Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Deuteronomy 31". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/deuteronomy-31.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Deuteronomy 31". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, DEUTERONOMIUM 31In dit hoofdstuk vinden wij, dat Mozes zijn rede geëindigd hebbende:
I. Het volk bemoedigt, dat nu gereed stond Kanan binnen te treden, Deuteronomy 31:1, en Jozua die hen zal aanvoeren, Deuteronomy 31:7, Deuteronomy 31:8, Deuteronomy 31:23.
II. Hij draagt zorg dat deze dingen altijd in de herinnering zullen blijven na zijn verscheiden.
I. Door het boek van de wet, hetwelk was:
a. Geschreven.
b. Overgegeven in de bewaring van de priesters, Deuteronomy 31:9. en 24-27.
c. Bevolen om ieder zevende jaar in het openbaar te worden gelezen, Deuteronomy 31:10.
II. Door een lied, dat God aan Mozes gebood te schrijven tot hun onderrichting en vermaning.
a. God roept Mozes en Jozua naar de deur van de tent van de samenkomst, Deuteronomy 31:14,Deuteronomy 31:15.
b. Hij voorzegt de afval van Israël na verloop van tijd, en de oordelen, die zij hiermede over zich zullen brengen, Deuteronomy 31:16.
c. Hij schrijft het volgende lied voor als een getuigenis tegen hen, Deuteronomy 31:19.
d. Mozes schreef het, Deuteronomy 31:22, en gaf het aan Israël met de bekendmaking van het doel er van, zoals hij het van de Heere had ontvangen, Deuteronomy 31:28.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, DEUTERONOMIUM 31In dit hoofdstuk vinden wij, dat Mozes zijn rede geëindigd hebbende:
I. Het volk bemoedigt, dat nu gereed stond Kanan binnen te treden, Deuteronomy 31:1, en Jozua die hen zal aanvoeren, Deuteronomy 31:7, Deuteronomy 31:8, Deuteronomy 31:23.
II. Hij draagt zorg dat deze dingen altijd in de herinnering zullen blijven na zijn verscheiden.
I. Door het boek van de wet, hetwelk was:
a. Geschreven.
b. Overgegeven in de bewaring van de priesters, Deuteronomy 31:9. en 24-27.
c. Bevolen om ieder zevende jaar in het openbaar te worden gelezen, Deuteronomy 31:10.
II. Door een lied, dat God aan Mozes gebood te schrijven tot hun onderrichting en vermaning.
a. God roept Mozes en Jozua naar de deur van de tent van de samenkomst, Deuteronomy 31:14,Deuteronomy 31:15.
b. Hij voorzegt de afval van Israël na verloop van tijd, en de oordelen, die zij hiermede over zich zullen brengen, Deuteronomy 31:16.
c. Hij schrijft het volgende lied voor als een getuigenis tegen hen, Deuteronomy 31:19.
d. Mozes schreef het, Deuteronomy 31:22, en gaf het aan Israël met de bekendmaking van het doel er van, zoals hij het van de Heere had ontvangen, Deuteronomy 31:28.
Verzen 1-8
Deuteronomium 31:1-8Wie afkerig is van scheiden (zeggen wij) zegt dikwijls vaarwel. Zo zegt Mozes dikwijls vaarwel aan de kinderen Israëls, niet omdat hij er afkerig van was om tot God te gaan, maar omdat hij afkerig was om van hen te scheiden, vrezende dat zij, als hij hun verlaten had, God zouden verlaten. Wat hij hun te zeggen had bij wijze van raadgeving en vermaning, had hij hun gezegd, hier nu roept hij hen samen om hun een woord van bemoediging te geven, inzonderheid met betrekking tot de oorlogen van Kanan, die zij nu stonden te beginnen. Het was een ontmoediging voor hen, dat Mozes weggenomen zou worden op een tijd, toen hij zo slecht kon worden gemist. Hoewel Jozua voor hen zou blijven strijden in het dal, zullen zij Mozes niet hebben om voor hen te bidden op de hoogte des heuvels, zoals hij vroeger gedaan heeft, Exodus 17:10. Maar het is niet te verhelpen, Mozes kan niet meer uitgaan en ingaan Deuteronomy 31:2. Niet dat hij onbekwaam of ongeschikt was geworden door enigerlei verval of afneming van lichaam of geest, want zijn kracht was niet vergaan, Deuteronomy 34:7, maar hij kan zien ambt niet langer vervullen, want:
1. Hij is honderd en twintig jaren oud, en het is tijd dat hij er aan denkt zijn eer en waardigheid af te staan en weer te keren tot zijn rust. Hij, die zo hoge leeftijd had bereikt, toen zeventig of tachtig de gewone maat was zoals blijkt uit het gebed van Mozes, Psaim 90:10, mocht wel denken, dat hij als een dagloner zijn dag voleindigd had.
2. Hij is onder het vonnis Gods. Gij zult over deze Jordaan niet gaan. Zo was dus een punt gezet aan zijn dienst, tot hiertoe moet hij gaan, tot hiertoe moet hij arbeiden, maar niet verder. Aldus had God het bepaald, en Mozes berust, want ik weet niet waarom iemand van onze zou begeren een dag langer te leven, dan zolang God werk voor ons te doen heeft, en wij zullen ook niet verantwoordelijk zijn voor meer tijd dan ons toegewezen is. Maar hoewel Mozes niet zelf over de Jordaan moet gaan, is hij toch begerig hen aan te moediger, die het wel moeten.
I. Hij bemoedigt het volk, en nooit kon een legerhoofd zijn soldaten op z goede gronden bemoedigen, als die waarop Mozes hier Israël moed inspreekt.
1. Hij verzekert hun van de voortdurende tegenwoordigheid Gods onder hen, Deuteronomy 31:3. De Heere, uw God, die u tot hiertoe geleid en bewaard heeft, zal voor uw aangezicht overgaan, en zij kunnen vrijmoedig en gerust volgen, die er zeker van waren God tot hun leidsman en aanvoerder te hebben. Hij herhaalt dit nog met nadruk in Deuteronomy 31:6. "De Heere, uw God, de grote JHWH, die de uwe is in het verbond, Hij is het, Hij, en geen mindere, Hij, en geen ander, die met u gaat, die, niet slechts door Zijn belofte u verzekerd heeft, dat Hij voor uw aangezicht zal henengaan, maar door Zijn ark, het zichtbare teken van Zijn tegenwoordigheid, u toont dat Hij ook werkelijk voor uw aangezicht henengaat". "En hij herhaalt het met uitbreiding. Hij gaat niet slechts in het begin voor uw aangezicht heen, om u in te brengen, maar Hij zal steeds met u blijven, met u en de uwen, Hij zal u niet begeven noch u verlaten, Hij zal in generlei verlegenheid of benauwdheid u teleurstellen, noch ooit zich uwer belangen onttrekken, wees standvastig met Hem, en Hij zal het met u wezen". Dit wordt door de apostel toegepast op geheel het geestelijk Israël Gods, ter bemoediging van hun geloof en hun hoop, ons is dit Evangelie gepredikt zowel als hun, Hij zal u niet begeven, en Hij zal u niet verlaten, Hebrews 13:5.
2. Hij beveelt hun Jozua aan als aanvoerder, Jozua, die zal voor uw aangezicht overgaan, hij is iemand, van wiens gedrag en kloekmoedigheid, en oprechte toewijding aan hun belangen, zij een langdurige ervaring hadden, en die God had verordineerd en gesteld om hun leidsman te zijn en hem daarom ongetwijfeld zal erkennen en zegenen, en tot zegen voor hen zal maken. Zie Numbers 27:18. Het is een grote bemoediging voor een volk, als God in de plaats van nuttige werktuigen, die weggenomen worden, anderen verwekt om hun werk voort te zetten.
3. Hij verzekert hun van welslagen. De grootste veldheren gerugsteund door de grootste voordelen en hulpmiddelen, moeten toch erkennen dat de uitslag van de strijd onzeker is, de strijd is niet altijd van de helden of van de stoutmoedige, een ongelukkig voorval, waaraan niemand dacht en dat door niemand kon voorzien worden, kan tegen alle hoop en verwachting in de krijgskans doen keren. Mozes had volmacht van God om aan Israël te verzekeren, dat zij, in weerwil van alle moeilijkheden en omstandigheden in hun nadeel, toch gewis zullen zegevieren. Een lafaard zal nog strijden, als hij zeker is van de overwinning. God neemt op zich om het werk te doen, Hij zal deze volken verdelgen, en Israël zal weinig anders te doen hebben dan de buit te delen, dat gij hen erfelijk bezit, Deuteronomy 31:13. Door twee dingen kan hun hoop hierop aangemoedigd worden.
a. De overwinningen die zij reeds behaald hebben op Sihon en Og Deuteronomy 31:4. Hieruit konden zij afleiden beide de macht van God, dat Hij kon doen wat Hij gedaan had, en het voornemen van God, dat Hij zal voleinden wat Hij heeft begonnen. Aldus moeten wij gebruik maken van onze ervaringen.
b. Het bevel, dat God hun gegeven had om de Kananieten te verdelgen, Deuteronomy 7:2, Deuteronomy 12:2, waarnaar hij hier verwijst, Deuteronomy 31:5. Gij zult hun doen naar alle gebod, dat ik ulieden geboden heb, en waaruit zij konden afleiden dat, zo God hun geboden heeft de Kananieten te verdelgen Hij hun ongetwijfeld de macht zal geven om het te kunnen doen. Als God ons iets ten plicht heeft gesteld, dan hebben wij reden te verwachten dat Hij ons de gelegenheid en hulp zal geven, die wij nodig hebben om die plicht te volbrengen, zodat hij om dit alles reden genoeg had om hun te zeggen: Weest sterk en heb goeden moed, Deuteronomy 31:6. Zolang Gods kracht en macht voor hen was, hadden zij geen reden om te vrezen voor al de machten van Kanan tegen hen.
II. Hij bemoedigt Jozua, Deuteronomy 31:7, Deuteronomy 31:8.
Merk op:
1. Hoewel Jozua een ervaren veldheer was, en een man van beproefde dapperheid en moed, die zich reeds in menige krijgsverrichting had onderscheiden, vond Mozes toch reden om hem te zeggen goede moed te hebben, nu hij een mieuwe werkkring ging intreden, en verre was het van Jozua om het als een belediging op te nemen of als een twijfelen aan zijn kloekmoedigheid, om aldus vermaand te worden, zoals wij soms zien, dat mensen van een misnoegd gemoed op hatelijke wijze vermaningen en waarschuwingen voor verwijtingen en afkeuringen houden. Jozua zelf is zeer tevreden om door Mozes vermaand te worden, sterk te zijn en goeden moed te hebben.
2. Hij geeft hem die last voor de ogen van het hele volk Israël, opdat zij zoveel eerbiediger zullen zijn jegens hem, die zij nu zo plechtig in zijn ambt gesteld zagen, en opdat hij zich des te meer ten voorbeeld van moed zou stellen voor het volk, dat getuige was van de last gegeven aan hem, zowel als aan henzelf. 3. Hij geeft hem dezelfde verzekering van de Goddelijke tegenwoordigheid en bijgevolg van heerlijke voorspoed, die hij aan het volk heeft gegeven. God zal met hem wezen, zal hem niet verlaten, en daarom zal hij voorzeker de grote onderneming tot stand brengen, die hem was opgedragen. Gij zult hun het land van de belofte doen erven. Diegenen zullen voorspoedig zijn, met wie God is en daarom moeten zij goeden moed hebben. Laat ons door God kloeke daden doen, want door Hem zullen wij overwinnen, indien wij de duivel weerstaan, zal hij van ons vlieden en God zal hem haast onder onze voeten verpletteren.
Verzen 1-8
Deuteronomium 31:1-8Wie afkerig is van scheiden (zeggen wij) zegt dikwijls vaarwel. Zo zegt Mozes dikwijls vaarwel aan de kinderen Israëls, niet omdat hij er afkerig van was om tot God te gaan, maar omdat hij afkerig was om van hen te scheiden, vrezende dat zij, als hij hun verlaten had, God zouden verlaten. Wat hij hun te zeggen had bij wijze van raadgeving en vermaning, had hij hun gezegd, hier nu roept hij hen samen om hun een woord van bemoediging te geven, inzonderheid met betrekking tot de oorlogen van Kanan, die zij nu stonden te beginnen. Het was een ontmoediging voor hen, dat Mozes weggenomen zou worden op een tijd, toen hij zo slecht kon worden gemist. Hoewel Jozua voor hen zou blijven strijden in het dal, zullen zij Mozes niet hebben om voor hen te bidden op de hoogte des heuvels, zoals hij vroeger gedaan heeft, Exodus 17:10. Maar het is niet te verhelpen, Mozes kan niet meer uitgaan en ingaan Deuteronomy 31:2. Niet dat hij onbekwaam of ongeschikt was geworden door enigerlei verval of afneming van lichaam of geest, want zijn kracht was niet vergaan, Deuteronomy 34:7, maar hij kan zien ambt niet langer vervullen, want:
1. Hij is honderd en twintig jaren oud, en het is tijd dat hij er aan denkt zijn eer en waardigheid af te staan en weer te keren tot zijn rust. Hij, die zo hoge leeftijd had bereikt, toen zeventig of tachtig de gewone maat was zoals blijkt uit het gebed van Mozes, Psaim 90:10, mocht wel denken, dat hij als een dagloner zijn dag voleindigd had.
2. Hij is onder het vonnis Gods. Gij zult over deze Jordaan niet gaan. Zo was dus een punt gezet aan zijn dienst, tot hiertoe moet hij gaan, tot hiertoe moet hij arbeiden, maar niet verder. Aldus had God het bepaald, en Mozes berust, want ik weet niet waarom iemand van onze zou begeren een dag langer te leven, dan zolang God werk voor ons te doen heeft, en wij zullen ook niet verantwoordelijk zijn voor meer tijd dan ons toegewezen is. Maar hoewel Mozes niet zelf over de Jordaan moet gaan, is hij toch begerig hen aan te moediger, die het wel moeten.
I. Hij bemoedigt het volk, en nooit kon een legerhoofd zijn soldaten op z goede gronden bemoedigen, als die waarop Mozes hier Israël moed inspreekt.
1. Hij verzekert hun van de voortdurende tegenwoordigheid Gods onder hen, Deuteronomy 31:3. De Heere, uw God, die u tot hiertoe geleid en bewaard heeft, zal voor uw aangezicht overgaan, en zij kunnen vrijmoedig en gerust volgen, die er zeker van waren God tot hun leidsman en aanvoerder te hebben. Hij herhaalt dit nog met nadruk in Deuteronomy 31:6. "De Heere, uw God, de grote JHWH, die de uwe is in het verbond, Hij is het, Hij, en geen mindere, Hij, en geen ander, die met u gaat, die, niet slechts door Zijn belofte u verzekerd heeft, dat Hij voor uw aangezicht zal henengaan, maar door Zijn ark, het zichtbare teken van Zijn tegenwoordigheid, u toont dat Hij ook werkelijk voor uw aangezicht henengaat". "En hij herhaalt het met uitbreiding. Hij gaat niet slechts in het begin voor uw aangezicht heen, om u in te brengen, maar Hij zal steeds met u blijven, met u en de uwen, Hij zal u niet begeven noch u verlaten, Hij zal in generlei verlegenheid of benauwdheid u teleurstellen, noch ooit zich uwer belangen onttrekken, wees standvastig met Hem, en Hij zal het met u wezen". Dit wordt door de apostel toegepast op geheel het geestelijk Israël Gods, ter bemoediging van hun geloof en hun hoop, ons is dit Evangelie gepredikt zowel als hun, Hij zal u niet begeven, en Hij zal u niet verlaten, Hebrews 13:5.
2. Hij beveelt hun Jozua aan als aanvoerder, Jozua, die zal voor uw aangezicht overgaan, hij is iemand, van wiens gedrag en kloekmoedigheid, en oprechte toewijding aan hun belangen, zij een langdurige ervaring hadden, en die God had verordineerd en gesteld om hun leidsman te zijn en hem daarom ongetwijfeld zal erkennen en zegenen, en tot zegen voor hen zal maken. Zie Numbers 27:18. Het is een grote bemoediging voor een volk, als God in de plaats van nuttige werktuigen, die weggenomen worden, anderen verwekt om hun werk voort te zetten.
3. Hij verzekert hun van welslagen. De grootste veldheren gerugsteund door de grootste voordelen en hulpmiddelen, moeten toch erkennen dat de uitslag van de strijd onzeker is, de strijd is niet altijd van de helden of van de stoutmoedige, een ongelukkig voorval, waaraan niemand dacht en dat door niemand kon voorzien worden, kan tegen alle hoop en verwachting in de krijgskans doen keren. Mozes had volmacht van God om aan Israël te verzekeren, dat zij, in weerwil van alle moeilijkheden en omstandigheden in hun nadeel, toch gewis zullen zegevieren. Een lafaard zal nog strijden, als hij zeker is van de overwinning. God neemt op zich om het werk te doen, Hij zal deze volken verdelgen, en Israël zal weinig anders te doen hebben dan de buit te delen, dat gij hen erfelijk bezit, Deuteronomy 31:13. Door twee dingen kan hun hoop hierop aangemoedigd worden.
a. De overwinningen die zij reeds behaald hebben op Sihon en Og Deuteronomy 31:4. Hieruit konden zij afleiden beide de macht van God, dat Hij kon doen wat Hij gedaan had, en het voornemen van God, dat Hij zal voleinden wat Hij heeft begonnen. Aldus moeten wij gebruik maken van onze ervaringen.
b. Het bevel, dat God hun gegeven had om de Kananieten te verdelgen, Deuteronomy 7:2, Deuteronomy 12:2, waarnaar hij hier verwijst, Deuteronomy 31:5. Gij zult hun doen naar alle gebod, dat ik ulieden geboden heb, en waaruit zij konden afleiden dat, zo God hun geboden heeft de Kananieten te verdelgen Hij hun ongetwijfeld de macht zal geven om het te kunnen doen. Als God ons iets ten plicht heeft gesteld, dan hebben wij reden te verwachten dat Hij ons de gelegenheid en hulp zal geven, die wij nodig hebben om die plicht te volbrengen, zodat hij om dit alles reden genoeg had om hun te zeggen: Weest sterk en heb goeden moed, Deuteronomy 31:6. Zolang Gods kracht en macht voor hen was, hadden zij geen reden om te vrezen voor al de machten van Kanan tegen hen.
II. Hij bemoedigt Jozua, Deuteronomy 31:7, Deuteronomy 31:8.
Merk op:
1. Hoewel Jozua een ervaren veldheer was, en een man van beproefde dapperheid en moed, die zich reeds in menige krijgsverrichting had onderscheiden, vond Mozes toch reden om hem te zeggen goede moed te hebben, nu hij een mieuwe werkkring ging intreden, en verre was het van Jozua om het als een belediging op te nemen of als een twijfelen aan zijn kloekmoedigheid, om aldus vermaand te worden, zoals wij soms zien, dat mensen van een misnoegd gemoed op hatelijke wijze vermaningen en waarschuwingen voor verwijtingen en afkeuringen houden. Jozua zelf is zeer tevreden om door Mozes vermaand te worden, sterk te zijn en goeden moed te hebben.
2. Hij geeft hem die last voor de ogen van het hele volk Israël, opdat zij zoveel eerbiediger zullen zijn jegens hem, die zij nu zo plechtig in zijn ambt gesteld zagen, en opdat hij zich des te meer ten voorbeeld van moed zou stellen voor het volk, dat getuige was van de last gegeven aan hem, zowel als aan henzelf. 3. Hij geeft hem dezelfde verzekering van de Goddelijke tegenwoordigheid en bijgevolg van heerlijke voorspoed, die hij aan het volk heeft gegeven. God zal met hem wezen, zal hem niet verlaten, en daarom zal hij voorzeker de grote onderneming tot stand brengen, die hem was opgedragen. Gij zult hun het land van de belofte doen erven. Diegenen zullen voorspoedig zijn, met wie God is en daarom moeten zij goeden moed hebben. Laat ons door God kloeke daden doen, want door Hem zullen wij overwinnen, indien wij de duivel weerstaan, zal hij van ons vlieden en God zal hem haast onder onze voeten verpletteren.
Verzen 9-13
Deuteronomium 31:9-13De wet is door Mozes gegeven, aldus lezen wij in John 1:17. Hem was niet alleen toevertrouwd om haar aan dat geslacht over te leveren, maar ook aan de navolgende geslachten, en hier blijkt het dat hij getrouw was aan zijn opdracht.
I. Mozes schreef deze wet, Deuteronomy 31:9. De geleerde bisschop Patrick verstaat dit van al de vijf boeken van Mozes, welke dikwijls de Wet worden genoemd, hoewel hij veronderstelt dat Mozes het grootste gedeelte van de Pentateuch reeds tevoren geschreven had, heeft hij hem toch niet voor dit tijdstip voleindigd, nu heeft hij de laatste hand gelegd aan dit gewijde geschrift. Velen denken dat de wet hier (inzonderheid wijl zij deze wet genoemd wordt, dit grote Kort Begrip van de wet) verstaan moet worden van het boek van Deuteronomium, al die redevoeringen voor het volk, die dit gehele boek innemen, heeft hij, door Goddelijke ingeving bezield zijnde, geschreven als het woord van God. Hij schreef deze wet:
1. Opdat zij, die haar gehoord hadden, haar nog dikwijls zullen zien en in hun geheugen terugroepen.
2. Opdat zij zoveel veiliger aan de nakomelingschap zou worden overgeleverd. De kerk heeft overvloedig nut en voordeel ontvangen van de geschriften, zowel als van de prediking van de Goddelijke dingen, het geloof is niet alleen uit het gehoor, maar ook uit lezen. Dezelfde zorg, die genomen was voor de wet, is, Gode zij dank, ook genomen voor het Evangelie, spoedig nadat het was gepredikt, werd het geschreven, opdat het hen zou bereiken, op dewelken de einden van de eeuwen zullen gekomen zijn.
II. Haar geschreven hebbende, gaf hij haar over in de hoede en zorg van de priesters en de oudsten. Hij gaf een authentiek exemplaar aan de priesters, om bij de ark gelegd te worden, Deuteronomy 31:26, om daar te berusten als een standaard, waaraan alle andere afschriften getoetst moesten worden. En er wordt verondersteld. dat hij een ander exemplaar heeft gegeven aan de oudsten van iedere stam, om door allen van die stam, die er neiging toe hadden, afgeschreven te worden. Sommigen merken op dat aan de oudsten, zowel als aan de priesters de wet toevertrouwd was, om te kennen te geven, dat de magistraten door hun macht zowel als de bedienaren van de Godsdienst door hun leer, de Godsdienst moeten handhaven, en zorgdragen dat de wet niet overtreden wordt of verloren zal gaan.
III. Hij bepaalde dat de wet in het openbaar gelezen zal worden in een algemene vergadering van geheel Israël, ieder zevende jaar. Zeer waarschijnlijk hebben de vrome Joden de wet dagelijks gelezen in hun gezin, en van oude tijden wordt Mozes op elken sabbat in de synagogen gelezen, Acts 15:21. Maar opdat de wet te meer geëerd en groot gemaakt zou worden, moest zij eens in de zeven jaren in een algemene vergadering gelezen worden. Hoewel wij het Woord voor onszelf in onze huizen lezen, moeten wij het niet onnodig achten om het ook in het openbaar te horen lezen.
Nu geeft hij hier een aanwijzing, wanneer deze plechtige lezing van de wet moet plaatshebben, zij moet geschieden:
a. In het jaar van de vrijlating. In dat jaar rustte het land zodat zij goed de tijd hadden om deze dienst bij te wonen. Dienstknechten, die dan ontslagen werden, en arme schuldenaars, aan wie dan hun schulden werden kwijtgescholden, moesten weten dat van hen, die het nut en voordeel genieten van de wet, met recht verwacht werd, dat zij er nu ook gehoorzaamheid aan zullen bewijzen, en dat zij zich dus moesten overgeven om Gods dienstknechten te zijn, omdat Hij hun banden heeft losgemaakt. Het jaar van de vrijlating was een type van de Evangeliegenade, dat daarom het welaangename jaar des Heeren wordt genoemd, want de vergeving van onze schulden en onze verlossing door Christus verplichten en dringen ons Zijn geboden te houden, Luke 1:74, Luke 1:75.
b. Op het loofhuttenfeest in dat jaar. Op dat feest werd inzonderheid van hen geëist, om vrolijk te zijn voor het aangezicht Gods, Leviticus 23:40. Daarom moesten zij dan de wet lezen, beide om hun vrolijkheid voegzaam te doen zijn en haar binnen de perken te houden, en om hun vrolijkheid te heiligen, opdat zij Gods wet tot het onderwerp zullen maken van hun vreugde en haar met genoegen zullen lezen, en niet als een verdrietige taak.
2. Voor wie zij gelezen moest worden, voor geheel Israël, Deuteronomy 31:11, mannen, vrouwen, enkinderen, en de vreemdelingen, Deuteronomy 31:12. De vrouwen en kinderen waren niet verplicht om naar de andere feesten op te gaan, maar alleen naar dit waarin de wet werd gelezen. Het is de wil van God, dat alle mensen zich bekend zullen maken met Zijn woord. Het is een regel voor allen, en daarom moet het voor allen gelezen worden. Er wordt verondersteld dat, daar geheel Israël bij geen mogelijkheid op een plaats bijeen kon komen, of dat de stem van een man hen allen bereiken kon, zovelen als de voorhoven van het huis des Heeren konden bevatten daar bijeen kwamen, en de overigen terzelfder tijd in hun synagogen. De Joodse wetgeleerden zeggen dat de hoorders verplicht waren hun hart te bereiden en te horen met vreze en eerbied en met blijdschap en beven, zoals ten dage toen de wet gegeven werd op de berg Sinai, en hoewel zij grote en wijze mannen waren, die de gehele wet zeer wel kenden, waren zij toch verplicht om met grote aandacht te luisteren, want hij die leest, is de hoodschapper van de vergadering om de woorden Gods te doen horen. Ik wenste wel dat zij die het Evangelie horen prediken en lezen, dit in aanmerking wilden nemen.
3. Door wie zij gelezen moest worden. Gij zult deze wet lezen, Deuteronomy 31:11. "Gij, o Israël, door een bevoegd persoon, die hiertoe aangesteld is, of, gij, o Jozua, hun voornaamste bestuurder", zoals wij bevinden, dat hij zelf de wet gelezen heeft, Joshua 8:35. Dat heeft ook Josia gedaan, 2 Chronicles 34:30, en Ezra, Nehemiah 8:3. En de Joden zeggen dat de koning zelf (als zij er een hadden) de persoon was, die in de voorhoven des tempels las, dat er voor dat doel in het midden van de voorhof een spreekgestoelte was opgericht, waarop de koning stond, dat het boek van de wet hem gegeven werd, door de hogepriester, dat hij opstond om het aan te nemen, een gebed uitsprak (zoals ieder deed, die de wet in het openbaar moest lezen) eer hij las, en dan mocht hij, als hij dit wilde, gaan zitten en lezen, maar het werd prijzenswaardiger in hem geacht om staande te lezen, zoals (zeggen zij) Agrippa gedaan heeft. Hier zij mij de gissing veroorloofd, dat Salomo in zijn tweede boek de Prediker wordt geroemd, omdat hij de substantie van dat boek in een rede voor het volk heeft uitgesproken na zijn openbaar lezen van de wet op het loofhuttenfeest, overeenkomstig het hier gegeven gebod.
4. Tot welk doel zij aldus plechtig gelezen moest worden.
a. Opdat het tegenwoordige geslacht zijn bekendheid met de wet Gods zou bewaren, Deuteronomy 31:12. Zij moeten horen, opdat zij leren, en God vrezen en waarnemen hun plicht te doen. Zie hier wat ons doel moet wezen in ons horen van het Woord, wij moeten horen, opdat wij leren en toenemen in kennis, en telkens als wij de Schrift lezen, zullen wij bevinden dat er al meer en meer uit te leren is. Wij moeten leren, opdat wij God vrezen, dat is, naar behoren getroffen zullen zijn door de dingen Gods, en wij moeten God vrezen, ten einde waar te nemen te doen alle woorden van deze wet, want tevergeefs wenden wij voor Hem te vrezen, indien wij Hem niet gehoorzamen.
b. Opdat het opkomend geslacht bijtijds doortrokken worde van Godsdienst, Deuteronomy 31:13, niet alleen opdat zij, die iets weten, meer zullen weten, maar opdat de kinderen, die niets geweten hebben, bijtijds dit mogen weten, dat het hun grootste belang, zowel als hun plicht is, God te vrezen.
Verzen 9-13
Deuteronomium 31:9-13De wet is door Mozes gegeven, aldus lezen wij in John 1:17. Hem was niet alleen toevertrouwd om haar aan dat geslacht over te leveren, maar ook aan de navolgende geslachten, en hier blijkt het dat hij getrouw was aan zijn opdracht.
I. Mozes schreef deze wet, Deuteronomy 31:9. De geleerde bisschop Patrick verstaat dit van al de vijf boeken van Mozes, welke dikwijls de Wet worden genoemd, hoewel hij veronderstelt dat Mozes het grootste gedeelte van de Pentateuch reeds tevoren geschreven had, heeft hij hem toch niet voor dit tijdstip voleindigd, nu heeft hij de laatste hand gelegd aan dit gewijde geschrift. Velen denken dat de wet hier (inzonderheid wijl zij deze wet genoemd wordt, dit grote Kort Begrip van de wet) verstaan moet worden van het boek van Deuteronomium, al die redevoeringen voor het volk, die dit gehele boek innemen, heeft hij, door Goddelijke ingeving bezield zijnde, geschreven als het woord van God. Hij schreef deze wet:
1. Opdat zij, die haar gehoord hadden, haar nog dikwijls zullen zien en in hun geheugen terugroepen.
2. Opdat zij zoveel veiliger aan de nakomelingschap zou worden overgeleverd. De kerk heeft overvloedig nut en voordeel ontvangen van de geschriften, zowel als van de prediking van de Goddelijke dingen, het geloof is niet alleen uit het gehoor, maar ook uit lezen. Dezelfde zorg, die genomen was voor de wet, is, Gode zij dank, ook genomen voor het Evangelie, spoedig nadat het was gepredikt, werd het geschreven, opdat het hen zou bereiken, op dewelken de einden van de eeuwen zullen gekomen zijn.
II. Haar geschreven hebbende, gaf hij haar over in de hoede en zorg van de priesters en de oudsten. Hij gaf een authentiek exemplaar aan de priesters, om bij de ark gelegd te worden, Deuteronomy 31:26, om daar te berusten als een standaard, waaraan alle andere afschriften getoetst moesten worden. En er wordt verondersteld. dat hij een ander exemplaar heeft gegeven aan de oudsten van iedere stam, om door allen van die stam, die er neiging toe hadden, afgeschreven te worden. Sommigen merken op dat aan de oudsten, zowel als aan de priesters de wet toevertrouwd was, om te kennen te geven, dat de magistraten door hun macht zowel als de bedienaren van de Godsdienst door hun leer, de Godsdienst moeten handhaven, en zorgdragen dat de wet niet overtreden wordt of verloren zal gaan.
III. Hij bepaalde dat de wet in het openbaar gelezen zal worden in een algemene vergadering van geheel Israël, ieder zevende jaar. Zeer waarschijnlijk hebben de vrome Joden de wet dagelijks gelezen in hun gezin, en van oude tijden wordt Mozes op elken sabbat in de synagogen gelezen, Acts 15:21. Maar opdat de wet te meer geëerd en groot gemaakt zou worden, moest zij eens in de zeven jaren in een algemene vergadering gelezen worden. Hoewel wij het Woord voor onszelf in onze huizen lezen, moeten wij het niet onnodig achten om het ook in het openbaar te horen lezen.
Nu geeft hij hier een aanwijzing, wanneer deze plechtige lezing van de wet moet plaatshebben, zij moet geschieden:
a. In het jaar van de vrijlating. In dat jaar rustte het land zodat zij goed de tijd hadden om deze dienst bij te wonen. Dienstknechten, die dan ontslagen werden, en arme schuldenaars, aan wie dan hun schulden werden kwijtgescholden, moesten weten dat van hen, die het nut en voordeel genieten van de wet, met recht verwacht werd, dat zij er nu ook gehoorzaamheid aan zullen bewijzen, en dat zij zich dus moesten overgeven om Gods dienstknechten te zijn, omdat Hij hun banden heeft losgemaakt. Het jaar van de vrijlating was een type van de Evangeliegenade, dat daarom het welaangename jaar des Heeren wordt genoemd, want de vergeving van onze schulden en onze verlossing door Christus verplichten en dringen ons Zijn geboden te houden, Luke 1:74, Luke 1:75.
b. Op het loofhuttenfeest in dat jaar. Op dat feest werd inzonderheid van hen geëist, om vrolijk te zijn voor het aangezicht Gods, Leviticus 23:40. Daarom moesten zij dan de wet lezen, beide om hun vrolijkheid voegzaam te doen zijn en haar binnen de perken te houden, en om hun vrolijkheid te heiligen, opdat zij Gods wet tot het onderwerp zullen maken van hun vreugde en haar met genoegen zullen lezen, en niet als een verdrietige taak.
2. Voor wie zij gelezen moest worden, voor geheel Israël, Deuteronomy 31:11, mannen, vrouwen, enkinderen, en de vreemdelingen, Deuteronomy 31:12. De vrouwen en kinderen waren niet verplicht om naar de andere feesten op te gaan, maar alleen naar dit waarin de wet werd gelezen. Het is de wil van God, dat alle mensen zich bekend zullen maken met Zijn woord. Het is een regel voor allen, en daarom moet het voor allen gelezen worden. Er wordt verondersteld dat, daar geheel Israël bij geen mogelijkheid op een plaats bijeen kon komen, of dat de stem van een man hen allen bereiken kon, zovelen als de voorhoven van het huis des Heeren konden bevatten daar bijeen kwamen, en de overigen terzelfder tijd in hun synagogen. De Joodse wetgeleerden zeggen dat de hoorders verplicht waren hun hart te bereiden en te horen met vreze en eerbied en met blijdschap en beven, zoals ten dage toen de wet gegeven werd op de berg Sinai, en hoewel zij grote en wijze mannen waren, die de gehele wet zeer wel kenden, waren zij toch verplicht om met grote aandacht te luisteren, want hij die leest, is de hoodschapper van de vergadering om de woorden Gods te doen horen. Ik wenste wel dat zij die het Evangelie horen prediken en lezen, dit in aanmerking wilden nemen.
3. Door wie zij gelezen moest worden. Gij zult deze wet lezen, Deuteronomy 31:11. "Gij, o Israël, door een bevoegd persoon, die hiertoe aangesteld is, of, gij, o Jozua, hun voornaamste bestuurder", zoals wij bevinden, dat hij zelf de wet gelezen heeft, Joshua 8:35. Dat heeft ook Josia gedaan, 2 Chronicles 34:30, en Ezra, Nehemiah 8:3. En de Joden zeggen dat de koning zelf (als zij er een hadden) de persoon was, die in de voorhoven des tempels las, dat er voor dat doel in het midden van de voorhof een spreekgestoelte was opgericht, waarop de koning stond, dat het boek van de wet hem gegeven werd, door de hogepriester, dat hij opstond om het aan te nemen, een gebed uitsprak (zoals ieder deed, die de wet in het openbaar moest lezen) eer hij las, en dan mocht hij, als hij dit wilde, gaan zitten en lezen, maar het werd prijzenswaardiger in hem geacht om staande te lezen, zoals (zeggen zij) Agrippa gedaan heeft. Hier zij mij de gissing veroorloofd, dat Salomo in zijn tweede boek de Prediker wordt geroemd, omdat hij de substantie van dat boek in een rede voor het volk heeft uitgesproken na zijn openbaar lezen van de wet op het loofhuttenfeest, overeenkomstig het hier gegeven gebod.
4. Tot welk doel zij aldus plechtig gelezen moest worden.
a. Opdat het tegenwoordige geslacht zijn bekendheid met de wet Gods zou bewaren, Deuteronomy 31:12. Zij moeten horen, opdat zij leren, en God vrezen en waarnemen hun plicht te doen. Zie hier wat ons doel moet wezen in ons horen van het Woord, wij moeten horen, opdat wij leren en toenemen in kennis, en telkens als wij de Schrift lezen, zullen wij bevinden dat er al meer en meer uit te leren is. Wij moeten leren, opdat wij God vrezen, dat is, naar behoren getroffen zullen zijn door de dingen Gods, en wij moeten God vrezen, ten einde waar te nemen te doen alle woorden van deze wet, want tevergeefs wenden wij voor Hem te vrezen, indien wij Hem niet gehoorzamen.
b. Opdat het opkomend geslacht bijtijds doortrokken worde van Godsdienst, Deuteronomy 31:13, niet alleen opdat zij, die iets weten, meer zullen weten, maar opdat de kinderen, die niets geweten hebben, bijtijds dit mogen weten, dat het hun grootste belang, zowel als hun plicht is, God te vrezen.
Verzen 14-21
Deuteronomium 31:14-21I. Hier worden Mozes en Jozua geroepen om in de deur van de tent van de samenkomst voor de Goddelijke Majesteit te verschijnen, Deuteronomy 31:14. Aan Mozes wordt wederom gezegd dat hij weldra zal sterven, zelfs zij, die het meest bereid en gewillig zijn om te sterven, hebben het toch nodig om herinnerd te worden aan het naderen van de dood. Uit aanmerking hiervan moet hijzelf komen om God te ontmoeten, want alles wat onze gemeenschap met God bevordert, helpt ons om ons op sterven te bereiden. Hij moet ook Jozua meebrengen, om aan God als zijn opvolger voorgesteld te worden, en om zijn opdracht en last te ontvangen. Mozes gehoorzaamt geredelijk aan de oproeping, want hij behoorde niet tot degenen, die hun opvolgers met lede ogen aanzien, integendeel, hij verblijdde zich in hem.
II. God is hen genadig ontmoet. Hij verscheen in de tent van de samenkomst (zoals de Schechina placht te verschijnen) in de wolkkolom, Deuteronomy 31:15. Dit is de enige maal dat wij in geheel dit boek lezen van de verschijning van de heerlijkheid Gods, terwijl wij er in de vorige boeken dikwijls van gelezen hebben, hetgeen misschien te kennen geeft dat in de laatste dagen, onder de Evangelische wet, zulke zichtbare verschijningen van de Goddelijke heerlijkheid niet verwacht moeten worden, maar dat wij zoveel te meer moeten achtgeven op het profetische woord, dat zeer vast is.
III. Hij zegt aan Mozes dat na zijn dood het verbond, dat hij met zoveel moeite heeft opgericht tussen Israël en hun God, gewis verbroken zal worden.
1. Dat Israël God zal verlaten, Deuteronomy 31:16. En wij kunnen er zeker van zijn, dat, als het verbond tussen God en de mens verbroken wordt, de schuld aan de mens moet liggen, hij is het, die het verbreekt, wij hebben het reeds dikwijls opgemerkt: Nooit verlaat God de mensen, voordat zij Hem verlaten. Het aanbidden van de goden van de Kananieten (die de inboorlingen geweest zijn van dat land, maar van nu voortaan als de vreemdelingen er van beschouwd zullen worden) zal ongetwijfeld als een verlaten van God worden aangemerkt, gelijk overspel als een verbreking van het verbond. Zo zijn nu nog diegenen afvalligen van Christus, en zullen als zodanig geoordeeld worden, die hetzij een god maken van hun geld door heersende begeerlijkheid of een god van hun buik door heersende zinnelijkheid. Zij, die zich tot andere goden wenden, Deuteronomy 31:18, verlaten hun eigen voorrechten. Deze hun afval wordt voorzegd als een gevolg of uitwerking van hun voorspoed, Deuteronomy 31:20. Zij zullen eten en verzadigd worden, dat is alles wat zij met hun eten op het oog hebben hun eigen lusten te bevredigen, en dan zullen zij vet worden, gerust worden en zinnelijk worden, hun gerustheid zal hun vrees wegnemen voor God en Zijn oordelen, en hun zinnelijkheid zal hen neigen tot de afgoderijen van de heidenen, die het vlees verzorgen tot begeerlijkheden. God voorziet helder en onfeilbaar al de goddeloosheid van de goddelozen, en heeft dikwijls een verbond gemaakt met degenen, van wie Hij heeft geweten, dat zij geheel trouweloos handelen zullen, Isaiah 48:8, en vele gunsten verleend aan hen van wie Hij wist dat zij zeer ondankbaar zullen handelen.
2. Dat God dan Israël zal verlaten, en rechtvaardig verwerpt Hij hen, die Hem onrechtvaardig hadden verworpen, Deuteronomy 31:17. Zo zal Mijn toorn te die dage tegen hetzelve ontsteken, en Ik zal hen verlaten. Zijn voorzienigheid zal hen verlaten, hen niet langer beschermen en voorspoedig maken, en dan zullen zij hun naburen ten prooi worden. Zijn Geest en genade zal hen verlaten, hen niet langer onderwijzen en besturen, en dan zullen zij hoe langer hoe meer bijgelovig verdwaasd en verhard worden in hun afgoderij. Aldus zullen vele kwaden en benauwdheden hen treffen, Deuteronomy 31:17, Deuteronomy 31:21, die zulke blijkbare tekenen zullen zijn van Gods misnoegen op hen, dat zij zelf gedwongen zullen zijn het te erkennen: "Hebben ons deze kwaden niet getroffen, omdat onze God in het midden van ons niet is?" Zij, die tegen God gezondigd hebben, zullen bevinden dat zij alle kwaden op hun eigen hoofd hebben gebracht. Maar wat hun ellende voltooide, was dat God te die dage Zijn aangezicht van hen zal verbergen, te dien dage van hun benauwdheid, Deuteronomy 31:18. In welke uitwendige benauwdheden wij ook zijn, zo wij slechts het licht van Gods aangezicht hebben, kunnen wij gerust zijn. Maar indien God Zijn aangezicht verbergt voor ons en voor onze gebeden, dan zijn wij verloren.
IV. Hij beveelt aan Mozes hun een lied te schrijven en te leren, bij het opstellen waarvan Gods Geest hem zal bezielen, en dat een blijvend getuigenis zal zijn voor God, als getrouw aan hen, door hen te waarschuwen, en tegen hen, als personen, die ontrouw zijn aan henzelf, door de waarschuwing niet aan te nemen, Deuteronomy 31:19. Het geschreven woord in het algemeen, zowel als dit lied in het bijzonder is een getuige voor God tegen allen, die het verbond met Hem verbreken. Het zal tot een getuigenis zijn, Matthew 24:14. De wijsheid des mensen heeft velerlei middelen uitgedacht om de kennis mee te delen van goed en van kwaad: door wetten, geschiedenissen, profetieen, spreuken, en onder die allen, door liederen, ieder van deze heeft zijn nut. En de wijsheid van God heeft in de Schrift van die allen gebruik gemaakt, opdat onwetende en zorgeloze lieden zonder verontschuldiging zouden gelaten worden.
1. Dit lied, op de rechte wijze gebruikt, zou het middel kunnen zijn om hun afval te voorkomen, want in het opstellen er van had God het oog op hun tegenwoordig gedichtsel, nu, heden, aleer zij ingebracht waren in het land van de belofte, Deuteronomy 31:21. God wist zeer wel dat er in hun hart zulke grove denkbeelden waren omtrent de Godheid en zulk een neiging tot afgoderij, dat zij aansteker zal wezen voor de vonken van deze verzoeking, en daarom waarschuwt Hij hen in dit lied voor hun gevaar. Het woord Gods is een oordeler van de gedachten en van de overleggingen des harten en komt de zondaar tegen met zijn berispingen en bestraffingen, Hebrews 4:12. Vergelijk 1Cor. 14:25. Leraren, die het Woord prediken, kennen het gedichtsel niet van het hart van de mensen maar God, wiens Woord het is, kent het volkomen.
2. Indien dit lied hun afval niet voorkwam, zou het toch een hulp kunnen zijn om hen tot bekering te brengen, en hen van hun afval terug te brengen. Als hun kwaad en benauwdheden over hen gekomen zullen zijn, zal dit lied niet worden vergeten, maar kan dan tot een spiegel dienen om er hun aangezicht in te zien, zodat zij zich verootmoedigen en weerkeren tot Hem, van wie zij zijn afgevallen. Hen, voor wie God genade heeft weggelegd, kan Hij wel in zo ver aan zichzelf overlaten, dat zij vallen, maar Hij zal in de middelen voorzien tot hun herstel en hun wederoprichting. De medicijn is reeds bereid tot hun genezing.
Verzen 14-21
Deuteronomium 31:14-21I. Hier worden Mozes en Jozua geroepen om in de deur van de tent van de samenkomst voor de Goddelijke Majesteit te verschijnen, Deuteronomy 31:14. Aan Mozes wordt wederom gezegd dat hij weldra zal sterven, zelfs zij, die het meest bereid en gewillig zijn om te sterven, hebben het toch nodig om herinnerd te worden aan het naderen van de dood. Uit aanmerking hiervan moet hijzelf komen om God te ontmoeten, want alles wat onze gemeenschap met God bevordert, helpt ons om ons op sterven te bereiden. Hij moet ook Jozua meebrengen, om aan God als zijn opvolger voorgesteld te worden, en om zijn opdracht en last te ontvangen. Mozes gehoorzaamt geredelijk aan de oproeping, want hij behoorde niet tot degenen, die hun opvolgers met lede ogen aanzien, integendeel, hij verblijdde zich in hem.
II. God is hen genadig ontmoet. Hij verscheen in de tent van de samenkomst (zoals de Schechina placht te verschijnen) in de wolkkolom, Deuteronomy 31:15. Dit is de enige maal dat wij in geheel dit boek lezen van de verschijning van de heerlijkheid Gods, terwijl wij er in de vorige boeken dikwijls van gelezen hebben, hetgeen misschien te kennen geeft dat in de laatste dagen, onder de Evangelische wet, zulke zichtbare verschijningen van de Goddelijke heerlijkheid niet verwacht moeten worden, maar dat wij zoveel te meer moeten achtgeven op het profetische woord, dat zeer vast is.
III. Hij zegt aan Mozes dat na zijn dood het verbond, dat hij met zoveel moeite heeft opgericht tussen Israël en hun God, gewis verbroken zal worden.
1. Dat Israël God zal verlaten, Deuteronomy 31:16. En wij kunnen er zeker van zijn, dat, als het verbond tussen God en de mens verbroken wordt, de schuld aan de mens moet liggen, hij is het, die het verbreekt, wij hebben het reeds dikwijls opgemerkt: Nooit verlaat God de mensen, voordat zij Hem verlaten. Het aanbidden van de goden van de Kananieten (die de inboorlingen geweest zijn van dat land, maar van nu voortaan als de vreemdelingen er van beschouwd zullen worden) zal ongetwijfeld als een verlaten van God worden aangemerkt, gelijk overspel als een verbreking van het verbond. Zo zijn nu nog diegenen afvalligen van Christus, en zullen als zodanig geoordeeld worden, die hetzij een god maken van hun geld door heersende begeerlijkheid of een god van hun buik door heersende zinnelijkheid. Zij, die zich tot andere goden wenden, Deuteronomy 31:18, verlaten hun eigen voorrechten. Deze hun afval wordt voorzegd als een gevolg of uitwerking van hun voorspoed, Deuteronomy 31:20. Zij zullen eten en verzadigd worden, dat is alles wat zij met hun eten op het oog hebben hun eigen lusten te bevredigen, en dan zullen zij vet worden, gerust worden en zinnelijk worden, hun gerustheid zal hun vrees wegnemen voor God en Zijn oordelen, en hun zinnelijkheid zal hen neigen tot de afgoderijen van de heidenen, die het vlees verzorgen tot begeerlijkheden. God voorziet helder en onfeilbaar al de goddeloosheid van de goddelozen, en heeft dikwijls een verbond gemaakt met degenen, van wie Hij heeft geweten, dat zij geheel trouweloos handelen zullen, Isaiah 48:8, en vele gunsten verleend aan hen van wie Hij wist dat zij zeer ondankbaar zullen handelen.
2. Dat God dan Israël zal verlaten, en rechtvaardig verwerpt Hij hen, die Hem onrechtvaardig hadden verworpen, Deuteronomy 31:17. Zo zal Mijn toorn te die dage tegen hetzelve ontsteken, en Ik zal hen verlaten. Zijn voorzienigheid zal hen verlaten, hen niet langer beschermen en voorspoedig maken, en dan zullen zij hun naburen ten prooi worden. Zijn Geest en genade zal hen verlaten, hen niet langer onderwijzen en besturen, en dan zullen zij hoe langer hoe meer bijgelovig verdwaasd en verhard worden in hun afgoderij. Aldus zullen vele kwaden en benauwdheden hen treffen, Deuteronomy 31:17, Deuteronomy 31:21, die zulke blijkbare tekenen zullen zijn van Gods misnoegen op hen, dat zij zelf gedwongen zullen zijn het te erkennen: "Hebben ons deze kwaden niet getroffen, omdat onze God in het midden van ons niet is?" Zij, die tegen God gezondigd hebben, zullen bevinden dat zij alle kwaden op hun eigen hoofd hebben gebracht. Maar wat hun ellende voltooide, was dat God te die dage Zijn aangezicht van hen zal verbergen, te dien dage van hun benauwdheid, Deuteronomy 31:18. In welke uitwendige benauwdheden wij ook zijn, zo wij slechts het licht van Gods aangezicht hebben, kunnen wij gerust zijn. Maar indien God Zijn aangezicht verbergt voor ons en voor onze gebeden, dan zijn wij verloren.
IV. Hij beveelt aan Mozes hun een lied te schrijven en te leren, bij het opstellen waarvan Gods Geest hem zal bezielen, en dat een blijvend getuigenis zal zijn voor God, als getrouw aan hen, door hen te waarschuwen, en tegen hen, als personen, die ontrouw zijn aan henzelf, door de waarschuwing niet aan te nemen, Deuteronomy 31:19. Het geschreven woord in het algemeen, zowel als dit lied in het bijzonder is een getuige voor God tegen allen, die het verbond met Hem verbreken. Het zal tot een getuigenis zijn, Matthew 24:14. De wijsheid des mensen heeft velerlei middelen uitgedacht om de kennis mee te delen van goed en van kwaad: door wetten, geschiedenissen, profetieen, spreuken, en onder die allen, door liederen, ieder van deze heeft zijn nut. En de wijsheid van God heeft in de Schrift van die allen gebruik gemaakt, opdat onwetende en zorgeloze lieden zonder verontschuldiging zouden gelaten worden.
1. Dit lied, op de rechte wijze gebruikt, zou het middel kunnen zijn om hun afval te voorkomen, want in het opstellen er van had God het oog op hun tegenwoordig gedichtsel, nu, heden, aleer zij ingebracht waren in het land van de belofte, Deuteronomy 31:21. God wist zeer wel dat er in hun hart zulke grove denkbeelden waren omtrent de Godheid en zulk een neiging tot afgoderij, dat zij aansteker zal wezen voor de vonken van deze verzoeking, en daarom waarschuwt Hij hen in dit lied voor hun gevaar. Het woord Gods is een oordeler van de gedachten en van de overleggingen des harten en komt de zondaar tegen met zijn berispingen en bestraffingen, Hebrews 4:12. Vergelijk 1Cor. 14:25. Leraren, die het Woord prediken, kennen het gedichtsel niet van het hart van de mensen maar God, wiens Woord het is, kent het volkomen.
2. Indien dit lied hun afval niet voorkwam, zou het toch een hulp kunnen zijn om hen tot bekering te brengen, en hen van hun afval terug te brengen. Als hun kwaad en benauwdheden over hen gekomen zullen zijn, zal dit lied niet worden vergeten, maar kan dan tot een spiegel dienen om er hun aangezicht in te zien, zodat zij zich verootmoedigen en weerkeren tot Hem, van wie zij zijn afgevallen. Hen, voor wie God genade heeft weggelegd, kan Hij wel in zo ver aan zichzelf overlaten, dat zij vallen, maar Hij zal in de middelen voorzien tot hun herstel en hun wederoprichting. De medicijn is reeds bereid tot hun genezing.
Verzen 22-30
Deuteronomium 31:22-30I. Hier is aan Jozua het bevel gegeven, dat God gezegd had, Deuteronomy 31:14, hem te zullen geven, hetzelfde inderdaad, dat Mozes hem gegeven had, Deuteronomy 31:7, Wees sterk en heb goede moed, Deuteronomy 31:23. Jozua had nu van God zoveel gehoord van de boosheid van het volk, dat hij moet aanvoeren, dat dit wel een ontmoediging voor hem moest zijn. "Neen", zegt God, "hoe slecht zij ook zijn, gij zult uw onderneming ten einde brengen, want Ik zal met u zijn. Gij zult hen in het bezit van Kanan stellen, indien zij er zich later door hun zonde weer zullen uitwerpen, dan zal dit uw schuld niet wezen noch een oneer voor u, heb dus goede moed."
II. De plechtige overgave van het boek van de wet aan de Levieten, om neergelegd te worden aan de zijde van de ark, wordt hier opnieuw verhaald, Deuteronomy 31:24, en tevoren in Deuteronomy 31:9. Maar hier alleen wordt hun gezegd waar zij dit kostbare origineel als een schat moeten bewaren, niet in de ark, daarin werden slechts de twee stenen tafelen bewaard, maar in een andere kist aan de zijde van de ark. Waarschijnlijk was dit hetzelfde boek, dat in het huis des Heeren werd gevonden, (op de een of andere wijze verlegd zijnde) in de dagen van Josia, 2 Chronicles 34:14, en zo kunnen misschien de volgende woorden: dat het aldaar zij ten getuige tegen u, inzonderheid wijzen op die gebeurtenis. die zolang daarna plaatshad, want het vinden van dit boek was de aanleiding, dat het in het openbaar door Josia zelf gelezen werd, als een getuigenis tegen het volk, dat toen bijna rijp was voor zijn verderf door de Babyloniërs.
III. Het lied, dat wij vinden in het volgende hoofdstuk, wordt hier aan Mozes overgegeven en door hem aan het volk. Hij heeft het eerst geschreven, Deuteronomy 31:22, naardat de Geest Gods het hem ingaf, en toen sprak hij het voor de oren van de gehele gemeente van Israël, Deuteronomy 31:30, en leerde het hun, Deuteronomy 31:22, dat is: gaf er hun exemplaren van en beval aan het volk om het van buiten te leren.
Het werd eerst mondeling overgeleverd, en daarna in geschrift, aan de oudsten en ambtlieden als de vertegenwoordigers van hun onderscheidene stammen, Deuteronomy 31:28, om door hen overgeleverd te worden aan hun onderscheidene geslachten en gezinnen. Het wordt hun overgegeven met een plechtig beroep op hemel en aarde, betreffende de duidelijke waarschuwing, die er hun door gegeven werd, tegen de noodlottige gevolgen van hun afval van God en met een verklaring van de weinige blijdschap en hoop, die Mozes in en voor hen had.
1. Hij geeft te kennen hoe weinig vreugde hij in hen gehad heeft, terwijl hij bij hen was Deuteronomy 31:27. Het is niet in drift of in bitterheid des harten, dat hij zegt: ik ken uw weerspannigheid, Deuteronomy 31:27, (zoals hij eens onbedacht gezegd heeft: Hoort toch, gij weerspannigen) maar als gevolg van een langdurige bekendheid met hen: gij zijt weerspannig geweest tegen de Heere. Van hun weerspannigheid tegen hem maakt hij geen melding, die had hij reeds lang vergeven en vergeten, maar van hun weerspannigheid tegen God moeten zij horen opdat zij er immer berouw van zullen hebben en haar nooit zullen herhalen.
2. Hoe weinig hoop hij hun-aangaande had, nu hij hen gaat verlaten. Naar hetgeen God nu tot hem gezegd heeft, Deuteronomy 31:16, meer dan naar zijn eigen ervaring van hen, hoewel die ontmoedigend genoeg was, zegt hij hun, Deuteronomy 31:29. Ik weet dat gij het na mijn dood zeker zult verderven. Het heeft bij deze goede en Godvruchtige man ongetwijfeld menige treurige gedachte opgewekt, toen hij de afval en het verderf voorzag van een volk, waarvoor hij zich zoveel moeite gegeven had om hun goed te doen en hen gelukkig te maken, maar het was zijn troost, dat hij zijn plicht gedaan had, en dat God verheerlijkt zal worden, indien niet in hun vestiging, dan toch in hun verstrooiïng. Zo heeft onze Heere Jezus kort voor Zijn dood voorzegd dat er valse christussen en valse profeten zullen opstaan, Matthew 24:24, niettegenstaande welke, en in weerwil van allen afval van de latere tijden, wij vast kunnen vertrouwen dat de poorten van de hel niet zullen overmogen tegen de kerk, want het fundament Gods staat.
Verzen 22-30
Deuteronomium 31:22-30I. Hier is aan Jozua het bevel gegeven, dat God gezegd had, Deuteronomy 31:14, hem te zullen geven, hetzelfde inderdaad, dat Mozes hem gegeven had, Deuteronomy 31:7, Wees sterk en heb goede moed, Deuteronomy 31:23. Jozua had nu van God zoveel gehoord van de boosheid van het volk, dat hij moet aanvoeren, dat dit wel een ontmoediging voor hem moest zijn. "Neen", zegt God, "hoe slecht zij ook zijn, gij zult uw onderneming ten einde brengen, want Ik zal met u zijn. Gij zult hen in het bezit van Kanan stellen, indien zij er zich later door hun zonde weer zullen uitwerpen, dan zal dit uw schuld niet wezen noch een oneer voor u, heb dus goede moed."
II. De plechtige overgave van het boek van de wet aan de Levieten, om neergelegd te worden aan de zijde van de ark, wordt hier opnieuw verhaald, Deuteronomy 31:24, en tevoren in Deuteronomy 31:9. Maar hier alleen wordt hun gezegd waar zij dit kostbare origineel als een schat moeten bewaren, niet in de ark, daarin werden slechts de twee stenen tafelen bewaard, maar in een andere kist aan de zijde van de ark. Waarschijnlijk was dit hetzelfde boek, dat in het huis des Heeren werd gevonden, (op de een of andere wijze verlegd zijnde) in de dagen van Josia, 2 Chronicles 34:14, en zo kunnen misschien de volgende woorden: dat het aldaar zij ten getuige tegen u, inzonderheid wijzen op die gebeurtenis. die zolang daarna plaatshad, want het vinden van dit boek was de aanleiding, dat het in het openbaar door Josia zelf gelezen werd, als een getuigenis tegen het volk, dat toen bijna rijp was voor zijn verderf door de Babyloniërs.
III. Het lied, dat wij vinden in het volgende hoofdstuk, wordt hier aan Mozes overgegeven en door hem aan het volk. Hij heeft het eerst geschreven, Deuteronomy 31:22, naardat de Geest Gods het hem ingaf, en toen sprak hij het voor de oren van de gehele gemeente van Israël, Deuteronomy 31:30, en leerde het hun, Deuteronomy 31:22, dat is: gaf er hun exemplaren van en beval aan het volk om het van buiten te leren.
Het werd eerst mondeling overgeleverd, en daarna in geschrift, aan de oudsten en ambtlieden als de vertegenwoordigers van hun onderscheidene stammen, Deuteronomy 31:28, om door hen overgeleverd te worden aan hun onderscheidene geslachten en gezinnen. Het wordt hun overgegeven met een plechtig beroep op hemel en aarde, betreffende de duidelijke waarschuwing, die er hun door gegeven werd, tegen de noodlottige gevolgen van hun afval van God en met een verklaring van de weinige blijdschap en hoop, die Mozes in en voor hen had.
1. Hij geeft te kennen hoe weinig vreugde hij in hen gehad heeft, terwijl hij bij hen was Deuteronomy 31:27. Het is niet in drift of in bitterheid des harten, dat hij zegt: ik ken uw weerspannigheid, Deuteronomy 31:27, (zoals hij eens onbedacht gezegd heeft: Hoort toch, gij weerspannigen) maar als gevolg van een langdurige bekendheid met hen: gij zijt weerspannig geweest tegen de Heere. Van hun weerspannigheid tegen hem maakt hij geen melding, die had hij reeds lang vergeven en vergeten, maar van hun weerspannigheid tegen God moeten zij horen opdat zij er immer berouw van zullen hebben en haar nooit zullen herhalen.
2. Hoe weinig hoop hij hun-aangaande had, nu hij hen gaat verlaten. Naar hetgeen God nu tot hem gezegd heeft, Deuteronomy 31:16, meer dan naar zijn eigen ervaring van hen, hoewel die ontmoedigend genoeg was, zegt hij hun, Deuteronomy 31:29. Ik weet dat gij het na mijn dood zeker zult verderven. Het heeft bij deze goede en Godvruchtige man ongetwijfeld menige treurige gedachte opgewekt, toen hij de afval en het verderf voorzag van een volk, waarvoor hij zich zoveel moeite gegeven had om hun goed te doen en hen gelukkig te maken, maar het was zijn troost, dat hij zijn plicht gedaan had, en dat God verheerlijkt zal worden, indien niet in hun vestiging, dan toch in hun verstrooiïng. Zo heeft onze Heere Jezus kort voor Zijn dood voorzegd dat er valse christussen en valse profeten zullen opstaan, Matthew 24:24, niettegenstaande welke, en in weerwil van allen afval van de latere tijden, wij vast kunnen vertrouwen dat de poorten van de hel niet zullen overmogen tegen de kerk, want het fundament Gods staat.