Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Ezra 1

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZRA 1

EZRA

EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN HET BOEK EZRA.

De Joodse kerk heeft in dit boek een gans ander aanzien dan zij vroeger had; haar toestand is veel beter en aangenamer dan hij in Babel geweest is, maar staat toch verre achter bij wat hij vroeger was. Er is nu weer leven in de dorre beenderen, maar het volk is in de gestaltenis eens dienstknechts; het juk hunner gevangenschap is afgenomen, maar de tekenen ervan zijn nog op hun hals te bespeuren. Van koningen horen wij niet meer, de kroon is van hun hoofd gevallen. Met profeten zijn zij gezegend, om hen te leiden en te besturen bij hun wederherstelling in het land, maar na een wijle houdt de profetie onder hen op, totdat de grote Profeet en Zijn voorloper verschijnen. De geschiedenis, vervat in dit boek, is de vervuiling van Jeremia's profetie betreffende den terugkeer der Joden uit Babel aan het einde van zeventig jaren en een type van de vervulling der profetieën van de Apocalyps betreffende de verlossing van de Evangeliekerk uit het Nieuw-Testamentische Babel. Ezra bewaarde de gedenkschriften van deze grote omwending en heeft ze in dit boek aan de kerk overgeleverd. Zijn naam betekent een helper, en dat is hij voor dat volk geweest. Een bijzonder bericht nopens hem zullen wij vinden in Hoofdstuk VII, waar hij zelf op het toneel der handeling verschijnt. Het boek geeft ons een bericht:

I. Van den terugkeer der Joden uit hun gevangenschap, Ezra 1:1 en 2.

II. Van het bouwen van den tempel, van den tegenstand, die daarbij ontmoet werd, en de voltooiing er van in weerwil van dien tegenstand, Ezra 3:1-6.

III. Van Ezra's komst te Jeruzalem, Ezra 7:1 en 8.

IV. Van den goeden dienst, dien hij daar deed, door hen, die vreemde vrouwen gehuwd hadden, te verplichten om ze weg te zenden, Ezra 9:1 en 10. Dit opnieuw beginnen der Joodse natie was gering, maar haar laatste is zeer vermeerderd geworden. In dit hoofdstuk hebben wij:

I. De proclamatie, die Cyrus, koning van Perzië, heeft uitgevaardigd voor de vrijlating van al de Joden, die hij in Babel in gevangenschap vond, en het bouwen van de tempel te Jeruzalem, Ezra 1:1.

II. De terugkeer van velen Ezra 1:5, Ezra 1:6.

III. Orders gegeven voor het teruggeven van de vaten van de tempel, Ezra 1:7.

En dit is het aanbreken van de dag hunner bevrijding.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZRA 1

EZRA

EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN HET BOEK EZRA.

De Joodse kerk heeft in dit boek een gans ander aanzien dan zij vroeger had; haar toestand is veel beter en aangenamer dan hij in Babel geweest is, maar staat toch verre achter bij wat hij vroeger was. Er is nu weer leven in de dorre beenderen, maar het volk is in de gestaltenis eens dienstknechts; het juk hunner gevangenschap is afgenomen, maar de tekenen ervan zijn nog op hun hals te bespeuren. Van koningen horen wij niet meer, de kroon is van hun hoofd gevallen. Met profeten zijn zij gezegend, om hen te leiden en te besturen bij hun wederherstelling in het land, maar na een wijle houdt de profetie onder hen op, totdat de grote Profeet en Zijn voorloper verschijnen. De geschiedenis, vervat in dit boek, is de vervuiling van Jeremia's profetie betreffende den terugkeer der Joden uit Babel aan het einde van zeventig jaren en een type van de vervulling der profetieën van de Apocalyps betreffende de verlossing van de Evangeliekerk uit het Nieuw-Testamentische Babel. Ezra bewaarde de gedenkschriften van deze grote omwending en heeft ze in dit boek aan de kerk overgeleverd. Zijn naam betekent een helper, en dat is hij voor dat volk geweest. Een bijzonder bericht nopens hem zullen wij vinden in Hoofdstuk VII, waar hij zelf op het toneel der handeling verschijnt. Het boek geeft ons een bericht:

I. Van den terugkeer der Joden uit hun gevangenschap, Ezra 1:1 en 2.

II. Van het bouwen van den tempel, van den tegenstand, die daarbij ontmoet werd, en de voltooiing er van in weerwil van dien tegenstand, Ezra 3:1-6.

III. Van Ezra's komst te Jeruzalem, Ezra 7:1 en 8.

IV. Van den goeden dienst, dien hij daar deed, door hen, die vreemde vrouwen gehuwd hadden, te verplichten om ze weg te zenden, Ezra 9:1 en 10. Dit opnieuw beginnen der Joodse natie was gering, maar haar laatste is zeer vermeerderd geworden. In dit hoofdstuk hebben wij:

I. De proclamatie, die Cyrus, koning van Perzië, heeft uitgevaardigd voor de vrijlating van al de Joden, die hij in Babel in gevangenschap vond, en het bouwen van de tempel te Jeruzalem, Ezra 1:1.

II. De terugkeer van velen Ezra 1:5, Ezra 1:6.

III. Orders gegeven voor het teruggeven van de vaten van de tempel, Ezra 1:7.

En dit is het aanbreken van de dag hunner bevrijding.

Verzen 1-4

Ezra 1:1-4

Het zal goed zijn om hier eens na te gaan:

1. Hoe de toestand was van de gevangen doden in Babel. In vele opzichten was hij diep treurig; zij waren in de macht van hen, die hen haatten, hadden niets, dat zij het hun konden noemen; geen tempel, geen altaar. Als zij psalmen zongen, werden zij door hun vijanden bespot, en toch waren er profeten onder hen.

Ezechiël en Daniël werden afgezonderd gehouden van de heidenen; sommigen van hen kregen hoge bedieningen aan het hof, anderen waren goed gevestigd op het land, en allen werden zij gesteund en gedragen door de hoop dat zij ter bestemder tijd naar hun eigen land zouden terugkeren. In de verwachting daarvan hielden zij de onderscheidingen hunner geslachten in stand, bewaarden zij de kennis van hun Godsdienst en koesterden zij een diepen afkeer van afgoderij.

2. Wat de toestand was van de regering, onder welke zij zich bevonden. Nebukadnezar heeft velen van hen weggevoerd in gevangenschap in het eerste jaar zijner regering, dat het vierde was van Jojakim.

Nebukadnezar heeft twee en veertig jaren (604-56 geregeerd; zijn zoon Evilmerodach anderhalf jaar (561-560). Deze werd vermoord door Neriglissar, die van 559-556 regeerde. Diens zoon Labasji-Merodach werd na een regering van negen maanden vermoord en opgevolgd door Nabonedus (556-539). In 546 droeg deze het feitelijk bestuur op aan zijn zoon Belsasar, die daarom in Daniel 5:1 "Koning" genoemd wordt en Daniël (in 5:1 belooft dat hij de derde (niet de tweede) heerser in het Koninkrijk zal zijn.

Aan Nebukadnezar wordt ten laste gelegd, dat hij zijn gevangenen niet liet losgaan naar huis toe, Isaiah 14:17. En zo hij barmhartigheid had betoond aan de arme Joden, het zou, zegt hem Daniël, "de verlenging van zijn vrede geweest zijn," Daniel 4:27.

Maar eindelijk is de maat van de ongerechtigheid van Babel vol geworden, en toen werd er verwoesting over gebracht door Cyrus, de Perziaan. Deze werd door God gebruikt als het werktuig van de bevrijding van de Joden, waarvoor hij orders gaf, zodra hij meester was geworden van het Babylonische rijk, en wel in 538, hetzij uit staatkunde, om zijn nieuw gevestigde heerschappij als barmhartig en zacht voor te stellen; of, zoals sommigen denken, uit vromen eerbied voor de profetie van Jesaja, die openbaar was gemaakt en wel bekend was meer dan honderd en vijftig jaren tevoren, en waarin hij uitdrukkelijk genoemd werd als de man, die dit voor God doen zou, en voor wie God grote dingen zou doen, Isaiah 44:28, Isaiah 45:1 en verv. en die hem wellicht getoond was door personen uit zijn omgeving.

Sommigen zeggen dat zijn naam in de Perzische taal "de zon" betekent, want hij bracht licht en genezing aan de kerk Gods, en was een voornaam type van Christus de Zon van de gerechtigheid.

Anderen zeggen dat zijn naam betekent een "vader," en Christus is de Vader van de eeuwigheid.

Nu wordt ons hier gezegd: I. Hoe deze proclamatie ontstaan is. "De Heere verwekte de geest van Kores". De harten van de koningen zijn in de hand des Heeren als waterbeken, Hij neigt ze tot al wat Hij wil.

Van Cyrus wordt gezegd dat hij God niet kende en Hem niet wist te dienen; maar God kende hem, en wist hoe zich van hem te doen dienen, Isaiah 45:4.

God regeert de wereld door Zijn invloed op de geest van de mensen, en wlk goed er te eniger tijd gedaan wordt, het is God, die de geest opwekt om het te doen gedachten in het hart geeft, het verstand geeft om een recht oordeel te vormen, en de wil leidt waarheen Hij wil.

Welke goede diensten er dus voor de kerk gedaan worden, God moet er de eer voor ontvangen.

II. Dat zij in verband stond tot de profetie van Jeremia, door wie God niet alleen beloofd had dat zij zouden terugkeren, maar de tijd ervoor bepaald had; welke bestemde tijd om Zion gunst te betonen, nu gekomen was. Zeventig jaren waren vastgesteld, Jeremiah 25:12; Jeremiah 29:10 en Hij, die de belofte gehouden heeft betreffende Israëls verlossing uit Egypte, tot op de eigen dag toe, Exodus 12:41, was ongetwijfeld even nauwkeurig in het houden van deze belofte.

Wat Cyrus nu deed, was voorlang reeds gezegd de bevestiging te zijn van het woord van Gods knechten, Isaiah 44:26.

Jeremia was bij zijn leven gehaat en veracht, maar aldus heeft Gods voorzienigheid hem lang daarna geëerd, dat een machtig vorst handelt ingevolge van het woord des Heeren in zijn mond.

III. De datum van deze proclamatie. Het was in zijn eerste jaar, niet het eerste van zijn regering over Perzië, het rijk, dat hem door geboorte toekwam, maar het eerste van zijn regering over Babel, het rijk, dat hij had veroverd. Diegenen zijn zeer geëerd, wier geest opgewekt wordt om met God te beginnen en Hem te dienen in hun eerste jaren.

IV. De afkondiging ervan: zij geschiedde mondeling, hij liet een stem doorgaan door zijn gehele koninkrijk, als de bazuin van een jubeljaar (een vreugdevol sabbatjaar na zoveel treurige), vrijheid verkondigende aan de gevangenen.

De bekendmaking geschiedde ook bij geschrifte, teneinde volkomen voldoende te zijn, en opdat zij tot de afgelegen provincies gezonden kon worden, waarheen de tien stammen verstrooid waren, in Assyrië, en Medië, 2 Kings 17:6 K.

V. De inhoud en strekking van deze proclamatie van de vrijheid.

1. De inleiding legt de oorzaken en de overwegingen bloot, die hem er toe bewogen hebben, Ezra 1:2. Zijn geest schijnt verlicht te zijn geweest met de kennis van Jehovah, want zo noemt hij Hem, de God Israëls, als de enig levende en ware God, de God des hemels, die de vrijmachtige Heere en beschikker is over al de koninkrijken van de aarde; van Hem zegt hij, Ezra 1:3 : Hij is de God, alleen God, God boven allen. Hoewel hij God niet gekend heeft door opvoeding, heeft God nu inzoverre zich aan hem doen kennen, dat hij deze dienst deed met het oog op Hem. Hij belijdt dat hij het doet:

a. In dankbaarheid aan God voor de gunsten, die Hij hem geschonken had. "De God des hemels heeft mij alle koninkrijken van de aarde gegeven". Dit klinkt wel ietwat verwaand, want er waren vele koninkrijken van de aarde, waarover hij niets te zeggen had; maar hij bedoelt dat God hem alle heeft gegeven, die aan Nebukadnezar gegeven waren, wiens heerschappij, zegt Daniël, aan het einde des aardrijks reikte, Daniel 4:22.

God is de fontein van macht; de koninkrijken van de aarde zijn tot Zijn beschikking; welk deel sommigen ervan hebben, zij hebben het van Hem, en zij, aan wie God grote macht en uitgestrekte bezittingen heeft toevertrouwd, moeten zich hierdoor gehouden en verplicht rekenen om veel voor Hem te doen.

b. Uit gehoorzaamheid aan God. "Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem"; waarschijnlijk in een droom of nachtgezicht, bevestigd door de vergelijking er van met de profetie van Jesaja, waarin zijn doen ervan voorzegd was.

Israëls ongehoorzaamheid aan Gods bevel, die hun dikwijls verweten is, wordt verzwaard door de gehoorzaamheid van deze heidensen koning.

2. Hij geeft verlof aan al de Joden in zijn gebied om op te gaan naar Jeruzalem, en er de tempel des Heeren te bouwen, Ezra 1:3. Zijn achtslaan op God deed hem:

a. Het wereldlijk belang zijn regering voorbijzien. Het zou in zijn staatsbelang geweest zijn om zo groot een aantal tot dienst geschikte mannen in zijn land en onder zijn gebied te houden, en het scheen onstaatkundig om hen wederom vasten voet te laten krijgen in hun eigen land; maar gehoorzaamheid aan God is de beste staatkunde.

b. De eer voorbijzien van de Godsdienst van zijn eigen land. Waarom heeft hij hun niet bevolen om een tempel te bouwen voor de goden van Babel of van Perzië? Hij gelooft dat de God Israëls de God des hemels is, en daarom stelt hij het Israël ten plicht Hem alleen te aanbidden; laat hen wandelen in de naam huns Gods.

3. Hij voegt er een verlof aan toe om een collecte te houden ter tegemoetkoming in de kosten voor hen, die arm waren en niet in staat om ze zelf te dragen, Ezra 1:4.

"Als er zijn die blijven omdat zij het niet kunnen bekostigen om naar Jeruzalem te gaan, zo laat de lieden hunner plaats hen helpen."

Sommigen houden dit voor een order aan des konings beambten, om hen uit zijn eigen inkomsten van het nodige te voorzien, zoals in Hoofdst. 6:8.

Maar het kan een volmacht betekenen aan de gevangenen, om aalmoezen en bijdragen te vragen en te ontvangen van al de onderdanen des konings. En wij kunnen onderstellen dat de Joden zich zo goed hadden gedragen onder hun naburen, dat deze even ijverig waren om hen te helpen omdat zij hen liefhadden, als de Egyptenaars omdat zij hen moe waren.

Velen tenminste zullen vriendelijk voor hen geweest zijn omdat zij zagen dat dit van de regering welgevallig was. Cyrus gaf aan hen, die vertrokken, niet alleen zijn goede wensen mee (hun God zij met hen, vers maar droeg ook zorg om hen te voorzien van hetgeen zij nodig hadden. Hij nam aan dat diegenen onder hen, die er toe bij machte waren een vrijwillige gave zouden geven voor het huis Gods, om er de herbouw van te bevorderen. Maar bovendien wilde hij, dat zij ook uit zijn eigen rijk bijdragen zouden ontvangen. Die de tempel wel willen, moeten er wl aan doen.

Verzen 1-4

Ezra 1:1-4

Het zal goed zijn om hier eens na te gaan:

1. Hoe de toestand was van de gevangen doden in Babel. In vele opzichten was hij diep treurig; zij waren in de macht van hen, die hen haatten, hadden niets, dat zij het hun konden noemen; geen tempel, geen altaar. Als zij psalmen zongen, werden zij door hun vijanden bespot, en toch waren er profeten onder hen.

Ezechiël en Daniël werden afgezonderd gehouden van de heidenen; sommigen van hen kregen hoge bedieningen aan het hof, anderen waren goed gevestigd op het land, en allen werden zij gesteund en gedragen door de hoop dat zij ter bestemder tijd naar hun eigen land zouden terugkeren. In de verwachting daarvan hielden zij de onderscheidingen hunner geslachten in stand, bewaarden zij de kennis van hun Godsdienst en koesterden zij een diepen afkeer van afgoderij.

2. Wat de toestand was van de regering, onder welke zij zich bevonden. Nebukadnezar heeft velen van hen weggevoerd in gevangenschap in het eerste jaar zijner regering, dat het vierde was van Jojakim.

Nebukadnezar heeft twee en veertig jaren (604-56 geregeerd; zijn zoon Evilmerodach anderhalf jaar (561-560). Deze werd vermoord door Neriglissar, die van 559-556 regeerde. Diens zoon Labasji-Merodach werd na een regering van negen maanden vermoord en opgevolgd door Nabonedus (556-539). In 546 droeg deze het feitelijk bestuur op aan zijn zoon Belsasar, die daarom in Daniel 5:1 "Koning" genoemd wordt en Daniël (in 5:1 belooft dat hij de derde (niet de tweede) heerser in het Koninkrijk zal zijn.

Aan Nebukadnezar wordt ten laste gelegd, dat hij zijn gevangenen niet liet losgaan naar huis toe, Isaiah 14:17. En zo hij barmhartigheid had betoond aan de arme Joden, het zou, zegt hem Daniël, "de verlenging van zijn vrede geweest zijn," Daniel 4:27.

Maar eindelijk is de maat van de ongerechtigheid van Babel vol geworden, en toen werd er verwoesting over gebracht door Cyrus, de Perziaan. Deze werd door God gebruikt als het werktuig van de bevrijding van de Joden, waarvoor hij orders gaf, zodra hij meester was geworden van het Babylonische rijk, en wel in 538, hetzij uit staatkunde, om zijn nieuw gevestigde heerschappij als barmhartig en zacht voor te stellen; of, zoals sommigen denken, uit vromen eerbied voor de profetie van Jesaja, die openbaar was gemaakt en wel bekend was meer dan honderd en vijftig jaren tevoren, en waarin hij uitdrukkelijk genoemd werd als de man, die dit voor God doen zou, en voor wie God grote dingen zou doen, Isaiah 44:28, Isaiah 45:1 en verv. en die hem wellicht getoond was door personen uit zijn omgeving.

Sommigen zeggen dat zijn naam in de Perzische taal "de zon" betekent, want hij bracht licht en genezing aan de kerk Gods, en was een voornaam type van Christus de Zon van de gerechtigheid.

Anderen zeggen dat zijn naam betekent een "vader," en Christus is de Vader van de eeuwigheid.

Nu wordt ons hier gezegd: I. Hoe deze proclamatie ontstaan is. "De Heere verwekte de geest van Kores". De harten van de koningen zijn in de hand des Heeren als waterbeken, Hij neigt ze tot al wat Hij wil.

Van Cyrus wordt gezegd dat hij God niet kende en Hem niet wist te dienen; maar God kende hem, en wist hoe zich van hem te doen dienen, Isaiah 45:4.

God regeert de wereld door Zijn invloed op de geest van de mensen, en wlk goed er te eniger tijd gedaan wordt, het is God, die de geest opwekt om het te doen gedachten in het hart geeft, het verstand geeft om een recht oordeel te vormen, en de wil leidt waarheen Hij wil.

Welke goede diensten er dus voor de kerk gedaan worden, God moet er de eer voor ontvangen.

II. Dat zij in verband stond tot de profetie van Jeremia, door wie God niet alleen beloofd had dat zij zouden terugkeren, maar de tijd ervoor bepaald had; welke bestemde tijd om Zion gunst te betonen, nu gekomen was. Zeventig jaren waren vastgesteld, Jeremiah 25:12; Jeremiah 29:10 en Hij, die de belofte gehouden heeft betreffende Israëls verlossing uit Egypte, tot op de eigen dag toe, Exodus 12:41, was ongetwijfeld even nauwkeurig in het houden van deze belofte.

Wat Cyrus nu deed, was voorlang reeds gezegd de bevestiging te zijn van het woord van Gods knechten, Isaiah 44:26.

Jeremia was bij zijn leven gehaat en veracht, maar aldus heeft Gods voorzienigheid hem lang daarna geëerd, dat een machtig vorst handelt ingevolge van het woord des Heeren in zijn mond.

III. De datum van deze proclamatie. Het was in zijn eerste jaar, niet het eerste van zijn regering over Perzië, het rijk, dat hem door geboorte toekwam, maar het eerste van zijn regering over Babel, het rijk, dat hij had veroverd. Diegenen zijn zeer geëerd, wier geest opgewekt wordt om met God te beginnen en Hem te dienen in hun eerste jaren.

IV. De afkondiging ervan: zij geschiedde mondeling, hij liet een stem doorgaan door zijn gehele koninkrijk, als de bazuin van een jubeljaar (een vreugdevol sabbatjaar na zoveel treurige), vrijheid verkondigende aan de gevangenen.

De bekendmaking geschiedde ook bij geschrifte, teneinde volkomen voldoende te zijn, en opdat zij tot de afgelegen provincies gezonden kon worden, waarheen de tien stammen verstrooid waren, in Assyrië, en Medië, 2 Kings 17:6 K.

V. De inhoud en strekking van deze proclamatie van de vrijheid.

1. De inleiding legt de oorzaken en de overwegingen bloot, die hem er toe bewogen hebben, Ezra 1:2. Zijn geest schijnt verlicht te zijn geweest met de kennis van Jehovah, want zo noemt hij Hem, de God Israëls, als de enig levende en ware God, de God des hemels, die de vrijmachtige Heere en beschikker is over al de koninkrijken van de aarde; van Hem zegt hij, Ezra 1:3 : Hij is de God, alleen God, God boven allen. Hoewel hij God niet gekend heeft door opvoeding, heeft God nu inzoverre zich aan hem doen kennen, dat hij deze dienst deed met het oog op Hem. Hij belijdt dat hij het doet:

a. In dankbaarheid aan God voor de gunsten, die Hij hem geschonken had. "De God des hemels heeft mij alle koninkrijken van de aarde gegeven". Dit klinkt wel ietwat verwaand, want er waren vele koninkrijken van de aarde, waarover hij niets te zeggen had; maar hij bedoelt dat God hem alle heeft gegeven, die aan Nebukadnezar gegeven waren, wiens heerschappij, zegt Daniël, aan het einde des aardrijks reikte, Daniel 4:22.

God is de fontein van macht; de koninkrijken van de aarde zijn tot Zijn beschikking; welk deel sommigen ervan hebben, zij hebben het van Hem, en zij, aan wie God grote macht en uitgestrekte bezittingen heeft toevertrouwd, moeten zich hierdoor gehouden en verplicht rekenen om veel voor Hem te doen.

b. Uit gehoorzaamheid aan God. "Hij heeft mij bevolen Hem een huis te bouwen te Jeruzalem"; waarschijnlijk in een droom of nachtgezicht, bevestigd door de vergelijking er van met de profetie van Jesaja, waarin zijn doen ervan voorzegd was.

Israëls ongehoorzaamheid aan Gods bevel, die hun dikwijls verweten is, wordt verzwaard door de gehoorzaamheid van deze heidensen koning.

2. Hij geeft verlof aan al de Joden in zijn gebied om op te gaan naar Jeruzalem, en er de tempel des Heeren te bouwen, Ezra 1:3. Zijn achtslaan op God deed hem:

a. Het wereldlijk belang zijn regering voorbijzien. Het zou in zijn staatsbelang geweest zijn om zo groot een aantal tot dienst geschikte mannen in zijn land en onder zijn gebied te houden, en het scheen onstaatkundig om hen wederom vasten voet te laten krijgen in hun eigen land; maar gehoorzaamheid aan God is de beste staatkunde.

b. De eer voorbijzien van de Godsdienst van zijn eigen land. Waarom heeft hij hun niet bevolen om een tempel te bouwen voor de goden van Babel of van Perzië? Hij gelooft dat de God Israëls de God des hemels is, en daarom stelt hij het Israël ten plicht Hem alleen te aanbidden; laat hen wandelen in de naam huns Gods.

3. Hij voegt er een verlof aan toe om een collecte te houden ter tegemoetkoming in de kosten voor hen, die arm waren en niet in staat om ze zelf te dragen, Ezra 1:4.

"Als er zijn die blijven omdat zij het niet kunnen bekostigen om naar Jeruzalem te gaan, zo laat de lieden hunner plaats hen helpen."

Sommigen houden dit voor een order aan des konings beambten, om hen uit zijn eigen inkomsten van het nodige te voorzien, zoals in Hoofdst. 6:8.

Maar het kan een volmacht betekenen aan de gevangenen, om aalmoezen en bijdragen te vragen en te ontvangen van al de onderdanen des konings. En wij kunnen onderstellen dat de Joden zich zo goed hadden gedragen onder hun naburen, dat deze even ijverig waren om hen te helpen omdat zij hen liefhadden, als de Egyptenaars omdat zij hen moe waren.

Velen tenminste zullen vriendelijk voor hen geweest zijn omdat zij zagen dat dit van de regering welgevallig was. Cyrus gaf aan hen, die vertrokken, niet alleen zijn goede wensen mee (hun God zij met hen, vers maar droeg ook zorg om hen te voorzien van hetgeen zij nodig hadden. Hij nam aan dat diegenen onder hen, die er toe bij machte waren een vrijwillige gave zouden geven voor het huis Gods, om er de herbouw van te bevorderen. Maar bovendien wilde hij, dat zij ook uit zijn eigen rijk bijdragen zouden ontvangen. Die de tempel wel willen, moeten er wl aan doen.

Verzen 5-11

Ezra 1:5-11

Hier wordt ons gezegd:

I. Hoe de proclamatie van Cyrus bij anderen geslaagd is.

1. Daar hij de Joden vrijheid had gegeven om naar Jeruzalem te gaan, zijn velen van hen ingevolge daarvan dan ook derwaarts opgetrokken, Ezra 1:5.

De aanvoerders op die tocht waren de hoofden van de vaderen van Juda en Benjamin, uitnemende, ervaren mannen, van wie met recht verwacht kon worden dat zij, gelijk zij boven hun broederen stonden in waardigheid, hen ook voor zouden gaan in plichtsbetrachting.

De priesters en Levieten waren-gelijk hun betaamde-onder de eersten, die hun aangezicht naar Zion richtten.

Als er een goed werk gedaan moet worden, zo laat de bedienaars van de Godsdienst er in voorgaan.

Zij, die hen vergezelden, waren de zodanigen wier hart God geneigd had om te gaan. Dezelfde God, die de geest van Cyrus had verwekt om deze vrijheid uit te roepen, wekte hun geest op om er het nut en voordeel van te ontvangen, want het geschiedde "niet door kracht noch door geweld, maar door de Geest des Heeren van de heirscharen," Zacheria 6:4.

Voor sommigen van hen was de verzoeking misschien wel sterk om in Babel te blijven, zij hadden er zich goed en aangenaam gevestigd, hadden aangename betrekkingen aangeknoopt met hun naburen, en zij waren bereid te zeggen: Het is ons goed hier te zijn.

De ontmoedigingen voor hun terugkeer waren velen en sterk; de reis was lang, hun vrouwen en kinderen ongeschikt om te reizen; hun eigen land was hun een vreemd land geworden, de weg er heen een onbekende weg.

Opgaan naar Jeruzalem? En wat zullen zij er doen? Het lag geheel in puin, omringd door vijanden, voor wie zij een gemakkelijke prooi zullen wezen. Die gedachten hebben velen bewogen om in Babel te blijven, tenminste om niet met de eersten op te trekken. Maar er waren sommigen, die over deze bezwaren en moeilijkheden heenkwamen, het waagden om het ijs te breken, en niet vreesden voor de leeuw op de weg, de leeuw op de straten, en zij waren degenen, wier geest door God verwekt was.

Door Zijn Geest en genade gaf Hij hun een edele eerzucht naar vrijheid in het hart, een Godvruchtige liefde voor hun eigen land en een sterk verlangen naar de vrije en openbare uitoefening van hun Godsdienst. Indien God hen aan henzelf had overgelaten en aan de raadgevingen van vlees en bloed dan zouden zij in Babel gebleven zijn, maar Hij gaf het hun in het hart om hun aangezicht naar Zion te richten en, als vreemdelingen, naar de weg er heen te vragen, Jeremiah 50:5 want, een nieuw geslacht zijnde, gingen zij, zoals hun vader Abraham, uit dit land van de Chaldeën, niet wetende waar zij komen zouden, Hebrews 11:8. Welk goed wij doen, wij zijn het zuiver en alleen aan de genade Gods verschuldigd; Hij verwekt onze geest om het te doen, werkt in ons beide het willen en het werken. Van nature neigt onze geest naar deze aarde en naar de dingen van de aarde; als hij zich opwaarts beweegt in enigerlei goede neiging of goede daad, dan is het God, die hem verwekt.

De roeping en aanbieding van het Evangelie zijn als Cyrus' proclamatie: de gevangenen wordt loslating gepredikt, Luke 4:19.

Zij, die gebonden zijn onder de onrechtvaardige heerschappij van de zonde en blootstaan aan het rechtvaardig oordeel Gods, kunnen door Jezus Christus vrij worden gemaakt. Voor allen, die door boete en berouw, door bekering en geloof, willen wederkeren tot God, tot hun plicht jegens God, tot hun geluk in God, heeft Jezus Christus de weg geopend, en Hij laat hen opgaan van uit de slavernij van de zonde tot de heerlijke vrijheid van de kinderen Gods.

De aanbieding is algemeen, zij is gericht tot allen.

Christus doet die aanbieding ingevolge van de schenking, die Zijn Vader Hem gedaan heeft van alle macht in hemel en op aarde, (een veel grotere heerschappij dan die aan Cyrus gegeven was, en van de opdracht, die Hem gegeven is om Hem een huis te bouwen, Hem een kerk op te richten in de wereld, een koninkrijk onder de mensen.

Velen, die dit blijde geklank horen, verkiezen toch om maar stil in Babel te blijven zitten; zij hebben hun zonden lief en wagen zich niet aan de moeilijkheden van een heilig leven; maar er zijn sommigen, die door de bezwaren en ontmoedigingen heenbreken en besluiten het huis Gods te bouwen, wat het hun ook moge kosten.

Dat zijn degenen, wier geest God verwekt heeft, opgeheven heeft boven de wereld en het vlees, "en die Hij gewillig heeft gemaakt ten dage van Zijn heirkracht", Psalms 110:3.

Aldus zal het hemelse Kanan bevolkt worden, ofschoon er velen omkomen in Babel, en zal de aanbieding van het Evangelie niet tevergeefs gedaan zijn.

2. Cyrus had order gegeven, dat hun naburen hen zouden helpen, en zij deden het, Ezra 1:6. Allen, die hen omringden, voorzagen hen van zilveren vaten, goud en have, om de kosten te bestrijden van hun reis, en hen te helpen in het bouwen en meubileren, zowel van hun eigen huizen als van Gods huis. Gelijk de tabernakel gemaakt werd van de roof van Egypte en de eerste tempel werd gebouwd door de arbeid van de vreemdelingen, zo werd de tweede tempel opgericht door de bijdragen van de Chaldeën, en dit alles wijst op de toelating ter bestemder tijd van de heidenen in de kerk.

Als het Hem behaagt, kan God het hart van vreemdelingen neigen om vriendelijk te zijn voor Zijn volk en hun handen doen sterken door degenen, die ze verzwakt hadden de aarde kwam de vrouw te hulp.

Behalve alles wat vrijwillig gegeven werd uit een beginsel van liefde tot God en Zijn huis door de Joden zelf, die achterbleven, werd veel men kan wel zeggen onwillig-geofferd door de Babyloniërs onder de invloed van een Goddelijke kracht, een drang op hun gemoed, waarvan zij zelf zich geen rekenschap konden geven.

II. Hoe deze proclamatie gesteund werd door Cyrus zelf. Om een bewijs te geven van de oprechtheid van zijn welwillendheid jegens het huis Gods, heeft hij niet slechts het volk Gods vrijgelaten, maar ook de vaten des tempels teruggegeven, Ezra 1:7, Ezra 1:8.

Merk hier op:

1. Hoe zorgzaam Gods voorzienigheid was voor de vaten van de tempel, zodat zij niet verloren waren geraakt, niet versmolten waren of zo met andere vaten vermengd dat zij niet te herkennen waren, maar nu allen tevoorschijn werden gebracht. Zulke zorg heeft God over de levende "vaten van de barmhartigheid, de vaten van de ere," waarvan gezegd is, 2 Timothy 2:19, 2 Timothy 2:20 T : "de Heere kent degenen, die de Zijnen zijn, en niemand uit hen zal verloren gaan".

2. Hoewel zij in een afgodstempel geplaatst waren en waarschijnlijk in de dienst van de afgoden gebruikt waren geworden, werden zij toch teruggegeven om voor God te worden gebruikt. God zal het Zijne terug erlangen, en de roof van de sterk gewapende zal ten gebruike van de overwinnaar worden aangewend.

3. Juda had een vorst, zelfs in de gevangenschap. Sesbazar, die ondersteld wordt dezelfde te zijn als Zerubbabel, wordt hier de vorst van Juda genoemd; de Chaldeën noemden hem Sesbazar, hetgeen betekent: blijdschap in verdrukking, maar onder zijn eigen volk droeg hij de naam van Zerubbabel, een vreemdeling in Babel; aldus beschouwde hij zichzelf, en dat Jeruzalem zijn tehuis, zijn vaderland was, hoewel hij, gelijk Josefus zegt, kapitein was van de lijfwacht van de koning van Babel.

Hij droeg zorg voor de zaken van de Joden, en had enig gezag over hen, sedert de dood waarschijnlijk van Jojachin of Jechonia, die hem tot zijn erfgenaam maakte, daar hij van het huis van David was.

4. Aan hen werden de heilige vaten toegeteld, Ezra 1:8, en hij droeg zorg voor hun veilige overbrenging naar Jeruzalem, Ezra 1:11..

Het zal hen aanmoedigen om de tempel te bouwen, dat zij zo rijke meubelen hadden, om er in geplaatst te worden, als hij gebouwd zal zijn.

Hoewel Gods inzettingen, evenals de veten van het heiligdom, verdorven en ontwijd worden door het Nieuw-Testamentische Babel, zullen zij toch ter bestemder tijd tot haar oorspronkelijk gebruik en bedoeling teruggebracht worden, want geen tittel of jota van Gods instellingen zal ter aarde vallen.

Verzen 5-11

Ezra 1:5-11

Hier wordt ons gezegd:

I. Hoe de proclamatie van Cyrus bij anderen geslaagd is.

1. Daar hij de Joden vrijheid had gegeven om naar Jeruzalem te gaan, zijn velen van hen ingevolge daarvan dan ook derwaarts opgetrokken, Ezra 1:5.

De aanvoerders op die tocht waren de hoofden van de vaderen van Juda en Benjamin, uitnemende, ervaren mannen, van wie met recht verwacht kon worden dat zij, gelijk zij boven hun broederen stonden in waardigheid, hen ook voor zouden gaan in plichtsbetrachting.

De priesters en Levieten waren-gelijk hun betaamde-onder de eersten, die hun aangezicht naar Zion richtten.

Als er een goed werk gedaan moet worden, zo laat de bedienaars van de Godsdienst er in voorgaan.

Zij, die hen vergezelden, waren de zodanigen wier hart God geneigd had om te gaan. Dezelfde God, die de geest van Cyrus had verwekt om deze vrijheid uit te roepen, wekte hun geest op om er het nut en voordeel van te ontvangen, want het geschiedde "niet door kracht noch door geweld, maar door de Geest des Heeren van de heirscharen," Zacheria 6:4.

Voor sommigen van hen was de verzoeking misschien wel sterk om in Babel te blijven, zij hadden er zich goed en aangenaam gevestigd, hadden aangename betrekkingen aangeknoopt met hun naburen, en zij waren bereid te zeggen: Het is ons goed hier te zijn.

De ontmoedigingen voor hun terugkeer waren velen en sterk; de reis was lang, hun vrouwen en kinderen ongeschikt om te reizen; hun eigen land was hun een vreemd land geworden, de weg er heen een onbekende weg.

Opgaan naar Jeruzalem? En wat zullen zij er doen? Het lag geheel in puin, omringd door vijanden, voor wie zij een gemakkelijke prooi zullen wezen. Die gedachten hebben velen bewogen om in Babel te blijven, tenminste om niet met de eersten op te trekken. Maar er waren sommigen, die over deze bezwaren en moeilijkheden heenkwamen, het waagden om het ijs te breken, en niet vreesden voor de leeuw op de weg, de leeuw op de straten, en zij waren degenen, wier geest door God verwekt was.

Door Zijn Geest en genade gaf Hij hun een edele eerzucht naar vrijheid in het hart, een Godvruchtige liefde voor hun eigen land en een sterk verlangen naar de vrije en openbare uitoefening van hun Godsdienst. Indien God hen aan henzelf had overgelaten en aan de raadgevingen van vlees en bloed dan zouden zij in Babel gebleven zijn, maar Hij gaf het hun in het hart om hun aangezicht naar Zion te richten en, als vreemdelingen, naar de weg er heen te vragen, Jeremiah 50:5 want, een nieuw geslacht zijnde, gingen zij, zoals hun vader Abraham, uit dit land van de Chaldeën, niet wetende waar zij komen zouden, Hebrews 11:8. Welk goed wij doen, wij zijn het zuiver en alleen aan de genade Gods verschuldigd; Hij verwekt onze geest om het te doen, werkt in ons beide het willen en het werken. Van nature neigt onze geest naar deze aarde en naar de dingen van de aarde; als hij zich opwaarts beweegt in enigerlei goede neiging of goede daad, dan is het God, die hem verwekt.

De roeping en aanbieding van het Evangelie zijn als Cyrus' proclamatie: de gevangenen wordt loslating gepredikt, Luke 4:19.

Zij, die gebonden zijn onder de onrechtvaardige heerschappij van de zonde en blootstaan aan het rechtvaardig oordeel Gods, kunnen door Jezus Christus vrij worden gemaakt. Voor allen, die door boete en berouw, door bekering en geloof, willen wederkeren tot God, tot hun plicht jegens God, tot hun geluk in God, heeft Jezus Christus de weg geopend, en Hij laat hen opgaan van uit de slavernij van de zonde tot de heerlijke vrijheid van de kinderen Gods.

De aanbieding is algemeen, zij is gericht tot allen.

Christus doet die aanbieding ingevolge van de schenking, die Zijn Vader Hem gedaan heeft van alle macht in hemel en op aarde, (een veel grotere heerschappij dan die aan Cyrus gegeven was, en van de opdracht, die Hem gegeven is om Hem een huis te bouwen, Hem een kerk op te richten in de wereld, een koninkrijk onder de mensen.

Velen, die dit blijde geklank horen, verkiezen toch om maar stil in Babel te blijven zitten; zij hebben hun zonden lief en wagen zich niet aan de moeilijkheden van een heilig leven; maar er zijn sommigen, die door de bezwaren en ontmoedigingen heenbreken en besluiten het huis Gods te bouwen, wat het hun ook moge kosten.

Dat zijn degenen, wier geest God verwekt heeft, opgeheven heeft boven de wereld en het vlees, "en die Hij gewillig heeft gemaakt ten dage van Zijn heirkracht", Psalms 110:3.

Aldus zal het hemelse Kanan bevolkt worden, ofschoon er velen omkomen in Babel, en zal de aanbieding van het Evangelie niet tevergeefs gedaan zijn.

2. Cyrus had order gegeven, dat hun naburen hen zouden helpen, en zij deden het, Ezra 1:6. Allen, die hen omringden, voorzagen hen van zilveren vaten, goud en have, om de kosten te bestrijden van hun reis, en hen te helpen in het bouwen en meubileren, zowel van hun eigen huizen als van Gods huis. Gelijk de tabernakel gemaakt werd van de roof van Egypte en de eerste tempel werd gebouwd door de arbeid van de vreemdelingen, zo werd de tweede tempel opgericht door de bijdragen van de Chaldeën, en dit alles wijst op de toelating ter bestemder tijd van de heidenen in de kerk.

Als het Hem behaagt, kan God het hart van vreemdelingen neigen om vriendelijk te zijn voor Zijn volk en hun handen doen sterken door degenen, die ze verzwakt hadden de aarde kwam de vrouw te hulp.

Behalve alles wat vrijwillig gegeven werd uit een beginsel van liefde tot God en Zijn huis door de Joden zelf, die achterbleven, werd veel men kan wel zeggen onwillig-geofferd door de Babyloniërs onder de invloed van een Goddelijke kracht, een drang op hun gemoed, waarvan zij zelf zich geen rekenschap konden geven.

II. Hoe deze proclamatie gesteund werd door Cyrus zelf. Om een bewijs te geven van de oprechtheid van zijn welwillendheid jegens het huis Gods, heeft hij niet slechts het volk Gods vrijgelaten, maar ook de vaten des tempels teruggegeven, Ezra 1:7, Ezra 1:8.

Merk hier op:

1. Hoe zorgzaam Gods voorzienigheid was voor de vaten van de tempel, zodat zij niet verloren waren geraakt, niet versmolten waren of zo met andere vaten vermengd dat zij niet te herkennen waren, maar nu allen tevoorschijn werden gebracht. Zulke zorg heeft God over de levende "vaten van de barmhartigheid, de vaten van de ere," waarvan gezegd is, 2 Timothy 2:19, 2 Timothy 2:20 T : "de Heere kent degenen, die de Zijnen zijn, en niemand uit hen zal verloren gaan".

2. Hoewel zij in een afgodstempel geplaatst waren en waarschijnlijk in de dienst van de afgoden gebruikt waren geworden, werden zij toch teruggegeven om voor God te worden gebruikt. God zal het Zijne terug erlangen, en de roof van de sterk gewapende zal ten gebruike van de overwinnaar worden aangewend.

3. Juda had een vorst, zelfs in de gevangenschap. Sesbazar, die ondersteld wordt dezelfde te zijn als Zerubbabel, wordt hier de vorst van Juda genoemd; de Chaldeën noemden hem Sesbazar, hetgeen betekent: blijdschap in verdrukking, maar onder zijn eigen volk droeg hij de naam van Zerubbabel, een vreemdeling in Babel; aldus beschouwde hij zichzelf, en dat Jeruzalem zijn tehuis, zijn vaderland was, hoewel hij, gelijk Josefus zegt, kapitein was van de lijfwacht van de koning van Babel.

Hij droeg zorg voor de zaken van de Joden, en had enig gezag over hen, sedert de dood waarschijnlijk van Jojachin of Jechonia, die hem tot zijn erfgenaam maakte, daar hij van het huis van David was.

4. Aan hen werden de heilige vaten toegeteld, Ezra 1:8, en hij droeg zorg voor hun veilige overbrenging naar Jeruzalem, Ezra 1:11..

Het zal hen aanmoedigen om de tempel te bouwen, dat zij zo rijke meubelen hadden, om er in geplaatst te worden, als hij gebouwd zal zijn.

Hoewel Gods inzettingen, evenals de veten van het heiligdom, verdorven en ontwijd worden door het Nieuw-Testamentische Babel, zullen zij toch ter bestemder tijd tot haar oorspronkelijk gebruik en bedoeling teruggebracht worden, want geen tittel of jota van Gods instellingen zal ter aarde vallen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ezra 1". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ezra-1.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile