anders het gedaan heeft, voegt hij er bij: En God maakte dat uitspansel. Wat God van ons eist, werkt Hij zelf in ons, of het zou niet gedaan worden. Hij, die geloof, heiligheid en liefde gebiedt, schept ze door de kracht van Zijn genade, uitgaande met Zijn woord opdat Hij er al de lof voor ontvange. Heere geef wat Gij gebiedt, en gebied dan wat U behaagt. Van het uitspansel wordt gezegd, dat het "het werk is van Zijn vingeren," Psalms 8:4. Hoewel de grootte van deszelfs uitgestrektheid het als een werk aanduidt van Zijn uitgestrekte arm, wordt toch door de bewonderenswaardige fijnheid van zijn samenstel aangetoond, dat het een zeldzaam kunstgewrocht is, het werk van Zijn vingeren.

III. Het gebruik en de bestemming er van: om scheiding te maken tussen de wateren, dat is: om te onderscheiden tussen de wateren die in de wolken zijn, en die welke de bodem van de zee bedekken: de wateren in de lucht, en die op de aarde. Zie het verschil tussen deze nauwkeurig opgemerkt in Deuteronomy 11:10, Deuteronomy 11:11, waar Kanan hierom boven Egypte gesteld wordt, dat Egypte bevochtigd en vruchtbaar gemaakt wordt door de wateren, die onder het uitspansel zijn, terwijl Kanan besproeid wordt door de wateren van boven, die uit het uitspansel komen, de dauw des hemels, druppelen op het kruid, "dat naar geen man wacht, noch mensenkinderen verbeidt," Micah 5:6. God heeft in het uitspansel van Zijn kracht, kamers, opperzalen, waaruit Hij "de aarde drenkt," Psalms 104:13, Psalms 65:10, Psalms 65:11. Hij heeft ook "schatkamers van de sneeuw en des hagels, die Hij ophoudt tot de tijd van de benauwdheid, tot de dag des strijds en des oorlogs," Job 38:22, Job 38:23. O welk een Grote God is Hij, die aldus voorzien heeft voor het gerief en de vertroosting van allen, die Hem dienen, en voor de beschaming van allen, die Hem haten! Het is goed Hem tot onze Vriend, en kwaad Hem tot onze Vijand te hebben.

IV. De benaming er van. God noemde het uitspansel Hemel. Het is de zichtbare hemel, het plaveisel van de heilige stad, boven het uitspansel wordt God gezegd Zijn troon te hebben, Ezechiël 1:26, want Hij heeft hem bereid in de hemelen, daarom wordt van de hemel gezegd, dat hij heerst, Daniel 4:26. Is "niet God in de hoogte van de hemelen?" Job 22:12. Ja, Hij is daar, en door de aanschouwing van de hemel, die wij zien kunnen, moeten wij er toe geleid worden om te denken aan Onzen Vader, die in de hemelen is. De hoogte van de hemel moet ons doen gedenken aan Gods oppermacht, en de oneindige afstand, die er is tussen ons en Hem. De helderheid van de hemel en zijn reinheid moeten ons herinneren aan Zijn heerlijkheid en majesteit, en volmaakte heiligheid, de uitgestrektheid van de hemel, zijn omsluiten van de aarde, en de invloed, die hij er op uitoefent, moeten ons aan Zijn grootheid en algemene voorzienigheid doen gedenken.

Verzen 3-5

Genesis 1:6-8

Wij hebben hier het bericht van het werk op de tweede dag, de schepping van het uitspansel, waarbij wij opmerken:

I. Het desbetreffende bevel van God: Daar zij een uitspansel, als een uitgespreid laken, of een ontrold gordijn. Dit sluit in al wat zichtbaar is boven de aarde tussen haar en de derde hemel, de lucht haar hogere, midden en lagere sferen, de hemelglobe en al de lichtkringen van boven, zij reikt in de hoogte tot de plaats waar de sterren zijn, want die wordt het uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:14 :15, en benedenwaarts tot aan de plaats waar de vogels vliegen, want ook die wordt uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:20. Toen God het licht gemaakt heeft, bestemde Hij de lucht om de vergaderplaats en het voertuig van deszelfs stralen te zijn, en als middel van gemeenschap te wezen tussen de onzichtbare en de zichtbare wereld. Want hoewel er tussen hemel en aarde een onbegrijpelijk grote afstand is, is er toch geen onoverkomelijke kloof gevestigd, zoals tussen de hemel en de hel. Dit uitspansel is geen muur des afscheidsels, maar een weg van gemeenschapsoefening, zie Job 26:7, Job 37:18,. Psalms 104:3 :Amos 9:6.

II. De schepping van dit uitspansel. Opdat het de schijn niet zou hebben, alsof God slechts gebood, dat het gedaan moest worden, en dat iemand anders het gedaan heeft, voegt hij er bij: En God maakte dat uitspansel. Wat God van ons eist, werkt Hij zelf in ons, of het zou niet gedaan worden. Hij, die geloof, heiligheid en liefde gebiedt, schept ze door de kracht van Zijn genade, uitgaande met Zijn woord opdat Hij er al de lof voor ontvange. Heere geef wat Gij gebiedt, en gebied dan wat U behaagt. Van het uitspansel wordt gezegd, dat het "het werk is van Zijn vingeren," Psalms 8:4. Hoewel de grootte van deszelfs uitgestrektheid het als een werk aanduidt van Zijn uitgestrekte arm, wordt toch door de bewonderenswaardige fijnheid van zijn samenstel aangetoond, dat het een zeldzaam kunstgewrocht is, het werk van Zijn vingeren.

III. Het gebruik en de bestemming er van: om scheiding te maken tussen de wateren, dat is: om te onderscheiden tussen de wateren die in de wolken zijn, en die welke de bodem van de zee bedekken: de wateren in de lucht, en die op de aarde. Zie het verschil tussen deze nauwkeurig opgemerkt in Deuteronomy 11:10, Deuteronomy 11:11, waar Kanan hierom boven Egypte gesteld wordt, dat Egypte bevochtigd en vruchtbaar gemaakt wordt door de wateren, die onder het uitspansel zijn, terwijl Kanan besproeid wordt door de wateren van boven, die uit het uitspansel komen, de dauw des hemels, druppelen op het kruid, "dat naar geen man wacht, noch mensenkinderen verbeidt," Micah 5:6. God heeft in het uitspansel van Zijn kracht, kamers, opperzalen, waaruit Hij "de aarde drenkt," Psalms 104:13, Psalms 65:10, Psalms 65:11. Hij heeft ook "schatkamers van de sneeuw en des hagels, die Hij ophoudt tot de tijd van de benauwdheid, tot de dag des strijds en des oorlogs," Job 38:22, Job 38:23. O welk een Grote God is Hij, die aldus voorzien heeft voor het gerief en de vertroosting van allen, die Hem dienen, en voor de beschaming van allen, die Hem haten! Het is goed Hem tot onze Vriend, en kwaad Hem tot onze Vijand te hebben.

IV. De benaming er van. God noemde het uitspansel Hemel. Het is de zichtbare hemel, het plaveisel van de heilige stad, boven het uitspansel wordt God gezegd Zijn troon te hebben, Ezechiël 1:26, want Hij heeft hem bereid in de hemelen, daarom wordt van de hemel gezegd, dat hij heerst, Daniel 4:26. Is "niet God in de hoogte van de hemelen?" Job 22:12. Ja, Hij is daar, en door de aanschouwing van de hemel, die wij zien kunnen, moeten wij er toe geleid worden om te denken aan Onzen Vader, die in de hemelen is. De hoogte van de hemel moet ons doen gedenken aan Gods oppermacht, en de oneindige afstand, die er is tussen ons en Hem. De helderheid van de hemel en zijn reinheid moeten ons herinneren aan Zijn heerlijkheid en majesteit, en volmaakte heiligheid, de uitgestrektheid van de hemel, zijn omsluiten van de aarde, en de invloed, die hij er op uitoefent, moeten ons aan Zijn grootheid en algemene voorzienigheid doen gedenken.

Verzen 6-8

Genesis 1:6-8

Wij hebben hier het bericht van het werk op de tweede dag, de schepping van het uitspansel, waarbij wij opmerken:

I. Het desbetreffende bevel van God: Daar zij een uitspansel, als een uitgespreid laken, of een ontrold gordijn. Dit sluit in al wat zichtbaar is boven de aarde tussen haar en de derde hemel, de lucht haar hogere, midden en lagere sferen, de hemelglobe en al de lichtkringen van boven, zij reikt in de hoogte tot de plaats waar de sterren zijn, want die wordt het uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:14 :15, en benedenwaarts tot aan de plaats waar de vogels vliegen, want ook die wordt uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:20. Toen God het licht gemaakt heeft, bestemde Hij de lucht om de vergaderplaats en het voertuig van deszelfs stralen te zijn, en als middel van gemeenschap te wezen tussen de onzichtbare en de zichtbare wereld. Want hoewel er tussen hemel en aarde een onbegrijpelijk grote afstand is, is er toch geen onoverkomelijke kloof gevestigd, zoals tussen de hemel en de hel. Dit uitspansel is geen muur des afscheidsels, maar een weg van gemeenschapsoefening, zie Job 26:7, Job 37:18,. Psalms 104:3 :Amos 9:6.

II. De schepping van dit uitspansel. Opdat het de schijn niet zou hebben, alsof God slechts gebood, dat het gedaan moest worden, en dat iemand anders het gedaan heeft, voegt hij er bij: En God maakte dat uitspansel. Wat God van ons eist, werkt Hij zelf in ons, of het zou niet gedaan worden. Hij, die geloof, heiligheid en liefde gebiedt, schept ze door de kracht van Zijn genade, uitgaande met Zijn woord opdat Hij er al de lof voor ontvange. Heere geef wat Gij gebiedt, en gebied dan wat U behaagt. Van het uitspansel wordt gezegd, dat het "het werk is van Zijn vingeren," Psalms 8:4. Hoewel de grootte van deszelfs uitgestrektheid het als een werk aanduidt van Zijn uitgestrekte arm, wordt toch door de bewonderenswaardige fijnheid van zijn samenstel aangetoond, dat het een zeldzaam kunstgewrocht is, het werk van Zijn vingeren.

III. Het gebruik en de bestemming er van: om scheiding te maken tussen de wateren, dat is: om te onderscheiden tussen de wateren die in de wolken zijn, en die welke de bodem van de zee bedekken: de wateren in de lucht, en die op de aarde. Zie het verschil tussen deze nauwkeurig opgemerkt in Deuteronomy 11:10, Deuteronomy 11:11, waar Kanan hierom boven Egypte gesteld wordt, dat Egypte bevochtigd en vruchtbaar gemaakt wordt door de wateren, die onder het uitspansel zijn, terwijl Kanan besproeid wordt door de wateren van boven, die uit het uitspansel komen, de dauw des hemels, druppelen op het kruid, "dat naar geen man wacht, noch mensenkinderen verbeidt," Micah 5:6. God heeft in het uitspansel van Zijn kracht, kamers, opperzalen, waaruit Hij "de aarde drenkt," Psalms 104:13, Psalms 65:10, Psalms 65:11. Hij heeft ook "schatkamers van de sneeuw en des hagels, die Hij ophoudt tot de tijd van de benauwdheid, tot de dag des strijds en des oorlogs," Job 38:22, Job 38:23. O welk een Grote God is Hij, die aldus voorzien heeft voor het gerief en de vertroosting van allen, die Hem dienen, en voor de beschaming van allen, die Hem haten! Het is goed Hem tot onze Vriend, en kwaad Hem tot onze Vijand te hebben.

IV. De benaming er van. God noemde het uitspansel Hemel. Het is de zichtbare hemel, het plaveisel van de heilige stad, boven het uitspansel wordt God gezegd Zijn troon te hebben, Ezechiël 1:26, want Hij heeft hem bereid in de hemelen, daarom wordt van de hemel gezegd, dat hij heerst, Daniel 4:26. Is "niet God in de hoogte van de hemelen?" Job 22:12. Ja, Hij is daar, en door de aanschouwing van de hemel, die wij zien kunnen, moeten wij er toe geleid worden om te denken aan Onzen Vader, die in de hemelen is. De hoogte van de hemel moet ons doen gedenken aan Gods oppermacht, en de oneindige afstand, die er is tussen ons en Hem. De helderheid van de hemel en zijn reinheid moeten ons herinneren aan Zijn heerlijkheid en majesteit, en volmaakte heiligheid, de uitgestrektheid van de hemel, zijn omsluiten van de aarde, en de invloed, die hij er op uitoefent, moeten ons aan Zijn grootheid en algemene voorzienigheid doen gedenken.

Verzen 6-8

Genesis 1:6-8

Wij hebben hier het bericht van het werk op de tweede dag, de schepping van het uitspansel, waarbij wij opmerken:

I. Het desbetreffende bevel van God: Daar zij een uitspansel, als een uitgespreid laken, of een ontrold gordijn. Dit sluit in al wat zichtbaar is boven de aarde tussen haar en de derde hemel, de lucht haar hogere, midden en lagere sferen, de hemelglobe en al de lichtkringen van boven, zij reikt in de hoogte tot de plaats waar de sterren zijn, want die wordt het uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:14 :15, en benedenwaarts tot aan de plaats waar de vogels vliegen, want ook die wordt uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:20. Toen God het licht gemaakt heeft, bestemde Hij de lucht om de vergaderplaats en het voertuig van deszelfs stralen te zijn, en als middel van gemeenschap te wezen tussen de onzichtbare en de zichtbare wereld. Want hoewel er tussen hemel en aarde een onbegrijpelijk grote afstand is, is er toch geen onoverkomelijke kloof gevestigd, zoals tussen de hemel en de hel. Dit uitspansel is geen muur des afscheidsels, maar een weg van gemeenschapsoefening, zie Job 26:7, Job 37:18,. Psalms 104:3 :Amos 9:6.

II. De schepping van dit uitspansel. Opdat het de schijn niet zou hebben, alsof God slechts gebood, dat het gedaan moest worden, en dat iemand anders het gedaan heeft, voegt hij er bij: En God maakte dat uitspansel. Wat God van ons eist, werkt Hij zelf in ons, of het zou niet gedaan worden. Hij, die geloof, heiligheid en liefde gebiedt, schept ze door de kracht van Zijn genade, uitgaande met Zijn woord opdat Hij er al de lof voor ontvange. Heere geef wat Gij gebiedt, en gebied dan wat U behaagt. Van het uitspansel wordt gezegd, dat het "het werk is van Zijn vingeren," Psalms 8:4. Hoewel de grootte van deszelfs uitgestrektheid het als een werk aanduidt van Zijn uitgestrekte arm, wordt toch door de bewonderenswaardige fijnheid van zijn samenstel aangetoond, dat het een zeldzaam kunstgewrocht is, het werk van Zijn vingeren.

III. Het gebruik en de bestemming er van: om scheiding te maken tussen de wateren, dat is: om te onderscheiden tussen de wateren die in de wolken zijn, en die welke de bodem van de zee bedekken: de wateren in de lucht, en die op de aarde. Zie het verschil tussen deze nauwkeurig opgemerkt in Deuteronomy 11:10, Deuteronomy 11:11, waar Kanan hierom boven Egypte gesteld wordt, dat Egypte bevochtigd en vruchtbaar gemaakt wordt door de wateren, die onder het uitspansel zijn, terwijl Kanan besproeid wordt door de wateren van boven, die uit het uitspansel komen, de dauw des hemels, druppelen op het kruid, "dat naar geen man wacht, noch mensenkinderen verbeidt," Micah 5:6. God heeft in het uitspansel van Zijn kracht, kamers, opperzalen, waaruit Hij "de aarde drenkt," Psalms 104:13, Psalms 65:10, Psalms 65:11. Hij heeft ook "schatkamers van de sneeuw en des hagels, die Hij ophoudt tot de tijd van de benauwdheid, tot de dag des strijds en des oorlogs," Job 38:22, Job 38:23. O welk een Grote God is Hij, die aldus voorzien heeft voor het gerief en de vertroosting van allen, die Hem dienen, en voor de beschaming van allen, die Hem haten! Het is goed Hem tot onze Vriend, en kwaad Hem tot onze Vijand te hebben.

IV. De benaming er van. God noemde het uitspansel Hemel. Het is de zichtbare hemel, het plaveisel van de heilige stad, boven het uitspansel wordt God gezegd Zijn troon te hebben, Ezechiël 1:26, want Hij heeft hem bereid in de hemelen, daarom wordt van de hemel gezegd, dat hij heerst, Daniel 4:26. Is "niet God in de hoogte van de hemelen?" Job 22:12. Ja, Hij is daar, en door de aanschouwing van de hemel, die wij zien kunnen, moeten wij er toe geleid worden om te denken aan Onzen Vader, die in de hemelen is. De hoogte van de hemel moet ons doen gedenken aan Gods oppermacht, en de oneindige afstand, die er is tussen ons en Hem. De helderheid van de hemel en zijn reinheid moeten ons herinneren aan Zijn heerlijkheid en majesteit, en volmaakte heiligheid, de uitgestrektheid van de hemel, zijn omsluiten van de aarde, en de invloed, die hij er op uitoefent, moeten ons aan Zijn grootheid en algemene voorzienigheid doen gedenken.

Verzen 9-13

Genesis 1:6-8

Wij hebben hier het bericht van het werk op de tweede dag, de schepping van het uitspansel, waarbij wij opmerken:

I. Het desbetreffende bevel van God: Daar zij een uitspansel, als een uitgespreid laken, of een ontrold gordijn. Dit sluit in al wat zichtbaar is boven de aarde tussen haar en de derde hemel, de lucht haar hogere, midden en lagere sferen, de hemelglobe en al de lichtkringen van boven, zij reikt in de hoogte tot de plaats waar de sterren zijn, want die wordt het uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:14 :15, en benedenwaarts tot aan de plaats waar de vogels vliegen, want ook die wordt uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:20. Toen God het licht gemaakt heeft, bestemde Hij de lucht om de vergaderplaats en het voertuig van deszelfs stralen te zijn, en als middel van gemeenschap te wezen tussen de onzichtbare en de zichtbare wereld. Want hoewel er tussen hemel en aarde een onbegrijpelijk grote afstand is, is er toch geen onoverkomelijke kloof gevestigd, zoals tussen de hemel en de hel. Dit uitspansel is geen muur des afscheidsels, maar een weg van gemeenschapsoefening, zie Job 26:7, Job 37:18,. Psalms 104:3 :Amos 9:6.

II. De schepping van dit uitspansel. Opdat het de schijn niet zou hebben, alsof God slechts gebood, dat het gedaan moest worden, en dat iemand anders het gedaan heeft, voegt hij er bij: En God maakte dat uitspansel. Wat God van ons eist, werkt Hij zelf in ons, of het zou niet gedaan worden. Hij, die geloof, heiligheid en liefde gebiedt, schept ze door de kracht van Zijn genade, uitgaande met Zijn woord opdat Hij er al de lof voor ontvange. Heere geef wat Gij gebiedt, en gebied dan wat U behaagt. Van het uitspansel wordt gezegd, dat het "het werk is van Zijn vingeren," Psalms 8:4. Hoewel de grootte van deszelfs uitgestrektheid het als een werk aanduidt van Zijn uitgestrekte arm, wordt toch door de bewonderenswaardige fijnheid van zijn samenstel aangetoond, dat het een zeldzaam kunstgewrocht is, het werk van Zijn vingeren.

III. Het gebruik en de bestemming er van: om scheiding te maken tussen de wateren, dat is: om te onderscheiden tussen de wateren die in de wolken zijn, en die welke de bodem van de zee bedekken: de wateren in de lucht, en die op de aarde. Zie het verschil tussen deze nauwkeurig opgemerkt in Deuteronomy 11:10, Deuteronomy 11:11, waar Kanan hierom boven Egypte gesteld wordt, dat Egypte bevochtigd en vruchtbaar gemaakt wordt door de wateren, die onder het uitspansel zijn, terwijl Kanan besproeid wordt door de wateren van boven, die uit het uitspansel komen, de dauw des hemels, druppelen op het kruid, "dat naar geen man wacht, noch mensenkinderen verbeidt," Micah 5:6. God heeft in het uitspansel van Zijn kracht, kamers, opperzalen, waaruit Hij "de aarde drenkt," Psalms 104:13, Psalms 65:10, Psalms 65:11. Hij heeft ook "schatkamers van de sneeuw en des hagels, die Hij ophoudt tot de tijd van de benauwdheid, tot de dag des strijds en des oorlogs," Job 38:22, Job 38:23. O welk een Grote God is Hij, die aldus voorzien heeft voor het gerief en de vertroosting van allen, die Hem dienen, en voor de beschaming van allen, die Hem haten! Het is goed Hem tot onze Vriend, en kwaad Hem tot onze Vijand te hebben.

IV. De benaming er van. God noemde het uitspansel Hemel. Het is de zichtbare hemel, het plaveisel van de heilige stad, boven het uitspansel wordt God gezegd Zijn troon te hebben, Ezechiël 1:26, want Hij heeft hem bereid in de hemelen, daarom wordt van de hemel gezegd, dat hij heerst, Daniel 4:26. Is "niet God in de hoogte van de hemelen?" Job 22:12. Ja, Hij is daar, en door de aanschouwing van de hemel, die wij zien kunnen, moeten wij er toe geleid worden om te denken aan Onzen Vader, die in de hemelen is. De hoogte van de hemel moet ons doen gedenken aan Gods oppermacht, en de oneindige afstand, die er is tussen ons en Hem. De helderheid van de hemel en zijn reinheid moeten ons herinneren aan Zijn heerlijkheid en majesteit, en volmaakte heiligheid, de uitgestrektheid van de hemel, zijn omsluiten van de aarde, en de invloed, die hij er op uitoefent, moeten ons aan Zijn grootheid en algemene voorzienigheid doen gedenken.

Verzen 9-13

Genesis 1:6-8

Wij hebben hier het bericht van het werk op de tweede dag, de schepping van het uitspansel, waarbij wij opmerken:

I. Het desbetreffende bevel van God: Daar zij een uitspansel, als een uitgespreid laken, of een ontrold gordijn. Dit sluit in al wat zichtbaar is boven de aarde tussen haar en de derde hemel, de lucht haar hogere, midden en lagere sferen, de hemelglobe en al de lichtkringen van boven, zij reikt in de hoogte tot de plaats waar de sterren zijn, want die wordt het uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:14 :15, en benedenwaarts tot aan de plaats waar de vogels vliegen, want ook die wordt uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:20. Toen God het licht gemaakt heeft, bestemde Hij de lucht om de vergaderplaats en het voertuig van deszelfs stralen te zijn, en als middel van gemeenschap te wezen tussen de onzichtbare en de zichtbare wereld. Want hoewel er tussen hemel en aarde een onbegrijpelijk grote afstand is, is er toch geen onoverkomelijke kloof gevestigd, zoals tussen de hemel en de hel. Dit uitspansel is geen muur des afscheidsels, maar een weg van gemeenschapsoefening, zie Job 26:7, Job 37:18,. Psalms 104:3 :Amos 9:6.

II. De schepping van dit uitspansel. Opdat het de schijn niet zou hebben, alsof God slechts gebood, dat het gedaan moest worden, en dat iemand anders het gedaan heeft, voegt hij er bij: En God maakte dat uitspansel. Wat God van ons eist, werkt Hij zelf in ons, of het zou niet gedaan worden. Hij, die geloof, heiligheid en liefde gebiedt, schept ze door de kracht van Zijn genade, uitgaande met Zijn woord opdat Hij er al de lof voor ontvange. Heere geef wat Gij gebiedt, en gebied dan wat U behaagt. Van het uitspansel wordt gezegd, dat het "het werk is van Zijn vingeren," Psalms 8:4. Hoewel de grootte van deszelfs uitgestrektheid het als een werk aanduidt van Zijn uitgestrekte arm, wordt toch door de bewonderenswaardige fijnheid van zijn samenstel aangetoond, dat het een zeldzaam kunstgewrocht is, het werk van Zijn vingeren.

III. Het gebruik en de bestemming er van: om scheiding te maken tussen de wateren, dat is: om te onderscheiden tussen de wateren die in de wolken zijn, en die welke de bodem van de zee bedekken: de wateren in de lucht, en die op de aarde. Zie het verschil tussen deze nauwkeurig opgemerkt in Deuteronomy 11:10, Deuteronomy 11:11, waar Kanan hierom boven Egypte gesteld wordt, dat Egypte bevochtigd en vruchtbaar gemaakt wordt door de wateren, die onder het uitspansel zijn, terwijl Kanan besproeid wordt door de wateren van boven, die uit het uitspansel komen, de dauw des hemels, druppelen op het kruid, "dat naar geen man wacht, noch mensenkinderen verbeidt," Micah 5:6. God heeft in het uitspansel van Zijn kracht, kamers, opperzalen, waaruit Hij "de aarde drenkt," Psalms 104:13, Psalms 65:10, Psalms 65:11. Hij heeft ook "schatkamers van de sneeuw en des hagels, die Hij ophoudt tot de tijd van de benauwdheid, tot de dag des strijds en des oorlogs," Job 38:22, Job 38:23. O welk een Grote God is Hij, die aldus voorzien heeft voor het gerief en de vertroosting van allen, die Hem dienen, en voor de beschaming van allen, die Hem haten! Het is goed Hem tot onze Vriend, en kwaad Hem tot onze Vijand te hebben.

IV. De benaming er van. God noemde het uitspansel Hemel. Het is de zichtbare hemel, het plaveisel van de heilige stad, boven het uitspansel wordt God gezegd Zijn troon te hebben, Ezechiël 1:26, want Hij heeft hem bereid in de hemelen, daarom wordt van de hemel gezegd, dat hij heerst, Daniel 4:26. Is "niet God in de hoogte van de hemelen?" Job 22:12. Ja, Hij is daar, en door de aanschouwing van de hemel, die wij zien kunnen, moeten wij er toe geleid worden om te denken aan Onzen Vader, die in de hemelen is. De hoogte van de hemel moet ons doen gedenken aan Gods oppermacht, en de oneindige afstand, die er is tussen ons en Hem. De helderheid van de hemel en zijn reinheid moeten ons herinneren aan Zijn heerlijkheid en majesteit, en volmaakte heiligheid, de uitgestrektheid van de hemel, zijn omsluiten van de aarde, en de invloed, die hij er op uitoefent, moeten ons aan Zijn grootheid en algemene voorzienigheid doen gedenken.

Verzen 24-25

Genesis 1:6-8

Wij hebben hier het bericht van het werk op de tweede dag, de schepping van het uitspansel, waarbij wij opmerken:

I. Het desbetreffende bevel van God: Daar zij een uitspansel, als een uitgespreid laken, of een ontrold gordijn. Dit sluit in al wat zichtbaar is boven de aarde tussen haar en de derde hemel, de lucht haar hogere, midden en lagere sferen, de hemelglobe en al de lichtkringen van boven, zij reikt in de hoogte tot de plaats waar de sterren zijn, want die wordt het uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:14 :15, en benedenwaarts tot aan de plaats waar de vogels vliegen, want ook die wordt uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:20. Toen God het licht gemaakt heeft, bestemde Hij de lucht om de vergaderplaats en het voertuig van deszelfs stralen te zijn, en als middel van gemeenschap te wezen tussen de onzichtbare en de zichtbare wereld. Want hoewel er tussen hemel en aarde een onbegrijpelijk grote afstand is, is er toch geen onoverkomelijke kloof gevestigd, zoals tussen de hemel en de hel. Dit uitspansel is geen muur des afscheidsels, maar een weg van gemeenschapsoefening, zie Job 26:7, Job 37:18,. Psalms 104:3 :Amos 9:6.

II. De schepping van dit uitspansel. Opdat het de schijn niet zou hebben, alsof God slechts gebood, dat het gedaan moest worden, en dat iemand anders het gedaan heeft, voegt hij er bij: En God maakte dat uitspansel. Wat God van ons eist, werkt Hij zelf in ons, of het zou niet gedaan worden. Hij, die geloof, heiligheid en liefde gebiedt, schept ze door de kracht van Zijn genade, uitgaande met Zijn woord opdat Hij er al de lof voor ontvange. Heere geef wat Gij gebiedt, en gebied dan wat U behaagt. Van het uitspansel wordt gezegd, dat het "het werk is van Zijn vingeren," Psalms 8:4. Hoewel de grootte van deszelfs uitgestrektheid het als een werk aanduidt van Zijn uitgestrekte arm, wordt toch door de bewonderenswaardige fijnheid van zijn samenstel aangetoond, dat het een zeldzaam kunstgewrocht is, het werk van Zijn vingeren.

III. Het gebruik en de bestemming er van: om scheiding te maken tussen de wateren, dat is: om te onderscheiden tussen de wateren die in de wolken zijn, en die welke de bodem van de zee bedekken: de wateren in de lucht, en die op de aarde. Zie het verschil tussen deze nauwkeurig opgemerkt in Deuteronomy 11:10, Deuteronomy 11:11, waar Kanan hierom boven Egypte gesteld wordt, dat Egypte bevochtigd en vruchtbaar gemaakt wordt door de wateren, die onder het uitspansel zijn, terwijl Kanan besproeid wordt door de wateren van boven, die uit het uitspansel komen, de dauw des hemels, druppelen op het kruid, "dat naar geen man wacht, noch mensenkinderen verbeidt," Micah 5:6. God heeft in het uitspansel van Zijn kracht, kamers, opperzalen, waaruit Hij "de aarde drenkt," Psalms 104:13, Psalms 65:10, Psalms 65:11. Hij heeft ook "schatkamers van de sneeuw en des hagels, die Hij ophoudt tot de tijd van de benauwdheid, tot de dag des strijds en des oorlogs," Job 38:22, Job 38:23. O welk een Grote God is Hij, die aldus voorzien heeft voor het gerief en de vertroosting van allen, die Hem dienen, en voor de beschaming van allen, die Hem haten! Het is goed Hem tot onze Vriend, en kwaad Hem tot onze Vijand te hebben.

IV. De benaming er van. God noemde het uitspansel Hemel. Het is de zichtbare hemel, het plaveisel van de heilige stad, boven het uitspansel wordt God gezegd Zijn troon te hebben, Ezechiël 1:26, want Hij heeft hem bereid in de hemelen, daarom wordt van de hemel gezegd, dat hij heerst, Daniel 4:26. Is "niet God in de hoogte van de hemelen?" Job 22:12. Ja, Hij is daar, en door de aanschouwing van de hemel, die wij zien kunnen, moeten wij er toe geleid worden om te denken aan Onzen Vader, die in de hemelen is. De hoogte van de hemel moet ons doen gedenken aan Gods oppermacht, en de oneindige afstand, die er is tussen ons en Hem. De helderheid van de hemel en zijn reinheid moeten ons herinneren aan Zijn heerlijkheid en majesteit, en volmaakte heiligheid, de uitgestrektheid van de hemel, zijn omsluiten van de aarde, en de invloed, die hij er op uitoefent, moeten ons aan Zijn grootheid en algemene voorzienigheid doen gedenken.

Verzen 24-25

Genesis 1:6-8

Wij hebben hier het bericht van het werk op de tweede dag, de schepping van het uitspansel, waarbij wij opmerken:

I. Het desbetreffende bevel van God: Daar zij een uitspansel, als een uitgespreid laken, of een ontrold gordijn. Dit sluit in al wat zichtbaar is boven de aarde tussen haar en de derde hemel, de lucht haar hogere, midden en lagere sferen, de hemelglobe en al de lichtkringen van boven, zij reikt in de hoogte tot de plaats waar de sterren zijn, want die wordt het uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:14 :15, en benedenwaarts tot aan de plaats waar de vogels vliegen, want ook die wordt uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:20. Toen God het licht gemaakt heeft, bestemde Hij de lucht om de vergaderplaats en het voertuig van deszelfs stralen te zijn, en als middel van gemeenschap te wezen tussen de onzichtbare en de zichtbare wereld. Want hoewel er tussen hemel en aarde een onbegrijpelijk grote afstand is, is er toch geen onoverkomelijke kloof gevestigd, zoals tussen de hemel en de hel. Dit uitspansel is geen muur des afscheidsels, maar een weg van gemeenschapsoefening, zie Job 26:7, Job 37:18,. Psalms 104:3 :Amos 9:6.

II. De schepping van dit uitspansel. Opdat het de schijn niet zou hebben, alsof God slechts gebood, dat het gedaan moest worden, en dat iemand anders het gedaan heeft, voegt hij er bij: En God maakte dat uitspansel. Wat God van ons eist, werkt Hij zelf in ons, of het zou niet gedaan worden. Hij, die geloof, heiligheid en liefde gebiedt, schept ze door de kracht van Zijn genade, uitgaande met Zijn woord opdat Hij er al de lof voor ontvange. Heere geef wat Gij gebiedt, en gebied dan wat U behaagt. Van het uitspansel wordt gezegd, dat het "het werk is van Zijn vingeren," Psalms 8:4. Hoewel de grootte van deszelfs uitgestrektheid het als een werk aanduidt van Zijn uitgestrekte arm, wordt toch door de bewonderenswaardige fijnheid van zijn samenstel aangetoond, dat het een zeldzaam kunstgewrocht is, het werk van Zijn vingeren.

III. Het gebruik en de bestemming er van: om scheiding te maken tussen de wateren, dat is: om te onderscheiden tussen de wateren die in de wolken zijn, en die welke de bodem van de zee bedekken: de wateren in de lucht, en die op de aarde. Zie het verschil tussen deze nauwkeurig opgemerkt in Deuteronomy 11:10, Deuteronomy 11:11, waar Kanan hierom boven Egypte gesteld wordt, dat Egypte bevochtigd en vruchtbaar gemaakt wordt door de wateren, die onder het uitspansel zijn, terwijl Kanan besproeid wordt door de wateren van boven, die uit het uitspansel komen, de dauw des hemels, druppelen op het kruid, "dat naar geen man wacht, noch mensenkinderen verbeidt," Micah 5:6. God heeft in het uitspansel van Zijn kracht, kamers, opperzalen, waaruit Hij "de aarde drenkt," Psalms 104:13, Psalms 65:10, Psalms 65:11. Hij heeft ook "schatkamers van de sneeuw en des hagels, die Hij ophoudt tot de tijd van de benauwdheid, tot de dag des strijds en des oorlogs," Job 38:22, Job 38:23. O welk een Grote God is Hij, die aldus voorzien heeft voor het gerief en de vertroosting van allen, die Hem dienen, en voor de beschaming van allen, die Hem haten! Het is goed Hem tot onze Vriend, en kwaad Hem tot onze Vijand te hebben.

IV. De benaming er van. God noemde het uitspansel Hemel. Het is de zichtbare hemel, het plaveisel van de heilige stad, boven het uitspansel wordt God gezegd Zijn troon te hebben, Ezechiël 1:26, want Hij heeft hem bereid in de hemelen, daarom wordt van de hemel gezegd, dat hij heerst, Daniel 4:26. Is "niet God in de hoogte van de hemelen?" Job 22:12. Ja, Hij is daar, en door de aanschouwing van de hemel, die wij zien kunnen, moeten wij er toe geleid worden om te denken aan Onzen Vader, die in de hemelen is. De hoogte van de hemel moet ons doen gedenken aan Gods oppermacht, en de oneindige afstand, die er is tussen ons en Hem. De helderheid van de hemel en zijn reinheid moeten ons herinneren aan Zijn heerlijkheid en majesteit, en volmaakte heiligheid, de uitgestrektheid van de hemel, zijn omsluiten van de aarde, en de invloed, die hij er op uitoefent, moeten ons aan Zijn grootheid en algemene voorzienigheid doen gedenken.

Verzen 26-28

Genesis 1:6-8

Wij hebben hier het bericht van het werk op de tweede dag, de schepping van het uitspansel, waarbij wij opmerken:

I. Het desbetreffende bevel van God: Daar zij een uitspansel, als een uitgespreid laken, of een ontrold gordijn. Dit sluit in al wat zichtbaar is boven de aarde tussen haar en de derde hemel, de lucht haar hogere, midden en lagere sferen, de hemelglobe en al de lichtkringen van boven, zij reikt in de hoogte tot de plaats waar de sterren zijn, want die wordt het uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:14 :15, en benedenwaarts tot aan de plaats waar de vogels vliegen, want ook die wordt uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:20. Toen God het licht gemaakt heeft, bestemde Hij de lucht om de vergaderplaats en het voertuig van deszelfs stralen te zijn, en als middel van gemeenschap te wezen tussen de onzichtbare en de zichtbare wereld. Want hoewel er tussen hemel en aarde een onbegrijpelijk grote afstand is, is er toch geen onoverkomelijke kloof gevestigd, zoals tussen de hemel en de hel. Dit uitspansel is geen muur des afscheidsels, maar een weg van gemeenschapsoefening, zie Job 26:7, Job 37:18,. Psalms 104:3 :Amos 9:6.

II. De schepping van dit uitspansel. Opdat het de schijn niet zou hebben, alsof God slechts gebood, dat het gedaan moest worden, en dat iemand anders het gedaan heeft, voegt hij er bij: En God maakte dat uitspansel. Wat God van ons eist, werkt Hij zelf in ons, of het zou niet gedaan worden. Hij, die geloof, heiligheid en liefde gebiedt, schept ze door de kracht van Zijn genade, uitgaande met Zijn woord opdat Hij er al de lof voor ontvange. Heere geef wat Gij gebiedt, en gebied dan wat U behaagt. Van het uitspansel wordt gezegd, dat het "het werk is van Zijn vingeren," Psalms 8:4. Hoewel de grootte van deszelfs uitgestrektheid het als een werk aanduidt van Zijn uitgestrekte arm, wordt toch door de bewonderenswaardige fijnheid van zijn samenstel aangetoond, dat het een zeldzaam kunstgewrocht is, het werk van Zijn vingeren.

III. Het gebruik en de bestemming er van: om scheiding te maken tussen de wateren, dat is: om te onderscheiden tussen de wateren die in de wolken zijn, en die welke de bodem van de zee bedekken: de wateren in de lucht, en die op de aarde. Zie het verschil tussen deze nauwkeurig opgemerkt in Deuteronomy 11:10, Deuteronomy 11:11, waar Kanan hierom boven Egypte gesteld wordt, dat Egypte bevochtigd en vruchtbaar gemaakt wordt door de wateren, die onder het uitspansel zijn, terwijl Kanan besproeid wordt door de wateren van boven, die uit het uitspansel komen, de dauw des hemels, druppelen op het kruid, "dat naar geen man wacht, noch mensenkinderen verbeidt," Micah 5:6. God heeft in het uitspansel van Zijn kracht, kamers, opperzalen, waaruit Hij "de aarde drenkt," Psalms 104:13, Psalms 65:10, Psalms 65:11. Hij heeft ook "schatkamers van de sneeuw en des hagels, die Hij ophoudt tot de tijd van de benauwdheid, tot de dag des strijds en des oorlogs," Job 38:22, Job 38:23. O welk een Grote God is Hij, die aldus voorzien heeft voor het gerief en de vertroosting van allen, die Hem dienen, en voor de beschaming van allen, die Hem haten! Het is goed Hem tot onze Vriend, en kwaad Hem tot onze Vijand te hebben.

IV. De benaming er van. God noemde het uitspansel Hemel. Het is de zichtbare hemel, het plaveisel van de heilige stad, boven het uitspansel wordt God gezegd Zijn troon te hebben, Ezechiël 1:26, want Hij heeft hem bereid in de hemelen, daarom wordt van de hemel gezegd, dat hij heerst, Daniel 4:26. Is "niet God in de hoogte van de hemelen?" Job 22:12. Ja, Hij is daar, en door de aanschouwing van de hemel, die wij zien kunnen, moeten wij er toe geleid worden om te denken aan Onzen Vader, die in de hemelen is. De hoogte van de hemel moet ons doen gedenken aan Gods oppermacht, en de oneindige afstand, die er is tussen ons en Hem. De helderheid van de hemel en zijn reinheid moeten ons herinneren aan Zijn heerlijkheid en majesteit, en volmaakte heiligheid, de uitgestrektheid van de hemel, zijn omsluiten van de aarde, en de invloed, die hij er op uitoefent, moeten ons aan Zijn grootheid en algemene voorzienigheid doen gedenken.

Verzen 26-28

Genesis 1:6-8

Wij hebben hier het bericht van het werk op de tweede dag, de schepping van het uitspansel, waarbij wij opmerken:

I. Het desbetreffende bevel van God: Daar zij een uitspansel, als een uitgespreid laken, of een ontrold gordijn. Dit sluit in al wat zichtbaar is boven de aarde tussen haar en de derde hemel, de lucht haar hogere, midden en lagere sferen, de hemelglobe en al de lichtkringen van boven, zij reikt in de hoogte tot de plaats waar de sterren zijn, want die wordt het uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:14 :15, en benedenwaarts tot aan de plaats waar de vogels vliegen, want ook die wordt uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:20. Toen God het licht gemaakt heeft, bestemde Hij de lucht om de vergaderplaats en het voertuig van deszelfs stralen te zijn, en als middel van gemeenschap te wezen tussen de onzichtbare en de zichtbare wereld. Want hoewel er tussen hemel en aarde een onbegrijpelijk grote afstand is, is er toch geen onoverkomelijke kloof gevestigd, zoals tussen de hemel en de hel. Dit uitspansel is geen muur des afscheidsels, maar een weg van gemeenschapsoefening, zie Job 26:7, Job 37:18,. Psalms 104:3 :Amos 9:6.

II. De schepping van dit uitspansel. Opdat het de schijn niet zou hebben, alsof God slechts gebood, dat het gedaan moest worden, en dat iemand anders het gedaan heeft, voegt hij er bij: En God maakte dat uitspansel. Wat God van ons eist, werkt Hij zelf in ons, of het zou niet gedaan worden. Hij, die geloof, heiligheid en liefde gebiedt, schept ze door de kracht van Zijn genade, uitgaande met Zijn woord opdat Hij er al de lof voor ontvange. Heere geef wat Gij gebiedt, en gebied dan wat U behaagt. Van het uitspansel wordt gezegd, dat het "het werk is van Zijn vingeren," Psalms 8:4. Hoewel de grootte van deszelfs uitgestrektheid het als een werk aanduidt van Zijn uitgestrekte arm, wordt toch door de bewonderenswaardige fijnheid van zijn samenstel aangetoond, dat het een zeldzaam kunstgewrocht is, het werk van Zijn vingeren.

III. Het gebruik en de bestemming er van: om scheiding te maken tussen de wateren, dat is: om te onderscheiden tussen de wateren die in de wolken zijn, en die welke de bodem van de zee bedekken: de wateren in de lucht, en die op de aarde. Zie het verschil tussen deze nauwkeurig opgemerkt in Deuteronomy 11:10, Deuteronomy 11:11, waar Kanan hierom boven Egypte gesteld wordt, dat Egypte bevochtigd en vruchtbaar gemaakt wordt door de wateren, die onder het uitspansel zijn, terwijl Kanan besproeid wordt door de wateren van boven, die uit het uitspansel komen, de dauw des hemels, druppelen op het kruid, "dat naar geen man wacht, noch mensenkinderen verbeidt," Micah 5:6. God heeft in het uitspansel van Zijn kracht, kamers, opperzalen, waaruit Hij "de aarde drenkt," Psalms 104:13, Psalms 65:10, Psalms 65:11. Hij heeft ook "schatkamers van de sneeuw en des hagels, die Hij ophoudt tot de tijd van de benauwdheid, tot de dag des strijds en des oorlogs," Job 38:22, Job 38:23. O welk een Grote God is Hij, die aldus voorzien heeft voor het gerief en de vertroosting van allen, die Hem dienen, en voor de beschaming van allen, die Hem haten! Het is goed Hem tot onze Vriend, en kwaad Hem tot onze Vijand te hebben.

IV. De benaming er van. God noemde het uitspansel Hemel. Het is de zichtbare hemel, het plaveisel van de heilige stad, boven het uitspansel wordt God gezegd Zijn troon te hebben, Ezechiël 1:26, want Hij heeft hem bereid in de hemelen, daarom wordt van de hemel gezegd, dat hij heerst, Daniel 4:26. Is "niet God in de hoogte van de hemelen?" Job 22:12. Ja, Hij is daar, en door de aanschouwing van de hemel, die wij zien kunnen, moeten wij er toe geleid worden om te denken aan Onzen Vader, die in de hemelen is. De hoogte van de hemel moet ons doen gedenken aan Gods oppermacht, en de oneindige afstand, die er is tussen ons en Hem. De helderheid van de hemel en zijn reinheid moeten ons herinneren aan Zijn heerlijkheid en majesteit, en volmaakte heiligheid, de uitgestrektheid van de hemel, zijn omsluiten van de aarde, en de invloed, die hij er op uitoefent, moeten ons aan Zijn grootheid en algemene voorzienigheid doen gedenken.

Verzen 29-30

Genesis 1:6-8

Wij hebben hier het bericht van het werk op de tweede dag, de schepping van het uitspansel, waarbij wij opmerken:

I. Het desbetreffende bevel van God: Daar zij een uitspansel, als een uitgespreid laken, of een ontrold gordijn. Dit sluit in al wat zichtbaar is boven de aarde tussen haar en de derde hemel, de lucht haar hogere, midden en lagere sferen, de hemelglobe en al de lichtkringen van boven, zij reikt in de hoogte tot de plaats waar de sterren zijn, want die wordt het uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:14 :15, en benedenwaarts tot aan de plaats waar de vogels vliegen, want ook die wordt uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:20. Toen God het licht gemaakt heeft, bestemde Hij de lucht om de vergaderplaats en het voertuig van deszelfs stralen te zijn, en als middel van gemeenschap te wezen tussen de onzichtbare en de zichtbare wereld. Want hoewel er tussen hemel en aarde een onbegrijpelijk grote afstand is, is er toch geen onoverkomelijke kloof gevestigd, zoals tussen de hemel en de hel. Dit uitspansel is geen muur des afscheidsels, maar een weg van gemeenschapsoefening, zie Job 26:7, Job 37:18,. Psalms 104:3 :Amos 9:6.

II. De schepping van dit uitspansel. Opdat het de schijn niet zou hebben, alsof God slechts gebood, dat het gedaan moest worden, en dat iemand anders het gedaan heeft, voegt hij er bij: En God maakte dat uitspansel. Wat God van ons eist, werkt Hij zelf in ons, of het zou niet gedaan worden. Hij, die geloof, heiligheid en liefde gebiedt, schept ze door de kracht van Zijn genade, uitgaande met Zijn woord opdat Hij er al de lof voor ontvange. Heere geef wat Gij gebiedt, en gebied dan wat U behaagt. Van het uitspansel wordt gezegd, dat het "het werk is van Zijn vingeren," Psalms 8:4. Hoewel de grootte van deszelfs uitgestrektheid het als een werk aanduidt van Zijn uitgestrekte arm, wordt toch door de bewonderenswaardige fijnheid van zijn samenstel aangetoond, dat het een zeldzaam kunstgewrocht is, het werk van Zijn vingeren.

III. Het gebruik en de bestemming er van: om scheiding te maken tussen de wateren, dat is: om te onderscheiden tussen de wateren die in de wolken zijn, en die welke de bodem van de zee bedekken: de wateren in de lucht, en die op de aarde. Zie het verschil tussen deze nauwkeurig opgemerkt in Deuteronomy 11:10, Deuteronomy 11:11, waar Kanan hierom boven Egypte gesteld wordt, dat Egypte bevochtigd en vruchtbaar gemaakt wordt door de wateren, die onder het uitspansel zijn, terwijl Kanan besproeid wordt door de wateren van boven, die uit het uitspansel komen, de dauw des hemels, druppelen op het kruid, "dat naar geen man wacht, noch mensenkinderen verbeidt," Micah 5:6. God heeft in het uitspansel van Zijn kracht, kamers, opperzalen, waaruit Hij "de aarde drenkt," Psalms 104:13, Psalms 65:10, Psalms 65:11. Hij heeft ook "schatkamers van de sneeuw en des hagels, die Hij ophoudt tot de tijd van de benauwdheid, tot de dag des strijds en des oorlogs," Job 38:22, Job 38:23. O welk een Grote God is Hij, die aldus voorzien heeft voor het gerief en de vertroosting van allen, die Hem dienen, en voor de beschaming van allen, die Hem haten! Het is goed Hem tot onze Vriend, en kwaad Hem tot onze Vijand te hebben.

IV. De benaming er van. God noemde het uitspansel Hemel. Het is de zichtbare hemel, het plaveisel van de heilige stad, boven het uitspansel wordt God gezegd Zijn troon te hebben, Ezechiël 1:26, want Hij heeft hem bereid in de hemelen, daarom wordt van de hemel gezegd, dat hij heerst, Daniel 4:26. Is "niet God in de hoogte van de hemelen?" Job 22:12. Ja, Hij is daar, en door de aanschouwing van de hemel, die wij zien kunnen, moeten wij er toe geleid worden om te denken aan Onzen Vader, die in de hemelen is. De hoogte van de hemel moet ons doen gedenken aan Gods oppermacht, en de oneindige afstand, die er is tussen ons en Hem. De helderheid van de hemel en zijn reinheid moeten ons herinneren aan Zijn heerlijkheid en majesteit, en volmaakte heiligheid, de uitgestrektheid van de hemel, zijn omsluiten van de aarde, en de invloed, die hij er op uitoefent, moeten ons aan Zijn grootheid en algemene voorzienigheid doen gedenken.

Verzen 29-30

Genesis 1:6-8

Wij hebben hier het bericht van het werk op de tweede dag, de schepping van het uitspansel, waarbij wij opmerken:

I. Het desbetreffende bevel van God: Daar zij een uitspansel, als een uitgespreid laken, of een ontrold gordijn. Dit sluit in al wat zichtbaar is boven de aarde tussen haar en de derde hemel, de lucht haar hogere, midden en lagere sferen, de hemelglobe en al de lichtkringen van boven, zij reikt in de hoogte tot de plaats waar de sterren zijn, want die wordt het uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:14 :15, en benedenwaarts tot aan de plaats waar de vogels vliegen, want ook die wordt uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:20. Toen God het licht gemaakt heeft, bestemde Hij de lucht om de vergaderplaats en het voertuig van deszelfs stralen te zijn, en als middel van gemeenschap te wezen tussen de onzichtbare en de zichtbare wereld. Want hoewel er tussen hemel en aarde een onbegrijpelijk grote afstand is, is er toch geen onoverkomelijke kloof gevestigd, zoals tussen de hemel en de hel. Dit uitspansel is geen muur des afscheidsels, maar een weg van gemeenschapsoefening, zie Job 26:7, Job 37:18,. Psalms 104:3 :Amos 9:6.

II. De schepping van dit uitspansel. Opdat het de schijn niet zou hebben, alsof God slechts gebood, dat het gedaan moest worden, en dat iemand anders het gedaan heeft, voegt hij er bij: En God maakte dat uitspansel. Wat God van ons eist, werkt Hij zelf in ons, of het zou niet gedaan worden. Hij, die geloof, heiligheid en liefde gebiedt, schept ze door de kracht van Zijn genade, uitgaande met Zijn woord opdat Hij er al de lof voor ontvange. Heere geef wat Gij gebiedt, en gebied dan wat U behaagt. Van het uitspansel wordt gezegd, dat het "het werk is van Zijn vingeren," Psalms 8:4. Hoewel de grootte van deszelfs uitgestrektheid het als een werk aanduidt van Zijn uitgestrekte arm, wordt toch door de bewonderenswaardige fijnheid van zijn samenstel aangetoond, dat het een zeldzaam kunstgewrocht is, het werk van Zijn vingeren.

III. Het gebruik en de bestemming er van: om scheiding te maken tussen de wateren, dat is: om te onderscheiden tussen de wateren die in de wolken zijn, en die welke de bodem van de zee bedekken: de wateren in de lucht, en die op de aarde. Zie het verschil tussen deze nauwkeurig opgemerkt in Deuteronomy 11:10, Deuteronomy 11:11, waar Kanan hierom boven Egypte gesteld wordt, dat Egypte bevochtigd en vruchtbaar gemaakt wordt door de wateren, die onder het uitspansel zijn, terwijl Kanan besproeid wordt door de wateren van boven, die uit het uitspansel komen, de dauw des hemels, druppelen op het kruid, "dat naar geen man wacht, noch mensenkinderen verbeidt," Micah 5:6. God heeft in het uitspansel van Zijn kracht, kamers, opperzalen, waaruit Hij "de aarde drenkt," Psalms 104:13, Psalms 65:10, Psalms 65:11. Hij heeft ook "schatkamers van de sneeuw en des hagels, die Hij ophoudt tot de tijd van de benauwdheid, tot de dag des strijds en des oorlogs," Job 38:22, Job 38:23. O welk een Grote God is Hij, die aldus voorzien heeft voor het gerief en de vertroosting van allen, die Hem dienen, en voor de beschaming van allen, die Hem haten! Het is goed Hem tot onze Vriend, en kwaad Hem tot onze Vijand te hebben.

IV. De benaming er van. God noemde het uitspansel Hemel. Het is de zichtbare hemel, het plaveisel van de heilige stad, boven het uitspansel wordt God gezegd Zijn troon te hebben, Ezechiël 1:26, want Hij heeft hem bereid in de hemelen, daarom wordt van de hemel gezegd, dat hij heerst, Daniel 4:26. Is "niet God in de hoogte van de hemelen?" Job 22:12. Ja, Hij is daar, en door de aanschouwing van de hemel, die wij zien kunnen, moeten wij er toe geleid worden om te denken aan Onzen Vader, die in de hemelen is. De hoogte van de hemel moet ons doen gedenken aan Gods oppermacht, en de oneindige afstand, die er is tussen ons en Hem. De helderheid van de hemel en zijn reinheid moeten ons herinneren aan Zijn heerlijkheid en majesteit, en volmaakte heiligheid, de uitgestrektheid van de hemel, zijn omsluiten van de aarde, en de invloed, die hij er op uitoefent, moeten ons aan Zijn grootheid en algemene voorzienigheid doen gedenken.

Vers 31

Genesis 1:6-8

Wij hebben hier het bericht van het werk op de tweede dag, de schepping van het uitspansel, waarbij wij opmerken:

I. Het desbetreffende bevel van God: Daar zij een uitspansel, als een uitgespreid laken, of een ontrold gordijn. Dit sluit in al wat zichtbaar is boven de aarde tussen haar en de derde hemel, de lucht haar hogere, midden en lagere sferen, de hemelglobe en al de lichtkringen van boven, zij reikt in de hoogte tot de plaats waar de sterren zijn, want die wordt het uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:14 :15, en benedenwaarts tot aan de plaats waar de vogels vliegen, want ook die wordt uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:20. Toen God het licht gemaakt heeft, bestemde Hij de lucht om de vergaderplaats en het voertuig van deszelfs stralen te zijn, en als middel van gemeenschap te wezen tussen de onzichtbare en de zichtbare wereld. Want hoewel er tussen hemel en aarde een onbegrijpelijk grote afstand is, is er toch geen onoverkomelijke kloof gevestigd, zoals tussen de hemel en de hel. Dit uitspansel is geen muur des afscheidsels, maar een weg van gemeenschapsoefening, zie Job 26:7, Job 37:18,. Psalms 104:3 :Amos 9:6.

II. De schepping van dit uitspansel. Opdat het de schijn niet zou hebben, alsof God slechts gebood, dat het gedaan moest worden, en dat iemand anders het gedaan heeft, voegt hij er bij: En God maakte dat uitspansel. Wat God van ons eist, werkt Hij zelf in ons, of het zou niet gedaan worden. Hij, die geloof, heiligheid en liefde gebiedt, schept ze door de kracht van Zijn genade, uitgaande met Zijn woord opdat Hij er al de lof voor ontvange. Heere geef wat Gij gebiedt, en gebied dan wat U behaagt. Van het uitspansel wordt gezegd, dat het "het werk is van Zijn vingeren," Psalms 8:4. Hoewel de grootte van deszelfs uitgestrektheid het als een werk aanduidt van Zijn uitgestrekte arm, wordt toch door de bewonderenswaardige fijnheid van zijn samenstel aangetoond, dat het een zeldzaam kunstgewrocht is, het werk van Zijn vingeren.

III. Het gebruik en de bestemming er van: om scheiding te maken tussen de wateren, dat is: om te onderscheiden tussen de wateren die in de wolken zijn, en die welke de bodem van de zee bedekken: de wateren in de lucht, en die op de aarde. Zie het verschil tussen deze nauwkeurig opgemerkt in Deuteronomy 11:10, Deuteronomy 11:11, waar Kanan hierom boven Egypte gesteld wordt, dat Egypte bevochtigd en vruchtbaar gemaakt wordt door de wateren, die onder het uitspansel zijn, terwijl Kanan besproeid wordt door de wateren van boven, die uit het uitspansel komen, de dauw des hemels, druppelen op het kruid, "dat naar geen man wacht, noch mensenkinderen verbeidt," Micah 5:6. God heeft in het uitspansel van Zijn kracht, kamers, opperzalen, waaruit Hij "de aarde drenkt," Psalms 104:13, Psalms 65:10, Psalms 65:11. Hij heeft ook "schatkamers van de sneeuw en des hagels, die Hij ophoudt tot de tijd van de benauwdheid, tot de dag des strijds en des oorlogs," Job 38:22, Job 38:23. O welk een Grote God is Hij, die aldus voorzien heeft voor het gerief en de vertroosting van allen, die Hem dienen, en voor de beschaming van allen, die Hem haten! Het is goed Hem tot onze Vriend, en kwaad Hem tot onze Vijand te hebben.

IV. De benaming er van. God noemde het uitspansel Hemel. Het is de zichtbare hemel, het plaveisel van de heilige stad, boven het uitspansel wordt God gezegd Zijn troon te hebben, Ezechiël 1:26, want Hij heeft hem bereid in de hemelen, daarom wordt van de hemel gezegd, dat hij heerst, Daniel 4:26. Is "niet God in de hoogte van de hemelen?" Job 22:12. Ja, Hij is daar, en door de aanschouwing van de hemel, die wij zien kunnen, moeten wij er toe geleid worden om te denken aan Onzen Vader, die in de hemelen is. De hoogte van de hemel moet ons doen gedenken aan Gods oppermacht, en de oneindige afstand, die er is tussen ons en Hem. De helderheid van de hemel en zijn reinheid moeten ons herinneren aan Zijn heerlijkheid en majesteit, en volmaakte heiligheid, de uitgestrektheid van de hemel, zijn omsluiten van de aarde, en de invloed, die hij er op uitoefent, moeten ons aan Zijn grootheid en algemene voorzienigheid doen gedenken.

Vers 31

Genesis 1:6-8

Wij hebben hier het bericht van het werk op de tweede dag, de schepping van het uitspansel, waarbij wij opmerken:

I. Het desbetreffende bevel van God: Daar zij een uitspansel, als een uitgespreid laken, of een ontrold gordijn. Dit sluit in al wat zichtbaar is boven de aarde tussen haar en de derde hemel, de lucht haar hogere, midden en lagere sferen, de hemelglobe en al de lichtkringen van boven, zij reikt in de hoogte tot de plaats waar de sterren zijn, want die wordt het uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:14 :15, en benedenwaarts tot aan de plaats waar de vogels vliegen, want ook die wordt uitspansel des hemels genoemd, Genesis 1:20. Toen God het licht gemaakt heeft, bestemde Hij de lucht om de vergaderplaats en het voertuig van deszelfs stralen te zijn, en als middel van gemeenschap te wezen tussen de onzichtbare en de zichtbare wereld. Want hoewel er tussen hemel en aarde een onbegrijpelijk grote afstand is, is er toch geen onoverkomelijke kloof gevestigd, zoals tussen de hemel en de hel. Dit uitspansel is geen muur des afscheidsels, maar een weg van gemeenschapsoefening, zie Job 26:7, Job 37:18,. Psalms 104:3 :Amos 9:6.

II. De schepping van dit uitspansel. Opdat het de schijn niet zou hebben, alsof God slechts gebood, dat het gedaan moest worden, en dat iemand anders het gedaan heeft, voegt hij er bij: En God maakte dat uitspansel. Wat God van ons eist, werkt Hij zelf in ons, of het zou niet gedaan worden. Hij, die geloof, heiligheid en liefde gebiedt, schept ze door de kracht van Zijn genade, uitgaande met Zijn woord opdat Hij er al de lof voor ontvange. Heere geef wat Gij gebiedt, en gebied dan wat U behaagt. Van het uitspansel wordt gezegd, dat het "het werk is van Zijn vingeren," Psalms 8:4. Hoewel de grootte van deszelfs uitgestrektheid het als een werk aanduidt van Zijn uitgestrekte arm, wordt toch door de bewonderenswaardige fijnheid van zijn samenstel aangetoond, dat het een zeldzaam kunstgewrocht is, het werk van Zijn vingeren.

III. Het gebruik en de bestemming er van: om scheiding te maken tussen de wateren, dat is: om te onderscheiden tussen de wateren die in de wolken zijn, en die welke de bodem van de zee bedekken: de wateren in de lucht, en die op de aarde. Zie het verschil tussen deze nauwkeurig opgemerkt in Deuteronomy 11:10, Deuteronomy 11:11, waar Kanan hierom boven Egypte gesteld wordt, dat Egypte bevochtigd en vruchtbaar gemaakt wordt door de wateren, die onder het uitspansel zijn, terwijl Kanan besproeid wordt door de wateren van boven, die uit het uitspansel komen, de dauw des hemels, druppelen op het kruid, "dat naar geen man wacht, noch mensenkinderen verbeidt," Micah 5:6. God heeft in het uitspansel van Zijn kracht, kamers, opperzalen, waaruit Hij "de aarde drenkt," Psalms 104:13, Psalms 65:10, Psalms 65:11. Hij heeft ook "schatkamers van de sneeuw en des hagels, die Hij ophoudt tot de tijd van de benauwdheid, tot de dag des strijds en des oorlogs," Job 38:22, Job 38:23. O welk een Grote God is Hij, die aldus voorzien heeft voor het gerief en de vertroosting van allen, die Hem dienen, en voor de beschaming van allen, die Hem haten! Het is goed Hem tot onze Vriend, en kwaad Hem tot onze Vijand te hebben.

IV. De benaming er van. God noemde het uitspansel Hemel. Het is de zichtbare hemel, het plaveisel van de heilige stad, boven het uitspansel wordt God gezegd Zijn troon te hebben, Ezechiël 1:26, want Hij heeft hem bereid in de hemelen, daarom wordt van de hemel gezegd, dat hij heerst, Daniel 4:26. Is "niet God in de hoogte van de hemelen?" Job 22:12. Ja, Hij is daar, en door de aanschouwing van de hemel, die wij zien kunnen, moeten wij er toe geleid worden om te denken aan Onzen Vader, die in de hemelen is. De hoogte van de hemel moet ons doen gedenken aan Gods oppermacht, en de oneindige afstand, die er is tussen ons en Hem. De helderheid van de hemel en zijn reinheid moeten ons herinneren aan Zijn heerlijkheid en majesteit, en volmaakte heiligheid, de uitgestrektheid van de hemel, zijn omsluiten van de aarde, en de invloed, die hij er op uitoefent, moeten ons aan Zijn grootheid en algemene voorzienigheid doen gedenken.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Genesis 1". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://studylight.org/commentaries/dut/mhm/genesis-1.html. 1706.
adsFree icon
Ads FreeProfile