Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Exodus 28". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/exodus-28.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Exodus 28". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EXODUS 28De orders waren gegeven voor het in orde maken van de plaats van de openbare aanbidding, wordt nu zorg gedragen voor de priesters die als de huisdienaren van de God Israëls in die veilige plaats de dienst moesten verrichten. Hij huurde dienaren als een teken van Zijn voornemen om onder hen te wonen In dit hoofdstuk
1. Doet Hij keuze van de personen, die Zijn dienaren zullen zijn, Exodus 28:1.
Bepaalt Hij hun livrei. Hun werk was heilig, en zo moeten ook hun kleren heilig zijn, en in overeenstemming met de heerlijkheid van het huis, dat nu opgericht stond te worden Exodus 28:2
Hij bepaalt de kledij van Zijn opperste dienaar, de hogepriester, die zeer kostbaar was. Een efod en gordel, Exodus 28:5. Een borstlap des gerichts, Exodus 28:15, waarin de Urim en Thummim gezet moeten zijn, Exodus 28:30. De mantel des efods, Exodus 28:31 De hoed Exodus 28:36. De kleren van de mindere priesters, Exodus 28:40,Exodus 28:43. En ook deze waren schaduwen van toekomende goederen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EXODUS 28De orders waren gegeven voor het in orde maken van de plaats van de openbare aanbidding, wordt nu zorg gedragen voor de priesters die als de huisdienaren van de God Israëls in die veilige plaats de dienst moesten verrichten. Hij huurde dienaren als een teken van Zijn voornemen om onder hen te wonen In dit hoofdstuk
1. Doet Hij keuze van de personen, die Zijn dienaren zullen zijn, Exodus 28:1.
Bepaalt Hij hun livrei. Hun werk was heilig, en zo moeten ook hun kleren heilig zijn, en in overeenstemming met de heerlijkheid van het huis, dat nu opgericht stond te worden Exodus 28:2
Hij bepaalt de kledij van Zijn opperste dienaar, de hogepriester, die zeer kostbaar was. Een efod en gordel, Exodus 28:5. Een borstlap des gerichts, Exodus 28:15, waarin de Urim en Thummim gezet moeten zijn, Exodus 28:30. De mantel des efods, Exodus 28:31 De hoed Exodus 28:36. De kleren van de mindere priesters, Exodus 28:40,Exodus 28:43. En ook deze waren schaduwen van toekomende goederen.
Verzen 1-4
Exodus 28:1-4Wij hebben hier:
Aron en zijn zonen tot priesters benoemd, Exodus 28:1. Tot nu toe was ieder hoofd van een huisgezin de priester van zijn eigen gezin, en offerde, als hij er reden toe vond, op aarden altaren, maar nu de huisgezinnen van Israël tezamen tot een volk waren geworden en er een tabernakel der samenkomst stond opgericht te worden als een zichtbaar middelpunt van hun eenheid, was het nodig dat een openbaar priesterschap zou worden ingesteld. Mozes, die tot nu toe de dienst had verricht, en daarom onder de priesters gerekend wordt, Psalms 99:6, had genoeg te doen om, als hun profeet de orakelen voor hen te raadplegen en, als hun vorst, hen te richten. Het was ook zijn begeerte niet om al de ere-ambten voor zich te houden of het priesterambt, het enige, dat erfelijk was voor zijn eigen familie te bewaren, maar het was hem zeer aangenaam om zijn broeder Aron met dit ambt bekleed te zien, en zijn zonen na hem, terwijl-hoe groot hij ook was-zijn eigen zonen na hem slechts Levieten zijn zouden. Het is een voorbeeld van de nederigheid van die grote man, en een bewijs hoe oprecht hij de eer en heerlijkheid Gods op het oog had, dat hij weinig acht sloeg op de bevordering of het aanzien van zijn eigen familie. Aron, die nederig zijn jongere broeder tot profeet had gediend en dat ambt niet had afgewezen, Exodus 7:1, wordt nu bevorderd om een priester, een hogepriester voor God, te zijn, want Hij zal verhogen die zichzelf vernederen. Ook kon niemand zichzelf die eer aannemen, "maar die van God geroepen wordt", Hebrews 5:4. God had van Israël, in bijzonder, gezegd dat zij Hem een priesterlijk koninkrijk zullen zijn, Exodus 19:6. Omdat het echter nodig was dat zij, die het altaar bedienen, zich geheel en al aan die dienst zullen wijden, en omdat wat ieders werk is, spoedig niemands werk wordt, heeft God een familie onder hen verkoren, om een familie van priesters te zijn, de vader en zijn vier zonen, en uit Arons lenden zijn al de priesters van de Joodse kerk voortgekomen, van wie wij zo dikwijls lezen, beide in het Oude en het Nieuwe Testament. Heerlijk en gezegend is het, als wezenlijke heiligheid, zoals deze ceremoniële heiligheid, van vader op zoon, van ouders op kinderen overgaat.
De kleren van de priesters worden hier voorgeschreven tot heerlijkheid en tot sieraad, Exodus 28:2. Er moeten sommige van de kostbaarste materialen voor genomen worden, Exodus 28:5, en de beste werkmeesters moeten gebruikt worden om ze te vervaardigen, wier bekwaamheid God als een bijzondere gave voor dit doel ten zeerste zou verhogen, Exodus 28:3. Uitnemendheid, zelfs in gewone bedrijven, is een gave Gods, zij komt van Hem en, als er gelegenheid toe is, moet zij voor Hem gebruikt worden. Hij, die de landman onderricht van de wijze, en hem leert onderwijst ook de koopman en de handwerksman, en beide behoren dus God te eren met hun gave en hun gewin. De menselijke geleerdheid behoort zeer bijzonder de dienst van het priesterschap gewijd te worden en gebruikt tot sieraad van hen, die de heilige dingen bedienen.
De kleren, hier voorgeschreven, zijn:
Vier, die beide de hogepriester en de mindere priesters droegen, namelijk de linnen onderbroek, de linnen rok, de linnen gordel die er aan bevestigd was, en de muts of tulband, die van den hogepriester wordt hoed genoemd.
Vier anderen, die alleen de hogepriester moest dragen, namelijk de efod met de kunstige riem, de borstlap des gerichts, de mantel met de gouden schelletjes en de granaatappelen aan het benedeneinde, en de gouden plaat op zijn voorhoofd. Deze heerlijke kleren werden voorgeschreven: Opdat de priesters zelf aan de waardigheid van hun ambt herinnerd zullen worden, en zich met betamelijkheid zullen gedragen. Opdat het volk hierdoor een heilige, diepe eerbied zou opvatten voor die God, wiens dienstknechten in zo grote luister verschenen. Opdat de priesters typen zouden zijn van Christus die zich Gode onstraffelijk heeft opgeofferd, en van alle Christenen, die met het sieraad der heiligheid zijn aangedaan, waarmee zij God zijn toegewijd. Onder het Evangelie moet nu beide van leraren en van Christenen, het versiersel niet bestaan in goud of paarlen, of kostelijke kleding, maar in de "klederen des heirs" en de "mantel der gerechtigheid", Isaiah 61:10, Psalms 132:9,Psalms 132:16. Zoals de vuile kleren van Jozua, de hogepriester, de ongerechtigheid betekenden, die zijn priesterschap aankleefde, en zorg werd gedragen om het ervan te reinigen, Zacheria 3:3-4, zo betekenden deze heilige kleren de volmaakte reinheid van het priesterschap van Christus, Hij is heilig, rein, en onbesmet.
Verzen 1-4
Exodus 28:1-4Wij hebben hier:
Aron en zijn zonen tot priesters benoemd, Exodus 28:1. Tot nu toe was ieder hoofd van een huisgezin de priester van zijn eigen gezin, en offerde, als hij er reden toe vond, op aarden altaren, maar nu de huisgezinnen van Israël tezamen tot een volk waren geworden en er een tabernakel der samenkomst stond opgericht te worden als een zichtbaar middelpunt van hun eenheid, was het nodig dat een openbaar priesterschap zou worden ingesteld. Mozes, die tot nu toe de dienst had verricht, en daarom onder de priesters gerekend wordt, Psalms 99:6, had genoeg te doen om, als hun profeet de orakelen voor hen te raadplegen en, als hun vorst, hen te richten. Het was ook zijn begeerte niet om al de ere-ambten voor zich te houden of het priesterambt, het enige, dat erfelijk was voor zijn eigen familie te bewaren, maar het was hem zeer aangenaam om zijn broeder Aron met dit ambt bekleed te zien, en zijn zonen na hem, terwijl-hoe groot hij ook was-zijn eigen zonen na hem slechts Levieten zijn zouden. Het is een voorbeeld van de nederigheid van die grote man, en een bewijs hoe oprecht hij de eer en heerlijkheid Gods op het oog had, dat hij weinig acht sloeg op de bevordering of het aanzien van zijn eigen familie. Aron, die nederig zijn jongere broeder tot profeet had gediend en dat ambt niet had afgewezen, Exodus 7:1, wordt nu bevorderd om een priester, een hogepriester voor God, te zijn, want Hij zal verhogen die zichzelf vernederen. Ook kon niemand zichzelf die eer aannemen, "maar die van God geroepen wordt", Hebrews 5:4. God had van Israël, in bijzonder, gezegd dat zij Hem een priesterlijk koninkrijk zullen zijn, Exodus 19:6. Omdat het echter nodig was dat zij, die het altaar bedienen, zich geheel en al aan die dienst zullen wijden, en omdat wat ieders werk is, spoedig niemands werk wordt, heeft God een familie onder hen verkoren, om een familie van priesters te zijn, de vader en zijn vier zonen, en uit Arons lenden zijn al de priesters van de Joodse kerk voortgekomen, van wie wij zo dikwijls lezen, beide in het Oude en het Nieuwe Testament. Heerlijk en gezegend is het, als wezenlijke heiligheid, zoals deze ceremoniële heiligheid, van vader op zoon, van ouders op kinderen overgaat.
De kleren van de priesters worden hier voorgeschreven tot heerlijkheid en tot sieraad, Exodus 28:2. Er moeten sommige van de kostbaarste materialen voor genomen worden, Exodus 28:5, en de beste werkmeesters moeten gebruikt worden om ze te vervaardigen, wier bekwaamheid God als een bijzondere gave voor dit doel ten zeerste zou verhogen, Exodus 28:3. Uitnemendheid, zelfs in gewone bedrijven, is een gave Gods, zij komt van Hem en, als er gelegenheid toe is, moet zij voor Hem gebruikt worden. Hij, die de landman onderricht van de wijze, en hem leert onderwijst ook de koopman en de handwerksman, en beide behoren dus God te eren met hun gave en hun gewin. De menselijke geleerdheid behoort zeer bijzonder de dienst van het priesterschap gewijd te worden en gebruikt tot sieraad van hen, die de heilige dingen bedienen.
De kleren, hier voorgeschreven, zijn:
Vier, die beide de hogepriester en de mindere priesters droegen, namelijk de linnen onderbroek, de linnen rok, de linnen gordel die er aan bevestigd was, en de muts of tulband, die van den hogepriester wordt hoed genoemd.
Vier anderen, die alleen de hogepriester moest dragen, namelijk de efod met de kunstige riem, de borstlap des gerichts, de mantel met de gouden schelletjes en de granaatappelen aan het benedeneinde, en de gouden plaat op zijn voorhoofd. Deze heerlijke kleren werden voorgeschreven: Opdat de priesters zelf aan de waardigheid van hun ambt herinnerd zullen worden, en zich met betamelijkheid zullen gedragen. Opdat het volk hierdoor een heilige, diepe eerbied zou opvatten voor die God, wiens dienstknechten in zo grote luister verschenen. Opdat de priesters typen zouden zijn van Christus die zich Gode onstraffelijk heeft opgeofferd, en van alle Christenen, die met het sieraad der heiligheid zijn aangedaan, waarmee zij God zijn toegewijd. Onder het Evangelie moet nu beide van leraren en van Christenen, het versiersel niet bestaan in goud of paarlen, of kostelijke kleding, maar in de "klederen des heirs" en de "mantel der gerechtigheid", Isaiah 61:10, Psalms 132:9,Psalms 132:16. Zoals de vuile kleren van Jozua, de hogepriester, de ongerechtigheid betekenden, die zijn priesterschap aankleefde, en zorg werd gedragen om het ervan te reinigen, Zacheria 3:3-4, zo betekenden deze heilige kleren de volmaakte reinheid van het priesterschap van Christus, Hij is heilig, rein, en onbesmet.
Verzen 5-14
Exodus 28:5-14Hier worden voorschriften gegeven betreffende de efod, het buitenste kledingstuk van de hogepriester, de mindere priesters droegen een linnen efod, Exodus 28:5 Exodus 39:2. Samuël droeg er een toen hij een kind was, 1 Samuel 2:18,. en David toen hij huppelde voor de ark, 2 Samuel 6:14. Maar die, welke de hogepriester droeg, werd een gouden efod genoemd, omdat er zeer veel goud in geweven was. Het was een korte rok zonder mouwen, dicht om het lijf gesloten door een kunstige riem van dezelfde stof, Exodus 28:6, de schouderbanden werden samengevoegd door twee kostbare stenen, in goud gevat, een op iedere schouder, op welke stenen de namen van de zonen Israëls gegraveerd waren, Exodus 28:9. In toespeling hierop is:
1. Christus, onze Hogepriester, verschenen aan Johannes omgord aan de borsten met een gouden gordel, zoals de kunstige riem van de efod, Revelation 1:13. "Want gerechtigheid zal de gordel Zijner lendenen zijn, ook zal de gordel Zijner lendenen zijn.", Isaiah 11:5. en moet ook de onze wezen, Ephesians 6:14. Hij is omgord met kracht voor het werk onzer verlossing, en is er toe bereid.
2. De heerschappij wordt gezegd op zijn schouders te zijn, Isaiah 9:5, zoals Aron de namen van geheel Israël in kostelijke stenen op zijn schouders had. Zichzelf en Zijn Vader stelt Hij een heerlijke gemeente voor Ephesians 5:27. Hij heeft macht om haar te steunen, invloed om haar aan te bevelen, en het is in Hem dat zij met eer en gunst gedacht wordt, Hij draagt haar op Zijn schouders ter gedachtenis Exodus 28:12, ten teken van Zijn verschijning voor God als de vertegenwoordiger van geheel Israël en hun voorspraak.
Verzen 5-14
Exodus 28:5-14Hier worden voorschriften gegeven betreffende de efod, het buitenste kledingstuk van de hogepriester, de mindere priesters droegen een linnen efod, Exodus 28:5 Exodus 39:2. Samuël droeg er een toen hij een kind was, 1 Samuel 2:18,. en David toen hij huppelde voor de ark, 2 Samuel 6:14. Maar die, welke de hogepriester droeg, werd een gouden efod genoemd, omdat er zeer veel goud in geweven was. Het was een korte rok zonder mouwen, dicht om het lijf gesloten door een kunstige riem van dezelfde stof, Exodus 28:6, de schouderbanden werden samengevoegd door twee kostbare stenen, in goud gevat, een op iedere schouder, op welke stenen de namen van de zonen Israëls gegraveerd waren, Exodus 28:9. In toespeling hierop is:
1. Christus, onze Hogepriester, verschenen aan Johannes omgord aan de borsten met een gouden gordel, zoals de kunstige riem van de efod, Revelation 1:13. "Want gerechtigheid zal de gordel Zijner lendenen zijn, ook zal de gordel Zijner lendenen zijn.", Isaiah 11:5. en moet ook de onze wezen, Ephesians 6:14. Hij is omgord met kracht voor het werk onzer verlossing, en is er toe bereid.
2. De heerschappij wordt gezegd op zijn schouders te zijn, Isaiah 9:5, zoals Aron de namen van geheel Israël in kostelijke stenen op zijn schouders had. Zichzelf en Zijn Vader stelt Hij een heerlijke gemeente voor Ephesians 5:27. Hij heeft macht om haar te steunen, invloed om haar aan te bevelen, en het is in Hem dat zij met eer en gunst gedacht wordt, Hij draagt haar op Zijn schouders ter gedachtenis Exodus 28:12, ten teken van Zijn verschijning voor God als de vertegenwoordiger van geheel Israël en hun voorspraak.
Verzen 15-30
Exodus 28:15-30I. Het voornaamste sieraad van de hogepriester was deze borstlap, een kostbaar stuk stof, kunstig gewerkt in goud en purper, enz, twee span lang en een span breed, zodat hij, verdubbeld of omgevouwen zijnde, een span was in het vierkant, Exodus 28:16. Hij was bevestigd aan de efod met gedraaide ketentjes van goud, Exodus 28:13, Exodus 28:14, Exodus 28:22, en verv, zowel aan de bovenzijde als aan de benedenzijde, zodat de borstlap niet afgescheiden werd van de efod, Exodus 28:28. De efod was het kleed van dienst, de "borstlap des gerichts" was een embleem van eer, die twee mogen volstrekt niet gescheiden worden. De stammen Israëls werden in twaalf edelgesteenten in Gods gunst aanbevolen, Exodus 28:17,Exodus 28:29 Sommigen opperen de vraag of Levi een edelgesteente had, waarop zijn naam was gegraveerd. Indien niet, dan werden Efraïm en Manasse van elkaar onderscheiden, zoals Jakob gezegd had dat zij zijn zouden, en de hogepriester zelf het hoofd van de stam van Levi zijnde, was die stam ook voldoende vertegenwoordigd. Indien er wl een steen was voor Levi, wat te kennen gegeven wordt door het bevel, dat zij naar hun geboorten gegraveerd moesten zijn, Exodus 28:10, dan waren Efraïm en Manasse een in Jozef. Aron moest hun namen op zijn hart dragen, ter gedachtenis voor het aangezicht des HEEREN, geduriglijk Exodus 28:29, gesteld zijnde voor de mensen om hen te vertegenwoordigen in de dingen, die bij God te doen zijn, en hierin was hij een type van onze grote Hogepriester, die altijd voor ons in de tegenwoordigheid Gods verschijnt.
1. Hoewel het aan het volk verboden was nabij te komen en zij op een afstand moesten blijven, zijn zij toch door de hogepriester, die hun namen op zijn borstlap had, tot het "heilige der heiligen" ingegaan, en evenzo gaan de gelovigen, terwijl zij op aarde zijn, niet slechts in tot het "heilige der heiligen", maar door het geloof zijn zij "mede gezet in den hemel in Christus Jezus", Efeziers 2:6.
2. De naam van elke stam was in een edelgesteente gegraveerd, om aan te duiden hoe kostelijk de gelovigen zijn in Gods ogen, en hoe verheerlijkt, Isaiah 43:4. "Zij zullen ten dage als Ik Mijn allerdierbaarste juwelen afzonderen zal, Mij een eigendom zijn", Malachi 3:17, zegt de Heere. Hoe klein of gering de stam ook was, er was een edelgesteente voor in de borstlap van de hogepriester. Zo zijn ook al de heiligen dierbaar aan Christus, en Hij verlustigt zich in hen, die de heerlijken der aarde zijn, al worden zij ook door de mensen "gelijk gerekend aan de aarden flessen", Lamentations 4:2.
3. De hogepriester had de namen van de stammen beide op zijn schouders en op zijn borst, waarmee beide de kracht en de liefde worden te kennen gegeven, waarmee onze Heere Jezus voorbede doet voor de Zijnen. Hij draagt hen niet slechts met almachtige kracht in Zijn armen, maar hij draagt ze op Zijn hart, zoals hier de uitdrukking is Exodus 28:29, draagt ze in Zijn schoot, Isaiah 40:11, met de tederste liefde. Hoe na moest Christus naam zijn aan ons hart, daar het Hem behaagt de onze zo nabij de Zijne te hebben, en welk een troost is het voor ons bij al ons spreken tot God, dat de grote Hogepriester onzer belijdenis de namen van geheel Zijn Israël op het hart draagt voor het aangezicht des Heeren, ter gedachtenis, die aan God voorstellende als het volk Zijner keuze, die aangenomen zullen zijn in de Geliefde! Laat geen goede Christenen vrezen dat God hen heeft vergeten, of er aan twijfelen, dat Hij bij alle gelegenheden hunner gedenkt, daar zij niet slechts in Zijn handpalm gegraveerd zijn, Isaiah 49:16, maar gegraveerd in het hart van de grote Voorspraak. Zie Song of Solomon 8:6.
II. De Urim en Thummim, door welke in twijfelachtige gevallen de wil van God werd bekendgemaakt, werden in deze borstlap gezet, die daarom de borstlap des gerichts genoemd wordt, Exodus 28:30. Urim en Thummim betekenen licht en recht. Over wat zij waren hebben de geleerden vele gissingen gedaan, wij hebben geen reden om te denken dat zij iets waren, dat Mozes moest maken bij wat hem tevoren bevolen was, zodat of God zelf ze gemaakt heeft en ze aan Mozes heeft gegeven om ze in de borstlap te doen, Leviticus 8:8, of er wordt niets meer bedoeld dan een verklaring van het verdere gebruik van wat al bevolen was om gemaakt te worden. Ik denk dat de zin als volgt gelezen kan worden: En gij zult geven of toevoegen aan de borstlap des gerichts de verlichtingen en volkomenheden en zij zullen op het hart van Aron zijn, dat is: "Hij zal de gave ontvangen met het vermogen om de wil Gods te kennen en bekend te maken in alle moeilijke, twijfelachtige zaken betreffende de burgerlijke en kerkelijke staat van het volk." Hun regering was een theocratie, God was hun Koning, de hogepriester was, onder God, hun bestuurder, de Urim en Thummim waren zijn kabinetsraad. Mozes heeft waarschijnlijk op de borstlap geschreven, of er in doen weven, deze woorden: Urim en Thummim, om aan te duiden, dat de hogepriester, deze borstlap aanhebbende, en in elke moeilijke omstandigheid het openbare welzijn rakende, God om raad vragende, geleid zal worden om de maatregelen te nemen, of de raad te geven, die door God goedgekeurd zal worden. Als hij voor de ark stond, (maar buiten de voorhang) heeft hij waarschijnlijk, evenals Mozes, Exodus 25:22, instructies ontvangen, die van het verzoendeksel tot hem kwamen. Aldus scheen Pinehas gedaan te hebben, Judges 20:27,Judges 20:28. Indien hij op een afstand was van de ark, zoals Abjathar toen hij de HEERE vroeg voor David, 1 Samuel 23:6 en verv, dan werd het antwoord gegeven, f door een stem van de hemel, f liever, door een aandrift in het gemoed, de geest, van de hogepriester, wat misschien te kennen is gegeven in deze uitdrukking: Alzo zal Aron de namen der zonen Israëls dragen aan den borstlap des gerichts, op zijn hart, als hij in het heilige zal gaan, ter gedachtenis voor het aangezicht des HEEREN geduriglijk. Exodus 28:29.
Dit orakel was van groot nut voor Israël, Jozua heeft het geraadpleegd, en waarschijnlijk hebben ook de richteren, ha hem, dit gedaan. In de ballingschap is de borstlap verloren geraakt, en daarna nooit hersteld, ofschoon dit wel verwacht scheen te worden, Ezra 2:63, want Hattirsatha zei, dat zij van de heiligste dingen niet zouden eten, totdat er een priester stond met Urim en met Thummim. Maar het was een schaduw van toekomende goederen en Christus is het wezen. Hij is ons orakel, door Hem heeft God in deze laatste dagen Zichzelf en Zijn wil aan ons bekend gemaakt, Hebrews 1:1, John 1:18. In Hem concentreert zich de Goddelijke openbaring, en door Hem komt zij tot ons, Hij is het Licht, het ware licht, de getrouwe getuige, de waarheid zelf, en van Hem ontvangen wij de Geest der waarheid, die ons in alle waarheid leidt. De samenvoeging van de borstlap met de efod geeft te kennen, dat Zijn profetisch ambt gegrond was in Zijn priesterschap, en het was door de verdienste van Zijn dood, dat Hij voor zich deze eer heeft verkregen en voor ons deze gunst. Het was "het Lam, dat geslacht is, dat waardig werd geacht het boek te nemen en zijn zegelen te openen", Revelation 5:9.
Verzen 15-30
Exodus 28:15-30I. Het voornaamste sieraad van de hogepriester was deze borstlap, een kostbaar stuk stof, kunstig gewerkt in goud en purper, enz, twee span lang en een span breed, zodat hij, verdubbeld of omgevouwen zijnde, een span was in het vierkant, Exodus 28:16. Hij was bevestigd aan de efod met gedraaide ketentjes van goud, Exodus 28:13, Exodus 28:14, Exodus 28:22, en verv, zowel aan de bovenzijde als aan de benedenzijde, zodat de borstlap niet afgescheiden werd van de efod, Exodus 28:28. De efod was het kleed van dienst, de "borstlap des gerichts" was een embleem van eer, die twee mogen volstrekt niet gescheiden worden. De stammen Israëls werden in twaalf edelgesteenten in Gods gunst aanbevolen, Exodus 28:17,Exodus 28:29 Sommigen opperen de vraag of Levi een edelgesteente had, waarop zijn naam was gegraveerd. Indien niet, dan werden Efraïm en Manasse van elkaar onderscheiden, zoals Jakob gezegd had dat zij zijn zouden, en de hogepriester zelf het hoofd van de stam van Levi zijnde, was die stam ook voldoende vertegenwoordigd. Indien er wl een steen was voor Levi, wat te kennen gegeven wordt door het bevel, dat zij naar hun geboorten gegraveerd moesten zijn, Exodus 28:10, dan waren Efraïm en Manasse een in Jozef. Aron moest hun namen op zijn hart dragen, ter gedachtenis voor het aangezicht des HEEREN, geduriglijk Exodus 28:29, gesteld zijnde voor de mensen om hen te vertegenwoordigen in de dingen, die bij God te doen zijn, en hierin was hij een type van onze grote Hogepriester, die altijd voor ons in de tegenwoordigheid Gods verschijnt.
1. Hoewel het aan het volk verboden was nabij te komen en zij op een afstand moesten blijven, zijn zij toch door de hogepriester, die hun namen op zijn borstlap had, tot het "heilige der heiligen" ingegaan, en evenzo gaan de gelovigen, terwijl zij op aarde zijn, niet slechts in tot het "heilige der heiligen", maar door het geloof zijn zij "mede gezet in den hemel in Christus Jezus", Efeziers 2:6.
2. De naam van elke stam was in een edelgesteente gegraveerd, om aan te duiden hoe kostelijk de gelovigen zijn in Gods ogen, en hoe verheerlijkt, Isaiah 43:4. "Zij zullen ten dage als Ik Mijn allerdierbaarste juwelen afzonderen zal, Mij een eigendom zijn", Malachi 3:17, zegt de Heere. Hoe klein of gering de stam ook was, er was een edelgesteente voor in de borstlap van de hogepriester. Zo zijn ook al de heiligen dierbaar aan Christus, en Hij verlustigt zich in hen, die de heerlijken der aarde zijn, al worden zij ook door de mensen "gelijk gerekend aan de aarden flessen", Lamentations 4:2.
3. De hogepriester had de namen van de stammen beide op zijn schouders en op zijn borst, waarmee beide de kracht en de liefde worden te kennen gegeven, waarmee onze Heere Jezus voorbede doet voor de Zijnen. Hij draagt hen niet slechts met almachtige kracht in Zijn armen, maar hij draagt ze op Zijn hart, zoals hier de uitdrukking is Exodus 28:29, draagt ze in Zijn schoot, Isaiah 40:11, met de tederste liefde. Hoe na moest Christus naam zijn aan ons hart, daar het Hem behaagt de onze zo nabij de Zijne te hebben, en welk een troost is het voor ons bij al ons spreken tot God, dat de grote Hogepriester onzer belijdenis de namen van geheel Zijn Israël op het hart draagt voor het aangezicht des Heeren, ter gedachtenis, die aan God voorstellende als het volk Zijner keuze, die aangenomen zullen zijn in de Geliefde! Laat geen goede Christenen vrezen dat God hen heeft vergeten, of er aan twijfelen, dat Hij bij alle gelegenheden hunner gedenkt, daar zij niet slechts in Zijn handpalm gegraveerd zijn, Isaiah 49:16, maar gegraveerd in het hart van de grote Voorspraak. Zie Song of Solomon 8:6.
II. De Urim en Thummim, door welke in twijfelachtige gevallen de wil van God werd bekendgemaakt, werden in deze borstlap gezet, die daarom de borstlap des gerichts genoemd wordt, Exodus 28:30. Urim en Thummim betekenen licht en recht. Over wat zij waren hebben de geleerden vele gissingen gedaan, wij hebben geen reden om te denken dat zij iets waren, dat Mozes moest maken bij wat hem tevoren bevolen was, zodat of God zelf ze gemaakt heeft en ze aan Mozes heeft gegeven om ze in de borstlap te doen, Leviticus 8:8, of er wordt niets meer bedoeld dan een verklaring van het verdere gebruik van wat al bevolen was om gemaakt te worden. Ik denk dat de zin als volgt gelezen kan worden: En gij zult geven of toevoegen aan de borstlap des gerichts de verlichtingen en volkomenheden en zij zullen op het hart van Aron zijn, dat is: "Hij zal de gave ontvangen met het vermogen om de wil Gods te kennen en bekend te maken in alle moeilijke, twijfelachtige zaken betreffende de burgerlijke en kerkelijke staat van het volk." Hun regering was een theocratie, God was hun Koning, de hogepriester was, onder God, hun bestuurder, de Urim en Thummim waren zijn kabinetsraad. Mozes heeft waarschijnlijk op de borstlap geschreven, of er in doen weven, deze woorden: Urim en Thummim, om aan te duiden, dat de hogepriester, deze borstlap aanhebbende, en in elke moeilijke omstandigheid het openbare welzijn rakende, God om raad vragende, geleid zal worden om de maatregelen te nemen, of de raad te geven, die door God goedgekeurd zal worden. Als hij voor de ark stond, (maar buiten de voorhang) heeft hij waarschijnlijk, evenals Mozes, Exodus 25:22, instructies ontvangen, die van het verzoendeksel tot hem kwamen. Aldus scheen Pinehas gedaan te hebben, Judges 20:27,Judges 20:28. Indien hij op een afstand was van de ark, zoals Abjathar toen hij de HEERE vroeg voor David, 1 Samuel 23:6 en verv, dan werd het antwoord gegeven, f door een stem van de hemel, f liever, door een aandrift in het gemoed, de geest, van de hogepriester, wat misschien te kennen is gegeven in deze uitdrukking: Alzo zal Aron de namen der zonen Israëls dragen aan den borstlap des gerichts, op zijn hart, als hij in het heilige zal gaan, ter gedachtenis voor het aangezicht des HEEREN geduriglijk. Exodus 28:29.
Dit orakel was van groot nut voor Israël, Jozua heeft het geraadpleegd, en waarschijnlijk hebben ook de richteren, ha hem, dit gedaan. In de ballingschap is de borstlap verloren geraakt, en daarna nooit hersteld, ofschoon dit wel verwacht scheen te worden, Ezra 2:63, want Hattirsatha zei, dat zij van de heiligste dingen niet zouden eten, totdat er een priester stond met Urim en met Thummim. Maar het was een schaduw van toekomende goederen en Christus is het wezen. Hij is ons orakel, door Hem heeft God in deze laatste dagen Zichzelf en Zijn wil aan ons bekend gemaakt, Hebrews 1:1, John 1:18. In Hem concentreert zich de Goddelijke openbaring, en door Hem komt zij tot ons, Hij is het Licht, het ware licht, de getrouwe getuige, de waarheid zelf, en van Hem ontvangen wij de Geest der waarheid, die ons in alle waarheid leidt. De samenvoeging van de borstlap met de efod geeft te kennen, dat Zijn profetisch ambt gegrond was in Zijn priesterschap, en het was door de verdienste van Zijn dood, dat Hij voor zich deze eer heeft verkregen en voor ons deze gunst. Het was "het Lam, dat geslacht is, dat waardig werd geacht het boek te nemen en zijn zegelen te openen", Revelation 5:9.
Verzen 31-39
Exodus 28:31-391. Hier worden voorschriften gegeven betreffende de mantel voor de efod, Exodus 28:31 Hij werd gedragen onder de efod, en reikte tot aan de knieen, zonder mouwen, en hij werd aangedaan over het hoofd, en aan beide zijden waren openingen om er de armen door te steken, of, zoals Maimonides hem beschrijft: hij was aan de zijden niet dichtgenaaid. Het gat van boven waar het hoofd door gestoken werd, was zorgvuldig omboord, opdat de mantel bij het aandoen niet zou scheuren. Bij de aanbidding Gods moet alles zorgvuldig vermeden worden wat het hart van de aanbidders zou kunnen afleiden, of wat de dienst verachtelijk zou kunnen maken. Rondom aan de zomen van de mantel werden gouden schelletjes gehecht, en een voorstelling van granaatappelen, vervaardigd van draad van verschillende kleuren. De granaatappelen dienden tot versiering van de mantel, en het geklank van de schelletjes was een teken voor het volk in de voorhof, als hij in het heilige ging om reukwerk te offeren, dat zij zich dan tegelijkertijd tot het gebed konden begeven, Luke 1:10, om alzo hun instemming en medewerking te geven aan zijn offerande, en hun hoop te kennen te geven, dat hun gebed, zoals het reukwerk, dat hij offerde, tot God zou opgaan. Aaron moet nabij komen in de voor hem bepaalde kleren, opdat hij niet sterve. Het is voor hem gevaarlik als hij het doet op een andere dan de hem voorgeschreven wijze. Dit leert ons dat wij de Heere moeten dienen met vreze en heilig ontzag, als die weten dat wij verdienen te sterven en in gevaar zijn om vergissingen te begaan. Sommigen zien in de schelletjes van de heilige mantel een type van het geklank van Christus Evangelie in de wereld, dat bekend maakt dat Hij binnen de voorhang voor ons is getreden. "Welgelukzalig is het volk, dat het geklank kent," Psalms 89:16. De toevoeging van granaatappelen, een geurige vrucht, duidt de lieflijke reuk aan van het Evangelie, zowel als het geklank ervan, want het is een reuk "des levens ten leven." De kerk wordt een paradijs van granaatappelen genoemd, Song of Solomon 4:13.
2. Betreffende de gouden plaat, bevestigd aan Aarons voorhoofd, waarop gegraveerd moet wezen: Heiligheid des Heeren, Exodus 28:36, Exodus 28:37, of de heiligheid van Jehovah. Hierdoor moet Aaron er aan herinnerd worden, dat God heilig is en dat zijn priesters heilig moeten wezen. Heiligheid is Zijn huis, en zijn huisgezin sierlijk. De hogepriester moet zich afgezonderd houden van alle besmetting, gewijd zijn aan God, aan Zijn dienst en Zijn eer, en ook al zijn dienstverrichtingen moeten heilig zijn. Allen die in Gods huis verkeren, moeten Heiligheid des Heeren op hun voorhoofd dragen, dat is: zij moeten heilig zijn, toegewijd aan de Heere, en in alles wat zij doen Zijn heerlijkheid op het oog hebben. Dit moet gezien worden op hun voorhoofd, in een openlijke belijdenis van hun betrekking tot God, als degenen, die zich niet schamen dit te bekennen, en in een wandel in de wereld, die hieraan beantwoordt. Het moet gegraveerd worden als het graveersel op een zegel, zo diep en zo duurzaam, niet geschilderd, zodat het weggewist kan worden, maar oprecht en blijvend, zodanig moet onze heiligheid voor de Heere wezen. Aaron moet dit op zijn voorhoofd hebben, opdat hij de ongerechtigheid van de heilige dingen drage, Exodus 28:38 en om henlieden voor het aangezicht des Heeren aangenaam te maken. Hierin was hij een type van Christus, de grote Middelaar tussen God en de mens, door wie wij gemeenschap hebben met God, want:
a. Door Hem wordt ons hetgeen verkeerd is in onze dienst vergeven. De Goddelijke wet is streng en nauwkeurig, in vele dingen komen wij tekort in onze plicht, zodat wij ons wel bewust moeten zijn, dat er aan onze heilige dingen veel ongerechtigheid kleeft, als wij het goede willen doen, ligt het kwade ons bij, en dit zou, indien God met ons in het gericht wilde treden, ons verderf zijn. Maar Christus, onze Hogepriester, draagt deze ongerechtigheid, draagt haar voor ons, zodat Hij haar van ons wegdraagt, en door Hem wordt zij ons vergeven, wordt zij ons niet toegerekend.
b. Door Hem wordt hetgeen goed is Gode aangenaam gemaakt, onze persoon, ons werk zijn Gode welbehaaglijk vanwege Christus voorbede en tussenkomst, en niet anders, 1 Peter 2:5. Omdat Hij Heiligheid is voor de Heere beveelt Hij allen, die deelhebben aan Zijn gerechtigheid en bekleed zijn met Zijn Geest, in de gunst van God. Daarom heeft Hij gezegd dat het om onzentwil is, dat Hij zich heeft geheiligd, John 17:19. Daar wij nu "zo'n Hogepriester hebben, gaan wij met vrijmoedigheid toe tot de troon der genade," Hebrews 4:14
3. De overige kledingstukken worden slechts genoemd, maar er was niets merkwaardigs aan. De geborduurde rok van fijn linnen was het binnenste van de priesterkledij, hij reikte tot de voeten, en de mouwen tot aan de polsen, en was aan het lichaam bevestigd door een geborduurde gordel. De hoed, of diadeem, was van linnen, zoals vanouds de koningen in het oosten ze gedragen hebben, hiermede het koningsambt van Christus afschaduwende. Hij "is een Priester op Zijn troon," een Priester met een kroon, Zacheria 6:13. Deze twee heeft God saamgevoegd, en wij moeten ze niet willen scheiden.
Verzen 31-39
Exodus 28:31-391. Hier worden voorschriften gegeven betreffende de mantel voor de efod, Exodus 28:31 Hij werd gedragen onder de efod, en reikte tot aan de knieen, zonder mouwen, en hij werd aangedaan over het hoofd, en aan beide zijden waren openingen om er de armen door te steken, of, zoals Maimonides hem beschrijft: hij was aan de zijden niet dichtgenaaid. Het gat van boven waar het hoofd door gestoken werd, was zorgvuldig omboord, opdat de mantel bij het aandoen niet zou scheuren. Bij de aanbidding Gods moet alles zorgvuldig vermeden worden wat het hart van de aanbidders zou kunnen afleiden, of wat de dienst verachtelijk zou kunnen maken. Rondom aan de zomen van de mantel werden gouden schelletjes gehecht, en een voorstelling van granaatappelen, vervaardigd van draad van verschillende kleuren. De granaatappelen dienden tot versiering van de mantel, en het geklank van de schelletjes was een teken voor het volk in de voorhof, als hij in het heilige ging om reukwerk te offeren, dat zij zich dan tegelijkertijd tot het gebed konden begeven, Luke 1:10, om alzo hun instemming en medewerking te geven aan zijn offerande, en hun hoop te kennen te geven, dat hun gebed, zoals het reukwerk, dat hij offerde, tot God zou opgaan. Aaron moet nabij komen in de voor hem bepaalde kleren, opdat hij niet sterve. Het is voor hem gevaarlik als hij het doet op een andere dan de hem voorgeschreven wijze. Dit leert ons dat wij de Heere moeten dienen met vreze en heilig ontzag, als die weten dat wij verdienen te sterven en in gevaar zijn om vergissingen te begaan. Sommigen zien in de schelletjes van de heilige mantel een type van het geklank van Christus Evangelie in de wereld, dat bekend maakt dat Hij binnen de voorhang voor ons is getreden. "Welgelukzalig is het volk, dat het geklank kent," Psalms 89:16. De toevoeging van granaatappelen, een geurige vrucht, duidt de lieflijke reuk aan van het Evangelie, zowel als het geklank ervan, want het is een reuk "des levens ten leven." De kerk wordt een paradijs van granaatappelen genoemd, Song of Solomon 4:13.
2. Betreffende de gouden plaat, bevestigd aan Aarons voorhoofd, waarop gegraveerd moet wezen: Heiligheid des Heeren, Exodus 28:36, Exodus 28:37, of de heiligheid van Jehovah. Hierdoor moet Aaron er aan herinnerd worden, dat God heilig is en dat zijn priesters heilig moeten wezen. Heiligheid is Zijn huis, en zijn huisgezin sierlijk. De hogepriester moet zich afgezonderd houden van alle besmetting, gewijd zijn aan God, aan Zijn dienst en Zijn eer, en ook al zijn dienstverrichtingen moeten heilig zijn. Allen die in Gods huis verkeren, moeten Heiligheid des Heeren op hun voorhoofd dragen, dat is: zij moeten heilig zijn, toegewijd aan de Heere, en in alles wat zij doen Zijn heerlijkheid op het oog hebben. Dit moet gezien worden op hun voorhoofd, in een openlijke belijdenis van hun betrekking tot God, als degenen, die zich niet schamen dit te bekennen, en in een wandel in de wereld, die hieraan beantwoordt. Het moet gegraveerd worden als het graveersel op een zegel, zo diep en zo duurzaam, niet geschilderd, zodat het weggewist kan worden, maar oprecht en blijvend, zodanig moet onze heiligheid voor de Heere wezen. Aaron moet dit op zijn voorhoofd hebben, opdat hij de ongerechtigheid van de heilige dingen drage, Exodus 28:38 en om henlieden voor het aangezicht des Heeren aangenaam te maken. Hierin was hij een type van Christus, de grote Middelaar tussen God en de mens, door wie wij gemeenschap hebben met God, want:
a. Door Hem wordt ons hetgeen verkeerd is in onze dienst vergeven. De Goddelijke wet is streng en nauwkeurig, in vele dingen komen wij tekort in onze plicht, zodat wij ons wel bewust moeten zijn, dat er aan onze heilige dingen veel ongerechtigheid kleeft, als wij het goede willen doen, ligt het kwade ons bij, en dit zou, indien God met ons in het gericht wilde treden, ons verderf zijn. Maar Christus, onze Hogepriester, draagt deze ongerechtigheid, draagt haar voor ons, zodat Hij haar van ons wegdraagt, en door Hem wordt zij ons vergeven, wordt zij ons niet toegerekend.
b. Door Hem wordt hetgeen goed is Gode aangenaam gemaakt, onze persoon, ons werk zijn Gode welbehaaglijk vanwege Christus voorbede en tussenkomst, en niet anders, 1 Peter 2:5. Omdat Hij Heiligheid is voor de Heere beveelt Hij allen, die deelhebben aan Zijn gerechtigheid en bekleed zijn met Zijn Geest, in de gunst van God. Daarom heeft Hij gezegd dat het om onzentwil is, dat Hij zich heeft geheiligd, John 17:19. Daar wij nu "zo'n Hogepriester hebben, gaan wij met vrijmoedigheid toe tot de troon der genade," Hebrews 4:14
3. De overige kledingstukken worden slechts genoemd, maar er was niets merkwaardigs aan. De geborduurde rok van fijn linnen was het binnenste van de priesterkledij, hij reikte tot de voeten, en de mouwen tot aan de polsen, en was aan het lichaam bevestigd door een geborduurde gordel. De hoed, of diadeem, was van linnen, zoals vanouds de koningen in het oosten ze gedragen hebben, hiermede het koningsambt van Christus afschaduwende. Hij "is een Priester op Zijn troon," een Priester met een kroon, Zacheria 6:13. Deze twee heeft God saamgevoegd, en wij moeten ze niet willen scheiden.
Verzen 40-43
Exodus 28:40-43Wij hebben hier:
1. Bijzondere orders omtrent de kledij van de mindere priesters. Zij moesten rokken hebben en gordels en mutsen van dezelfde stof als die van de hogepriester, maar er was een verschil van vorm tussen hun mutsen en zijn hoed. De hunne en de zijne waren tot heerlijkheid en sieraad, Exodus 28:40, opdat zij een groot aanzien zouden hebben bij hun bediening, maar al die heerlijkheid was niets in vergelijking met de heerlijkheid van de genade, die schoonheid was niets in vergelijking met de schoonheid van de heiligheid, waarvan deze heilige kleren een type waren. Inzonderheid wordt hun bevolen om bij hun bediening linnen onderbroeken te dragen, Exodus 28:42. Dit leert ons zedigheid en welvoeglijkheid te betrachten in kledij en houding, altijd, maar inzonderheid bij de openbare eredienst, 1 Corinthians 11:5, 1 Corinthians 11:6, 1 Corinthians 11:10, Het geeft ook te kennen hoe grote behoefte onze ziel heeft aan een bedekking, opdat "de schaamte onzer naaktheid niet gezien worde."
2. Een algemene regel betreffende de kleren, die zowel de hogepriester als de mindere priesters aan moesten hebben bij hun eerste ordening of heiliging, als teken dat zij met dit ambt bekleed waren, Exodus 28:41, en daarna bij al hun ambtsverrichtingen moesten dragen, maar niet op andere tijden, Exodus 28:43, en dit wel op hun risico, opdat zij geen ongerechtigheid dragen en sterven. Zij die zich schuldig maken aan nalatigheid in plicht, zowel als aan nalaten of verzuim van plicht, zullen hun ongerechtigheid dragen. Als de priesters de ingestelde dienst verrichten en het niet doen in de voorgeschreven kledij, dan is het (zeggen de Joodse geleerden) alsof een vreemde het deed, "en de vreemde, die nadert, zal gedood worden." God zal ook geen vermetelheid en oneerbiedigheid voorbijzien, zelfs niet in hen, die Hij het dichtst tot Hem doet naderen. Indien Aaron zelf minachting betoont voor de Goddelijke instelling, dan zal hij ongerechtigheid dragen, en sterven. Voor ons zijn deze kleren een type van:
a. "De gerechtigheid van Christus, " indien wij niet in deze voor God verschijnen, dan zullen wij "ongerechtigheid dragen en sterven." Wat hebben wij op het bruiloftsfeest te doen, zonder een bruiloftskleed? Of aan Gods altaar zonder de kledij van Zijn priesters? Matthew 22:12, Matthew 22:13.
b. "De wapenrusting Gods," voorgeschreven in Efeziers 6:13. Als wij het wagen die wapenrusting af te leggen, dan zullen onze geestelijke vijanden de dood veroorzaken van onze ziel, en ons bloed zal op ons hoofd zijn. Zalig dus hij, die waakt en zijn kleren bewaart. Revelation 16:15.
Eindelijk. Dit wordt gezegd een eeuwige inzetting te zijn, dat is: zij moet duren, zolang het priesterschap duurt. Maar het voortdurende, het eeuwige er van is in het wezen, de substantie, waarvan deze dingen de schaduwen zijn geweest.
Verzen 40-43
Exodus 28:40-43Wij hebben hier:
1. Bijzondere orders omtrent de kledij van de mindere priesters. Zij moesten rokken hebben en gordels en mutsen van dezelfde stof als die van de hogepriester, maar er was een verschil van vorm tussen hun mutsen en zijn hoed. De hunne en de zijne waren tot heerlijkheid en sieraad, Exodus 28:40, opdat zij een groot aanzien zouden hebben bij hun bediening, maar al die heerlijkheid was niets in vergelijking met de heerlijkheid van de genade, die schoonheid was niets in vergelijking met de schoonheid van de heiligheid, waarvan deze heilige kleren een type waren. Inzonderheid wordt hun bevolen om bij hun bediening linnen onderbroeken te dragen, Exodus 28:42. Dit leert ons zedigheid en welvoeglijkheid te betrachten in kledij en houding, altijd, maar inzonderheid bij de openbare eredienst, 1 Corinthians 11:5, 1 Corinthians 11:6, 1 Corinthians 11:10, Het geeft ook te kennen hoe grote behoefte onze ziel heeft aan een bedekking, opdat "de schaamte onzer naaktheid niet gezien worde."
2. Een algemene regel betreffende de kleren, die zowel de hogepriester als de mindere priesters aan moesten hebben bij hun eerste ordening of heiliging, als teken dat zij met dit ambt bekleed waren, Exodus 28:41, en daarna bij al hun ambtsverrichtingen moesten dragen, maar niet op andere tijden, Exodus 28:43, en dit wel op hun risico, opdat zij geen ongerechtigheid dragen en sterven. Zij die zich schuldig maken aan nalatigheid in plicht, zowel als aan nalaten of verzuim van plicht, zullen hun ongerechtigheid dragen. Als de priesters de ingestelde dienst verrichten en het niet doen in de voorgeschreven kledij, dan is het (zeggen de Joodse geleerden) alsof een vreemde het deed, "en de vreemde, die nadert, zal gedood worden." God zal ook geen vermetelheid en oneerbiedigheid voorbijzien, zelfs niet in hen, die Hij het dichtst tot Hem doet naderen. Indien Aaron zelf minachting betoont voor de Goddelijke instelling, dan zal hij ongerechtigheid dragen, en sterven. Voor ons zijn deze kleren een type van:
a. "De gerechtigheid van Christus, " indien wij niet in deze voor God verschijnen, dan zullen wij "ongerechtigheid dragen en sterven." Wat hebben wij op het bruiloftsfeest te doen, zonder een bruiloftskleed? Of aan Gods altaar zonder de kledij van Zijn priesters? Matthew 22:12, Matthew 22:13.
b. "De wapenrusting Gods," voorgeschreven in Efeziers 6:13. Als wij het wagen die wapenrusting af te leggen, dan zullen onze geestelijke vijanden de dood veroorzaken van onze ziel, en ons bloed zal op ons hoofd zijn. Zalig dus hij, die waakt en zijn kleren bewaart. Revelation 16:15.
Eindelijk. Dit wordt gezegd een eeuwige inzetting te zijn, dat is: zij moet duren, zolang het priesterschap duurt. Maar het voortdurende, het eeuwige er van is in het wezen, de substantie, waarvan deze dingen de schaduwen zijn geweest.