Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Deuteronomium 11

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, DEUTERONOMIUM 11

Met dit hoofdstuk besluit Mozes zijn inleiding tot de herhaling van de inzettingen en rechten, die zij moeten houden. Hij herhaalt het algemeen bevel Deuteronomy 11:1, en, aan het einde van het vorige hoofdstuk begonnen zijnde de grote dingen te vermelden, die God voor hen gedaan heeft, specificeert hij in dit:

I. Verscheidene van de grote werken, die Hij voor hun ogen gedaan heeft, Deuteronomy 11:2.

II. Hij stelt hun voor de toekomst leven en dood voor, de zegen en de vloek, al naar zij Gods geboden zullen houden of ze niet zullen houden. Dat zij gewis voorspoedig zullen wezen, indien zij gehoorzaam zijn, gezegend zullen worden met overvloed van alle goed, Deuteronomy 11:8, en met de overwinning over hun vijanden, en de uitbreiding hunner landpalen, Deuteronomy 11:22. Maar hun gehoorzaamheid zal een gewis verderf over hen brengen, Deuteronomy 11:16, Deuteronomy 11:17,

III. Hij zegt hun welke middelen te gebruiken, om de Wet Gods in gedachtenis te houden, Deuteronomy 11:18. En

IV. Besluit met hen plechtig te vermanen om te kiezen tussen de zegen en de vloek, Deuteronomy 11:26.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, DEUTERONOMIUM 11

Met dit hoofdstuk besluit Mozes zijn inleiding tot de herhaling van de inzettingen en rechten, die zij moeten houden. Hij herhaalt het algemeen bevel Deuteronomy 11:1, en, aan het einde van het vorige hoofdstuk begonnen zijnde de grote dingen te vermelden, die God voor hen gedaan heeft, specificeert hij in dit:

I. Verscheidene van de grote werken, die Hij voor hun ogen gedaan heeft, Deuteronomy 11:2.

II. Hij stelt hun voor de toekomst leven en dood voor, de zegen en de vloek, al naar zij Gods geboden zullen houden of ze niet zullen houden. Dat zij gewis voorspoedig zullen wezen, indien zij gehoorzaam zijn, gezegend zullen worden met overvloed van alle goed, Deuteronomy 11:8, en met de overwinning over hun vijanden, en de uitbreiding hunner landpalen, Deuteronomy 11:22. Maar hun gehoorzaamheid zal een gewis verderf over hen brengen, Deuteronomy 11:16, Deuteronomy 11:17,

III. Hij zegt hun welke middelen te gebruiken, om de Wet Gods in gedachtenis te houden, Deuteronomy 11:18. En

IV. Besluit met hen plechtig te vermanen om te kiezen tussen de zegen en de vloek, Deuteronomy 11:26.

Verzen 1-7

Deuteronomium 11:1-7

God heeft u gesteld als de sterren des hemels in menigte, zo eindigde het vorige hoofdstuk, daarom zult gij de Heere uw God, liefhebben, zo begint dit hoofdstuk. Zij, die door God opgebouwd worden in gezinnen, wier begin klein was, maar wier laatste grotelijks werd vermeerderd, behoren dit als een argument bij henzelf aan te voeren, waarom zij God moeten dienen. Gij zult Zijn bevel onderhouden, dat is: Zijn woord en de inzettingen van Zijn eredienst, die hun toevertrouwd waren, en waarvoor zij aansprakelijk waren. Het is een uitdrukking, dikwijls gebruikt met betrekking tot het ambt van de priesters en Levieten, want geheel Israël was een priesterlijk koninkrijk, een heilig volk. Let op het verband tussen deze twee: Gij zult de Heere liefhebben, en Zijn bevel onderhouden, daar liefde gehoorzaamheid zal werken, en alleen die gehoorzaamheid Hem welbehaaglijk is, die voortvloeit uit een beginsel van liefde, 1 John 5:3.

Hij gaat voort met onderscheidene grote en vreeslijke werken Gods te vermelden, die hun ogen hadden gezien, Deuteronomy 11:17. Dat deel van zijn rede richt hij tot de ouderen van jaren onder hen, die ook waarschijnlijk het ambt van oudsten bekleedden en zich nu onder zijn onmiddellijk gehoor bevonden. Er waren sommigen onder hen, die zich hun verlossing uit Egypte konden herinneren, allen boven de vijftig jaren oud, en tot hen spreekt hij dit, niet tot de kinderen, die het slechts van horen zeggen wisten, Deuteronomy 11:2. Van Gods weldadigheden over ons, toen wij jong waren, moeten wij de gedachtenis en de indrukken behouden als wij oud zijn. Wat onze ogen gezien hebben, inzonderheid in onze jeugd, heeft ons aangedaan, en daarvan moeten wij nog lang een goed gebruik maken.

Zij hadden gezien welke schrikkelijke oordelen God gebracht heeft over de vijanden van Israëls vrede.

1. Over. Farao en de Egyptenaren, die hen tot slaven hadden gemaakt. Welk een schoon land werd door de ene plaag na de andere verdorven en verwoest, teneinde Israëls bevrijding tot stand te brengen! Deuteronomy 11:3. Welk een prachtig leger werd bedolven onder de wateren van de Rode Zee, om te voorkomen dat Israël opnieuw tot slavernij zou worden gebracht! Deuteronomy 11:4. Aldus heeft Hij Egypte tot hun losgeld gegeven, Isaiah 43:3. Veeleer zal dat vermaarde koninkrijk verwoest worden, dan dat Israël niet zal worden bevrijd.

2. Over Dathan en Abiram, die hen verstoorden. Gedenkt wat Hij gedaan heeft in de woestijn, door hoeveel noodzakelijke kastijdingen- zoals zij genoemd worden in Deuteronomy 11:2 zij er van teruggehouden werden om zich in het verderf te storten. Inzonderheid toen die stoutmoedige Rubenieten het gezag van Mozes tartten, en zich aan het hoofd stelden van een gevaarlijke rebellie tegen God zelf, die de gehele natie met de ondergang bedreigde, en er ook in geëindigd zou zijn, indien de Goddelijke macht de opstand niet terstond onderdrukt had, door de rebellen revend te begraven, hen, en alles dat in hun bezit was, Deuteronomy 11:6. Wat tegen hen was gedaan. werd, hoewel verkeerd uitgelegd door de partij van de misnoegden, Numbers 16:41, in werkelijkheid in liefde tot Israël gedaan. Behouden te worden van het kwaad van de rebellie in het eigen land is een even grote weldaad voor een volk, en legt hen daarom onder even sterke verplichting, als bescherming tegen de invallen van een buitenlandse vijand.

Verzen 1-7

Deuteronomium 11:1-7

God heeft u gesteld als de sterren des hemels in menigte, zo eindigde het vorige hoofdstuk, daarom zult gij de Heere uw God, liefhebben, zo begint dit hoofdstuk. Zij, die door God opgebouwd worden in gezinnen, wier begin klein was, maar wier laatste grotelijks werd vermeerderd, behoren dit als een argument bij henzelf aan te voeren, waarom zij God moeten dienen. Gij zult Zijn bevel onderhouden, dat is: Zijn woord en de inzettingen van Zijn eredienst, die hun toevertrouwd waren, en waarvoor zij aansprakelijk waren. Het is een uitdrukking, dikwijls gebruikt met betrekking tot het ambt van de priesters en Levieten, want geheel Israël was een priesterlijk koninkrijk, een heilig volk. Let op het verband tussen deze twee: Gij zult de Heere liefhebben, en Zijn bevel onderhouden, daar liefde gehoorzaamheid zal werken, en alleen die gehoorzaamheid Hem welbehaaglijk is, die voortvloeit uit een beginsel van liefde, 1 John 5:3.

Hij gaat voort met onderscheidene grote en vreeslijke werken Gods te vermelden, die hun ogen hadden gezien, Deuteronomy 11:17. Dat deel van zijn rede richt hij tot de ouderen van jaren onder hen, die ook waarschijnlijk het ambt van oudsten bekleedden en zich nu onder zijn onmiddellijk gehoor bevonden. Er waren sommigen onder hen, die zich hun verlossing uit Egypte konden herinneren, allen boven de vijftig jaren oud, en tot hen spreekt hij dit, niet tot de kinderen, die het slechts van horen zeggen wisten, Deuteronomy 11:2. Van Gods weldadigheden over ons, toen wij jong waren, moeten wij de gedachtenis en de indrukken behouden als wij oud zijn. Wat onze ogen gezien hebben, inzonderheid in onze jeugd, heeft ons aangedaan, en daarvan moeten wij nog lang een goed gebruik maken.

Zij hadden gezien welke schrikkelijke oordelen God gebracht heeft over de vijanden van Israëls vrede.

1. Over. Farao en de Egyptenaren, die hen tot slaven hadden gemaakt. Welk een schoon land werd door de ene plaag na de andere verdorven en verwoest, teneinde Israëls bevrijding tot stand te brengen! Deuteronomy 11:3. Welk een prachtig leger werd bedolven onder de wateren van de Rode Zee, om te voorkomen dat Israël opnieuw tot slavernij zou worden gebracht! Deuteronomy 11:4. Aldus heeft Hij Egypte tot hun losgeld gegeven, Isaiah 43:3. Veeleer zal dat vermaarde koninkrijk verwoest worden, dan dat Israël niet zal worden bevrijd.

2. Over Dathan en Abiram, die hen verstoorden. Gedenkt wat Hij gedaan heeft in de woestijn, door hoeveel noodzakelijke kastijdingen- zoals zij genoemd worden in Deuteronomy 11:2 zij er van teruggehouden werden om zich in het verderf te storten. Inzonderheid toen die stoutmoedige Rubenieten het gezag van Mozes tartten, en zich aan het hoofd stelden van een gevaarlijke rebellie tegen God zelf, die de gehele natie met de ondergang bedreigde, en er ook in geëindigd zou zijn, indien de Goddelijke macht de opstand niet terstond onderdrukt had, door de rebellen revend te begraven, hen, en alles dat in hun bezit was, Deuteronomy 11:6. Wat tegen hen was gedaan. werd, hoewel verkeerd uitgelegd door de partij van de misnoegden, Numbers 16:41, in werkelijkheid in liefde tot Israël gedaan. Behouden te worden van het kwaad van de rebellie in het eigen land is een even grote weldaad voor een volk, en legt hen daarom onder even sterke verplichting, als bescherming tegen de invallen van een buitenlandse vijand.

Verzen 8-17

Deuteronomium 11:8-17

Hij dringt nog altijd aan op dezelfde zaak alsof hij er niet van kan scheiden voor hij zijn doel bereikt. Indien gij wilt ingaan tot het leven indien gij in Kanan wilt komen, dat een type is van dat leven, en het zult bevinden een wezenlijk goed land voor u te zijn zo houdt de geboden, houdt al de geboden, die ik u heden gebied, hebt God lief en dient Hem van ganser harte.

I. Omdat dit het middel is om van het beloofde land bezit te krijgen en te behouden.

1. Het was het middel om er bezit van te krijgen, Deuteronomy 11:8. Opdat gij gesterkt wordt tot de krijg, en inkomt en het land erft. Zo weinig wisten zij van de ontberingen en de gevaren van de oorlogen in Kanan, dat hij niet zegt dat zij moeten ingaan en er verve strijden, neen, zij hadden feitelijk niets anders te doen dan in te gaan en het te erven, te bezitten. Hij houdt zich niet op met hun de krijgskunst te leren, hoe zij de boog moeten spannen en het zwaard moeten hanteren, en in de gelederen moeten blijven, ten einde versterkt te wezen en in te gaan om het land in het bezit te nemen neen, maar hij zegt hun Gods geboden te houden, hun Godsdienst hoog te houden, zolang zij daar getrouw aan zijn, zal Hij hun sterkte wezen en hun welslagen verzekeren.

2. Het was het middel om het bezit er van te behouden, Deuteronomy 11:9. Opdat gij de dagen verlengt in het land, waar gij het oog op hebt. De zonde strekt om de dagen te verkorten van bijzondere personen, en de dagen te verkorten van de voorspoed eens volks, maar gehoorzaamheid zal strekken tot voortduring van hun rust.

II. Omdat het land, waar zij heengingen, meer merkbaar afhankelijk was van de zegen des hemels, dan het land van Egypte, Deuteronomy 11:10. Egypte was een voldoende vruchtbaar land, maar het was geheel vlak en werd bewaterd, niet zoals andere landen door regen, (er is van Egypte gezegd, dat er geen regen over is, Zacheria 14:18,) maar door de overstroming van de Nijl op zekere tijden van het jaar. Om die overstroming nuttig aan te wenden werd veel kunst en arbeid van de landman vereist, zodat men in Egypte evenveel moeite en onkosten had voor een akker als voor een moestuin. En hierdoor waren zij te meer geneigd te denken, dat de kracht hunner handen hun dit vermogen verkregen heeft. Maar Kanan was een oneffen land, een land van heuvelen en valleien, dat niet alleen een aangenamer uitzicht bood aan het oog, maar ook groter verscheidenheid van grond opleverde voor de verschillende doeleinden van de landman. Het was een land zonder grote rivieren, behalve de Jordaan, maar het drinkt water bij de regen des hemels. En aldus:

1. Bespaarde het hun zeer veel arbeid. Terwijl de Egyptenaren in het veld tot aan de knieën in de modder stonden, om sloten te graven, ten einde water over het land te brengen, dat anders weldra als de heide in de woestijn zou worden, konden de Israëlieten neerzitten in hun huizen, warm en rustig, en het aan God overlaten om hun land te besproeien met de vroege en de spade regen, die de rivier Gods wordt genoemd, Psalms 65:10, misschien in toespeling op, en minachting van, de rivier van Egypte, waarop die natie zo hoogmoedig was. Hoe beter God door onze uitwendige toestand voorzien heeft in ons gemak en gerief, hoe overvloediger wij moeten zijn in ons dienen van Hem, hoe minder wij te doen hebben voor ons lichaam, hoe meer wij behoren te doen voor God en onze ziel.

2. Zo zei hij hun dan op te zien tot God, die ons goed doet van de hemel, ons regen en vruchtbare tijden geeft, Acts 14:17, en beloofd heeft zelf aan Israël te zijn als de dauw, Hosea 14:6. Zegeningen brengen de grootste vertroosting en lieflijkheid met zich, indien wij ze van de hemel zien komen als de onmiddellijke gaven van Gods voorzienigheid. Hoe afhankelijker wij zijn van God, met des te meer blijmoedigheid moeten wij Hem gehoorzamen. Zie hoe Mozes hier het land Kanan verheerlijkt boven alle andere landen, en wel daarin dat de ogen Gods gedurig daarop zijn, dat is dat zij dit zouden zijn, om te zien dat er niets ontbrak, terwijl zij zich dicht aan God hielden en aan hun plicht, de vruchtbaarheid des lands zal niet zozeer de gelukkige uitwerking zijn van de bodem als wel de onmiddellijke vrucht van de Goddelijke zegen. Dit kan afgeleid worden uit de tegenwoordige toestand van dit land, want men zegt dat het, nu God er van geweken is, zo'n onvruchtbare plek gronds is, als er ergens onder de hemel gevonden wordt. Noem het niet Naomi, noem het Mara.

III. Omdat God hen gewis zal zegenen met een overvloed van alle goede dingen, indien zij Hem wilden liefhebben en dienen, Deuteronomy 11:13. Ik zal de regen uws lands geven te zijner tijd, zodat zij er noch gebrek aan zullen hebben, als de grond hem behoeft, noch er te veel van zullen hebben, maar zij zullen de vroege regen hebben in de zaaitijd, en de spade regen voor de oogsttijd, Amos 4:7. Dit stelde alle zegeningen voor, die God hun op hun tijd zal verlenen, inzonderheid geestelijke vertroostingen, die tot hen komen zal als de spade regen en vroege regen des lands, Hosea 6:3. En de aldus bewaterde aarde bracht voort:

1. Vruchten, ten dienste van de mens koren, wijn en olie, Psalms 104:13.

2. Gras voor het vee, evenzeer ten dienste van de mens, opdat zij van hen zullen eten en verzadigd worden, Deuteronomy 11:15. De Godzaligheid heeft hier de belofte des tegenwoordigen levens, maar de gunst van God zal vreugde in het hart geven, meer dan ter tijd als hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn.

IV. Omdat hun afwijken van God naar de afgoden gewis hun verderf zijn zal, Deuteronomy 11:16, Deuteronomy 11:17,. Wacht u, dat uw hart niet misleid worde. Allen, die God verlaten om hun genegenheid te stellen op een schepsel of er zich aan te wijden, zullen zich tot hun eigen verderf ellendig bedrogen vinden, en het zal dan hun rampzaligheid verzwaren, dat zij over hen gekomen is omdat zij geen acht hebben gegeven. Een weinig zorg en waakzaamheid zou voorkomen hebben, dat zij door de grote bedrieger misleid werden. Om hen op te wekken om acht te geven, zegt Mozes hun hier duidelijk en onomwonden, dat zo zij afwijken en andere goden dienen:

1. De toorn des Heeren tegen hen zal ontsteken, en wie kent de sterkte van die toorn?

2. Dat de goede dingen hun onthouden zullen worden, de hemel zal de regen terughouden, en dan zal de aarde natuurlijk ook geen vrucht opleveren.

3. Boze dingen zullen over hen komen, zij zullen haastelijk omkomen van het goede land. En hoe beter het land was, hoe smartelijker het zijn zal om er van om te komen. Het goede van het land zal hen niet beveiligen, als de slechtheid van de inwoners hen rijp heeft gemaakt voor het verderf.

Verzen 8-17

Deuteronomium 11:8-17

Hij dringt nog altijd aan op dezelfde zaak alsof hij er niet van kan scheiden voor hij zijn doel bereikt. Indien gij wilt ingaan tot het leven indien gij in Kanan wilt komen, dat een type is van dat leven, en het zult bevinden een wezenlijk goed land voor u te zijn zo houdt de geboden, houdt al de geboden, die ik u heden gebied, hebt God lief en dient Hem van ganser harte.

I. Omdat dit het middel is om van het beloofde land bezit te krijgen en te behouden.

1. Het was het middel om er bezit van te krijgen, Deuteronomy 11:8. Opdat gij gesterkt wordt tot de krijg, en inkomt en het land erft. Zo weinig wisten zij van de ontberingen en de gevaren van de oorlogen in Kanan, dat hij niet zegt dat zij moeten ingaan en er verve strijden, neen, zij hadden feitelijk niets anders te doen dan in te gaan en het te erven, te bezitten. Hij houdt zich niet op met hun de krijgskunst te leren, hoe zij de boog moeten spannen en het zwaard moeten hanteren, en in de gelederen moeten blijven, ten einde versterkt te wezen en in te gaan om het land in het bezit te nemen neen, maar hij zegt hun Gods geboden te houden, hun Godsdienst hoog te houden, zolang zij daar getrouw aan zijn, zal Hij hun sterkte wezen en hun welslagen verzekeren.

2. Het was het middel om het bezit er van te behouden, Deuteronomy 11:9. Opdat gij de dagen verlengt in het land, waar gij het oog op hebt. De zonde strekt om de dagen te verkorten van bijzondere personen, en de dagen te verkorten van de voorspoed eens volks, maar gehoorzaamheid zal strekken tot voortduring van hun rust.

II. Omdat het land, waar zij heengingen, meer merkbaar afhankelijk was van de zegen des hemels, dan het land van Egypte, Deuteronomy 11:10. Egypte was een voldoende vruchtbaar land, maar het was geheel vlak en werd bewaterd, niet zoals andere landen door regen, (er is van Egypte gezegd, dat er geen regen over is, Zacheria 14:18,) maar door de overstroming van de Nijl op zekere tijden van het jaar. Om die overstroming nuttig aan te wenden werd veel kunst en arbeid van de landman vereist, zodat men in Egypte evenveel moeite en onkosten had voor een akker als voor een moestuin. En hierdoor waren zij te meer geneigd te denken, dat de kracht hunner handen hun dit vermogen verkregen heeft. Maar Kanan was een oneffen land, een land van heuvelen en valleien, dat niet alleen een aangenamer uitzicht bood aan het oog, maar ook groter verscheidenheid van grond opleverde voor de verschillende doeleinden van de landman. Het was een land zonder grote rivieren, behalve de Jordaan, maar het drinkt water bij de regen des hemels. En aldus:

1. Bespaarde het hun zeer veel arbeid. Terwijl de Egyptenaren in het veld tot aan de knieën in de modder stonden, om sloten te graven, ten einde water over het land te brengen, dat anders weldra als de heide in de woestijn zou worden, konden de Israëlieten neerzitten in hun huizen, warm en rustig, en het aan God overlaten om hun land te besproeien met de vroege en de spade regen, die de rivier Gods wordt genoemd, Psalms 65:10, misschien in toespeling op, en minachting van, de rivier van Egypte, waarop die natie zo hoogmoedig was. Hoe beter God door onze uitwendige toestand voorzien heeft in ons gemak en gerief, hoe overvloediger wij moeten zijn in ons dienen van Hem, hoe minder wij te doen hebben voor ons lichaam, hoe meer wij behoren te doen voor God en onze ziel.

2. Zo zei hij hun dan op te zien tot God, die ons goed doet van de hemel, ons regen en vruchtbare tijden geeft, Acts 14:17, en beloofd heeft zelf aan Israël te zijn als de dauw, Hosea 14:6. Zegeningen brengen de grootste vertroosting en lieflijkheid met zich, indien wij ze van de hemel zien komen als de onmiddellijke gaven van Gods voorzienigheid. Hoe afhankelijker wij zijn van God, met des te meer blijmoedigheid moeten wij Hem gehoorzamen. Zie hoe Mozes hier het land Kanan verheerlijkt boven alle andere landen, en wel daarin dat de ogen Gods gedurig daarop zijn, dat is dat zij dit zouden zijn, om te zien dat er niets ontbrak, terwijl zij zich dicht aan God hielden en aan hun plicht, de vruchtbaarheid des lands zal niet zozeer de gelukkige uitwerking zijn van de bodem als wel de onmiddellijke vrucht van de Goddelijke zegen. Dit kan afgeleid worden uit de tegenwoordige toestand van dit land, want men zegt dat het, nu God er van geweken is, zo'n onvruchtbare plek gronds is, als er ergens onder de hemel gevonden wordt. Noem het niet Naomi, noem het Mara.

III. Omdat God hen gewis zal zegenen met een overvloed van alle goede dingen, indien zij Hem wilden liefhebben en dienen, Deuteronomy 11:13. Ik zal de regen uws lands geven te zijner tijd, zodat zij er noch gebrek aan zullen hebben, als de grond hem behoeft, noch er te veel van zullen hebben, maar zij zullen de vroege regen hebben in de zaaitijd, en de spade regen voor de oogsttijd, Amos 4:7. Dit stelde alle zegeningen voor, die God hun op hun tijd zal verlenen, inzonderheid geestelijke vertroostingen, die tot hen komen zal als de spade regen en vroege regen des lands, Hosea 6:3. En de aldus bewaterde aarde bracht voort:

1. Vruchten, ten dienste van de mens koren, wijn en olie, Psalms 104:13.

2. Gras voor het vee, evenzeer ten dienste van de mens, opdat zij van hen zullen eten en verzadigd worden, Deuteronomy 11:15. De Godzaligheid heeft hier de belofte des tegenwoordigen levens, maar de gunst van God zal vreugde in het hart geven, meer dan ter tijd als hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn.

IV. Omdat hun afwijken van God naar de afgoden gewis hun verderf zijn zal, Deuteronomy 11:16, Deuteronomy 11:17,. Wacht u, dat uw hart niet misleid worde. Allen, die God verlaten om hun genegenheid te stellen op een schepsel of er zich aan te wijden, zullen zich tot hun eigen verderf ellendig bedrogen vinden, en het zal dan hun rampzaligheid verzwaren, dat zij over hen gekomen is omdat zij geen acht hebben gegeven. Een weinig zorg en waakzaamheid zou voorkomen hebben, dat zij door de grote bedrieger misleid werden. Om hen op te wekken om acht te geven, zegt Mozes hun hier duidelijk en onomwonden, dat zo zij afwijken en andere goden dienen:

1. De toorn des Heeren tegen hen zal ontsteken, en wie kent de sterkte van die toorn?

2. Dat de goede dingen hun onthouden zullen worden, de hemel zal de regen terughouden, en dan zal de aarde natuurlijk ook geen vrucht opleveren.

3. Boze dingen zullen over hen komen, zij zullen haastelijk omkomen van het goede land. En hoe beter het land was, hoe smartelijker het zijn zal om er van om te komen. Het goede van het land zal hen niet beveiligen, als de slechtheid van de inwoners hen rijp heeft gemaakt voor het verderf.

Verzen 18-25

Deuteronomium 11:18-25

I. Hier herhaalt hij de bevelen, die hij hun tot hun leiding en hulp in hun gehoorzaamheid gegeven heeft, en voor de instandhouding van hun Godsdienst onder hen, Deuteronomy 11:18 hetgeen ongeveer van gelijke strekking is als hetgeen wij tevoren gehad hebben in hoofdst. 6:6 6 en verv. Laat ons allen geleid worden door de drie regelen, hier gegeven.

1. Laat ons hart vervuld zijn van het woord van God. Legt deze woorden in uw hart en in uw ziel. Het hart moet de schatkamer zijn, waarin het woord van God bewaard wordt, om bij alle gelegenheden te worden gebruikt. Wij kunnen geen goede praktijken verwachten in de wandel, tenzij er goede gedachten, goede genegenheid en goede beginselen zijn in het hart.

2. Laat onze ogen gevestigd zijn op het woord van God. Bindt deze woorden tot een teken op uw hand, die altijd onder uw oog is, Isaiah 49:16, en dat zij tot voorhoofdspanselen zijn tussen uw ogen, dat gij niet vermijden kunt te zien, laat hen u even gemeenzaam zijn, en laat uw oog er even gedurig op zijn, alsof zij op de posten uwer deuren geschreven waren, zodat gij noch bij uw inkomen noch bij uw uitgaan vermijden kunt ze te zien. Aldus moeten wij Gods rechten voor ons stellen, er steeds het oog op hebben als op de gids op onze weg, en de regel van ons werk, Psalms 119:30,

3. Laat onze tong gebruikt worden voor het woord van God. Laat het het onderwerp zijn van onze gemeenzame gesprekken, waar wij ook zijn, inzonderheid met onze kinderen, aan wie de dienst van God geleerd moet worden als het ene nodige, veel nodiger dan de regelen van de welvoeglijkheid, of het beroep, waarvan zij in de wereld moeten leven. Er moet grote zorg en moeite aangewend worden om de kinderen intijds met het woord Gods en de grote dingen van Zijn wet bekend te maken, en hen onder de indruk er van te brengen. Niets zal er zoveel toe bijdragen om de Godsdienst voorspoedig en bestendig te maken in een volk als de goede opvoeding van de kinderen, als het zaad heilig is, dan is dit het behoud van het land.

II. Hij herhaalt de verzekeringen, die hij hun tevoren in de naam van God had gegeven, van voorspoed en welvaart, als zij gehoorzaam zijn.

1. Zij zullen een gelukkige vestiging hebben, Deuteronomy 11:21. Hun dagen zullen vermenigvuldigd worden, en als hun dagen vervuld zijn, dan zullen ook de dagen hunner kinderen vele zijn, als de dagen van de hemel, dat is: Kanan zal hun en hun erfgenamen verzekerd wezen zolang de wereld bestaat, indien zij er zich niet zelf uitwerpen door hun zonde.

2. Hun vijanden zullen de macht niet hebben hen te ontrusten. Zo gij naarstiglijk houdt al deze geboden, Deuteronomy 11:22, en uw plicht getrouw volbrengt, zal God niet alleen des landmans arbeid kronen met overvloed van de vruchten van de aarde, maar ook de glorierijke ondernemingen van de krijgslieden zegenen en voorspoedig maken, de overwinning zal uw wapenen vergezellen, God zal deze volken uitdrijven en u hun land doen erven, Deuteronomy 11:23, Deuteronomy 11:24. Hun grondgebied zal uitgebreid worden tot de volle uitgestrektheid van de belofte, Genesis 15:18, en al hun naburen zullen ontzag voor hen hebben, Deuteronomy 11:25. Niets draagt er zoveel toe bij om een volk aanzien te geven naar buiten, het van waarde te maken voor zijn vrienden en geducht voor zijn vijanden, als de Godsdienst, heersende over hun hart en besturende hun daden, want wie kan wezen tegen hen, voor wie God is? En Hij is gewis voor hen, die in oprechtheid voor Hem zijn. Proverbs 14:34.

Verzen 18-25

Deuteronomium 11:18-25

I. Hier herhaalt hij de bevelen, die hij hun tot hun leiding en hulp in hun gehoorzaamheid gegeven heeft, en voor de instandhouding van hun Godsdienst onder hen, Deuteronomy 11:18 hetgeen ongeveer van gelijke strekking is als hetgeen wij tevoren gehad hebben in hoofdst. 6:6 6 en verv. Laat ons allen geleid worden door de drie regelen, hier gegeven.

1. Laat ons hart vervuld zijn van het woord van God. Legt deze woorden in uw hart en in uw ziel. Het hart moet de schatkamer zijn, waarin het woord van God bewaard wordt, om bij alle gelegenheden te worden gebruikt. Wij kunnen geen goede praktijken verwachten in de wandel, tenzij er goede gedachten, goede genegenheid en goede beginselen zijn in het hart.

2. Laat onze ogen gevestigd zijn op het woord van God. Bindt deze woorden tot een teken op uw hand, die altijd onder uw oog is, Isaiah 49:16, en dat zij tot voorhoofdspanselen zijn tussen uw ogen, dat gij niet vermijden kunt te zien, laat hen u even gemeenzaam zijn, en laat uw oog er even gedurig op zijn, alsof zij op de posten uwer deuren geschreven waren, zodat gij noch bij uw inkomen noch bij uw uitgaan vermijden kunt ze te zien. Aldus moeten wij Gods rechten voor ons stellen, er steeds het oog op hebben als op de gids op onze weg, en de regel van ons werk, Psalms 119:30,

3. Laat onze tong gebruikt worden voor het woord van God. Laat het het onderwerp zijn van onze gemeenzame gesprekken, waar wij ook zijn, inzonderheid met onze kinderen, aan wie de dienst van God geleerd moet worden als het ene nodige, veel nodiger dan de regelen van de welvoeglijkheid, of het beroep, waarvan zij in de wereld moeten leven. Er moet grote zorg en moeite aangewend worden om de kinderen intijds met het woord Gods en de grote dingen van Zijn wet bekend te maken, en hen onder de indruk er van te brengen. Niets zal er zoveel toe bijdragen om de Godsdienst voorspoedig en bestendig te maken in een volk als de goede opvoeding van de kinderen, als het zaad heilig is, dan is dit het behoud van het land.

II. Hij herhaalt de verzekeringen, die hij hun tevoren in de naam van God had gegeven, van voorspoed en welvaart, als zij gehoorzaam zijn.

1. Zij zullen een gelukkige vestiging hebben, Deuteronomy 11:21. Hun dagen zullen vermenigvuldigd worden, en als hun dagen vervuld zijn, dan zullen ook de dagen hunner kinderen vele zijn, als de dagen van de hemel, dat is: Kanan zal hun en hun erfgenamen verzekerd wezen zolang de wereld bestaat, indien zij er zich niet zelf uitwerpen door hun zonde.

2. Hun vijanden zullen de macht niet hebben hen te ontrusten. Zo gij naarstiglijk houdt al deze geboden, Deuteronomy 11:22, en uw plicht getrouw volbrengt, zal God niet alleen des landmans arbeid kronen met overvloed van de vruchten van de aarde, maar ook de glorierijke ondernemingen van de krijgslieden zegenen en voorspoedig maken, de overwinning zal uw wapenen vergezellen, God zal deze volken uitdrijven en u hun land doen erven, Deuteronomy 11:23, Deuteronomy 11:24. Hun grondgebied zal uitgebreid worden tot de volle uitgestrektheid van de belofte, Genesis 15:18, en al hun naburen zullen ontzag voor hen hebben, Deuteronomy 11:25. Niets draagt er zoveel toe bij om een volk aanzien te geven naar buiten, het van waarde te maken voor zijn vrienden en geducht voor zijn vijanden, als de Godsdienst, heersende over hun hart en besturende hun daden, want wie kan wezen tegen hen, voor wie God is? En Hij is gewis voor hen, die in oprechtheid voor Hem zijn. Proverbs 14:34.

Verzen 26-32

Deuteronomium 11:26-32

Hier besluit Mozes zijn algemene vermaning tot gehoorzaamheid, zijn wijze van spreken is zeer aandoenlijk, en men zou denken dat zij er door aangespoord zouden zijn, om zich voor altijd aan God te verbinden, en dat er een onuitwisbare indruk van bij hen zou achterblijven.

I. Hij vat al zijn argumenten voor gehoorzaamheid samen in twee woorden: zegen en vloek, Deuteronomy 11:26, dat is: beloning en straf, zoals zij staan in de beloften en bedreigingen, die de grote bevestiging zijn van de wet, hoop aangrijpende en vrees, de twee handvatsels van de ziel waaraan zij gegrepen en vastgehouden wordt. Deze twee: zegen en vloek, stelt hij hun voor, dat is:

1. Hij verklaart ze, opdat zij ze zouden kennen, hij noemt de bijzonderheden, vervat beide in de zegen en de vloek, opdat zij des te duidelijker zouden zien, hoe begeerlijk de zegen en hoe ontzettend de vloek is.

2. Hij bevestigde ze, opdat zij eraan zouden geloven, hij maakte het hun duidelijk door de bewijzen, die hij hun gaf van zijn opdracht, dat de zegen geen ijdele belofte en de vloek geen ijdele bedreiging is, maar dat beide wezenlijke aankondigingen zijn van Godsvoornemens met hen.

3. Hij zegt hun tussen deze twee te kiezen welke zij begeren. Zo open en eerlijk handelt hij met hen, en zo ver is het van hem de ogen van deze mannen uit te graven, wat hem ten laste was gelegd, Numbers 16:14. Aan hen en aan ons wordt duidelijk gezegd op welke termen wij staan bij de almachtige God.

a. Indien wij gehoorzaam zijn aan Zijn wetten, kunnen wij zeker zijn van de zegen, Deuteronomy 11:27. Maar:

b. Indien wij ongehoorzaam zijn, kunnen wij even zeker wezen van de vloek, Deuteronomy 11:28. Zegt de rechtvaardige, (want God heeft het gezegd, en geheel de wereld kan dit niet herroepen of tegenspreken) dat het hem wel gaan zal, maar wee de goddeloze, het zal hem kwalijk gaan.

II. Hij beveelt dat er een plechtige afkondiging zal gedaan worden van de zegen en de vloek, die hij hun voorgesteld had, op twee bergen, Gerizim en Ebal, Deuteronomy 11:29, Deuteronomy 11:30. Meer bijzondere aanwijzingen voor deze plechtigheid hebben wij in hoofdst. 27:11 en verv. en een bericht van de volbrenging er van in Joshua 8:33 en verv. Het moest geschieden, en het is ook geschied, terstond na hun komst in Kanan, opdat zij bij het in bezitneming van het land zouden weten op welke voorwaarden zij het zouden houden. De plaats, waar dit moest geschieden, wordt nauwkeurig beschreven door Mozes, hoewel hij haar nooit gezien had, hetgeen een omstandigheid is onder velen, waaruit blijkt dat hij zijn instructies van God had. Zij wordt gezegd te zijn nabij de eikenbossen van More, die een van de eerste plaatsen was waar Abraham gekomen is in Kanan, zodat God, door hen daarheen te zenden om de zegen en de vloek te horen, hen herinnerde aan de belofte, die Hij aan Abraham aan diezelfde plaats gedaan heeft, Genesis 12:6, Genesis 12:7,. De vermelding hiervan dient:

1. Tot aanmoediging van hun geloof in de belofte van God, dat zij weldra meesters zouden zijn van Kanan. Doet het, zegt Mozes, aan gene zijde van de Jordaan, Deuteronomy 11:30, want gij kunt er zeker van zijn, dat gijlieden over de Jordaan zult gaan, Deuteronomy 11:31. De inzetting van deze dienst, die in Kanan gedaan moet worden, was hun een verzekering, dat zij er ingebracht zullen worden om het te erven, een teken, zoals dat, hetwelk God aan Mozes heeft gegeven, Exodus 3:12, Gijlieden zult God dienen op deze berg En:

2. Het was een aansporing voor hen om gehoorzaam te zijn, opdat zij aan die vloek ontkomen en die zegen verkrijgen, waarvan zij, behalve hetgeen zij reeds gehoord hadden, weldra als oor-en ooggetuigen de plechtige afkondiging zullen bijwonen, Deuteronomy 11:32. Neemt dan waar te doen al de inzettingen en de rechten, opdat gij in die plechtigheid niet getuigen zult zijn tegen uzelf.

Verzen 26-32

Deuteronomium 11:26-32

Hier besluit Mozes zijn algemene vermaning tot gehoorzaamheid, zijn wijze van spreken is zeer aandoenlijk, en men zou denken dat zij er door aangespoord zouden zijn, om zich voor altijd aan God te verbinden, en dat er een onuitwisbare indruk van bij hen zou achterblijven.

I. Hij vat al zijn argumenten voor gehoorzaamheid samen in twee woorden: zegen en vloek, Deuteronomy 11:26, dat is: beloning en straf, zoals zij staan in de beloften en bedreigingen, die de grote bevestiging zijn van de wet, hoop aangrijpende en vrees, de twee handvatsels van de ziel waaraan zij gegrepen en vastgehouden wordt. Deze twee: zegen en vloek, stelt hij hun voor, dat is:

1. Hij verklaart ze, opdat zij ze zouden kennen, hij noemt de bijzonderheden, vervat beide in de zegen en de vloek, opdat zij des te duidelijker zouden zien, hoe begeerlijk de zegen en hoe ontzettend de vloek is.

2. Hij bevestigde ze, opdat zij eraan zouden geloven, hij maakte het hun duidelijk door de bewijzen, die hij hun gaf van zijn opdracht, dat de zegen geen ijdele belofte en de vloek geen ijdele bedreiging is, maar dat beide wezenlijke aankondigingen zijn van Godsvoornemens met hen.

3. Hij zegt hun tussen deze twee te kiezen welke zij begeren. Zo open en eerlijk handelt hij met hen, en zo ver is het van hem de ogen van deze mannen uit te graven, wat hem ten laste was gelegd, Numbers 16:14. Aan hen en aan ons wordt duidelijk gezegd op welke termen wij staan bij de almachtige God.

a. Indien wij gehoorzaam zijn aan Zijn wetten, kunnen wij zeker zijn van de zegen, Deuteronomy 11:27. Maar:

b. Indien wij ongehoorzaam zijn, kunnen wij even zeker wezen van de vloek, Deuteronomy 11:28. Zegt de rechtvaardige, (want God heeft het gezegd, en geheel de wereld kan dit niet herroepen of tegenspreken) dat het hem wel gaan zal, maar wee de goddeloze, het zal hem kwalijk gaan.

II. Hij beveelt dat er een plechtige afkondiging zal gedaan worden van de zegen en de vloek, die hij hun voorgesteld had, op twee bergen, Gerizim en Ebal, Deuteronomy 11:29, Deuteronomy 11:30. Meer bijzondere aanwijzingen voor deze plechtigheid hebben wij in hoofdst. 27:11 en verv. en een bericht van de volbrenging er van in Joshua 8:33 en verv. Het moest geschieden, en het is ook geschied, terstond na hun komst in Kanan, opdat zij bij het in bezitneming van het land zouden weten op welke voorwaarden zij het zouden houden. De plaats, waar dit moest geschieden, wordt nauwkeurig beschreven door Mozes, hoewel hij haar nooit gezien had, hetgeen een omstandigheid is onder velen, waaruit blijkt dat hij zijn instructies van God had. Zij wordt gezegd te zijn nabij de eikenbossen van More, die een van de eerste plaatsen was waar Abraham gekomen is in Kanan, zodat God, door hen daarheen te zenden om de zegen en de vloek te horen, hen herinnerde aan de belofte, die Hij aan Abraham aan diezelfde plaats gedaan heeft, Genesis 12:6, Genesis 12:7,. De vermelding hiervan dient:

1. Tot aanmoediging van hun geloof in de belofte van God, dat zij weldra meesters zouden zijn van Kanan. Doet het, zegt Mozes, aan gene zijde van de Jordaan, Deuteronomy 11:30, want gij kunt er zeker van zijn, dat gijlieden over de Jordaan zult gaan, Deuteronomy 11:31. De inzetting van deze dienst, die in Kanan gedaan moet worden, was hun een verzekering, dat zij er ingebracht zullen worden om het te erven, een teken, zoals dat, hetwelk God aan Mozes heeft gegeven, Exodus 3:12, Gijlieden zult God dienen op deze berg En:

2. Het was een aansporing voor hen om gehoorzaam te zijn, opdat zij aan die vloek ontkomen en die zegen verkrijgen, waarvan zij, behalve hetgeen zij reeds gehoord hadden, weldra als oor-en ooggetuigen de plechtige afkondiging zullen bijwonen, Deuteronomy 11:32. Neemt dan waar te doen al de inzettingen en de rechten, opdat gij in die plechtigheid niet getuigen zult zijn tegen uzelf.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Deuteronomy 11". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/deuteronomy-11.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile