Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Exodus 13". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/exodus-13.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Exodus 13". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EXODUS 13In dit hoofdstuk hebben wij:
I. De geboden, die God aan Israël heeft gegeven:
1. Om alle eerstgeborenen Hem toe te wijden, Exodus 13:1, Exodus 13:2.
2 Om hun verlossing uit Egypte in gedachtenis te houden, Exodus 13:3, Exodus 13:4, en ter herinnering er van het feest van de ongezuurde broden te vieren, Exodus 13:5.
3 De wetenschap hiervan zeer zorgvuldig voort te planten bij hun kinderen, Exodus 13:6.
4 Voor God de eerstelingen van hun vee af te zonderen, Exodus 13:11, en ook dat aan hun kinderen uit te leggen, Exodus 13:14
II. De zorg, die God droeg voor Israël, nadat Hij hen uit Egypte had uitgevoerd.
1.Hun weg voor hen kiezende, Exodus 13:17, Exodus 13:18.
2 Hen leidende op de weg, Exodus 13:20. En hun zorg voor Jozefs gebeente, Exodus 13:19.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EXODUS 13In dit hoofdstuk hebben wij:
I. De geboden, die God aan Israël heeft gegeven:
1. Om alle eerstgeborenen Hem toe te wijden, Exodus 13:1, Exodus 13:2.
2 Om hun verlossing uit Egypte in gedachtenis te houden, Exodus 13:3, Exodus 13:4, en ter herinnering er van het feest van de ongezuurde broden te vieren, Exodus 13:5.
3 De wetenschap hiervan zeer zorgvuldig voort te planten bij hun kinderen, Exodus 13:6.
4 Voor God de eerstelingen van hun vee af te zonderen, Exodus 13:11, en ook dat aan hun kinderen uit te leggen, Exodus 13:14
II. De zorg, die God droeg voor Israël, nadat Hij hen uit Egypte had uitgevoerd.
1.Hun weg voor hen kiezende, Exodus 13:17, Exodus 13:18.
2 Hen leidende op de weg, Exodus 13:20. En hun zorg voor Jozefs gebeente, Exodus 13:19.
Verzen 1-10
Exodus 13:1-10Hier wordt zorg gedragen om de gedachtenis te bewaren:
1. Van de bewaring van Israëls eerstgeborenen, toen de eerstgeborenen van de Egyptenaren gedood werden. Ter gedachtenis van die onderscheidende gunst en in erkentelijkheid er voor, moesten in alle tijden de eerstgeborenen aan God gewijd worden als Zijn bijzonder eigendom, Exodus 13:2, en gelost worden, Exodus 13:13. God, die door het recht van de schepping, de eigenaar en opperheer is van alle schepselen, maakt hier in het bijzonder aanspraak, door recht van bescherming, op alle eerstgeborenen van de Israëlieten: Heilig Mij alle eerstgeborenen. De ouders moesten zich niet als deelhebbenden beschouwen in hun eerstgeborenen, voordat zij hen eerst plechtig aan de Heer hadden voorgesteld, Zijn recht op hen hadden erkend, en hen tot een zekere prijs van Hem terug hadden ontvangen. Hetgeen door een bijzondere, onderscheidende goedertierenheid voor ons gespaard werd, behoort op bijzondere wijze toegewijd te worden aan Gods eer, tenminste behoren in dankerkentenis er voor werken van godsvrucht en barmhartigheid gedaan te worden, wanneer ons ons leven of het leven van onze kinderen als een buit werd gegeven. God, die de eerste en de beste is, moet het eerste en het beste ontvangen, en aan Hem behoren wij af te staan hetgeen ons het dierbaarst en het kostelijkst is. De eerstgeborenen waren de vreugde en de hoop van hun families: daarom zullen zij voor Mij zijn, zegt God. Hieruit zal blijken dat wij God boven alles liefhebben (zoals wij Hem behoren lief te hebben) als wij bereid zijn aan Hem af staan wat wij het meest in de wereld liefhebben. Het is "de gemeente van de eerstgeborenen, die Gode geheiligd is", Hebrews 12:23. Christus is de eerstgeborene onder vele broeders, Romans 8:29 en krachtens hun vereniging met Hem zijn alle wedergeborenen, allen, die van boven geboren zijn, als eerstgeborenen gerekend. Er is voortreffelijkheid in hoogheid en sterkte in hen, en indien zij kinderen zijn, dan zijn zij ook erfgenamen.
II. Ook de gedachtenis van hun uitgaan in Egypte moet bewaard blijven, Exodus 13:3. "Gedenkt aan deze zelfde dag, gedenkt hem als de merkwaardigste dag van uw leven, de geboortedag van uw natie, of de dag, toen zij meerderjarig werd, om niet langer onder de roede te zijn." Aldus moet ook de dag van Christus' opstanding herdacht worden, want daarin zijn wij met Christus uit het diensthuis van de dood opgestaan. De Schrift zegt ons niet uitdrukkelijk op welke dag van het jaar Christus is opgestaan, (zoals Mozes aan de Israëlieten zei op welke dag van het jaar zij uit Egypte zijn uitgevoerd, opdat zij die dag jaarlijks zouden gedenken) maar wel zeer nauwkeurig welke dag van de week het was, duidelijk te kennen gevende, dat hij als de dag van een uitnemender verlossing en van groter gewicht, wekelijks herdacht moest worden. Gedenkt hem, want de Heer heeft u door een sterke hand van hier uitgevoerd. Hoe meer er van God en Zijn kracht in een verlossing gezien wordt, hoe gedenkwaardiger zij is. Opdat nu die dag in gedachtenis zou blijven:
1. Moeten zij het feest van de ongezuurde broden houden, Exodus 13:5. Het was niet genoeg dat zij hem herdachten, zij moeten er een gedachtenisviering van hebben op de wijze, die God vastgesteld heeft, en de ingestelde middelen gebruiken om er de gedachtenis van te bewaren. Zo moeten wij onder het evangelie niet slechts Christus gedenken, maar `doen voor Zijn gedachtenis" wat Hij bevolen en ingesteld heeft. Let er op, hoe streng het verbod is van het zuurdeeg, Exodus 13:7, het gedesemde mocht niet slechts niet gegeten worden, maar het moest ook in al hun palen niet gezien worden. Dienovereenkomstig was het de gewoonte van de Joden om voor het paasfeest alle gezuurd brood uit hun huizen te werpen, zij moeten het of verbranden, of begraven, of het verkruimelen en in de wind strooien. Met aangestoken kaarsen zochten zij naarstig en nauwkeurig in al de hoeken van hun huis, of er ook nog enig zuurdeeg in overgebleven was. Die zorg en nauwkeurigheid voor deze zaak hadden ten doel:
a. Om plechtigheid bij te zetten aan het feest, zodat het bijgevolg ook meer opgemerkt zou worden door de kinderen, die zullen vragen: "Waarom geschiedt dit alles?"
b. Om ons te leren hoe zorgzaam wij moeten wezen, om alle zonde van ons weg te doen, 1 Corinthians 5:7.
2. Zij moeten hun kinderen de betekenis er van leren, en hun de geschiedenis verhalen van hun verlossing uit Egypte, Exodus 13:8. Er moet gezorgd worden om de kinderen bijtijds te onderwijzen in de kennis van God. Hier is een aloude wet voor het catechiseren. Het is inzonderheid nuttig om de kinderen bijtijds bekend te maken met de verhalen van de Schrift, zodat zij er gemeenzaam mee worden. Wij zijn dit verschuldigd aan de eer van God en aan het welzijn van de ziel van onze kinderen, om hun de grote daden te vertellen, die God voor Zijn kerk gedaan heeft, zowel die, welke wij met onze eigen ogen gezien hebben in onze dag, waarvan wij met onze oren gehoord hebben en die onze vaderen ons verteld hebben. Gij zult uw zoon te kennen geven op die dag ten dage namelijk van het feest, wat God gedaan heeft. Als zij de inzetting waarnamen moesten zij haar verklaren. Alles is schoon op zijn tijd. Het pesach is ingesteld tot een teken en tot een gedachtenis, opdat de wet van de Heer in uw mond zij. Wij moeten de herinnering bewaren aan Gods werken, ten einde onder de invloed te blijven van Gods wet. En zij, die Gods wet in hun hart hebben moeten haar in hun mond hebben, en er dikwijls van spreken, ten einde zelf er meer door bewogen te worden om er aan te gehoorzamen, en anderen te onderwijzen.
Verzen 1-10
Exodus 13:1-10Hier wordt zorg gedragen om de gedachtenis te bewaren:
1. Van de bewaring van Israëls eerstgeborenen, toen de eerstgeborenen van de Egyptenaren gedood werden. Ter gedachtenis van die onderscheidende gunst en in erkentelijkheid er voor, moesten in alle tijden de eerstgeborenen aan God gewijd worden als Zijn bijzonder eigendom, Exodus 13:2, en gelost worden, Exodus 13:13. God, die door het recht van de schepping, de eigenaar en opperheer is van alle schepselen, maakt hier in het bijzonder aanspraak, door recht van bescherming, op alle eerstgeborenen van de Israëlieten: Heilig Mij alle eerstgeborenen. De ouders moesten zich niet als deelhebbenden beschouwen in hun eerstgeborenen, voordat zij hen eerst plechtig aan de Heer hadden voorgesteld, Zijn recht op hen hadden erkend, en hen tot een zekere prijs van Hem terug hadden ontvangen. Hetgeen door een bijzondere, onderscheidende goedertierenheid voor ons gespaard werd, behoort op bijzondere wijze toegewijd te worden aan Gods eer, tenminste behoren in dankerkentenis er voor werken van godsvrucht en barmhartigheid gedaan te worden, wanneer ons ons leven of het leven van onze kinderen als een buit werd gegeven. God, die de eerste en de beste is, moet het eerste en het beste ontvangen, en aan Hem behoren wij af te staan hetgeen ons het dierbaarst en het kostelijkst is. De eerstgeborenen waren de vreugde en de hoop van hun families: daarom zullen zij voor Mij zijn, zegt God. Hieruit zal blijken dat wij God boven alles liefhebben (zoals wij Hem behoren lief te hebben) als wij bereid zijn aan Hem af staan wat wij het meest in de wereld liefhebben. Het is "de gemeente van de eerstgeborenen, die Gode geheiligd is", Hebrews 12:23. Christus is de eerstgeborene onder vele broeders, Romans 8:29 en krachtens hun vereniging met Hem zijn alle wedergeborenen, allen, die van boven geboren zijn, als eerstgeborenen gerekend. Er is voortreffelijkheid in hoogheid en sterkte in hen, en indien zij kinderen zijn, dan zijn zij ook erfgenamen.
II. Ook de gedachtenis van hun uitgaan in Egypte moet bewaard blijven, Exodus 13:3. "Gedenkt aan deze zelfde dag, gedenkt hem als de merkwaardigste dag van uw leven, de geboortedag van uw natie, of de dag, toen zij meerderjarig werd, om niet langer onder de roede te zijn." Aldus moet ook de dag van Christus' opstanding herdacht worden, want daarin zijn wij met Christus uit het diensthuis van de dood opgestaan. De Schrift zegt ons niet uitdrukkelijk op welke dag van het jaar Christus is opgestaan, (zoals Mozes aan de Israëlieten zei op welke dag van het jaar zij uit Egypte zijn uitgevoerd, opdat zij die dag jaarlijks zouden gedenken) maar wel zeer nauwkeurig welke dag van de week het was, duidelijk te kennen gevende, dat hij als de dag van een uitnemender verlossing en van groter gewicht, wekelijks herdacht moest worden. Gedenkt hem, want de Heer heeft u door een sterke hand van hier uitgevoerd. Hoe meer er van God en Zijn kracht in een verlossing gezien wordt, hoe gedenkwaardiger zij is. Opdat nu die dag in gedachtenis zou blijven:
1. Moeten zij het feest van de ongezuurde broden houden, Exodus 13:5. Het was niet genoeg dat zij hem herdachten, zij moeten er een gedachtenisviering van hebben op de wijze, die God vastgesteld heeft, en de ingestelde middelen gebruiken om er de gedachtenis van te bewaren. Zo moeten wij onder het evangelie niet slechts Christus gedenken, maar `doen voor Zijn gedachtenis" wat Hij bevolen en ingesteld heeft. Let er op, hoe streng het verbod is van het zuurdeeg, Exodus 13:7, het gedesemde mocht niet slechts niet gegeten worden, maar het moest ook in al hun palen niet gezien worden. Dienovereenkomstig was het de gewoonte van de Joden om voor het paasfeest alle gezuurd brood uit hun huizen te werpen, zij moeten het of verbranden, of begraven, of het verkruimelen en in de wind strooien. Met aangestoken kaarsen zochten zij naarstig en nauwkeurig in al de hoeken van hun huis, of er ook nog enig zuurdeeg in overgebleven was. Die zorg en nauwkeurigheid voor deze zaak hadden ten doel:
a. Om plechtigheid bij te zetten aan het feest, zodat het bijgevolg ook meer opgemerkt zou worden door de kinderen, die zullen vragen: "Waarom geschiedt dit alles?"
b. Om ons te leren hoe zorgzaam wij moeten wezen, om alle zonde van ons weg te doen, 1 Corinthians 5:7.
2. Zij moeten hun kinderen de betekenis er van leren, en hun de geschiedenis verhalen van hun verlossing uit Egypte, Exodus 13:8. Er moet gezorgd worden om de kinderen bijtijds te onderwijzen in de kennis van God. Hier is een aloude wet voor het catechiseren. Het is inzonderheid nuttig om de kinderen bijtijds bekend te maken met de verhalen van de Schrift, zodat zij er gemeenzaam mee worden. Wij zijn dit verschuldigd aan de eer van God en aan het welzijn van de ziel van onze kinderen, om hun de grote daden te vertellen, die God voor Zijn kerk gedaan heeft, zowel die, welke wij met onze eigen ogen gezien hebben in onze dag, waarvan wij met onze oren gehoord hebben en die onze vaderen ons verteld hebben. Gij zult uw zoon te kennen geven op die dag ten dage namelijk van het feest, wat God gedaan heeft. Als zij de inzetting waarnamen moesten zij haar verklaren. Alles is schoon op zijn tijd. Het pesach is ingesteld tot een teken en tot een gedachtenis, opdat de wet van de Heer in uw mond zij. Wij moeten de herinnering bewaren aan Gods werken, ten einde onder de invloed te blijven van Gods wet. En zij, die Gods wet in hun hart hebben moeten haar in hun mond hebben, en er dikwijls van spreken, ten einde zelf er meer door bewogen te worden om er aan te gehoorzamen, en anderen te onderwijzen.
Verzen 11-16
Exodus 13:11-161. Wij hebben hier nog meer aanwijzingen betreffende het toewijden van hun eerstgeborenen aan God.
a. De eerstelingen van hun vee moesten aan God gewijd worden, als een deel van hun bezittingen. De eerstelingen van reine dieren, kalveren, lammeren en geiten, moesten als het mannetjes waren, geofferd worden, Exodus 22:30, Numbers 18:17, Numbers 18:18. Die van onreine dieren, zoals veulens, moesten gelost worden met een lam, of hun nek moest gebroken worden. Want alles wat onrein is, (zoals wij allen van nature zijn) zal, zo het niet gelost wordt, verdelgd worden Exodus 13:11
b. De eerstgeborenen van hun kinderen moesten gelost worden, en volstrekt niet geofferd, zoals de heidenen hun kinderen aan de Moloch offerden. De prijs van de lossing van de eerstgeborenen was vastgesteld bij de wet, Numbers 18:16, vijf sikkelen, Wij waren allen onderhevig aan de toorn en de vloek Gods, door het bloed van Christus zijn wij verlost opdat wij bij "de gemeente van de eerstgeborenen" gevoegd zouden worden. Zij moesten hun kinderen, zowel als de eerstelingen van de onreine dieren, lossen, want onze kinderen zijn van nature bevlekt: "Wie zal een reine geven uit de onreine?"
2. Nadere aanwijzingen betreffende het onderwijzen van hun kinderen en van allen van het opkomend geslacht van tijd tot tijd, betreffende deze zaak. Er wordt verondersteld dat zij, al de eerstelingen aldus toegewijd zijnde, zouden vragen, wat daar de betekenis van was, en hun ouders en onderwijzers moesten hun de betekenis er van leren, Exodus 13:14, namelijk dat Gods bijzonder eigendom van hun eerstgeborenen en van al hun eerstelingen gegrond was op Zijn bijzondere bewaring van hen, van het zwaard van de verderfengel. Aldus verlost zijnde, moeten zij Hem dienen. Kinderen moeten er toe geleid en aangemoedigd worden om hun ouders vragen te doen betreffende de dingen van God, hetgeen misschien wel de nuttigste wijze van catechiseren is, en de ouders moeten zelf nuttige kennis opdoen opdat zij altijd in staat zijn om op hun vragen te antwoorden. Zal ooit de kennis van God de aarde bedekken, zoals de wateren de bodem van de zee dan moeten eerst de fonteinen van het onderwijs in het gezin opengebroken worden. Wij moeten allen instaat zijn om de reden op te geven voor hetgeen wij doen in de godsdienst. Evenals de sacramenten geheiligd zijn door het woord, zo moeten zij er ook door verklaard en verstaan worden. Gods dienst is redelijk en is Hem welbehaaglijk, als wij hem met verstand waarnemen, wetende wat wij doen en waarom wij het doen. Er moet op gelet worden, hoe dikwijls in dit hoofdstuk gezegd is, dat de Heer hen door een sterke hand, Exodus 13:3, Exodus 13:9, Exodus 13:14, Exodus 13:16, heeft uitgevoerd uit Egypte. Hoe meer tegenstand wordt geboden aan de ten uitvoer brenging van Gods voornemens, hoe meer er Zijn kracht en sterkte in worden verheerlijkt. Het is een sterke hand, die harde harten overwint. Soms wordt gezegd dat God verlossing werkt `niet door kracht noch geweld," Zacheria 4:6, niet door zulke zichtbare tentoonspreidingen van Zijn macht, als hier verhaald wordt. Hun nakomelingen, die in Kanan geboren zullen zijn, zullen moeten zeggen: De Heer heeft ons uit Egypte uitgevoerd, Exodus 13:14, Exodus 13:16. Goedertierenheden, bewezen aan onze vaderen, zijn goedertierenheden, bewezen aan ons, wij oogsten er het voordeel van, en daarom moeten wij er een dankbare herinnering aan bewaren. Wij staan op de bodem van vorige uitreddingen, en waren in de lenden van onze voorouders, toen zij verlost werden. En nog veel meer reden hebben wij om te zeggen, dat in de dood en de opstanding van Jezus Christus wij verlost zijn.
Verzen 11-16
Exodus 13:11-161. Wij hebben hier nog meer aanwijzingen betreffende het toewijden van hun eerstgeborenen aan God.
a. De eerstelingen van hun vee moesten aan God gewijd worden, als een deel van hun bezittingen. De eerstelingen van reine dieren, kalveren, lammeren en geiten, moesten als het mannetjes waren, geofferd worden, Exodus 22:30, Numbers 18:17, Numbers 18:18. Die van onreine dieren, zoals veulens, moesten gelost worden met een lam, of hun nek moest gebroken worden. Want alles wat onrein is, (zoals wij allen van nature zijn) zal, zo het niet gelost wordt, verdelgd worden Exodus 13:11
b. De eerstgeborenen van hun kinderen moesten gelost worden, en volstrekt niet geofferd, zoals de heidenen hun kinderen aan de Moloch offerden. De prijs van de lossing van de eerstgeborenen was vastgesteld bij de wet, Numbers 18:16, vijf sikkelen, Wij waren allen onderhevig aan de toorn en de vloek Gods, door het bloed van Christus zijn wij verlost opdat wij bij "de gemeente van de eerstgeborenen" gevoegd zouden worden. Zij moesten hun kinderen, zowel als de eerstelingen van de onreine dieren, lossen, want onze kinderen zijn van nature bevlekt: "Wie zal een reine geven uit de onreine?"
2. Nadere aanwijzingen betreffende het onderwijzen van hun kinderen en van allen van het opkomend geslacht van tijd tot tijd, betreffende deze zaak. Er wordt verondersteld dat zij, al de eerstelingen aldus toegewijd zijnde, zouden vragen, wat daar de betekenis van was, en hun ouders en onderwijzers moesten hun de betekenis er van leren, Exodus 13:14, namelijk dat Gods bijzonder eigendom van hun eerstgeborenen en van al hun eerstelingen gegrond was op Zijn bijzondere bewaring van hen, van het zwaard van de verderfengel. Aldus verlost zijnde, moeten zij Hem dienen. Kinderen moeten er toe geleid en aangemoedigd worden om hun ouders vragen te doen betreffende de dingen van God, hetgeen misschien wel de nuttigste wijze van catechiseren is, en de ouders moeten zelf nuttige kennis opdoen opdat zij altijd in staat zijn om op hun vragen te antwoorden. Zal ooit de kennis van God de aarde bedekken, zoals de wateren de bodem van de zee dan moeten eerst de fonteinen van het onderwijs in het gezin opengebroken worden. Wij moeten allen instaat zijn om de reden op te geven voor hetgeen wij doen in de godsdienst. Evenals de sacramenten geheiligd zijn door het woord, zo moeten zij er ook door verklaard en verstaan worden. Gods dienst is redelijk en is Hem welbehaaglijk, als wij hem met verstand waarnemen, wetende wat wij doen en waarom wij het doen. Er moet op gelet worden, hoe dikwijls in dit hoofdstuk gezegd is, dat de Heer hen door een sterke hand, Exodus 13:3, Exodus 13:9, Exodus 13:14, Exodus 13:16, heeft uitgevoerd uit Egypte. Hoe meer tegenstand wordt geboden aan de ten uitvoer brenging van Gods voornemens, hoe meer er Zijn kracht en sterkte in worden verheerlijkt. Het is een sterke hand, die harde harten overwint. Soms wordt gezegd dat God verlossing werkt `niet door kracht noch geweld," Zacheria 4:6, niet door zulke zichtbare tentoonspreidingen van Zijn macht, als hier verhaald wordt. Hun nakomelingen, die in Kanan geboren zullen zijn, zullen moeten zeggen: De Heer heeft ons uit Egypte uitgevoerd, Exodus 13:14, Exodus 13:16. Goedertierenheden, bewezen aan onze vaderen, zijn goedertierenheden, bewezen aan ons, wij oogsten er het voordeel van, en daarom moeten wij er een dankbare herinnering aan bewaren. Wij staan op de bodem van vorige uitreddingen, en waren in de lenden van onze voorouders, toen zij verlost werden. En nog veel meer reden hebben wij om te zeggen, dat in de dood en de opstanding van Jezus Christus wij verlost zijn.
Verzen 17-22
Exodus 13:17-221. Hier is Gods kiezen van de weg, Exodus 13:17, Exodus 13:18. Hij was hun gids, Mozes gaf hun slechts de richting aan, zoals hij haar van de Heer had ontvangen. Bij de mens is zijn weg niet, Jeremiah 10:23. Hij kan "zijn weg overdenken," er het plan van maken, maar met dat al is het God, die "zijn gang stuurt," Proverbs 16:9. De mens wikt, maar God beschikt, en in Zijn beschikking moeten wij berusten, en er ons toe zetten om de leiding van Zijn voorzienigheid te volgen.
Er waren twee wegen, die van Egypte naar Kanan leidden. De ene, die de kortste was liep van het noorden van Egypte naar het zuiden van Kanan in ongeveer vier of vijf dagreizen, de andere was een omweg door de woestijn, en dat was de weg, waarin God verkoos Zijn volk Israël te leiden, Exodus 13:18.
1. Er waren veel redenen, waarom God hen door de weg van de woestijn van de Schelfzee leidde. De Egyptenaars moesten in de Schelfzee verdrinken, de Israëlieten moesten verootmoedigd en verzocht worden in de woestijn, Deuteronomy 8:2. God had het aan Mozes gegeven tot een teken, Exodus 3:12. Gijlieden zult God dienen op deze berg Telkens en nogmaals hadden zij aan Farao gezegd, dat zij drie dagreizen in de woestijn moesten gaan om te offeren, en daarom was het nodig dat hun mars in die richting ging, want anders zou met recht tegen hen als tegen blijkbare veinsaards geroepen zijn. Eer zij in het strijdperk traden met hun vijanden, moesten de zaken geregeld worden tussen hen en hun God, er moesten wetten worden gegeven, verordeningen ingesteld worden, verbonden worden verzegeld, het oorspronkelijke contract moest bevestigd worden, en om dit alles te doen was het nodig, dat zij in de afzondering kwamen van een woestijn, de enige binnenkamer voor zo'n menigte. De grote heirbaan zou voor zulke handelingen de geschikte plaats niet zijn. In Deuteronomy 32:10 wordt gezegd: Hij voerde hem rondom, enige honderden mijlen rondom, en toch: "Hij leidde hen op een rechte weg," Psalms 107:7. Gods weg is de rechte weg, al schijnt hij ook een omweg te zijn. Als wij denken dat Hij Zijn volk niet langs de kortste weg leidt, kunnen wij er toch zeker van zijn, dat Hij hen langs de beste weg leidt, en dat zal blijken, als wij aan het eind van onze reis gekomen zijn. Oordeelt niet voor de tijd.
2. Er was nog een reden, waarom God hen niet leidde langs de kortste weg, die hen na enige dagmarsen, naar het land van de Filistijnen zou hebben gebracht (want dat was het deel van Kanan, dat het dichtst bij Egypte lag). Die reden was, dat zij nog niet geschikt waren voor de oorlog, en wel het allerminst voor strijd met de Filistijnen, Exodus 13:17. Hun moed was terneergeslagen door de slavernij, het viel hun niet licht om zo opeens hun handen van de troffel tot het zwaard te brengen. De Filistijnen waren geduchte vijanden, te sterk en te woest om door onbedreven recruten te worden bevochten, het was gepaster dat zij beginnen zouden met de Amalekieten, en voor de strijd in Kanan toebereid zouden worden door allerlei moeilijkheden te ondervinden in de woestijn. God maakt de beproevingen van Zijn volk evenredig aan hun kracht, en zal hen niet laten verzocht worden boven hetgeen zij vermogen 1 Corinthians 13:10. Als men die belofte vergelijkt met de voorafgaande verzen, dan schijnt zij naar die gebeurtenis te verwijzen als een voorbeeld er van. God weet wat maaksel wij zijn, en let op onze zwakheid en lafhartigheid, en zal ons door kleinere beproevingen toebereiden voor de grotere. God wordt gezegd Israël uit Egypte gevoerd te hebben "gelijk de arend zijn jongen," Deuteronomy 32:11, daar hij ze geleidelijk leert vliegen.
Daar er nu orders gegeven zijn omtrent de weg, die zij zouden gaan, wordt ons gezegd: a. Dat zij opgingen, niet als een verwarde hoop, maar in goede orde, bij gelederen. Zij gingen gewapend of geharnast, Exodus 13:18 Zij togen bij vijven, zoals sommigen lezen, volgens nog anderen: in vijf afdelingen. Zij togen als een leger met banieren, hetgeen veel bijdroeg tot hun kracht en eer.
b. Zij namen het gebeente van Jozef met zich mee, Exodus 13:19, en waarschijnlijk ook die van de andere zonen van Jakob, tenzij deze (zoals sommigen denken) heimelijk reeds naar Kanan overgebracht waren, Acts 7:16, afzonderlijk, na het sterven van ieder van hen. Jozef had inzonderheid bevolen dat zijn gebeente opgevoerd zou worden, als God hen bezocht, Genesis 50:25, Genesis 50:26, zodat hun opvoeren van zijn gebeente niet slechts de nakoming was van de eed, die hun vaderen aan Jozef hadden gezworen, maar ook een erkenning van de vervulling van Gods belofte aan hen door Jozef, dat Hij hen zou bezoeken en hen zou uitvoeren uit het land van Egypte, en een aanmoediging voor hun geloof en hun hoop, dat Hij ook het andere deel van de belofte zou vervullen, namelijk dat Hij hen naar Kanan zou brengen, in de verwachting waarvan zij dit gebeente meevoerden terwijl zij reisden in de woestijn. "Jozefs gebeente moeten ten slotte rusten", konden zij denken, "en dan zullen ook wij rusten." Er wordt gezegd dat Mozes dit gebeente meenam, Mozes was nu een zeer groot man, en dat is Jozef in zijn dag ook geweest, toch was hij nu slechts een kist vol dorre beenderen, dat was alles wat er van hem in de wereld overbleef, hetgeen een waarschuwing kon zijn voor Mozes, hem toeroepende om te gedenken aan zijn sterfelijkheid. Ik heb wel gezegd: gij zijt goden, dit was uitdrukkelijk gezegd aan Mozes, Exodus 7:1, nochtans zult gij sterven als een mens.
II. Hier is de leiding, waarmee zij gezegend waren op de weg, Exodus 13:21, Exodus 13:22. De Heer toog voor hun aangezicht in een wolkkolom. Tot aan de eerste twee pleisterplaatsen was het genoeg, dat God aan Mozes zei in welke richting zij gaan moesten, hij kende het land en de weg zeer goed, maar nu zij aan de rand van de woestijn kwamen, Exodus 13:20 hadden zij behoefte aan een gids, en zij hadden een voortreffelijke, een, die oneindig wijs, vriendelijk en getrouw is: de Heer ging voor hun aangezicht, de Shechina, of verschijning van de goddelijke majesteit, die Christus voorafschaduwde, of wel een voorafgaande openbaring van het eeuwige Woord, dat in de volheid van de tijd vlees zou worden en onder ons zou wonen, Christus was met de kerk in de woestijn, 1 Corinthians 10:9. Nu "is hun Koning voor hun aangezicht heengegaan, de Heer in hun spits", Micah 2:13. God zal hen, die Hij in een woestijn heeft gebracht, daar niet verlaten, Hij zal hen zorgzaam er door heen leiden. Wij kunnen ons voorstellen welk een voldoening het voor Mozes en de vrome Israëlieten was, om zeker te wezen dat zij zich onder goddelijke leiding bevonden. Zij, die aldus geleid werden, behoefden niet te vrezen van te zullen verdwalen, zij behoefden niet te vrezen door de nacht te worden overvallen, die aldus voorgelicht werden, noch beroofd te zullen worden, die aldus beschermd werden. Zij, die zich de heerlijkheid van God ten doel en het woord van God ten regel stellen, de Geest van God om hun genegenheden te leiden en de voorzienigheid van God om hun zaken te besturen, kunnen vertrouwen dat de Heer voor hun aangezicht heengaat, even waarlijk en wezenlijk als Hij voor het aangezicht van Israël ging in de woestijn, al is het ook niet op zo zichtbare wijze, wij moeten door geloof leven.
1. Zij hadden zichtbare blijken van het heengaan van God voor hun aangezicht. Zij allen zagen een verschijnsel van de hemel als van een zuil of kolom, dat op de heldere dag als een wolk was, en in de duistere nacht als een vuur. Gewoonlijk zien wij dat hetgeen ons in de nacht een vlam toeschijnt, over dag als rook is, en zo was ook dit. God gaf hun dit zichtbaar bewijs van Zijn tegenwoordigheid in mededogen om tegemoet te komen aan de zwakheid van hun geloof, en in inschikkelijkheid jegens die staat van kindsheid van de kerk, die het nodig maakte, dat er aldus in hun eigen taal tot hen gestameld zou worden. Maar: zalig zijn zij, die niet gezien hebben, en nochtans geloofd hebben in de genadige tegenwoordigheid van God met hen, overeenkomstig Zijn belofte.
2. Zij hadden merkbare uitwerkselen van het heengaan van God voor hun aangezicht in deze kolom. Want:
a. Zij wees hun de weg in deze grote, huilende wildernis, waarin geen gebaande weg, geen pad, geen spoor was, waarvan zij geen kaarten hadden en geen gidsen om hen er door heen te leiden. Als zij op mars waren, ging deze kolom voor hen uit met een snelheid, die zij konden volgen en wees hun de plaats aan waar zij moesten kamperen, naar de oneindige wijsheid het geschikt oordeelde, hetgeen hen tegelijk onthief van zorg en beveiligde tegen gevaar zowel bij hun voortgaan als bij hun rusten.
b. Zij beschutte hen overdag tegen de hitte, die daar op sommige tijden van het jaar zeer groot is.
c. Zij verschafte hun licht bij nacht, als zij het nodig hadden, en te allen tijde maakte zij hun kamp aangenaam, en de woestijn, waarin zij zich bevonden, minder verschrikkelijk.
III. Dit waren voortdurende wonderen, Exodus 13:22. Hij nam de wolkkolom overdag en de vuurkolom s'nachts niet weg van het aangezicht van het volk, neen, zelfs dan niet, als zij haar minder nodig schenen te hebben, wanneer zij door bewoonde streken reisden, neen, ook niet als zij murmureerden en tergend waren, zij heeft hen niet verlaten v r zij aan de grenzen van Kanan kwamen. Het was een wolk, die door geen wind uiteengedreven kon worden. Deze gunst werd lang daarna dankbaar erkend, Nehemiah 9:19, Psalms 78:14.
Er was iets geestelijks in deze wolk- en vuurkolom.
1. De kinderen Israëls zijn in Mozes gedoopt in deze wolk, die, naar sommigen denken, dauw op hen afdroop, 1 Corinthians 10:2. Door onder deze wolk te komen, gaven zij te kennen dat zij zich stelden onder de leiding en het bevel van God door de dienst van Mozes. Bescherming brengt de verplichting mee van gehoorzaamheid en trouw, die wolk was het teken van Gods bescherming, en werd aldus mee het teken van hun verplichting om trouw en gehoorzaamheid te betonen. Aldus werden zij bij hun intrede in de woestijn als het ware ingeleid tot en toegelaten onder de regering en het bestuur Gods door de dienst van Mozes.
2. Sommigen achten dat deze wolk een type was van Christus. De wolk van Zijn menselijke natuur was een sluier voor het licht en het vuur van Zijn Goddelijke natuur. Wij vinden Hem, Revelation 10:1, "bekleed met een wolk, en Zijn voeten waren als pilaren van vuur." Christus is onze weg, het licht en de gids op de weg.
3. Zij betekende de bijzondere leiding en bescherming, waaronder Christus' kerk is in deze wereld. God zelf is de bewaarder Israëls en "Hij sluimert noch slaapt," Psalms 121:4, Isaiah 27:3. Er is een beschutting gemaakt, niet slechts over Zions vergaderingen, maar ook over alle woningen in Zion, zie Isaiah 4:5, Isaiah 4:6. Ja meer, ieder Israëliet is verborgen onder de schaduw van de vleugelen van God, Psalms 17:8. Engelen van wie de dienst in deze wolk gebruikt werd, worden gebruikt hun ten goede, en legeren zich rondom hen. Welgelukzalig zijt gij, o Israël, wie is u gelijk!
Verzen 17-22
Exodus 13:17-221. Hier is Gods kiezen van de weg, Exodus 13:17, Exodus 13:18. Hij was hun gids, Mozes gaf hun slechts de richting aan, zoals hij haar van de Heer had ontvangen. Bij de mens is zijn weg niet, Jeremiah 10:23. Hij kan "zijn weg overdenken," er het plan van maken, maar met dat al is het God, die "zijn gang stuurt," Proverbs 16:9. De mens wikt, maar God beschikt, en in Zijn beschikking moeten wij berusten, en er ons toe zetten om de leiding van Zijn voorzienigheid te volgen.
Er waren twee wegen, die van Egypte naar Kanan leidden. De ene, die de kortste was liep van het noorden van Egypte naar het zuiden van Kanan in ongeveer vier of vijf dagreizen, de andere was een omweg door de woestijn, en dat was de weg, waarin God verkoos Zijn volk Israël te leiden, Exodus 13:18.
1. Er waren veel redenen, waarom God hen door de weg van de woestijn van de Schelfzee leidde. De Egyptenaars moesten in de Schelfzee verdrinken, de Israëlieten moesten verootmoedigd en verzocht worden in de woestijn, Deuteronomy 8:2. God had het aan Mozes gegeven tot een teken, Exodus 3:12. Gijlieden zult God dienen op deze berg Telkens en nogmaals hadden zij aan Farao gezegd, dat zij drie dagreizen in de woestijn moesten gaan om te offeren, en daarom was het nodig dat hun mars in die richting ging, want anders zou met recht tegen hen als tegen blijkbare veinsaards geroepen zijn. Eer zij in het strijdperk traden met hun vijanden, moesten de zaken geregeld worden tussen hen en hun God, er moesten wetten worden gegeven, verordeningen ingesteld worden, verbonden worden verzegeld, het oorspronkelijke contract moest bevestigd worden, en om dit alles te doen was het nodig, dat zij in de afzondering kwamen van een woestijn, de enige binnenkamer voor zo'n menigte. De grote heirbaan zou voor zulke handelingen de geschikte plaats niet zijn. In Deuteronomy 32:10 wordt gezegd: Hij voerde hem rondom, enige honderden mijlen rondom, en toch: "Hij leidde hen op een rechte weg," Psalms 107:7. Gods weg is de rechte weg, al schijnt hij ook een omweg te zijn. Als wij denken dat Hij Zijn volk niet langs de kortste weg leidt, kunnen wij er toch zeker van zijn, dat Hij hen langs de beste weg leidt, en dat zal blijken, als wij aan het eind van onze reis gekomen zijn. Oordeelt niet voor de tijd.
2. Er was nog een reden, waarom God hen niet leidde langs de kortste weg, die hen na enige dagmarsen, naar het land van de Filistijnen zou hebben gebracht (want dat was het deel van Kanan, dat het dichtst bij Egypte lag). Die reden was, dat zij nog niet geschikt waren voor de oorlog, en wel het allerminst voor strijd met de Filistijnen, Exodus 13:17. Hun moed was terneergeslagen door de slavernij, het viel hun niet licht om zo opeens hun handen van de troffel tot het zwaard te brengen. De Filistijnen waren geduchte vijanden, te sterk en te woest om door onbedreven recruten te worden bevochten, het was gepaster dat zij beginnen zouden met de Amalekieten, en voor de strijd in Kanan toebereid zouden worden door allerlei moeilijkheden te ondervinden in de woestijn. God maakt de beproevingen van Zijn volk evenredig aan hun kracht, en zal hen niet laten verzocht worden boven hetgeen zij vermogen 1 Corinthians 13:10. Als men die belofte vergelijkt met de voorafgaande verzen, dan schijnt zij naar die gebeurtenis te verwijzen als een voorbeeld er van. God weet wat maaksel wij zijn, en let op onze zwakheid en lafhartigheid, en zal ons door kleinere beproevingen toebereiden voor de grotere. God wordt gezegd Israël uit Egypte gevoerd te hebben "gelijk de arend zijn jongen," Deuteronomy 32:11, daar hij ze geleidelijk leert vliegen.
Daar er nu orders gegeven zijn omtrent de weg, die zij zouden gaan, wordt ons gezegd: a. Dat zij opgingen, niet als een verwarde hoop, maar in goede orde, bij gelederen. Zij gingen gewapend of geharnast, Exodus 13:18 Zij togen bij vijven, zoals sommigen lezen, volgens nog anderen: in vijf afdelingen. Zij togen als een leger met banieren, hetgeen veel bijdroeg tot hun kracht en eer.
b. Zij namen het gebeente van Jozef met zich mee, Exodus 13:19, en waarschijnlijk ook die van de andere zonen van Jakob, tenzij deze (zoals sommigen denken) heimelijk reeds naar Kanan overgebracht waren, Acts 7:16, afzonderlijk, na het sterven van ieder van hen. Jozef had inzonderheid bevolen dat zijn gebeente opgevoerd zou worden, als God hen bezocht, Genesis 50:25, Genesis 50:26, zodat hun opvoeren van zijn gebeente niet slechts de nakoming was van de eed, die hun vaderen aan Jozef hadden gezworen, maar ook een erkenning van de vervulling van Gods belofte aan hen door Jozef, dat Hij hen zou bezoeken en hen zou uitvoeren uit het land van Egypte, en een aanmoediging voor hun geloof en hun hoop, dat Hij ook het andere deel van de belofte zou vervullen, namelijk dat Hij hen naar Kanan zou brengen, in de verwachting waarvan zij dit gebeente meevoerden terwijl zij reisden in de woestijn. "Jozefs gebeente moeten ten slotte rusten", konden zij denken, "en dan zullen ook wij rusten." Er wordt gezegd dat Mozes dit gebeente meenam, Mozes was nu een zeer groot man, en dat is Jozef in zijn dag ook geweest, toch was hij nu slechts een kist vol dorre beenderen, dat was alles wat er van hem in de wereld overbleef, hetgeen een waarschuwing kon zijn voor Mozes, hem toeroepende om te gedenken aan zijn sterfelijkheid. Ik heb wel gezegd: gij zijt goden, dit was uitdrukkelijk gezegd aan Mozes, Exodus 7:1, nochtans zult gij sterven als een mens.
II. Hier is de leiding, waarmee zij gezegend waren op de weg, Exodus 13:21, Exodus 13:22. De Heer toog voor hun aangezicht in een wolkkolom. Tot aan de eerste twee pleisterplaatsen was het genoeg, dat God aan Mozes zei in welke richting zij gaan moesten, hij kende het land en de weg zeer goed, maar nu zij aan de rand van de woestijn kwamen, Exodus 13:20 hadden zij behoefte aan een gids, en zij hadden een voortreffelijke, een, die oneindig wijs, vriendelijk en getrouw is: de Heer ging voor hun aangezicht, de Shechina, of verschijning van de goddelijke majesteit, die Christus voorafschaduwde, of wel een voorafgaande openbaring van het eeuwige Woord, dat in de volheid van de tijd vlees zou worden en onder ons zou wonen, Christus was met de kerk in de woestijn, 1 Corinthians 10:9. Nu "is hun Koning voor hun aangezicht heengegaan, de Heer in hun spits", Micah 2:13. God zal hen, die Hij in een woestijn heeft gebracht, daar niet verlaten, Hij zal hen zorgzaam er door heen leiden. Wij kunnen ons voorstellen welk een voldoening het voor Mozes en de vrome Israëlieten was, om zeker te wezen dat zij zich onder goddelijke leiding bevonden. Zij, die aldus geleid werden, behoefden niet te vrezen van te zullen verdwalen, zij behoefden niet te vrezen door de nacht te worden overvallen, die aldus voorgelicht werden, noch beroofd te zullen worden, die aldus beschermd werden. Zij, die zich de heerlijkheid van God ten doel en het woord van God ten regel stellen, de Geest van God om hun genegenheden te leiden en de voorzienigheid van God om hun zaken te besturen, kunnen vertrouwen dat de Heer voor hun aangezicht heengaat, even waarlijk en wezenlijk als Hij voor het aangezicht van Israël ging in de woestijn, al is het ook niet op zo zichtbare wijze, wij moeten door geloof leven.
1. Zij hadden zichtbare blijken van het heengaan van God voor hun aangezicht. Zij allen zagen een verschijnsel van de hemel als van een zuil of kolom, dat op de heldere dag als een wolk was, en in de duistere nacht als een vuur. Gewoonlijk zien wij dat hetgeen ons in de nacht een vlam toeschijnt, over dag als rook is, en zo was ook dit. God gaf hun dit zichtbaar bewijs van Zijn tegenwoordigheid in mededogen om tegemoet te komen aan de zwakheid van hun geloof, en in inschikkelijkheid jegens die staat van kindsheid van de kerk, die het nodig maakte, dat er aldus in hun eigen taal tot hen gestameld zou worden. Maar: zalig zijn zij, die niet gezien hebben, en nochtans geloofd hebben in de genadige tegenwoordigheid van God met hen, overeenkomstig Zijn belofte.
2. Zij hadden merkbare uitwerkselen van het heengaan van God voor hun aangezicht in deze kolom. Want:
a. Zij wees hun de weg in deze grote, huilende wildernis, waarin geen gebaande weg, geen pad, geen spoor was, waarvan zij geen kaarten hadden en geen gidsen om hen er door heen te leiden. Als zij op mars waren, ging deze kolom voor hen uit met een snelheid, die zij konden volgen en wees hun de plaats aan waar zij moesten kamperen, naar de oneindige wijsheid het geschikt oordeelde, hetgeen hen tegelijk onthief van zorg en beveiligde tegen gevaar zowel bij hun voortgaan als bij hun rusten.
b. Zij beschutte hen overdag tegen de hitte, die daar op sommige tijden van het jaar zeer groot is.
c. Zij verschafte hun licht bij nacht, als zij het nodig hadden, en te allen tijde maakte zij hun kamp aangenaam, en de woestijn, waarin zij zich bevonden, minder verschrikkelijk.
III. Dit waren voortdurende wonderen, Exodus 13:22. Hij nam de wolkkolom overdag en de vuurkolom s'nachts niet weg van het aangezicht van het volk, neen, zelfs dan niet, als zij haar minder nodig schenen te hebben, wanneer zij door bewoonde streken reisden, neen, ook niet als zij murmureerden en tergend waren, zij heeft hen niet verlaten v r zij aan de grenzen van Kanan kwamen. Het was een wolk, die door geen wind uiteengedreven kon worden. Deze gunst werd lang daarna dankbaar erkend, Nehemiah 9:19, Psalms 78:14.
Er was iets geestelijks in deze wolk- en vuurkolom.
1. De kinderen Israëls zijn in Mozes gedoopt in deze wolk, die, naar sommigen denken, dauw op hen afdroop, 1 Corinthians 10:2. Door onder deze wolk te komen, gaven zij te kennen dat zij zich stelden onder de leiding en het bevel van God door de dienst van Mozes. Bescherming brengt de verplichting mee van gehoorzaamheid en trouw, die wolk was het teken van Gods bescherming, en werd aldus mee het teken van hun verplichting om trouw en gehoorzaamheid te betonen. Aldus werden zij bij hun intrede in de woestijn als het ware ingeleid tot en toegelaten onder de regering en het bestuur Gods door de dienst van Mozes.
2. Sommigen achten dat deze wolk een type was van Christus. De wolk van Zijn menselijke natuur was een sluier voor het licht en het vuur van Zijn Goddelijke natuur. Wij vinden Hem, Revelation 10:1, "bekleed met een wolk, en Zijn voeten waren als pilaren van vuur." Christus is onze weg, het licht en de gids op de weg.
3. Zij betekende de bijzondere leiding en bescherming, waaronder Christus' kerk is in deze wereld. God zelf is de bewaarder Israëls en "Hij sluimert noch slaapt," Psalms 121:4, Isaiah 27:3. Er is een beschutting gemaakt, niet slechts over Zions vergaderingen, maar ook over alle woningen in Zion, zie Isaiah 4:5, Isaiah 4:6. Ja meer, ieder Israëliet is verborgen onder de schaduw van de vleugelen van God, Psalms 17:8. Engelen van wie de dienst in deze wolk gebruikt werd, worden gebruikt hun ten goede, en legeren zich rondom hen. Welgelukzalig zijt gij, o Israël, wie is u gelijk!