Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Deuteronomy 6". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/deuteronomy-6.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Deuteronomy 6". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, DEUTERONOMIUM 6In dit hoofdstuk gaat Mozes voort met zijn last aan Israël om toch hun Godsdienst in stand te houden in Kanan. Het is tamelijk gelijk aan Deuteronomy 4:1.
I. Zijn inleiding dient om hen te bewegen tot gehoorzaamheid, Deuteronomy 6:1.
II. Hij stelt de grote beginselen van gehoorzaamheid. De eerste waarheid, die geloofd moet worden: dat God enig is, Deuteronomy 6:4. De eerste plicht, die gedaan moet worden: Hem lief te hebben met geheel ons hart, Deuteronomy 6:5.
III. Hij schrijft de middelen voor om de Godsdienst in stand te houden, Deuteronomy 6:6 Deuteronomy 6:6-.
IV. Hij waarschuwt hen tegen de dingen, die het verderf zouden zijn van de Godsdienst: misbruik van overvloed, Deuteronomy 6:10 , neiging tot afgoderij, Deuteronomy 6:14, en hij geeft enige algemene voorschriften, Deuteronomy 6:13 en 16-18,6-. Hij zegt hen welk onderricht zij hun kinderen moeten geven, Deuteronomy 6:20.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, DEUTERONOMIUM 6In dit hoofdstuk gaat Mozes voort met zijn last aan Israël om toch hun Godsdienst in stand te houden in Kanan. Het is tamelijk gelijk aan Deuteronomy 4:1.
I. Zijn inleiding dient om hen te bewegen tot gehoorzaamheid, Deuteronomy 6:1.
II. Hij stelt de grote beginselen van gehoorzaamheid. De eerste waarheid, die geloofd moet worden: dat God enig is, Deuteronomy 6:4. De eerste plicht, die gedaan moet worden: Hem lief te hebben met geheel ons hart, Deuteronomy 6:5.
III. Hij schrijft de middelen voor om de Godsdienst in stand te houden, Deuteronomy 6:6 Deuteronomy 6:6-.
IV. Hij waarschuwt hen tegen de dingen, die het verderf zouden zijn van de Godsdienst: misbruik van overvloed, Deuteronomy 6:10 , neiging tot afgoderij, Deuteronomy 6:14, en hij geeft enige algemene voorschriften, Deuteronomy 6:13 en 16-18,6-. Hij zegt hen welk onderricht zij hun kinderen moeten geven, Deuteronomy 6:20.
Verzen 1-3
Deuteronomium 6:1-3Merk hier op:
1. Dat Mozes het volk leerde al datgene en datgene alleen hetwelk God hem geboden heeft hen te leren, Deuteronomy 6:1. Zo moeten Christus' dienstknechten aan Zijn kerken leren alles wat Hij hen geboden heeft, niet meer en niet minder, Matthew 28:19.
2. Dat het doel van hun onderwezen zijn was, dat zij zouden doen wat hun geleerd was, Deuteronomy 6:1, dat zij de inzettingen Gods zullen houden, Deuteronomy 6:2, zullen waarnemen om ze te doen, Deuteronomy 6:3. Goed onderwijs van ouders en leraren zal onze veroordeling slechts verzwaren, indien wij er niet naar leven.
3. Dat Mozes zorgzaam poogt hen voor God en Godsdienst te doen kiezen nu zij Kanan zullen binnengaan, ten einde toebereid te zijn voor het goede van dit land, en versterkt te zijn tegen de strikken en verzoekingen er van, en opdat zij, de wereld intredende, er wl toegerust zouden intreden.
4. Dat de vreze Gods in het hart het krachtigste beginsel van gehoorzaamheid zal zijn, Deuteronomy 6:2. Opdat gij de Heere, uw God, vreest, om te houden al Zijn inzettingen.
5. Dat het bezit van Godsdienst voor een gezin of een land de beste bezitting is. Het is ten hoogste wenselijk, dat niet alleen wij maar ook onze kinderen en kindskinderen de Heere vrezen.
6. Godsdienst en gerechtigheid bevorderen en beveiligen de voorspoed van ieder volk. Vrees God, en het zal wel met u wezen. Zij, die goed onderwezen zijn en doen wat hen geleerd is, zullen ook goed gevoed worden, zoals Israël in het land, dat van melk en honing is vloeiende, Deuteronomy 6:3.
Verzen 1-3
Deuteronomium 6:1-3Merk hier op:
1. Dat Mozes het volk leerde al datgene en datgene alleen hetwelk God hem geboden heeft hen te leren, Deuteronomy 6:1. Zo moeten Christus' dienstknechten aan Zijn kerken leren alles wat Hij hen geboden heeft, niet meer en niet minder, Matthew 28:19.
2. Dat het doel van hun onderwezen zijn was, dat zij zouden doen wat hun geleerd was, Deuteronomy 6:1, dat zij de inzettingen Gods zullen houden, Deuteronomy 6:2, zullen waarnemen om ze te doen, Deuteronomy 6:3. Goed onderwijs van ouders en leraren zal onze veroordeling slechts verzwaren, indien wij er niet naar leven.
3. Dat Mozes zorgzaam poogt hen voor God en Godsdienst te doen kiezen nu zij Kanan zullen binnengaan, ten einde toebereid te zijn voor het goede van dit land, en versterkt te zijn tegen de strikken en verzoekingen er van, en opdat zij, de wereld intredende, er wl toegerust zouden intreden.
4. Dat de vreze Gods in het hart het krachtigste beginsel van gehoorzaamheid zal zijn, Deuteronomy 6:2. Opdat gij de Heere, uw God, vreest, om te houden al Zijn inzettingen.
5. Dat het bezit van Godsdienst voor een gezin of een land de beste bezitting is. Het is ten hoogste wenselijk, dat niet alleen wij maar ook onze kinderen en kindskinderen de Heere vrezen.
6. Godsdienst en gerechtigheid bevorderen en beveiligen de voorspoed van ieder volk. Vrees God, en het zal wel met u wezen. Zij, die goed onderwezen zijn en doen wat hen geleerd is, zullen ook goed gevoed worden, zoals Israël in het land, dat van melk en honing is vloeiende, Deuteronomy 6:3.
Verzen 4-16
Deuteronomium 6:4-16I. Hier is: een kort begrip van de Godsdienst, bevattende de eerste beginselen van geloof en gehoorzaamheid, Deuteronomy 6:4,. De Joden houden deze twee verzen voor een van de kostelijkste delen van de Schrift, zij schrijven ze in hun gedenkcedels, en houden zich niet slechts verplicht om ze iedere dag tenminste tweemaal te zeggen, maar zij zijn zeer gelukkig hiertoe verplicht te zijn, daar er dit gezegde onder hen is: Gezegend zijn wij, die elke morgen en iedere avond zeggen: Hoor Israël, de Heere, onze God, is een enig Heere. Maar nog meer gezegend zijn wij, als wij goed bedenken en gebruiken:
1. Wat ons hier betreffende God geleerd wordt te geloven,
a. Dat de God, die wij dienen, is Jehovah, een oneindig en eeuwig volmaakt wezen, uit zichzelf bestaande, en zichzelf genoeg.
b. Dat Hij is de ene, eniglevende en ware God, Hij alleen is God, en Hij is enig. Het vaste geloof aan deze klaarblijkelijke waarheid zou ons krachtig wapenen tegen alle afgoderij, die ingevoerd werd door deze fundamentele dwaling: dat er vele goden zijn. Het is onbetwistbaar dat er een God is, en dat er geen ander is dan Hij, zoals staat geschreven in Mark 12:32. Laat ons dus geen anderen hebben noch begeren te hebben. Sommigen hebben gedacht dat hier een duidelijke aanwijzing is van de drieëenheid van personen in de eenheid van de Godheid, want driemaal is er de naam van God en toch allen verklaard Een te zijn. Zalig zij, die deze Heere tot hun God hebben, want zij hebben slechts een Meester te behagen, maar een Weldoener te zoeken. Het is beter een fontein te hebben, dan duizend uitgehouwen waterbakken, een algenoegzame God, dan duizend ongenoegzamen.
2. Wat ons hier geleerd wordt betreffende de plicht, die God van de mens eist. Dit is samengevat in dit ene, als zijn beginsel: Gij zult liefhebben de Heere, uw God, met uw gehele hart. Hij had ondernomen, Deuteronomy 6:2, hen te leren God te vrezen, en ingevolge hiervan leert hij hen hier Hem lief te hebben, want hoe warmer onze genegenheid voor Hem is, hoe groter onze eerbied voor Hem zijn zal, en het kind dat zijn ouders eert zal hen ongetwijfeld liefhebben. Heeft ooit een vorst een wet gemaakt dat zijn onderdanen hem zullen liefhebben? Maar zo groot is de nederbuigende goedheid van de Goddelijke genade dat dit tot het eerste en grootste gebod is gemaakt van Gods wet, dat wij Hem moeten liefhebben, en dat het uit een beginsel van liefde is, dat wij alle andere plichten jegens Hem volbrengen: Mijn zoon, geef Mij uw hart. Wij moeten Hem ten hoogste eren, het moet ons een blijdschap wezen, dat er zo'n wezen is, wij moeten behagen hebben in al Zijn hoedanigheden en Zijn betrekkingen tot ons, onze begeerte moet tot Hem wezen, onze verlustiging in Hem, ons steunen op Hem zijn, aan Hem moeten wij volkomen toegewijd zijn. Het moet ons een voortdurend genot zijn aan Hem te denken, van Hem te horen, Hem te dienen. Wij moeten Hem liefhebben.
A. Als het beste van alle wezens, hoogst voortreffelijk en beminnenswaardig in zichzelf.
B. Als onze God, een God in verbond met ons, onze Vader, onze beste vriend en weldoener. Er wordt ons ook geboden God lief te hebben met geheel ons hart, geheel onze ziel en al onze krachten. Dat is: Wij moeten Hem liefhebben: a. Met een oprechte liefde, niet slechts in woord en met onze tong, zeggende dat wij Hem liefhebben, terwijl toch ons hart niet met Hem is, maar innerlijk en in waarheid, ons in Hem vertroostende.
b. Met een sterke liefde, het hart moet naar Hem uitgaan in vurige genegenheid. Sommigen hebben daarom gedacht, dat wij het moeten vermijden om te zeggen (zoals wij ons gewoonlijk uitdrukken) dat wij dit of dat van ganser harte doen zullen, want wij moeten niets anders van ganser harte doen dan God liefhebben, en daar die uitdrukking hier gebruikt wordt voor dat heilige vuur, moet zij niet ontwijd worden. Hij die ons alles is, moet ons alles hebben, en niemand dan Hij.
c. Met een alles overtreffende liefde. Wij moeten God liefhebben boven ieder schepsel, hoe ook genaamd, en buiten Hem niets liefhebben, dan wat wij liefhebben voor Hem, en in ondergeschiktheid aan Hem.
d. Met een verstandige liefde, want aldus is het verklaard in Mark 12:33. Om Hem lief te hebben uit geheel het hart en uit geheel het verstand, moeten wij Hem kennen, en Hem dus liefhebben als degenen, die daar goede redenen voor hebben.
e. Met een algehele liefde, Hij is n, en daarom moet ons hart verenigd zijn in deze liefde, en geheel de stroom van onze genegenheden moet naar Hem heenvloeien. O, mocht deze liefde Gods in onze harten worden uitgestort!
II. Er worden hier middelen voorgeschreven voor het onderhouden en bewaren van de Godsdienst in ons huis en ons hart, opdat hij niet verdorre en tot verval kome. Het zijn deze:
1. Overdenking, Deuteronomy 6:6 Deuteronomy 6:6. Deze woorden, die ik u heden gebied, zullen in uw hart zijn. Hoewel de woorden alleen zonder de zaken ons geen goed zullen doen, lopen wij toch gevaar van deze zaken te verliezen, als wij de woorden veronachtzamen, door welke gewoonlijk Goddelijk licht en kracht tot het hart gebracht worden. Gods woorden moeten bewaard worden in ons hart, opdat wij er in onze gedachten voortdurend mee bezig zijn, en aldus de gehele ziel er toe gebracht worde om er onder de invloed en indruk van te zijn. Dat volgt onmiddellijk op de wet van God lief te hebben met geheel ons hart, want zij, die dit doen, zullen Zijn woord in hun hart bewaren, beide als blijk van die liefde, en als een middel om haar te bewaren en te doen toenemen. Wie God liefheeft, heeft zijn Bijbel lief.
2. De Godsdienstige opvoeding hunner kinderen, Deuteronomy 6:7. "Gij zult ze uw kinderen inscherpen, en door uw kennis mee te delen zult gij haar vermeerderen". Zij, die zelf de Heere God liefhebben, moeten doen wat zij kunnen om de liefde van hun kinderen voor Hem op te wekken, en aldus er voor te waken dat het erfdeel van de Godsdienst niet verloren gaat in hun geslacht. Gij zult ze uw kinderen inscherpen, dat is deze dingen dikwijls voor hen herhalen, alle middelen aanwenden om ze te doen doordringen tot hun gemoed. Wees zorgzaam en nauwkeurig in het onderwijs uwer kinderen, doet ze scherp en duidelijk voor hen uitkomen. "Leert ze uw kinderen, niet alleen uw eigen kinderen (zeggen de Joden) maar allen, die op enigerlei wijze aan uw zorgen zijn toevertrouwd". Bisschop Patrick merkt hier terecht op, dat Mozes zijn wet z eenvoudig en gemakkelijk te begrijpen achtte, dat iedere vader wel in staat zou zijn om haar zijn zonen te leren, en iedere moeder aan haar dochters. Aldus moeten wij die goede zaak, welke ons toevertrouwd is, zorgvuldig overleveren aan hen, die na ons komen, opdat zij aldus bestendigd worde. 3. Godvruchtige gesprekken. Gij zult van deze dingen spreken met ernst en eerbied, ten nutte, niet alleen van uw kinderen, maar ook van uw andere huisgenoten, uw vrienden en metgezellen, als gij in uw huis zit, hetzij aan uw werk, of aan uw maaltijden, of om te rusten, of om bezoeken te ontvangen, en als gij op de weg gaat, hetzij om u te vermaken, of voor verkeer, of op reis, des avonds als gij u terugtrekt van uw gezin om u ter ruste te begeven, en des morgens, als gij opstaat van uw legerstede en weer terugkeert tot uw gezin. Neemt alle gelegenheden waar om met hen, die u omringen, van Goddelijke dingen te spreken, niet van verborgenheden, die niet geopenbaard zijn, of die van twistige samensprekingen zijn, maar van de eenvoudige waarheden en wetten van God en hetgeen tot onze vrede dient. Het is er z verre vandaan om een verkleining geacht te worden van de eer van de heilige dingen om ze tot onderwerp van onze gemeenzame gesprekken te maken, dat zij ons aanbevolen worden om er over te spreken, want hoe gemeenzamer wij er mee bekend zijn, hoe meer wij ze zullen bewonderen, en er door aangedaan zullen zijn, om aldus het middel te worden om Goddelijk licht en warmte te verspreiden.
4. Veelvuldig lezen van het Woord. Ook zult gij ze tot een teken binden op uw hand, en Zij zullen u tot voorhoofdspanselen zijn tussen uw ogen, en gij zult ze op de posten van uw huis en aan uw poorten schrijven, Deuteronomy 6:8,. Het is waarschijnlijk, dat er in die tijd weinige geschreven exemplaren waren van de gehele wet, alleen op het loofhuttenfeest werd ze het volk voorgelezen, en daarom heeft God hen gezegd om, voor het tegenwoordige tenminste, enige uitgelezen volzinnen van de wet, die het gewichtigst en meest omvattend waren op hun muren te schrijven, of op rollen van perkament om aan het handgewricht te dragen, en sommigen denken, dat dit de oorsprong is van de gedenkcedels of gebedsriemen, die zo veelvuldig door de Joden gedragen worden. Christus laakte de Farizeen, niet omdat zij ze droegen, maar omdat zij ze breder maakten dan die van anderen om door de mensen gezien te worden, Matthew 23:5. Maar toen de Bijbels algemener onder hen werden, was dit hulpmiddel minder nodig. De eerste hervormers van de Engelse kerk hebben met wijsheid en Godsvrucht bepaald, dat er, toen Bijbels nog schaars waren, enige uitgelezen gedeelten van de Schrift op de muren en pilaren van de kerken geschreven zouden worden, teneinde het volk, in overeenstemming met dit voorschrift hier, er gemeenzaam mee bekend te maken. Voor de Joden schijnt dit bevel naar de letter verplichtend te zijn geweest, maar voor ons naar de bedoeling, namelijk dat wij door alle mogelijke middelen moeten trachten gemeenzaam bekend te worden met het woord van God, teneinde het bij alle gelegenheden te kunnen gebruiken als een middel om ons te weerhouden van zonde, en ons te leiden en aan te sporen tot onze plicht. Het moet voor ons wezen als hetgeen in onze handpalmen gegraveerd is, altijd voor onze ogen is. Zie Proverbs 3:1,Proverbs 3:3. Er wordt ook mee te kennen gegeven, dat wij ons nooit onze Godsdienst moeten schamen, ons niet moeten schamen te erkennen, dat wij onder het bestuur en toezicht er van zijn. Laat er geschreven zijn op onze poorten, en laat ieder, die onze deur voorbijgaat, het lezen: dat wij geloven, dat Jehovah alleen God is, en geloven verplicht en gehouden te zijn Hem van ganser harte lief te hebben.
III. Er wordt tegen gewaarschuwd God te vergeten ten dage van voorspoed en overvloed, Deuteronomy 6:10.
Hier:
1. Wekt hij hun verwachtingen op van de goedheid van hun God, het voor zeker aannemende dat Hij hen in het goede land zal brengen, dat Hij beloofd had, Deuteronomy 6:10. Dat zij niet langer in tenten zouden wonen als herders en arme reizigers, maar zich zouden vestigen in grote en schone steden, niet langer zouden omdwalen in een onvruchtbare woestijn, maar het genot zouden hebben van welvoorziene huizen en goedbeplante hoven, Deuteronomy 6:11, en dit alles zonder zorg moeite of onkosten, waarop hij hier grote nadruk legt: Steden, die gij niet gebouwd hebt, huizen vol van alle goed, die gij niet gevuld hebt, enz, eensdeels, omdat het de weldaad nog zoveel te kostelijker maakte, wijl zij zo gemakkelijk kwamen aan hetgeen zij hadden, en anderdeels omdat als zij dit niet bedachten, de weldaad hen ook minder kostelijk zou zijn, want gewoonlijk waarderen wij het meest wat ons duur is komen te staan. Zo gemakkelijk aan de have gekomen zijnde, zouden zij allicht zorgeloos worden, en de Gever vergeten.
2. Hij spoort hen aan tot waakzaamheid tegen de slechtheid van hun eigen hart, zo wacht u, als gij veilig en gemakkelijk nederligt, dat gij de Heere niet vergeet, Deuteronomy 6:12 In dagen van voorspoed zijn wij zeer licht geneigd God te vergeten, niet te denken aan onze afhankelijkheid van Hem, onze behoefte aan Hem en onze verplichtingen jegens Hem. Als de wereld ons vriendelijk aanziet, zijn wij geneigd er het hof aan te maken, ons geluk er van te verwachten, en zo vergeten wij dan Hem, die ons enig deel en onze rust is. Agur bidt tegen deze verzoeking, Proverbs 30:9. Opdat ik zat zijnde U niet verloochene. Daarom is in zo'n tijd grote zorg en voorzichtigheid nodig, en een nauwgezet waken over ons eigen hart. "Zo wacht u, daar gij gewaarschuwd zijt voor uw gevaar, neem u er voor in acht. Bindt deze woorden tot een teken op uw hand teneinde alzo te voorkomen, dat gij God vergeet. Als gij gevestigd zijt in Kanan, vergeet dan niet uw bevrijding uit Egypte, maar ziet op de rotssteen waaruit gij gehouwen zijt, als uw laatste grotelijks is vermeerderd, zo herinnert u het kleine van uw begin".
IV. Er worden hier enige geboden en verboden gegeven, die van groot belang zijn.
1. Zij moeten bij alle gelegenheden eer geven aan God, zoals geschreven is in Deuteronomy 6:13. Vreest Hem en dient Hem (want als Hij een Meester is, dan moeten wij Hem eren en Zijn werk doen), en zweert bij Zijn naam. Dat is: zij moeten zich bij generlei gelegenheid op iemand anders dan op Hem beroepen, als de ontdekker van de waarheid en de wreker van onrecht. Zweert bij Hem alleen, en niet bij een afgod, of bij enig schepsel. Zweert bij Zijn naam in alle verdragen en verbonden met de naburige volken, en bewijst hun de eer niet van bij hun goden te zweren. Zweren bij Zijn naam wordt soms genomen voor een openbaar belijden van Zijn naam, Isaiah 45:23. Alle tong zal Mij zweren wordt in Romans 14:11 verklaard: alle tong zal God belijden.
2. Zij moeten bij generlei gelegenheid die eer aan andere goden geven, Deuteronomy 6:14. Gij zult andere goden niet navolgen, dat is: "Gij zult hen niet dienen of aanbidden", want daarin zijn zij afgedwaald, zij hebben van de ware God afgehoereerd, die hierin, meer dan in iets anders, een ijverig God is, Deuteronomy 6:15, en de geleerde bisschop Patrick merkt hier naar Maimonides op dat wij nooit in de wet of in de profeten toorn of grimmigheid of ijver aan God zien toegeschreven, dan alleen wegens afgoderij.
3. Zij moeten zich wachten om God te onteren door Hem te verzoeken, Deuteronomy 6:16 Deuteronomy 6:6. Gij zult de Heere, uw God, niet verzoeken, dat is: "Gij zult in generlei nood de macht, tegenwoordigheid en voorzienigheid Gods wantrouwen, noch met Hem twisten", hetgeen zij, indien zij aan een boos, ongelovig hart toegaven, in Kanan zouden doen, zoals zij het in de woestijn gedaan hebben. Geen verandering van toestand zal de neiging tot mopperen en zich verbitteren genezen. Onze Heiland gebruikt deze waarschuwing als antwoord op een van Satans verzoekingen, met toepassing op zichzelf, Matthew 4:7. Gij zult de Heere, uw God, niet verzoeken, hetzij door te wanhopen aan Zijn macht en goedheid, terwijl wij op de weg blijven van onze plicht of door er op te vertrouwen, als wij van die weg afwijken.
Verzen 4-16
Deuteronomium 6:4-16I. Hier is: een kort begrip van de Godsdienst, bevattende de eerste beginselen van geloof en gehoorzaamheid, Deuteronomy 6:4,. De Joden houden deze twee verzen voor een van de kostelijkste delen van de Schrift, zij schrijven ze in hun gedenkcedels, en houden zich niet slechts verplicht om ze iedere dag tenminste tweemaal te zeggen, maar zij zijn zeer gelukkig hiertoe verplicht te zijn, daar er dit gezegde onder hen is: Gezegend zijn wij, die elke morgen en iedere avond zeggen: Hoor Israël, de Heere, onze God, is een enig Heere. Maar nog meer gezegend zijn wij, als wij goed bedenken en gebruiken:
1. Wat ons hier betreffende God geleerd wordt te geloven,
a. Dat de God, die wij dienen, is Jehovah, een oneindig en eeuwig volmaakt wezen, uit zichzelf bestaande, en zichzelf genoeg.
b. Dat Hij is de ene, eniglevende en ware God, Hij alleen is God, en Hij is enig. Het vaste geloof aan deze klaarblijkelijke waarheid zou ons krachtig wapenen tegen alle afgoderij, die ingevoerd werd door deze fundamentele dwaling: dat er vele goden zijn. Het is onbetwistbaar dat er een God is, en dat er geen ander is dan Hij, zoals staat geschreven in Mark 12:32. Laat ons dus geen anderen hebben noch begeren te hebben. Sommigen hebben gedacht dat hier een duidelijke aanwijzing is van de drieëenheid van personen in de eenheid van de Godheid, want driemaal is er de naam van God en toch allen verklaard Een te zijn. Zalig zij, die deze Heere tot hun God hebben, want zij hebben slechts een Meester te behagen, maar een Weldoener te zoeken. Het is beter een fontein te hebben, dan duizend uitgehouwen waterbakken, een algenoegzame God, dan duizend ongenoegzamen.
2. Wat ons hier geleerd wordt betreffende de plicht, die God van de mens eist. Dit is samengevat in dit ene, als zijn beginsel: Gij zult liefhebben de Heere, uw God, met uw gehele hart. Hij had ondernomen, Deuteronomy 6:2, hen te leren God te vrezen, en ingevolge hiervan leert hij hen hier Hem lief te hebben, want hoe warmer onze genegenheid voor Hem is, hoe groter onze eerbied voor Hem zijn zal, en het kind dat zijn ouders eert zal hen ongetwijfeld liefhebben. Heeft ooit een vorst een wet gemaakt dat zijn onderdanen hem zullen liefhebben? Maar zo groot is de nederbuigende goedheid van de Goddelijke genade dat dit tot het eerste en grootste gebod is gemaakt van Gods wet, dat wij Hem moeten liefhebben, en dat het uit een beginsel van liefde is, dat wij alle andere plichten jegens Hem volbrengen: Mijn zoon, geef Mij uw hart. Wij moeten Hem ten hoogste eren, het moet ons een blijdschap wezen, dat er zo'n wezen is, wij moeten behagen hebben in al Zijn hoedanigheden en Zijn betrekkingen tot ons, onze begeerte moet tot Hem wezen, onze verlustiging in Hem, ons steunen op Hem zijn, aan Hem moeten wij volkomen toegewijd zijn. Het moet ons een voortdurend genot zijn aan Hem te denken, van Hem te horen, Hem te dienen. Wij moeten Hem liefhebben.
A. Als het beste van alle wezens, hoogst voortreffelijk en beminnenswaardig in zichzelf.
B. Als onze God, een God in verbond met ons, onze Vader, onze beste vriend en weldoener. Er wordt ons ook geboden God lief te hebben met geheel ons hart, geheel onze ziel en al onze krachten. Dat is: Wij moeten Hem liefhebben: a. Met een oprechte liefde, niet slechts in woord en met onze tong, zeggende dat wij Hem liefhebben, terwijl toch ons hart niet met Hem is, maar innerlijk en in waarheid, ons in Hem vertroostende.
b. Met een sterke liefde, het hart moet naar Hem uitgaan in vurige genegenheid. Sommigen hebben daarom gedacht, dat wij het moeten vermijden om te zeggen (zoals wij ons gewoonlijk uitdrukken) dat wij dit of dat van ganser harte doen zullen, want wij moeten niets anders van ganser harte doen dan God liefhebben, en daar die uitdrukking hier gebruikt wordt voor dat heilige vuur, moet zij niet ontwijd worden. Hij die ons alles is, moet ons alles hebben, en niemand dan Hij.
c. Met een alles overtreffende liefde. Wij moeten God liefhebben boven ieder schepsel, hoe ook genaamd, en buiten Hem niets liefhebben, dan wat wij liefhebben voor Hem, en in ondergeschiktheid aan Hem.
d. Met een verstandige liefde, want aldus is het verklaard in Mark 12:33. Om Hem lief te hebben uit geheel het hart en uit geheel het verstand, moeten wij Hem kennen, en Hem dus liefhebben als degenen, die daar goede redenen voor hebben.
e. Met een algehele liefde, Hij is n, en daarom moet ons hart verenigd zijn in deze liefde, en geheel de stroom van onze genegenheden moet naar Hem heenvloeien. O, mocht deze liefde Gods in onze harten worden uitgestort!
II. Er worden hier middelen voorgeschreven voor het onderhouden en bewaren van de Godsdienst in ons huis en ons hart, opdat hij niet verdorre en tot verval kome. Het zijn deze:
1. Overdenking, Deuteronomy 6:6 Deuteronomy 6:6. Deze woorden, die ik u heden gebied, zullen in uw hart zijn. Hoewel de woorden alleen zonder de zaken ons geen goed zullen doen, lopen wij toch gevaar van deze zaken te verliezen, als wij de woorden veronachtzamen, door welke gewoonlijk Goddelijk licht en kracht tot het hart gebracht worden. Gods woorden moeten bewaard worden in ons hart, opdat wij er in onze gedachten voortdurend mee bezig zijn, en aldus de gehele ziel er toe gebracht worde om er onder de invloed en indruk van te zijn. Dat volgt onmiddellijk op de wet van God lief te hebben met geheel ons hart, want zij, die dit doen, zullen Zijn woord in hun hart bewaren, beide als blijk van die liefde, en als een middel om haar te bewaren en te doen toenemen. Wie God liefheeft, heeft zijn Bijbel lief.
2. De Godsdienstige opvoeding hunner kinderen, Deuteronomy 6:7. "Gij zult ze uw kinderen inscherpen, en door uw kennis mee te delen zult gij haar vermeerderen". Zij, die zelf de Heere God liefhebben, moeten doen wat zij kunnen om de liefde van hun kinderen voor Hem op te wekken, en aldus er voor te waken dat het erfdeel van de Godsdienst niet verloren gaat in hun geslacht. Gij zult ze uw kinderen inscherpen, dat is deze dingen dikwijls voor hen herhalen, alle middelen aanwenden om ze te doen doordringen tot hun gemoed. Wees zorgzaam en nauwkeurig in het onderwijs uwer kinderen, doet ze scherp en duidelijk voor hen uitkomen. "Leert ze uw kinderen, niet alleen uw eigen kinderen (zeggen de Joden) maar allen, die op enigerlei wijze aan uw zorgen zijn toevertrouwd". Bisschop Patrick merkt hier terecht op, dat Mozes zijn wet z eenvoudig en gemakkelijk te begrijpen achtte, dat iedere vader wel in staat zou zijn om haar zijn zonen te leren, en iedere moeder aan haar dochters. Aldus moeten wij die goede zaak, welke ons toevertrouwd is, zorgvuldig overleveren aan hen, die na ons komen, opdat zij aldus bestendigd worde. 3. Godvruchtige gesprekken. Gij zult van deze dingen spreken met ernst en eerbied, ten nutte, niet alleen van uw kinderen, maar ook van uw andere huisgenoten, uw vrienden en metgezellen, als gij in uw huis zit, hetzij aan uw werk, of aan uw maaltijden, of om te rusten, of om bezoeken te ontvangen, en als gij op de weg gaat, hetzij om u te vermaken, of voor verkeer, of op reis, des avonds als gij u terugtrekt van uw gezin om u ter ruste te begeven, en des morgens, als gij opstaat van uw legerstede en weer terugkeert tot uw gezin. Neemt alle gelegenheden waar om met hen, die u omringen, van Goddelijke dingen te spreken, niet van verborgenheden, die niet geopenbaard zijn, of die van twistige samensprekingen zijn, maar van de eenvoudige waarheden en wetten van God en hetgeen tot onze vrede dient. Het is er z verre vandaan om een verkleining geacht te worden van de eer van de heilige dingen om ze tot onderwerp van onze gemeenzame gesprekken te maken, dat zij ons aanbevolen worden om er over te spreken, want hoe gemeenzamer wij er mee bekend zijn, hoe meer wij ze zullen bewonderen, en er door aangedaan zullen zijn, om aldus het middel te worden om Goddelijk licht en warmte te verspreiden.
4. Veelvuldig lezen van het Woord. Ook zult gij ze tot een teken binden op uw hand, en Zij zullen u tot voorhoofdspanselen zijn tussen uw ogen, en gij zult ze op de posten van uw huis en aan uw poorten schrijven, Deuteronomy 6:8,. Het is waarschijnlijk, dat er in die tijd weinige geschreven exemplaren waren van de gehele wet, alleen op het loofhuttenfeest werd ze het volk voorgelezen, en daarom heeft God hen gezegd om, voor het tegenwoordige tenminste, enige uitgelezen volzinnen van de wet, die het gewichtigst en meest omvattend waren op hun muren te schrijven, of op rollen van perkament om aan het handgewricht te dragen, en sommigen denken, dat dit de oorsprong is van de gedenkcedels of gebedsriemen, die zo veelvuldig door de Joden gedragen worden. Christus laakte de Farizeen, niet omdat zij ze droegen, maar omdat zij ze breder maakten dan die van anderen om door de mensen gezien te worden, Matthew 23:5. Maar toen de Bijbels algemener onder hen werden, was dit hulpmiddel minder nodig. De eerste hervormers van de Engelse kerk hebben met wijsheid en Godsvrucht bepaald, dat er, toen Bijbels nog schaars waren, enige uitgelezen gedeelten van de Schrift op de muren en pilaren van de kerken geschreven zouden worden, teneinde het volk, in overeenstemming met dit voorschrift hier, er gemeenzaam mee bekend te maken. Voor de Joden schijnt dit bevel naar de letter verplichtend te zijn geweest, maar voor ons naar de bedoeling, namelijk dat wij door alle mogelijke middelen moeten trachten gemeenzaam bekend te worden met het woord van God, teneinde het bij alle gelegenheden te kunnen gebruiken als een middel om ons te weerhouden van zonde, en ons te leiden en aan te sporen tot onze plicht. Het moet voor ons wezen als hetgeen in onze handpalmen gegraveerd is, altijd voor onze ogen is. Zie Proverbs 3:1,Proverbs 3:3. Er wordt ook mee te kennen gegeven, dat wij ons nooit onze Godsdienst moeten schamen, ons niet moeten schamen te erkennen, dat wij onder het bestuur en toezicht er van zijn. Laat er geschreven zijn op onze poorten, en laat ieder, die onze deur voorbijgaat, het lezen: dat wij geloven, dat Jehovah alleen God is, en geloven verplicht en gehouden te zijn Hem van ganser harte lief te hebben.
III. Er wordt tegen gewaarschuwd God te vergeten ten dage van voorspoed en overvloed, Deuteronomy 6:10.
Hier:
1. Wekt hij hun verwachtingen op van de goedheid van hun God, het voor zeker aannemende dat Hij hen in het goede land zal brengen, dat Hij beloofd had, Deuteronomy 6:10. Dat zij niet langer in tenten zouden wonen als herders en arme reizigers, maar zich zouden vestigen in grote en schone steden, niet langer zouden omdwalen in een onvruchtbare woestijn, maar het genot zouden hebben van welvoorziene huizen en goedbeplante hoven, Deuteronomy 6:11, en dit alles zonder zorg moeite of onkosten, waarop hij hier grote nadruk legt: Steden, die gij niet gebouwd hebt, huizen vol van alle goed, die gij niet gevuld hebt, enz, eensdeels, omdat het de weldaad nog zoveel te kostelijker maakte, wijl zij zo gemakkelijk kwamen aan hetgeen zij hadden, en anderdeels omdat als zij dit niet bedachten, de weldaad hen ook minder kostelijk zou zijn, want gewoonlijk waarderen wij het meest wat ons duur is komen te staan. Zo gemakkelijk aan de have gekomen zijnde, zouden zij allicht zorgeloos worden, en de Gever vergeten.
2. Hij spoort hen aan tot waakzaamheid tegen de slechtheid van hun eigen hart, zo wacht u, als gij veilig en gemakkelijk nederligt, dat gij de Heere niet vergeet, Deuteronomy 6:12 In dagen van voorspoed zijn wij zeer licht geneigd God te vergeten, niet te denken aan onze afhankelijkheid van Hem, onze behoefte aan Hem en onze verplichtingen jegens Hem. Als de wereld ons vriendelijk aanziet, zijn wij geneigd er het hof aan te maken, ons geluk er van te verwachten, en zo vergeten wij dan Hem, die ons enig deel en onze rust is. Agur bidt tegen deze verzoeking, Proverbs 30:9. Opdat ik zat zijnde U niet verloochene. Daarom is in zo'n tijd grote zorg en voorzichtigheid nodig, en een nauwgezet waken over ons eigen hart. "Zo wacht u, daar gij gewaarschuwd zijt voor uw gevaar, neem u er voor in acht. Bindt deze woorden tot een teken op uw hand teneinde alzo te voorkomen, dat gij God vergeet. Als gij gevestigd zijt in Kanan, vergeet dan niet uw bevrijding uit Egypte, maar ziet op de rotssteen waaruit gij gehouwen zijt, als uw laatste grotelijks is vermeerderd, zo herinnert u het kleine van uw begin".
IV. Er worden hier enige geboden en verboden gegeven, die van groot belang zijn.
1. Zij moeten bij alle gelegenheden eer geven aan God, zoals geschreven is in Deuteronomy 6:13. Vreest Hem en dient Hem (want als Hij een Meester is, dan moeten wij Hem eren en Zijn werk doen), en zweert bij Zijn naam. Dat is: zij moeten zich bij generlei gelegenheid op iemand anders dan op Hem beroepen, als de ontdekker van de waarheid en de wreker van onrecht. Zweert bij Hem alleen, en niet bij een afgod, of bij enig schepsel. Zweert bij Zijn naam in alle verdragen en verbonden met de naburige volken, en bewijst hun de eer niet van bij hun goden te zweren. Zweren bij Zijn naam wordt soms genomen voor een openbaar belijden van Zijn naam, Isaiah 45:23. Alle tong zal Mij zweren wordt in Romans 14:11 verklaard: alle tong zal God belijden.
2. Zij moeten bij generlei gelegenheid die eer aan andere goden geven, Deuteronomy 6:14. Gij zult andere goden niet navolgen, dat is: "Gij zult hen niet dienen of aanbidden", want daarin zijn zij afgedwaald, zij hebben van de ware God afgehoereerd, die hierin, meer dan in iets anders, een ijverig God is, Deuteronomy 6:15, en de geleerde bisschop Patrick merkt hier naar Maimonides op dat wij nooit in de wet of in de profeten toorn of grimmigheid of ijver aan God zien toegeschreven, dan alleen wegens afgoderij.
3. Zij moeten zich wachten om God te onteren door Hem te verzoeken, Deuteronomy 6:16 Deuteronomy 6:6. Gij zult de Heere, uw God, niet verzoeken, dat is: "Gij zult in generlei nood de macht, tegenwoordigheid en voorzienigheid Gods wantrouwen, noch met Hem twisten", hetgeen zij, indien zij aan een boos, ongelovig hart toegaven, in Kanan zouden doen, zoals zij het in de woestijn gedaan hebben. Geen verandering van toestand zal de neiging tot mopperen en zich verbitteren genezen. Onze Heiland gebruikt deze waarschuwing als antwoord op een van Satans verzoekingen, met toepassing op zichzelf, Matthew 4:7. Gij zult de Heere, uw God, niet verzoeken, hetzij door te wanhopen aan Zijn macht en goedheid, terwijl wij op de weg blijven van onze plicht of door er op te vertrouwen, als wij van die weg afwijken.
Verzen 17-25
Deuteronomium 6:17-25I. Hier gebiedt Mozes hen Gods geboden te houden, Deuteronomy 6:17.gij zult de geboden des Heeren uws Gods vlijtiglijk houden. Het vereist zeer veel zorg en moeite om de Godsdienst in zijn kracht in ons hart en leven op te houden. Onachtzaamheid zal ons verderf zijn, maar zonder vlijt en waakzaamheid kunnen wij niet behouden worden. Ten einde hen hiertoe te bewegen, toont hij hen:
1. Dat dit Gode zeer welbehaaglijk zal zijn. Het is recht en goed in de ogen van de Heer en datgene is in waarheid recht en goed, wat dit is in de ogen Gods. Als wij achtnemen op de gunst van onze Schepper als ons geluk en de wet van onze schepping als onze regel, dan zullen wij Godsdienstig zijn.
2. Dat dit zeer nuttig en voordelig voor henzelf zal zijn. Het zou hen het bezit van het land Kanan verzekeren, voorspoed in dat land, en een voortdurend zegevieren over hen, die hen in de weg staan. Kortom: Doet wl, en het zal wel met u zijn.
II. Hij beveelt hen hun kinderen te onderwijzen in de geboden van God, niet alleen opdat zij in hun jonge jaren met verstand en liefde aan de Godsdienstoefeningen zullen deelnemen maar opdat ook zij in hun volwassen leeftijd de Godsdienst hoog zullen houden en hem overleveren aan hen, die na hen zullen komen.
Nu is hier:
1. Een gepaste vraag, die de kinderen verondersteld worden te zullen stellen, Deuteronomy 6:20. "Wat zijn dat voor getuigenissen en inzettingen en rechten? Wat is de betekenis van de feesten, die wij vieren, de offeranden, die wij offeren, en de vele eigenaardige gewoonten en gebruiken onder ons?"
Merk op:
a. Alle Goddelijke inzettingen hebben een zekere betekenis, en het is iets groots, wat er mee bedoeld wordt.
b. Het is van belang voor ons om er de betekenis van te weten en te verstaan, opdat wij een redelijke Godsdienst waarnemen en opdat wij de Heere niet het blinde offeren.
c. Het is voor kinderen goed om reeds vroeg te vragen naar de betekenis en bedoeling van de Godsdienstplichten, waartoe zij opgeleid worden. Aldus nieuwsgierig te zijn naar de Goddelijke dingen is een goed teken, dat zij er belang in stellen, en een goed middel om er zeer mee bekend en vertrouwd te worden, dan zullen wij kennen, indien wij aldus vervolgen om de Heere te kennen.
2. Hier is een volledig antwoord gelegd in de mond van de ouders om op deze goede vraag te worden gegeven. Ouders en leraars moeten onderricht geven aan hen, die aan hun zorg zijn toevertrouwd, ook al vragen zij er niet om, ja, al hebben zij er ook afkeer van, en nog veel meer moeten zij bereid zijn op vragen te antwoorden, en onderricht te geven als het begeerd wordt, want men kan hopen, dat zij, die het vragen het zullen willen ontvangen. Vroegen de kinderen naar de betekenis van Gods wetten, zo laat hen gezegd worden, dat zij waargenomen moeten worden:
A. In dankbare herinnering aan Gods vroegere gunsten jegens hen, inzonderheid aan hun bevrijding uit Egypte, Deuteronomy 6:21. De kinderen moeten dikwijls verhaald worden van de treurige toestand, waarin hun voorouders zich hebben bevonden, toen zij slaven in Egypte zijn geweest, de grote verlossing voor hen gewrocht door God door hen vandaar uit te voeren, en dat God door hen bijzondere inzettingen te geven bedoeld heeft de gedachtenis aan dat wonderwerk te bestendigen, waardoor zij tot een bijzonder volk geformeerd werden.
B. Als de gestelde voorwaarde van Zijn verdere gunsten. De Heere gebood ons te doen al deze inzettingen ons ten goede. God gebiedt ons niets dan wat wezenlijk ons ten goede is, het is ons belang zowel als onze plicht om Godsdienstig te zijn.
a. Het zal ons leven zijn, om ons in het leven te behouden, hetgeen een grote gunst is, meer dan wij konden verwachten, in aanmerking genomen hoe dikwijls wij het leven verbeurd hebben. De Godzaligheid heeft de belofte van de voortduur en de vertroosting van het tegenwoordige leven, inzover het strekt tot eer en heerlijkheid Gods.
b. Het zal onze gerechtigheid zijn. Indien wij slechts dat ene gebod volkomen konden houden om God lief te hebben met geheel ons hart, geheel onze ziel en al onze krachten, en als wij konden zeggen: "Wij hebben nooit anders gedaan", dan zou dit zo onze gerechtigheid zijn, dat wij recht zouden hebben op de voordelen van het verbond in de staat van de onschuld, indien wij gebleven waren in alles wat in het boek van de wet geschreven is om dat te doen, dan zou de wet ons gerechtvaardigd hebben. Maar daar kunnen wij geen aanspraak op maken, en daarom zal onze oprechte gehoorzaamheid aangenomen worden door een Middelaar, door wie wij evenals Noach rechtvaardig voor Gods aangezicht genoemd worden, Genesis 7:1 , Luke 1:6, 1 John 3:7. De Chaldeeuwse overzetting geeft deze lezing: "Er zal een beloning voor ons zijn, indien wij waarnemen deze geboden te doen, want, zonder enige twijfel, in het houden van Gods geboden is grote loon."
Verzen 17-25
Deuteronomium 6:17-25I. Hier gebiedt Mozes hen Gods geboden te houden, Deuteronomy 6:17.gij zult de geboden des Heeren uws Gods vlijtiglijk houden. Het vereist zeer veel zorg en moeite om de Godsdienst in zijn kracht in ons hart en leven op te houden. Onachtzaamheid zal ons verderf zijn, maar zonder vlijt en waakzaamheid kunnen wij niet behouden worden. Ten einde hen hiertoe te bewegen, toont hij hen:
1. Dat dit Gode zeer welbehaaglijk zal zijn. Het is recht en goed in de ogen van de Heer en datgene is in waarheid recht en goed, wat dit is in de ogen Gods. Als wij achtnemen op de gunst van onze Schepper als ons geluk en de wet van onze schepping als onze regel, dan zullen wij Godsdienstig zijn.
2. Dat dit zeer nuttig en voordelig voor henzelf zal zijn. Het zou hen het bezit van het land Kanan verzekeren, voorspoed in dat land, en een voortdurend zegevieren over hen, die hen in de weg staan. Kortom: Doet wl, en het zal wel met u zijn.
II. Hij beveelt hen hun kinderen te onderwijzen in de geboden van God, niet alleen opdat zij in hun jonge jaren met verstand en liefde aan de Godsdienstoefeningen zullen deelnemen maar opdat ook zij in hun volwassen leeftijd de Godsdienst hoog zullen houden en hem overleveren aan hen, die na hen zullen komen.
Nu is hier:
1. Een gepaste vraag, die de kinderen verondersteld worden te zullen stellen, Deuteronomy 6:20. "Wat zijn dat voor getuigenissen en inzettingen en rechten? Wat is de betekenis van de feesten, die wij vieren, de offeranden, die wij offeren, en de vele eigenaardige gewoonten en gebruiken onder ons?"
Merk op:
a. Alle Goddelijke inzettingen hebben een zekere betekenis, en het is iets groots, wat er mee bedoeld wordt.
b. Het is van belang voor ons om er de betekenis van te weten en te verstaan, opdat wij een redelijke Godsdienst waarnemen en opdat wij de Heere niet het blinde offeren.
c. Het is voor kinderen goed om reeds vroeg te vragen naar de betekenis en bedoeling van de Godsdienstplichten, waartoe zij opgeleid worden. Aldus nieuwsgierig te zijn naar de Goddelijke dingen is een goed teken, dat zij er belang in stellen, en een goed middel om er zeer mee bekend en vertrouwd te worden, dan zullen wij kennen, indien wij aldus vervolgen om de Heere te kennen.
2. Hier is een volledig antwoord gelegd in de mond van de ouders om op deze goede vraag te worden gegeven. Ouders en leraars moeten onderricht geven aan hen, die aan hun zorg zijn toevertrouwd, ook al vragen zij er niet om, ja, al hebben zij er ook afkeer van, en nog veel meer moeten zij bereid zijn op vragen te antwoorden, en onderricht te geven als het begeerd wordt, want men kan hopen, dat zij, die het vragen het zullen willen ontvangen. Vroegen de kinderen naar de betekenis van Gods wetten, zo laat hen gezegd worden, dat zij waargenomen moeten worden:
A. In dankbare herinnering aan Gods vroegere gunsten jegens hen, inzonderheid aan hun bevrijding uit Egypte, Deuteronomy 6:21. De kinderen moeten dikwijls verhaald worden van de treurige toestand, waarin hun voorouders zich hebben bevonden, toen zij slaven in Egypte zijn geweest, de grote verlossing voor hen gewrocht door God door hen vandaar uit te voeren, en dat God door hen bijzondere inzettingen te geven bedoeld heeft de gedachtenis aan dat wonderwerk te bestendigen, waardoor zij tot een bijzonder volk geformeerd werden.
B. Als de gestelde voorwaarde van Zijn verdere gunsten. De Heere gebood ons te doen al deze inzettingen ons ten goede. God gebiedt ons niets dan wat wezenlijk ons ten goede is, het is ons belang zowel als onze plicht om Godsdienstig te zijn.
a. Het zal ons leven zijn, om ons in het leven te behouden, hetgeen een grote gunst is, meer dan wij konden verwachten, in aanmerking genomen hoe dikwijls wij het leven verbeurd hebben. De Godzaligheid heeft de belofte van de voortduur en de vertroosting van het tegenwoordige leven, inzover het strekt tot eer en heerlijkheid Gods.
b. Het zal onze gerechtigheid zijn. Indien wij slechts dat ene gebod volkomen konden houden om God lief te hebben met geheel ons hart, geheel onze ziel en al onze krachten, en als wij konden zeggen: "Wij hebben nooit anders gedaan", dan zou dit zo onze gerechtigheid zijn, dat wij recht zouden hebben op de voordelen van het verbond in de staat van de onschuld, indien wij gebleven waren in alles wat in het boek van de wet geschreven is om dat te doen, dan zou de wet ons gerechtvaardigd hebben. Maar daar kunnen wij geen aanspraak op maken, en daarom zal onze oprechte gehoorzaamheid aangenomen worden door een Middelaar, door wie wij evenals Noach rechtvaardig voor Gods aangezicht genoemd worden, Genesis 7:1 , Luke 1:6, 1 John 3:7. De Chaldeeuwse overzetting geeft deze lezing: "Er zal een beloning voor ons zijn, indien wij waarnemen deze geboden te doen, want, zonder enige twijfel, in het houden van Gods geboden is grote loon."