Lectionary Calendar
Tuesday, November 5th, 2024
the Week of Proper 26 / Ordinary 31
the Week of Proper 26 / Ordinary 31
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ephesians 1". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ephesians-1.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Ephesians 1". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (2)
Inleiding
Hier is:1. De titel, dien Paulus zich zelven geeft als hem toekomende: Paulus, een apostel van Jezus Christus, enz. Hij rekende het een grote eer door Christus gebruikt te worden als een van Zijne boodschappers aan de mensenkinderen. De apostelen waren de eerste dienaren in de kerk van Christus, buitengewone gezanten zoals alleen in dien tijd aangesteld werden. Zij werden door hun Heere voorzien van buitengewone gaven en den onmiddellijken bijstand des Geestes, opdat zij bekwaam mochten zijn om het Evangelie te verkondigen en te verbreiden en de kerk in haar kindsheid te regeren. Zulk een man was Paulus, en dat niet door den wil eens mensen, die hem dat opgedragen had, noch op zijn eigen gezag, maar door den wil van God, zeer opzettelijk en duidelijk aan hem geopenbaard, daar hij (evenals de andere apostelen) onmiddellijk door Christus tot zijn werk geroepen was. Ieder getrouw dienaar van Christus (ofschoon zijne roeping en bediening niet van zo buitengewonen aard zijn) mag met onzen apostel, het zijn eer en troost rekenen dat hij is wat hij is, door den wil van God.
2. De personen, aan wie de brief werd gezonden. De heiligen, die te Efeze zijn, dat is de Christenen, die leden waren van de gemeente te Efeze, de hoofdstad van Azië. Hij noemt hen heiligen, want dat waren zij door belijdenis, en dus waren zij verplicht het in waarheid en werkelijk te zijn, en velen hunner waren dat. Alle Christenen moeten heiligen zijn, en indien zij dat niet worden op aarde, zullen zij nooit heiligen in de heerlijkheid zijn. Hij noemt hen de gelovigen in Christus Jezus, gelovende in Hem, en standvastig in hun toewijding aan Hem, Zijn waarheid en Zijn wegen. Zij zijn geen heiligen, die geen gelovigen zijn, gelovigen in Christus, Hem standvastig aanhangende, en trouw aan hun belijdenis Hem als hun Heere eerbiedigend. Het is de eer niet alleen van de dienaren, maar ook van de andere Christenen, genade van den Heere verkregen te hebben om getrouw te zijn. In Christus Jezus, van wie zij al hun genade en geestelijke kracht ontvingen, en in wie hun personen en al hun werken aangenaam gemaakt worden.
3. De apostolische zegen: Genade zij u, enz. Dit is het teken in elke brief, en het drukt des apostels welwillendheid voor zijn vrienden en een ernstig verlangen naar hun welzijn uit. Door genade moeten wij verstaan de vrije en ongehouden liefde en gunst van God, en de genade van den Geest, die door Hem gegeven wordt, door vrede alle overige zegeningen, geestelijk en tijdelijk, de vruchten en voortbrengselen van het eerste. Geen vrede zonder genade. Geen vrede en geen genade dan van God den Vader en van den Heere Jezus Christus. Deze bijzondere zegeningen komen van God, niet als onzen Schepper maar als onzen Vader, door buitengewone betrekking, en zij komen van onzen Heere Jezus Christus, die, daar Hij ze voor Zijn volk verworven heeft, het recht heeft ze hun mede te delen. Inderdaad, de heiligen en gelovigen in Jezus Christus hebben reeds genade en vrede ontvangen, maar de toeneming daarvan is zeer begeerlijk, en de beste heiligen hebben behoefte aan nieuwen toevoer van de genade des Geestes, en kunnen niet anders dan daarnaar verlangen. En daarom behoren zij te bidden, ieder voor zich zelven en allen voor elkaar, dat deze zegeningen voor hen meer en meer overvloedig worden. Na deze korte inleiding komt hij tot het onderwerp van zijn brief, en ofschoon dat in een brief misschien min of meer vreemd moge schijnen, de Geest van God heeft het nodig geoordeeld, dat zijn verhandeling over goddelijke dingen in dit hoofdstuk vervat zou zijn in gebeden en lofzeggingen, welke, gelijk zij plechtige aanroepingen van God zijn, ook gewichtige onderwijzingen voor anderen bevatten. Het gebed kan prediking zijn en de lofverheffing evenzeer. Ephesians 1:3
Hij begint met dankzegging en prijs, en weidt uit in grote woordenrijkheid en overvloed van aandoening over de buitengewoon grote en uitnemende zegeningen, die wij genieten in Jezus Christus. Want de grote voorrechten van onzen godsdienst worden zeer geschikt opgesomd en voorgesteld in onzen dank aan God.
I. In het algemeen zegent hij God voor geestelijke zegening, Ephesians 1:3, en noemt Hem den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, want de Vader was Zijn God, als Middelaar, en God was Zijn Vader, als God en Tweede Persoon in de Heilige Drie-eenheid. Het toont de mystieke vereniging van Christus en Zijne gelovigen aan, dat de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus hun God en Vader is, in en door Hem. Alle zegeningen komen van God als de Vader van onzen Heere Jezus Christus. Voor zondige schepselen kan geen goed verwacht worden van een rechtvaardig en heilig God dan door Zijne tussenkomst. Hij heeft ons gezegend met alle geestelijke zegening. Geestelijke zegeningen zijn de beste zegeningen met welke God ons zegent, en waarvoor wij Hem zegenen moeten. Hij zegent ons door ons zulke dingen te geven, waardoor wij waarlijk gezegend worden. Wij kunnen God niet op die wijze zegenen, maar moeten het doen door Hem te prijzen en te verheerlijken, en om die reden wl van Hem te spreken. Zij, wie God zegent met sommige zegeningen, ontvangen van Hem alle geestelijke zegening, hun, aan wie Hij Christus geeft, schenkt Hij al die dingen. Zo is het niet met tijdelijke zegeningen, sommigen zijn bevoorrecht met gezondheid, maar niet met rijkdom, anderen met rijkdom, maar niet met gezondheid, enz. Maar waar God zegent met geestelijke zegeningen, daar geeft Hij ze alle. Ze zijn geestelijke zegening in den hemel, dat is, volgens sommigen, in de gemeente onderscheiden van de wereld, uit welke zij geroepen is. Of men kan lezen, in hemelse dingen, zulke die van den hemel komen en bestemd zijn om de mensen daar voor te bereiden en hun aanneming daar zeker te maken. Wij moeten hieruit leren geestelijke en hemelse dingen als de voornaamste te waarderen, geestelijke en hemelse zegeningen als de beste, met welke wij niet ellendig zijn kunnen en zonder welke wij altijd ellendig zijn moeten. Bedenkt dus de dingen niet, die op de aarde zijn, maar zoekt de dingen, die boven zijn. Met deze zijn wij gezegend in Christus, want, gelijk al onze aanbidding tot God opstijgt door Christus, zo dalen al onze zegeningen neer langs dezelfden weg, Hij is de Middelaar tussen God en ons.
II. De bijzondere geestelijke zegeningen, waarmee wij in Christus gezegend zijn en waarvoor wij God behoren te zegenen, worden (vele daarvan) hier opgeteld en uitgebreid.
1. Uitverkiezing en verordinering, welke de geheime bronnen zijn, waaruit al de andere voortvloeien, Ephesians 1:4, Ephesians 1:5, Ephesians 1:11. Uitverkiezing of verkiezing ziet op dat geheel der mensheid, waaruit sommigen verkozen zijn, van de anderen afgezonderd en onderscheiden. Verordinering slaat op de zegeningen, waarvoor zij bestemd zijn, namelijk de aanneming tot kinderen, daar het Gods voornemen was, dat zij op den bepaalden tijd Zijn aangenomen kinderen zouden worden, en daardoor al de voorrechten en de gehele erfenis van kinderen zouden verkrijgen. Wij hebben hier den datum van die liefdedaad, het was voor de grondlegging der wereld, niet alleen voor dat Gods volk bestond, maar voor het begin der wereld, want zij werden in den raad Gods verkozen van alle eeuwigheid. Het verheerlijkt deze zegeningen in hogen graad, dat zij de gevolgen van Gods eeuwigen raad zijn. De aalmoezen, die gij aan uw huisdeur den armen uitreikt, zijn het gevolg van een plotseling besluit, maar de beschikkingen, welke ouders voor hun kinderen maken, zijn het besluit van veel doordenken, en worden in hun testament met grote plechtigheid als hun laatsten wil neergeschreven. En evenzeer als dit de goddelijke liefde verheerlijkt, verzekert het de zegeningen aan Gods uitverkorenen, want het voornemen Gods aangaande de verkiezing zal blijven. Hij handelt volgens Zijn eeuwig voornemen, wanneer Hij geestelijke voorrechten aan Zijn volk verleent. Hij heeft ons gezegend gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, in Christus Jezus, het grote hoofd der verkiezing, welke nadrukkelijk Gods verkorene genoemd wordt, en in dien verkoren Verlosser werd het oog met gunst op hen geworpen. Merk hier op een groot doel van deze keuze, verkoren opdat wij zouden heilig zijn, niet omdat Hij voorzag dat wij heilig zouden zijn, maar omdat Hij besloot ons heilig te maken. Allen, die verkoren zijn tot zaligheid als het doel, zijn verkoren tot heiligheid als het middel. Hun heiligmaking, zowel als hun verlossing, is het gevolg van den raad der goddelijke liefde. En onberispelijk voor Hem, dat hun heiligheid niet alleen bloot uitwendig en voor het oog zou zijn, om aanmerkingen van mensen te voorkomen, maar inwendig en werkelijk, en zodanige als God, die het hart aanziet, er voor rekent, zulke heiligheid als voortvloeit uit liefde tot God en tot onzen naasten, daar deze liefde het beginsel van alle ware heiligheid is. Het oorspronkelijke woord betekent zulk een onschuld, als waarop niemand aanmerking maken kan, en daarom verstaan sommigen het van de heiligheid, die de heiligen in het toekomende leven zullen bereiken, welke voor God bestaan kan, zodat zij eeuwig in Zijn tegenwoordigheid verkeren zullen. Het is alzo de regel en de diepste oorzaak van Gods verkiezing, naar het welbehagen van Zijnen wil, Ephesians 1:5, niet om enig vooruit in hen gezien goed, maar omdat het Zijn vrijmachtige wil was en Hem in hoge mate behaagde. Het is naar het voornemen (den vasten en onveranderlijken wil) van Hem, die alle dingen werkt naar den raad van Zijnen wil, Ephesians 1:11, die machtig vervult alles wat Zijn uitverkorenen betreft, zoals Hij het wijs en vrijmachtig vooruit bepaald heeft. En het laatste en grootste doel van dat alles is Zijne heerlijkheid: Opdat wij zouden zijn tot prijs Zijner heerlijkheid, Ephesians 1:12, tot prijs der heerlijkheid Zijner genade, Ephesians 1:6, dat is, dat wij zouden leven en ons gedragen op zulke wijze, dat Zijn rijke genade er door verheerlijkt wordt, en blijkt glansrijk en de hoogste eer waardig te zijn. Alles is uit God, door Hem en tot Hem, en daarom moet alles voor Hem zijn en zich verenigen in Zijn lof. Merk op: De heerlijkheid Gods is Zijn eigen doel, en zij moet het onze zijn in al wat wij doen. Deze woorden worden echter door sommigen in geheel anderen zin opgevat en beschouwd als bijzonder te slaan op de bekering van deze Efeziërs tot het Christendom. Die daarvan meer begeren te weten, kunnen Locke en andere welbekende schrijvers raadplegen.
2. De volgende geestelijke zegening, waarvan de apostel melding maakt, is de aanneming tot kinderen door Jezus Christus, door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde, Ephesians 1:6. Jezus Christus is de Geliefde van Zijn Vader, Matthew 3:17, zowel als van de engelen en de heiligen. Het is ons grote voorrecht door God aangenomen te zijn, hetgeen in zich bevat Zijne liefde tot ons en onze opname onder Zijn zorg en in Zijn gezin. Wij kunnen zo door God niet aangenomen worden dan in en door Jezus Christus. Hij heeft Zijn volk lief ter wille van den Geliefde.
3. Vergeving der misdaden en verlossing door het bloed van Jezus, Ephesians 1:7. Geen vergeving zonder verlossing. Het was ter wille van onze zonden, dat we gevangenen werden, en wij kunnen niet uit onze gevangenschap ontslagen worden dan door de vergeving onzer zonden. Deze verlossing hebben wij in Christus en deze vergeving door Zijn bloed. De schuld en de smet der zonden kunnen niet anders weggenomen worden dan door het bloed van Jezus. Al onze geestelijke -zegeningen vloeien ons toe door dien stroom. De grote zegening, welke ons om niet geschonken wordt, werd duur gekocht en betaald door onzen gezegenden Heere, en zij is overeenkomstig den rijkdom van de genade Gods. Christus' verzoening en Gods rijke genade gaan samen in de grote daad van des mensen verlossing. God werd voldaan door Christus als onze plaatsvervanger en borg, maar het was Gods rijke genade, die zulk een borg wilde aannemen, toen Hij al de strengheid van Zijne wet op den overtreder had kunnen toepassen, en het was Zijn rijke genade, die ons zulk een borg gaf in Zijn eigen Zoon en Hem vrijwillig overgaf, toen niets van dien aard in onze gedachten opkomen kon, of op enige andere wijze voor ons uitgevonden kon worden. Daarin heeft Hij niet alleen den rijkdom Zijner genade geopenbaard, maar Hij is overvloedig geweest over ons in alle wijsheid en voorzichtigheid, Ephesians 1:8, wijsheid in het bedenken van deze bedeling, voorzichtigheid in de uitvoering van den raad van Zijn wil op de wijze, waarop Hij dat deed. Hoe schitterend hebben de goddelijke wijsheid en voorzichtigheid zich geopenbaard in de gelukkige wijze, waarop gerechtigheid en barmhartigheid beide in deze grote zaak tot haar recht kwamen, door de ere van God en Zijne wet te handhaven en tegelijkertijd de zondaren te redden en hun verlossing te verzekeren.
4. Een ander voorrecht, waarvoor de apostel God hier zegent, is de goddelijke openbaring, dat God ons heeft bekend gemaakt de verborgenheid van Zijnen wil, Ephesians 1:9 :dat is zoveel van Zijne welwillendheid jegens mensen, dat zolang verborgen is geweest en voor een groot deel der wereld nog verborgen is. Dat danken wij aan Christus, die, van eeuwigheid in den schoot des Vaders zijnde, gekomen is om ons Zijn wil jegens de mensenkinderen te verklaren. Naar Zijn welbehagen, Zijn geheimen raad betreffende `s mensen verlossing, hetwelk Hij voorgenomen had in zich zelven, waartoe Hij het besluit nam enig en alleen in zich zelven, en niet om iets dat in hen was. In deze openbaring, in dit bekendmaken van de verborgenheid van Zijnen wil, schitteren de wijsheid en voorzichtigheid Gods overvloedig. Dat wordt, Ephesians 1:13, genoemd: het woord der waarheid, het Evangelie uwer zaligheid. Elk woord er van is waar. Het bevat en leert ons de gewichtigste en belangrijkste waarheden, en het is bevestigd en verzegeld door den eed van God, waaruit wij moeten leren ons in al ons zoeken naar de goddelijke waarheid alleen daaraan te houden. Het is het Evangelie onzer zaligheid, het brengt ons de blijde boodschap onzer zaligheid en bevat daarvan de aanbieding, het toont ons den weg, die daartoe leidt, en de gezegende Geest maakt de lezing en de bediening van dat Woord dienstbaar tot de redding der zielen. O, hoe behoorden wij dit heerlijk Evangelie te prijzen en God er voor te zegenen! Dit is het licht, schijnende in een duistere plaats, en wij hebben reden om er dankbaar voor te zijn en het in waarde te houden.
5. De vereniging in en met Christus is een groot voorrecht, een geestelijke zegening, en de grondslag van vele andere. Hij heeft alles tot een vergaderd in Christus. Alle lijnen van goddelijke openbaring lopen ineen in Christus, van allen godsdienst is Hij het middelpunt. Joden en heidenen werden tot elkaar gebracht en tot een vergaderd in Christus. De dingen, die in den hemel, en de dingen, die op aarde zijn, werden in Hem tot een vergaderd, vrede gemaakt en gemeenschap gesticht tussen hemel en aarde, door Hem. De ontelbare menigte der engelen wordt een met de gemeente, door Christus. Dit had God in zich zelven voorgenomen, en dat was Zijn doel met de bedeling, die gegeven werd door de zending van Christus in de volheid der tijden, op den juisten tijd, dien God daarvoor had gekozen en vastgesteld.
6. De eeuwige erfenis is de grote zegening, met welke wij in Christus gezegend zijn. In Hem, in wie wij ook een erfdeel geworden zijn, Ephesians 1:11. De hemel is de erfenis, de gelukzaligheid des hemels is een voldoend aandeel voor ene ziel, zij is ons toegestaan in den vorm van een erfenis, zijnde de gave van den Vader aan Zijne kinderen. Indien wij kinderen zijn, dan zijn wij ook erfgenamen. Al de zegeningen, die reeds in ons bezit zijn, zijn klein in vergelijking met de erfenis. Wat een erfgenaam ontvangt gedurende zijne minderjarigheid is weinig, in vergelijking met hetgeen voor hem bewaard wordt tot zijn meerderjarigheid. De Christenen worden gezegd deze erfenis verkregen te hebben, omdat zij er nu recht op hebben en haar eenmaal werkelijk bezitten zullen in Christus hun hoofd en vertegenwoordiger.
7. De verzegeling en de eerstelingen des Geestes behoren tot deze zegening. Gij zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte, Ephesians 1:13. De gezegende Geest is heilig en maakt ons heilig. Hij wordt genoemd den Geest der belofte omdat Hij de beloofde Geest is. Door Hem worden de gelovigen verzegeld, dat is afgezonderd en afzonderlijk gehouden voor God, en onderscheiden en getekend als Zijn eigendom. De Geest is het onderpand van onze erfenis, Ephesians 1:14. Een onderpand is een deel van het gehele bedrag en geeft zekerheid voor de volle betaling, zo is de gave des Heiligen Geestes, al Zijn invloeden en werkingen, zowel als Heiligmaker en Vertrooster, zijn de hemel in aanvang, de heerlijkheid in zaad en knop. De verlichting des Geestes is onderpand van eeuwig licht, heiligmaking onderpand van volkomen heiligheid, Zijn vertroostingen onderpand van eeuwige vreugde. Dat wordt gezegd onderpand te zijn van de verkregen verlossing. Die wordt hier verkregen genoemd, omdat het onderpand haar voor de erfgenamen zo zeker maakt, alsof zij ze reeds verkregen hadden, en omdat zij hun verworven is door het bloed van Christus. Zij was verbeurd en vernietigd door de zonde, maar werd door Christus hersteld, en zo wordt zij gezegd "verkregen" te zijn. Zie uit dit alles welk een heerlijke belofte het is, die de gave des Heiligen Geestes verzekert aan allen, die er om bidden. De apostel vermeldt het grote doel, dat God heeft met het verlenen van al deze geestelijke voorrechten, opdat wij zouden zijn tot prijs Zijner heerlijkheid. Wij, die eerst in Christus gehoopt hebben, wij, aan wie het Evangelie eerst gepredikt is, en die het eerst bekeerd werden tot het geloof in Christus en om al onze hoop. en ons vertrouwen op Hem te stellen. De eerste in jaren te zijn is genade in hogere mate. Die voor mij in Christus waren, zegt de apostel, Romans 16:7, die hebben gedurende langeren tijd de genade van Christus genoten en zijn daarom nog meer verplicht God te verheerlijken. Zij moeten sterk in het geloof zijn, uitmunten in lof van God, maar dat moet het doel van allen zijn. Daartoe zijn wij gemaakt en daartoe zijn wij verlost, dat is het grote doel van het Christendom en van al wat God voor ons gedaan heeft: tot prijs Zijner heerlijkheid, Ephesians 1:14. Hij wil dat Zijn genade, Zijn mach t en al Zijn overige volmaaktheden door deze middelen bekend en heerlijk gemaakt worden, en dat de mensenkinderen die zullen verheerlijken. Ephesians 1:15
Wij komen nu tot het tweede gedeelte van dit hoofdstuk, hetwelk Paulus' ernstig gebed voor deze Efeziërs bevat. Wij behoren te bidden voor hen, voor wie wij mogen danken. Onze apostel zegent God voor hetgeen Hij voor hen gedaan heeft en bidt daarna, dat Hij nog meer voor hen moge doen. Hij dankt voor de geestelijke zegeningen en bidt om meerdere gaven daarvan, want God wil daarom aangeroepen zijn door het huis Israël's. Hij heeft deze geestelijke zegeningen voor ons gelegd in handen van Zijn Zoon, den Heere Jezus, maar Hij heeft bepaald en vastgesteld dat ze zullen geschonken worden hun, die er om bidden. Wij hebben niet meer deel en lot er aan, dan voorzover wij door geloof en gebed daarvan verlangen. Ene aanleiding, die hij had om voor hen te bidden, was de goede verwachting, die hij van hen had, hij had gehoord het geloof in den Heere Jezus en de liefde tot al de heiligen, die onder hen waren, Ephesians 1:15. Geloof in Christus en liefde tot de heiligen gaan gepaard met al de andere genaden. Liefde tot de heiligen als zodanig en omdat zij zulks zijn, sluit noodwendig liefde tot God in. Zij, die de heiligen liefhebben, hebben alle heiligen lief, hoe zwak ook in genade, hoe laag in de wereld, hoe gemelijk en onaangenaam sommigen hunner ook zijn mogen. Een andere aanleiding voor hem om voor hen te bidden was, dat zij het onderpand der erfenis ontvangen hadden, dit mogen wij afleiden uit het woordje daarom, dat Ephesians 1:15 met den voorafgaanden zin verbindt. Misschien zoudt ge denken, dat nu zal volgen: daarom zijt gij gelukkig genoeg en behoeft geen verdere zorg, gij behoeft niet over uzelven te bidden en ik niet voor u. Juist het tegendeel! Daarom houd ik niet op voor u te danken, gedenkende uwer in mijne gebeden, Ephesians 1:16. Terwijl hij God dankt omdat die hun den Geest gegeven heeft, houdt hij niet op te bidden dat Hij hun den Geest geven wil, Ephesians 1:17, dat Hij hun in ruimer mate den Geest geve. Zelfs de beste Christenen hebben er behoefte aan dat voor hen gebeden wordt, en wanneer wij het goede horen van onze Christelijke vrienden, moeten wij ons verplicht achten voor hen tot God te naderen, opdat ze meer en meer mogen toenemen en overvloedig worden. En wat is het nu, waarom Paulus voor deze Efeziërs bidt? Niet dat zij mogen bevrijd worden van vervolging, niet dat zij rijkdom, eer en de genoegens dezer wereld mogen bezitten, maar de grote zaak waar hij om bidt is verlichting van hun verstand, en dat hun kennis moge wassen en overvloedig worden, dat wil zeggen hun praktische en ondervindelijke kennis. De genade en vertroostingen van den Geest worden meegedeeld aan de ziel door verlichting des verstands. In dezen weg neemt en houdt Hij bezit. Satan doet dat langs den tegenovergestelden weg, hij neemt bezit door de zinnen en hartstochten, Christus door het verstand. Merk hier op:
I. Vanwaar die kennis komen moet. Van den God van onzen Heere Jezus Christus, Ephesians 1:17. De Heere is een God der wetenschappen, en daar is geen gezonde kennis dan die van Hem komt. Daarom moeten wij haar van Hem begeren, die de God van onzen Heere Jezus Christus en de Vader der heerlijkheid is, Ephesians 1:17. Dat is een hebraïsme. God is oneindig heerlijk in zich zelven, en al Zijn schepselen zijn Hem heerlijkheid verschuldigd, en Hij is de bewerker van al de heerlijkheid, die aan Zijne heiligen gegeven is of zal worden. Nu geeft Hij kennis door den Geest der kennis, want de Geest van God is de leraar der heiligen, de Geest der wijsheid en der openbaring. Wij hebben de openbaring van den Geest in het Woord, maar wat zal ons dat helpen indien wij niet de wijsheid van den Geest in het hart hebben? Indien dezelfde Geest, die de Heilige Schrift ingaf, niet het deksel van onze harten wegneemt en ons bekwaam maakt haar te verstaan en te genieten, dan zullen wij er nooit beter door worden. In Zijne kennis, of in de bekendheid met Hem, niet alleen een bespiegelende kennis van Christus en al wat op Hem betrekking heeft, maar ene kennis van Christus' gezag door een gehoorzame gelijkvormigheid met Hem, die ons moet toekomen van den Geest der wijsheid en der openbaring. Deze kennis is de eerste in het verstand. Hij bidt hun toe verlichte ogen des verstands, Ephesians 1:18. Zij, die de ogen geopend hebben en iets begrijpen van de dingen Gods, hebben er behoefte aan meer en meer verlicht te worden, en gedurig helderder kennis te hebben en meer bij ondervinding en duidelijk te verstaan. De Christenen moeten niet denken, dat het genoeg is warme aandoeningen te gevoelen, maar zij moeten zich inspannen om duidelijk te verstaan, zij moeten zich inspannen om wetende en oordeelkundige Christenen te worden.
II. Waarin begeert hij voornamelijk dat hun kennis groeien zal?
1. De hoop van zijne roeping, Ephesians 1:18. Christelijkheid is onze roeping. God heeft er ons toe geroepen en daarom wordt het Zijne roeping genoemd. Er is in deze roeping ene hoop, want die op God vertrouwen, vertrouwen op waarheid. En het is zeer begeerlijk te weten welke deze hoop van onze roeping is, zulk ene bekendheid te hebben met de uitnemende voorrechten van Gods volk en met de verwachtingen, die zij van God hebben en ten opzichte van de toekomende wereld, dat men er door opgewekt wordt tot den meest mogelijken ijver en geduld in de Christelijke loopbaan. Wij moeten ernstig streven naar en vurig bidden om een helderder inzicht in en een volkomener bekendheid met de grote voorwerpen van de Christelijke hoop.
2. De rijkdom der heerlijkheid van Zijne erfenis in de heiligen. Behalve de hemelse erfenis, die voor de heiligen bereid is, is er een tegenwoordige erfenis in de heiligen, want genade is aangevangen heerlijkheid, en heiligheid is gelukzaligheid in den bloesem. Er is heerlijkheid in deze erfenis, rijkdom van heerlijkheid, waardoor de Christen uitnemender en waarlijk eerwaardiger wordt dan allen rondom hem, en het is begeerlijk dit proefondervindelijk te kennen, en daardoor gemeenzaam te worden met de beginselen, genoegens en machten van het geestelijk en goddelijk leven. Het kan verstaan worden van de heerlijke erfenis der heiligen in den hemel, waar God als `t ware al Zijn schatten openlegt om hen gelukkig en heerlijk te maken, en waar de heiligen in bezit worden gesteld van al Zijn mededeelbare heerlijkheid, zowel als van de kennis, die hier op deze aarde daarvan verkregen worden kan en die zeer begeerlijk en buiten verwachting opbouwend en verblijdend is. Laat ons trachten door lezen, overdenken en bidden zoveel mogelijk van den hemel te weten, zodat wij begerig en verlangend worden om daar te zijn.
3. De uitnemende grootheid Zijner kracht aan ons, die geloven, Ephesians 1:19. Het werkdadig geloof aan de algenoegzaamheid Gods en aan de almacht der goddelijke genade is beslist noodzakelijk voor een innigen en gedurigen wandel met Hem. Het is zeer begeerlijk bij ondervinding kennis te hebben van de machtige werking dier genade, die het werk des geloofs in onze harten aanvangt en voortzet. Het is moeilijk ene ziel te brengen tot het geloof in Christus en haar te richten geheel op Zijne rechtvaardigheid en de hope des eeuwigen levens. Niets minder dan een almachtige kracht kan dit werk in ons tot stand brengen. De apostel spreekt hier met groten rijkdom en overvloed van uitdrukkingen, en toch, tegelijkertijd, komt hij woorden tekort om de uitnemende grootheid van Gods almachtige kracht te schilderen, die kracht, welke God bij de Zijnen aanwendt en waardoor Hij Christus uit de doden opgewekt heeft, Ephesians 1:20. Dit was inderdaad het grote bewijs voor de waarheid van het Evangelie tegenover de wereld, en de wederwerking daarvan in ons (onze heiligmaking en opwekking uit den dood der zonden, in gelijkvormigheid aan de opstanding van Christus) is het grote bewijs in ons. Ofschoon het geen bewijs voor de waarheid van het Evangelie zijn kan voor een ander, die niets van de zaak verstaat (daar is de opstanding van Christus het bewijs voor) toch zal de zekerheid van met de Samaritanen te kunnen zeggen: "Wij hebben Hem zelven gehoord, wij hebben den machtigen ommekeer in onze harten gevoeld", ons in staat stellen om met de blijdste voldoening te zeggen: Nu geloven wij en zijn er zeker van, dat deze is de Christus, de Zoon van God. Velen menen dat de apostel hier spreekt van de uitnemende grootheid van Gods kracht, die Hij betonen zal door de lichamen der gelovigen ten eeuwigen leven op te wekken, door dezelfde werking, waardoor Hij Christus uit de doden opgewekt heeft. En hoe begeerlijk is het met deze kracht eindelijk bekend te worden, wanneer zij ons uit het graf ten eeuwigen leven doet opstaan! Na van Christus en Zijne opstanding gesproken te hebben, maakt de apostel over dat onderwerp een kleine uitweiding, waarin hij melding maakt van de heerlijke verdere verhoging van den Heere Jezus. Hij zit aan de rechterhand des Vaders in den hemel, enz., Ephesians 1:20, Ephesians 1:21. Jezus Christus is boven allen verheven en Hij is over hen allen in macht gesteld, opdat allen Hem onderdanig zullen zijn. Al de heerlijkheid van de hogere wereld en alle machten van de beide werelden zijn volkomen aan Hem onderworpen. De Vader heeft alle dingen onder Zijne voeten gesteld, Ephesians 1:22, volgens de belofte in Psalm 110:
1. Alle schepselen zonder onderscheid zijn Hem onderworpen, zij moeten of oprecht Hem gehoorzamen of vallen onder het gewicht van Zijn scepter en van Hem hun veroordeling ontvangen. God GAF Hem tot een hoofd boven alle dingen. Het was een gave aan Christus, beschouwd als Middelaar, om tot zulke heerschappij te worden verheven, en zulk een mystiek lichaam zich bereid te zien. En het was ene gave aan de gemeente, om zulk een hoofd te ontvangen, begiftigd met zoveel macht en gezag. God gaf Hem te zijn een hoofd boven alle dingen. Hij gaf Hem macht in hemel en op aarde. De Vader heeft den Zoon lief en heeft alle dingen in Zijne handen GEGEVEN. Maar wat de vertroosting, die hierin gelegen is, voltooit is dat Hij tot een hoofd over alle dingen gegeven is aan de gemeente, Hij is toegerust met alle macht, dat is, Hij kan beschikken over alle dingen van het beloofde koninkrijk ten einde Zijn genadige bedoelingen jegens Zijne gemeente te bevorderen. Daarom mogen wij de boodschappers van de volken zijn, dat de Heere Zion gegrond heeft. Dezelfde macht, die de wereld onderhoudt, onderhoudt ook de gemeente, en wij zijn verzekerd dat Hij Zijne gemeente liefheeft, want zij is Zijn lichaam, Ephesians 1:23, Zijn mystiek lichaam, en Hij zal zorg voor haar dragen. Het is de vervulling van Hem, die alles in allen vervult. Jezus Christus vervult alles in allen, Hij vervult alle gebreken in Zijne leden, vervult hen met Zijn Geest en ook met de volheid Gods, Ephesians 3:19. En toch wordt de gemeente Zijne vervulling genoemd, want Christus als Middelaar zou niet volledig zijn zo Hij gene gemeente had. Hoe zou Hij koning zijn zonder koninkrijk? Dit behoort dus tot de heerlijkheid van Christus als Middelaar, dat de gemeente is Zijne vervulling.
Inleiding
Hier is:1. De titel, dien Paulus zich zelven geeft als hem toekomende: Paulus, een apostel van Jezus Christus, enz. Hij rekende het een grote eer door Christus gebruikt te worden als een van Zijne boodschappers aan de mensenkinderen. De apostelen waren de eerste dienaren in de kerk van Christus, buitengewone gezanten zoals alleen in dien tijd aangesteld werden. Zij werden door hun Heere voorzien van buitengewone gaven en den onmiddellijken bijstand des Geestes, opdat zij bekwaam mochten zijn om het Evangelie te verkondigen en te verbreiden en de kerk in haar kindsheid te regeren. Zulk een man was Paulus, en dat niet door den wil eens mensen, die hem dat opgedragen had, noch op zijn eigen gezag, maar door den wil van God, zeer opzettelijk en duidelijk aan hem geopenbaard, daar hij (evenals de andere apostelen) onmiddellijk door Christus tot zijn werk geroepen was. Ieder getrouw dienaar van Christus (ofschoon zijne roeping en bediening niet van zo buitengewonen aard zijn) mag met onzen apostel, het zijn eer en troost rekenen dat hij is wat hij is, door den wil van God.
2. De personen, aan wie de brief werd gezonden. De heiligen, die te Efeze zijn, dat is de Christenen, die leden waren van de gemeente te Efeze, de hoofdstad van Azië. Hij noemt hen heiligen, want dat waren zij door belijdenis, en dus waren zij verplicht het in waarheid en werkelijk te zijn, en velen hunner waren dat. Alle Christenen moeten heiligen zijn, en indien zij dat niet worden op aarde, zullen zij nooit heiligen in de heerlijkheid zijn. Hij noemt hen de gelovigen in Christus Jezus, gelovende in Hem, en standvastig in hun toewijding aan Hem, Zijn waarheid en Zijn wegen. Zij zijn geen heiligen, die geen gelovigen zijn, gelovigen in Christus, Hem standvastig aanhangende, en trouw aan hun belijdenis Hem als hun Heere eerbiedigend. Het is de eer niet alleen van de dienaren, maar ook van de andere Christenen, genade van den Heere verkregen te hebben om getrouw te zijn. In Christus Jezus, van wie zij al hun genade en geestelijke kracht ontvingen, en in wie hun personen en al hun werken aangenaam gemaakt worden.
3. De apostolische zegen: Genade zij u, enz. Dit is het teken in elke brief, en het drukt des apostels welwillendheid voor zijn vrienden en een ernstig verlangen naar hun welzijn uit. Door genade moeten wij verstaan de vrije en ongehouden liefde en gunst van God, en de genade van den Geest, die door Hem gegeven wordt, door vrede alle overige zegeningen, geestelijk en tijdelijk, de vruchten en voortbrengselen van het eerste. Geen vrede zonder genade. Geen vrede en geen genade dan van God den Vader en van den Heere Jezus Christus. Deze bijzondere zegeningen komen van God, niet als onzen Schepper maar als onzen Vader, door buitengewone betrekking, en zij komen van onzen Heere Jezus Christus, die, daar Hij ze voor Zijn volk verworven heeft, het recht heeft ze hun mede te delen. Inderdaad, de heiligen en gelovigen in Jezus Christus hebben reeds genade en vrede ontvangen, maar de toeneming daarvan is zeer begeerlijk, en de beste heiligen hebben behoefte aan nieuwen toevoer van de genade des Geestes, en kunnen niet anders dan daarnaar verlangen. En daarom behoren zij te bidden, ieder voor zich zelven en allen voor elkaar, dat deze zegeningen voor hen meer en meer overvloedig worden. Na deze korte inleiding komt hij tot het onderwerp van zijn brief, en ofschoon dat in een brief misschien min of meer vreemd moge schijnen, de Geest van God heeft het nodig geoordeeld, dat zijn verhandeling over goddelijke dingen in dit hoofdstuk vervat zou zijn in gebeden en lofzeggingen, welke, gelijk zij plechtige aanroepingen van God zijn, ook gewichtige onderwijzingen voor anderen bevatten. Het gebed kan prediking zijn en de lofverheffing evenzeer. Ephesians 1:3
Hij begint met dankzegging en prijs, en weidt uit in grote woordenrijkheid en overvloed van aandoening over de buitengewoon grote en uitnemende zegeningen, die wij genieten in Jezus Christus. Want de grote voorrechten van onzen godsdienst worden zeer geschikt opgesomd en voorgesteld in onzen dank aan God.
I. In het algemeen zegent hij God voor geestelijke zegening, Ephesians 1:3, en noemt Hem den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, want de Vader was Zijn God, als Middelaar, en God was Zijn Vader, als God en Tweede Persoon in de Heilige Drie-eenheid. Het toont de mystieke vereniging van Christus en Zijne gelovigen aan, dat de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus hun God en Vader is, in en door Hem. Alle zegeningen komen van God als de Vader van onzen Heere Jezus Christus. Voor zondige schepselen kan geen goed verwacht worden van een rechtvaardig en heilig God dan door Zijne tussenkomst. Hij heeft ons gezegend met alle geestelijke zegening. Geestelijke zegeningen zijn de beste zegeningen met welke God ons zegent, en waarvoor wij Hem zegenen moeten. Hij zegent ons door ons zulke dingen te geven, waardoor wij waarlijk gezegend worden. Wij kunnen God niet op die wijze zegenen, maar moeten het doen door Hem te prijzen en te verheerlijken, en om die reden wl van Hem te spreken. Zij, wie God zegent met sommige zegeningen, ontvangen van Hem alle geestelijke zegening, hun, aan wie Hij Christus geeft, schenkt Hij al die dingen. Zo is het niet met tijdelijke zegeningen, sommigen zijn bevoorrecht met gezondheid, maar niet met rijkdom, anderen met rijkdom, maar niet met gezondheid, enz. Maar waar God zegent met geestelijke zegeningen, daar geeft Hij ze alle. Ze zijn geestelijke zegening in den hemel, dat is, volgens sommigen, in de gemeente onderscheiden van de wereld, uit welke zij geroepen is. Of men kan lezen, in hemelse dingen, zulke die van den hemel komen en bestemd zijn om de mensen daar voor te bereiden en hun aanneming daar zeker te maken. Wij moeten hieruit leren geestelijke en hemelse dingen als de voornaamste te waarderen, geestelijke en hemelse zegeningen als de beste, met welke wij niet ellendig zijn kunnen en zonder welke wij altijd ellendig zijn moeten. Bedenkt dus de dingen niet, die op de aarde zijn, maar zoekt de dingen, die boven zijn. Met deze zijn wij gezegend in Christus, want, gelijk al onze aanbidding tot God opstijgt door Christus, zo dalen al onze zegeningen neer langs dezelfden weg, Hij is de Middelaar tussen God en ons.
II. De bijzondere geestelijke zegeningen, waarmee wij in Christus gezegend zijn en waarvoor wij God behoren te zegenen, worden (vele daarvan) hier opgeteld en uitgebreid.
1. Uitverkiezing en verordinering, welke de geheime bronnen zijn, waaruit al de andere voortvloeien, Ephesians 1:4, Ephesians 1:5, Ephesians 1:11. Uitverkiezing of verkiezing ziet op dat geheel der mensheid, waaruit sommigen verkozen zijn, van de anderen afgezonderd en onderscheiden. Verordinering slaat op de zegeningen, waarvoor zij bestemd zijn, namelijk de aanneming tot kinderen, daar het Gods voornemen was, dat zij op den bepaalden tijd Zijn aangenomen kinderen zouden worden, en daardoor al de voorrechten en de gehele erfenis van kinderen zouden verkrijgen. Wij hebben hier den datum van die liefdedaad, het was voor de grondlegging der wereld, niet alleen voor dat Gods volk bestond, maar voor het begin der wereld, want zij werden in den raad Gods verkozen van alle eeuwigheid. Het verheerlijkt deze zegeningen in hogen graad, dat zij de gevolgen van Gods eeuwigen raad zijn. De aalmoezen, die gij aan uw huisdeur den armen uitreikt, zijn het gevolg van een plotseling besluit, maar de beschikkingen, welke ouders voor hun kinderen maken, zijn het besluit van veel doordenken, en worden in hun testament met grote plechtigheid als hun laatsten wil neergeschreven. En evenzeer als dit de goddelijke liefde verheerlijkt, verzekert het de zegeningen aan Gods uitverkorenen, want het voornemen Gods aangaande de verkiezing zal blijven. Hij handelt volgens Zijn eeuwig voornemen, wanneer Hij geestelijke voorrechten aan Zijn volk verleent. Hij heeft ons gezegend gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, in Christus Jezus, het grote hoofd der verkiezing, welke nadrukkelijk Gods verkorene genoemd wordt, en in dien verkoren Verlosser werd het oog met gunst op hen geworpen. Merk hier op een groot doel van deze keuze, verkoren opdat wij zouden heilig zijn, niet omdat Hij voorzag dat wij heilig zouden zijn, maar omdat Hij besloot ons heilig te maken. Allen, die verkoren zijn tot zaligheid als het doel, zijn verkoren tot heiligheid als het middel. Hun heiligmaking, zowel als hun verlossing, is het gevolg van den raad der goddelijke liefde. En onberispelijk voor Hem, dat hun heiligheid niet alleen bloot uitwendig en voor het oog zou zijn, om aanmerkingen van mensen te voorkomen, maar inwendig en werkelijk, en zodanige als God, die het hart aanziet, er voor rekent, zulke heiligheid als voortvloeit uit liefde tot God en tot onzen naasten, daar deze liefde het beginsel van alle ware heiligheid is. Het oorspronkelijke woord betekent zulk een onschuld, als waarop niemand aanmerking maken kan, en daarom verstaan sommigen het van de heiligheid, die de heiligen in het toekomende leven zullen bereiken, welke voor God bestaan kan, zodat zij eeuwig in Zijn tegenwoordigheid verkeren zullen. Het is alzo de regel en de diepste oorzaak van Gods verkiezing, naar het welbehagen van Zijnen wil, Ephesians 1:5, niet om enig vooruit in hen gezien goed, maar omdat het Zijn vrijmachtige wil was en Hem in hoge mate behaagde. Het is naar het voornemen (den vasten en onveranderlijken wil) van Hem, die alle dingen werkt naar den raad van Zijnen wil, Ephesians 1:11, die machtig vervult alles wat Zijn uitverkorenen betreft, zoals Hij het wijs en vrijmachtig vooruit bepaald heeft. En het laatste en grootste doel van dat alles is Zijne heerlijkheid: Opdat wij zouden zijn tot prijs Zijner heerlijkheid, Ephesians 1:12, tot prijs der heerlijkheid Zijner genade, Ephesians 1:6, dat is, dat wij zouden leven en ons gedragen op zulke wijze, dat Zijn rijke genade er door verheerlijkt wordt, en blijkt glansrijk en de hoogste eer waardig te zijn. Alles is uit God, door Hem en tot Hem, en daarom moet alles voor Hem zijn en zich verenigen in Zijn lof. Merk op: De heerlijkheid Gods is Zijn eigen doel, en zij moet het onze zijn in al wat wij doen. Deze woorden worden echter door sommigen in geheel anderen zin opgevat en beschouwd als bijzonder te slaan op de bekering van deze Efeziërs tot het Christendom. Die daarvan meer begeren te weten, kunnen Locke en andere welbekende schrijvers raadplegen.
2. De volgende geestelijke zegening, waarvan de apostel melding maakt, is de aanneming tot kinderen door Jezus Christus, door welke Hij ons begenadigd heeft in den Geliefde, Ephesians 1:6. Jezus Christus is de Geliefde van Zijn Vader, Matthew 3:17, zowel als van de engelen en de heiligen. Het is ons grote voorrecht door God aangenomen te zijn, hetgeen in zich bevat Zijne liefde tot ons en onze opname onder Zijn zorg en in Zijn gezin. Wij kunnen zo door God niet aangenomen worden dan in en door Jezus Christus. Hij heeft Zijn volk lief ter wille van den Geliefde.
3. Vergeving der misdaden en verlossing door het bloed van Jezus, Ephesians 1:7. Geen vergeving zonder verlossing. Het was ter wille van onze zonden, dat we gevangenen werden, en wij kunnen niet uit onze gevangenschap ontslagen worden dan door de vergeving onzer zonden. Deze verlossing hebben wij in Christus en deze vergeving door Zijn bloed. De schuld en de smet der zonden kunnen niet anders weggenomen worden dan door het bloed van Jezus. Al onze geestelijke -zegeningen vloeien ons toe door dien stroom. De grote zegening, welke ons om niet geschonken wordt, werd duur gekocht en betaald door onzen gezegenden Heere, en zij is overeenkomstig den rijkdom van de genade Gods. Christus' verzoening en Gods rijke genade gaan samen in de grote daad van des mensen verlossing. God werd voldaan door Christus als onze plaatsvervanger en borg, maar het was Gods rijke genade, die zulk een borg wilde aannemen, toen Hij al de strengheid van Zijne wet op den overtreder had kunnen toepassen, en het was Zijn rijke genade, die ons zulk een borg gaf in Zijn eigen Zoon en Hem vrijwillig overgaf, toen niets van dien aard in onze gedachten opkomen kon, of op enige andere wijze voor ons uitgevonden kon worden. Daarin heeft Hij niet alleen den rijkdom Zijner genade geopenbaard, maar Hij is overvloedig geweest over ons in alle wijsheid en voorzichtigheid, Ephesians 1:8, wijsheid in het bedenken van deze bedeling, voorzichtigheid in de uitvoering van den raad van Zijn wil op de wijze, waarop Hij dat deed. Hoe schitterend hebben de goddelijke wijsheid en voorzichtigheid zich geopenbaard in de gelukkige wijze, waarop gerechtigheid en barmhartigheid beide in deze grote zaak tot haar recht kwamen, door de ere van God en Zijne wet te handhaven en tegelijkertijd de zondaren te redden en hun verlossing te verzekeren.
4. Een ander voorrecht, waarvoor de apostel God hier zegent, is de goddelijke openbaring, dat God ons heeft bekend gemaakt de verborgenheid van Zijnen wil, Ephesians 1:9 :dat is zoveel van Zijne welwillendheid jegens mensen, dat zolang verborgen is geweest en voor een groot deel der wereld nog verborgen is. Dat danken wij aan Christus, die, van eeuwigheid in den schoot des Vaders zijnde, gekomen is om ons Zijn wil jegens de mensenkinderen te verklaren. Naar Zijn welbehagen, Zijn geheimen raad betreffende `s mensen verlossing, hetwelk Hij voorgenomen had in zich zelven, waartoe Hij het besluit nam enig en alleen in zich zelven, en niet om iets dat in hen was. In deze openbaring, in dit bekendmaken van de verborgenheid van Zijnen wil, schitteren de wijsheid en voorzichtigheid Gods overvloedig. Dat wordt, Ephesians 1:13, genoemd: het woord der waarheid, het Evangelie uwer zaligheid. Elk woord er van is waar. Het bevat en leert ons de gewichtigste en belangrijkste waarheden, en het is bevestigd en verzegeld door den eed van God, waaruit wij moeten leren ons in al ons zoeken naar de goddelijke waarheid alleen daaraan te houden. Het is het Evangelie onzer zaligheid, het brengt ons de blijde boodschap onzer zaligheid en bevat daarvan de aanbieding, het toont ons den weg, die daartoe leidt, en de gezegende Geest maakt de lezing en de bediening van dat Woord dienstbaar tot de redding der zielen. O, hoe behoorden wij dit heerlijk Evangelie te prijzen en God er voor te zegenen! Dit is het licht, schijnende in een duistere plaats, en wij hebben reden om er dankbaar voor te zijn en het in waarde te houden.
5. De vereniging in en met Christus is een groot voorrecht, een geestelijke zegening, en de grondslag van vele andere. Hij heeft alles tot een vergaderd in Christus. Alle lijnen van goddelijke openbaring lopen ineen in Christus, van allen godsdienst is Hij het middelpunt. Joden en heidenen werden tot elkaar gebracht en tot een vergaderd in Christus. De dingen, die in den hemel, en de dingen, die op aarde zijn, werden in Hem tot een vergaderd, vrede gemaakt en gemeenschap gesticht tussen hemel en aarde, door Hem. De ontelbare menigte der engelen wordt een met de gemeente, door Christus. Dit had God in zich zelven voorgenomen, en dat was Zijn doel met de bedeling, die gegeven werd door de zending van Christus in de volheid der tijden, op den juisten tijd, dien God daarvoor had gekozen en vastgesteld.
6. De eeuwige erfenis is de grote zegening, met welke wij in Christus gezegend zijn. In Hem, in wie wij ook een erfdeel geworden zijn, Ephesians 1:11. De hemel is de erfenis, de gelukzaligheid des hemels is een voldoend aandeel voor ene ziel, zij is ons toegestaan in den vorm van een erfenis, zijnde de gave van den Vader aan Zijne kinderen. Indien wij kinderen zijn, dan zijn wij ook erfgenamen. Al de zegeningen, die reeds in ons bezit zijn, zijn klein in vergelijking met de erfenis. Wat een erfgenaam ontvangt gedurende zijne minderjarigheid is weinig, in vergelijking met hetgeen voor hem bewaard wordt tot zijn meerderjarigheid. De Christenen worden gezegd deze erfenis verkregen te hebben, omdat zij er nu recht op hebben en haar eenmaal werkelijk bezitten zullen in Christus hun hoofd en vertegenwoordiger.
7. De verzegeling en de eerstelingen des Geestes behoren tot deze zegening. Gij zijt verzegeld geworden met den Heiligen Geest der belofte, Ephesians 1:13. De gezegende Geest is heilig en maakt ons heilig. Hij wordt genoemd den Geest der belofte omdat Hij de beloofde Geest is. Door Hem worden de gelovigen verzegeld, dat is afgezonderd en afzonderlijk gehouden voor God, en onderscheiden en getekend als Zijn eigendom. De Geest is het onderpand van onze erfenis, Ephesians 1:14. Een onderpand is een deel van het gehele bedrag en geeft zekerheid voor de volle betaling, zo is de gave des Heiligen Geestes, al Zijn invloeden en werkingen, zowel als Heiligmaker en Vertrooster, zijn de hemel in aanvang, de heerlijkheid in zaad en knop. De verlichting des Geestes is onderpand van eeuwig licht, heiligmaking onderpand van volkomen heiligheid, Zijn vertroostingen onderpand van eeuwige vreugde. Dat wordt gezegd onderpand te zijn van de verkregen verlossing. Die wordt hier verkregen genoemd, omdat het onderpand haar voor de erfgenamen zo zeker maakt, alsof zij ze reeds verkregen hadden, en omdat zij hun verworven is door het bloed van Christus. Zij was verbeurd en vernietigd door de zonde, maar werd door Christus hersteld, en zo wordt zij gezegd "verkregen" te zijn. Zie uit dit alles welk een heerlijke belofte het is, die de gave des Heiligen Geestes verzekert aan allen, die er om bidden. De apostel vermeldt het grote doel, dat God heeft met het verlenen van al deze geestelijke voorrechten, opdat wij zouden zijn tot prijs Zijner heerlijkheid. Wij, die eerst in Christus gehoopt hebben, wij, aan wie het Evangelie eerst gepredikt is, en die het eerst bekeerd werden tot het geloof in Christus en om al onze hoop. en ons vertrouwen op Hem te stellen. De eerste in jaren te zijn is genade in hogere mate. Die voor mij in Christus waren, zegt de apostel, Romans 16:7, die hebben gedurende langeren tijd de genade van Christus genoten en zijn daarom nog meer verplicht God te verheerlijken. Zij moeten sterk in het geloof zijn, uitmunten in lof van God, maar dat moet het doel van allen zijn. Daartoe zijn wij gemaakt en daartoe zijn wij verlost, dat is het grote doel van het Christendom en van al wat God voor ons gedaan heeft: tot prijs Zijner heerlijkheid, Ephesians 1:14. Hij wil dat Zijn genade, Zijn mach t en al Zijn overige volmaaktheden door deze middelen bekend en heerlijk gemaakt worden, en dat de mensenkinderen die zullen verheerlijken. Ephesians 1:15
Wij komen nu tot het tweede gedeelte van dit hoofdstuk, hetwelk Paulus' ernstig gebed voor deze Efeziërs bevat. Wij behoren te bidden voor hen, voor wie wij mogen danken. Onze apostel zegent God voor hetgeen Hij voor hen gedaan heeft en bidt daarna, dat Hij nog meer voor hen moge doen. Hij dankt voor de geestelijke zegeningen en bidt om meerdere gaven daarvan, want God wil daarom aangeroepen zijn door het huis Israël's. Hij heeft deze geestelijke zegeningen voor ons gelegd in handen van Zijn Zoon, den Heere Jezus, maar Hij heeft bepaald en vastgesteld dat ze zullen geschonken worden hun, die er om bidden. Wij hebben niet meer deel en lot er aan, dan voorzover wij door geloof en gebed daarvan verlangen. Ene aanleiding, die hij had om voor hen te bidden, was de goede verwachting, die hij van hen had, hij had gehoord het geloof in den Heere Jezus en de liefde tot al de heiligen, die onder hen waren, Ephesians 1:15. Geloof in Christus en liefde tot de heiligen gaan gepaard met al de andere genaden. Liefde tot de heiligen als zodanig en omdat zij zulks zijn, sluit noodwendig liefde tot God in. Zij, die de heiligen liefhebben, hebben alle heiligen lief, hoe zwak ook in genade, hoe laag in de wereld, hoe gemelijk en onaangenaam sommigen hunner ook zijn mogen. Een andere aanleiding voor hem om voor hen te bidden was, dat zij het onderpand der erfenis ontvangen hadden, dit mogen wij afleiden uit het woordje daarom, dat Ephesians 1:15 met den voorafgaanden zin verbindt. Misschien zoudt ge denken, dat nu zal volgen: daarom zijt gij gelukkig genoeg en behoeft geen verdere zorg, gij behoeft niet over uzelven te bidden en ik niet voor u. Juist het tegendeel! Daarom houd ik niet op voor u te danken, gedenkende uwer in mijne gebeden, Ephesians 1:16. Terwijl hij God dankt omdat die hun den Geest gegeven heeft, houdt hij niet op te bidden dat Hij hun den Geest geven wil, Ephesians 1:17, dat Hij hun in ruimer mate den Geest geve. Zelfs de beste Christenen hebben er behoefte aan dat voor hen gebeden wordt, en wanneer wij het goede horen van onze Christelijke vrienden, moeten wij ons verplicht achten voor hen tot God te naderen, opdat ze meer en meer mogen toenemen en overvloedig worden. En wat is het nu, waarom Paulus voor deze Efeziërs bidt? Niet dat zij mogen bevrijd worden van vervolging, niet dat zij rijkdom, eer en de genoegens dezer wereld mogen bezitten, maar de grote zaak waar hij om bidt is verlichting van hun verstand, en dat hun kennis moge wassen en overvloedig worden, dat wil zeggen hun praktische en ondervindelijke kennis. De genade en vertroostingen van den Geest worden meegedeeld aan de ziel door verlichting des verstands. In dezen weg neemt en houdt Hij bezit. Satan doet dat langs den tegenovergestelden weg, hij neemt bezit door de zinnen en hartstochten, Christus door het verstand. Merk hier op:
I. Vanwaar die kennis komen moet. Van den God van onzen Heere Jezus Christus, Ephesians 1:17. De Heere is een God der wetenschappen, en daar is geen gezonde kennis dan die van Hem komt. Daarom moeten wij haar van Hem begeren, die de God van onzen Heere Jezus Christus en de Vader der heerlijkheid is, Ephesians 1:17. Dat is een hebraïsme. God is oneindig heerlijk in zich zelven, en al Zijn schepselen zijn Hem heerlijkheid verschuldigd, en Hij is de bewerker van al de heerlijkheid, die aan Zijne heiligen gegeven is of zal worden. Nu geeft Hij kennis door den Geest der kennis, want de Geest van God is de leraar der heiligen, de Geest der wijsheid en der openbaring. Wij hebben de openbaring van den Geest in het Woord, maar wat zal ons dat helpen indien wij niet de wijsheid van den Geest in het hart hebben? Indien dezelfde Geest, die de Heilige Schrift ingaf, niet het deksel van onze harten wegneemt en ons bekwaam maakt haar te verstaan en te genieten, dan zullen wij er nooit beter door worden. In Zijne kennis, of in de bekendheid met Hem, niet alleen een bespiegelende kennis van Christus en al wat op Hem betrekking heeft, maar ene kennis van Christus' gezag door een gehoorzame gelijkvormigheid met Hem, die ons moet toekomen van den Geest der wijsheid en der openbaring. Deze kennis is de eerste in het verstand. Hij bidt hun toe verlichte ogen des verstands, Ephesians 1:18. Zij, die de ogen geopend hebben en iets begrijpen van de dingen Gods, hebben er behoefte aan meer en meer verlicht te worden, en gedurig helderder kennis te hebben en meer bij ondervinding en duidelijk te verstaan. De Christenen moeten niet denken, dat het genoeg is warme aandoeningen te gevoelen, maar zij moeten zich inspannen om duidelijk te verstaan, zij moeten zich inspannen om wetende en oordeelkundige Christenen te worden.
II. Waarin begeert hij voornamelijk dat hun kennis groeien zal?
1. De hoop van zijne roeping, Ephesians 1:18. Christelijkheid is onze roeping. God heeft er ons toe geroepen en daarom wordt het Zijne roeping genoemd. Er is in deze roeping ene hoop, want die op God vertrouwen, vertrouwen op waarheid. En het is zeer begeerlijk te weten welke deze hoop van onze roeping is, zulk ene bekendheid te hebben met de uitnemende voorrechten van Gods volk en met de verwachtingen, die zij van God hebben en ten opzichte van de toekomende wereld, dat men er door opgewekt wordt tot den meest mogelijken ijver en geduld in de Christelijke loopbaan. Wij moeten ernstig streven naar en vurig bidden om een helderder inzicht in en een volkomener bekendheid met de grote voorwerpen van de Christelijke hoop.
2. De rijkdom der heerlijkheid van Zijne erfenis in de heiligen. Behalve de hemelse erfenis, die voor de heiligen bereid is, is er een tegenwoordige erfenis in de heiligen, want genade is aangevangen heerlijkheid, en heiligheid is gelukzaligheid in den bloesem. Er is heerlijkheid in deze erfenis, rijkdom van heerlijkheid, waardoor de Christen uitnemender en waarlijk eerwaardiger wordt dan allen rondom hem, en het is begeerlijk dit proefondervindelijk te kennen, en daardoor gemeenzaam te worden met de beginselen, genoegens en machten van het geestelijk en goddelijk leven. Het kan verstaan worden van de heerlijke erfenis der heiligen in den hemel, waar God als `t ware al Zijn schatten openlegt om hen gelukkig en heerlijk te maken, en waar de heiligen in bezit worden gesteld van al Zijn mededeelbare heerlijkheid, zowel als van de kennis, die hier op deze aarde daarvan verkregen worden kan en die zeer begeerlijk en buiten verwachting opbouwend en verblijdend is. Laat ons trachten door lezen, overdenken en bidden zoveel mogelijk van den hemel te weten, zodat wij begerig en verlangend worden om daar te zijn.
3. De uitnemende grootheid Zijner kracht aan ons, die geloven, Ephesians 1:19. Het werkdadig geloof aan de algenoegzaamheid Gods en aan de almacht der goddelijke genade is beslist noodzakelijk voor een innigen en gedurigen wandel met Hem. Het is zeer begeerlijk bij ondervinding kennis te hebben van de machtige werking dier genade, die het werk des geloofs in onze harten aanvangt en voortzet. Het is moeilijk ene ziel te brengen tot het geloof in Christus en haar te richten geheel op Zijne rechtvaardigheid en de hope des eeuwigen levens. Niets minder dan een almachtige kracht kan dit werk in ons tot stand brengen. De apostel spreekt hier met groten rijkdom en overvloed van uitdrukkingen, en toch, tegelijkertijd, komt hij woorden tekort om de uitnemende grootheid van Gods almachtige kracht te schilderen, die kracht, welke God bij de Zijnen aanwendt en waardoor Hij Christus uit de doden opgewekt heeft, Ephesians 1:20. Dit was inderdaad het grote bewijs voor de waarheid van het Evangelie tegenover de wereld, en de wederwerking daarvan in ons (onze heiligmaking en opwekking uit den dood der zonden, in gelijkvormigheid aan de opstanding van Christus) is het grote bewijs in ons. Ofschoon het geen bewijs voor de waarheid van het Evangelie zijn kan voor een ander, die niets van de zaak verstaat (daar is de opstanding van Christus het bewijs voor) toch zal de zekerheid van met de Samaritanen te kunnen zeggen: "Wij hebben Hem zelven gehoord, wij hebben den machtigen ommekeer in onze harten gevoeld", ons in staat stellen om met de blijdste voldoening te zeggen: Nu geloven wij en zijn er zeker van, dat deze is de Christus, de Zoon van God. Velen menen dat de apostel hier spreekt van de uitnemende grootheid van Gods kracht, die Hij betonen zal door de lichamen der gelovigen ten eeuwigen leven op te wekken, door dezelfde werking, waardoor Hij Christus uit de doden opgewekt heeft. En hoe begeerlijk is het met deze kracht eindelijk bekend te worden, wanneer zij ons uit het graf ten eeuwigen leven doet opstaan! Na van Christus en Zijne opstanding gesproken te hebben, maakt de apostel over dat onderwerp een kleine uitweiding, waarin hij melding maakt van de heerlijke verdere verhoging van den Heere Jezus. Hij zit aan de rechterhand des Vaders in den hemel, enz., Ephesians 1:20, Ephesians 1:21. Jezus Christus is boven allen verheven en Hij is over hen allen in macht gesteld, opdat allen Hem onderdanig zullen zijn. Al de heerlijkheid van de hogere wereld en alle machten van de beide werelden zijn volkomen aan Hem onderworpen. De Vader heeft alle dingen onder Zijne voeten gesteld, Ephesians 1:22, volgens de belofte in Psalm 110:
1. Alle schepselen zonder onderscheid zijn Hem onderworpen, zij moeten of oprecht Hem gehoorzamen of vallen onder het gewicht van Zijn scepter en van Hem hun veroordeling ontvangen. God GAF Hem tot een hoofd boven alle dingen. Het was een gave aan Christus, beschouwd als Middelaar, om tot zulke heerschappij te worden verheven, en zulk een mystiek lichaam zich bereid te zien. En het was ene gave aan de gemeente, om zulk een hoofd te ontvangen, begiftigd met zoveel macht en gezag. God gaf Hem te zijn een hoofd boven alle dingen. Hij gaf Hem macht in hemel en op aarde. De Vader heeft den Zoon lief en heeft alle dingen in Zijne handen GEGEVEN. Maar wat de vertroosting, die hierin gelegen is, voltooit is dat Hij tot een hoofd over alle dingen gegeven is aan de gemeente, Hij is toegerust met alle macht, dat is, Hij kan beschikken over alle dingen van het beloofde koninkrijk ten einde Zijn genadige bedoelingen jegens Zijne gemeente te bevorderen. Daarom mogen wij de boodschappers van de volken zijn, dat de Heere Zion gegrond heeft. Dezelfde macht, die de wereld onderhoudt, onderhoudt ook de gemeente, en wij zijn verzekerd dat Hij Zijne gemeente liefheeft, want zij is Zijn lichaam, Ephesians 1:23, Zijn mystiek lichaam, en Hij zal zorg voor haar dragen. Het is de vervulling van Hem, die alles in allen vervult. Jezus Christus vervult alles in allen, Hij vervult alle gebreken in Zijne leden, vervult hen met Zijn Geest en ook met de volheid Gods, Ephesians 3:19. En toch wordt de gemeente Zijne vervulling genoemd, want Christus als Middelaar zou niet volledig zijn zo Hij gene gemeente had. Hoe zou Hij koning zijn zonder koninkrijk? Dit behoort dus tot de heerlijkheid van Christus als Middelaar, dat de gemeente is Zijne vervulling.