Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Kolossenzen 1

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, KOLOSSENZEN 1

DE BRIEF AAN DE COLOSSENZEN EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN DEN BRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUS AAN DE COLOSSENZEN.

Colosse was een aanzienlijke stad in Frygië, waarschijnlijk niet ver van Laodicea en Hierpolis gelegen, welke plaatsen wij tezamen vermeld vinden in Colossians 4:13. Zij ligt thans geheel in puin, en de gedachtenis van de plaats wordt voornamelijk door dezen brief bewaard. De bedoeling van den apostel is te waarschuwen tegen het gevaar van de Joodse ijveraars, die aandrongen op de noodzakelijkheid van het onderhouden der ceremoniële wet; en de gelovigen te bewaren voor vermenging van heidense wijsbegeerte met de beginselen van het Christendom. Met grote voldoening vermeldt hij hun standvastigheid en moedigt hen aan om daarin te volharden.

De brief werd geschreven tenzelfden tijde als die aan de Efeziërs en Filippensen, in het jaar 62, en terzelfder plaatse. Paulus was toen gevangen te Rome. Hij was in de gevangenis niet ledig, en het Woord Gods was niet gebonden.

Deze brief, evenals die aan de Romeinen, was gericht aan mensen, die de apostel nooit had gezien en die geen persoonlijke gemeenschap met hem hadden. De gemeente te Colosse was niet door Paulus' bediening gesticht, maar door die van Epafras of Epafroditus, een evangelist; een dergenen, die hij uitgezonden had om het Evangelie onder de heidenen te verkondigen.

I. Er was nu een bloeiende gemeente te Colosse, die vooraan stond en beroemd was onder de gemeenten. Men zou misschien denken, dat alleen de door Paulus gestichte gemeenten tot zo hogen bloei konden komen, maar hier was een bloeiende gemeente, gesticht door Epafras. Het behaagt God soms voor het werk der bediening dezulken te gebruiken, die van minder aanzien en kleiner gaven zijn, maar dan toch grote diensten aan de gemeenten bewijzen. God gebruikt die Hij wil en is niet gebonden aan hen, die voornaam zijn; opdat de uitnemendheid der kracht zij van God, en niet uit ons, 2 Corinthians 4:7.

II. Ofschoon Paulus deze gemeente niet gesticht had, verzuimde hij haar niet; en hij maakt in het schrijven van brieven geen onderscheid tussen haar en de andere gemeenten. De Colossenzen, die bekeerd waren door den dienst van Epafras, waren hem even dierbaar als de Filippensen en anderen, die door zijn eigen dienst toegebracht waren; en hij stelde in hun welzijn evenveel belang. Daardoor legde hij eer op een lagerstaanden dienaar, en leert ons niet zelfzuchtig te zijn, en niet te menen dat alleen ons ere toekomt. Wij leren door zijn voorbeeld, dat wij het niet vernederend moeten achten nat te maken wat anderen geplant hebben, of te bouwen op een fondament, dat een ander gelegd heeft. En hijzelf als een wijs bouwmeester, legde het fondament en een ander bouwde daarop, 1 Corinthians 3:10. Wij hebben hier I. Het opschrift als gewoonlijk, Colossians 1:1, Colossians 1:2,

II. Dankzegging aan God voor hetgeen hij gehoord heeft met betrekking tot hen-hun geloof, liefde en hoop, Colossians 1:3,

III. Zijn gebed voor hen om kennis, vruchtbaarheid en kracht, Colossians 1:9,

IV. Een bewonderenswaardige opsomming van de Christelijke leerstellingen betreffende het werk des Geestes, den persoon van den Verlosser, het werk der verlossing, en de verkondiging daarvan in het Evangelie, Colossians 1:12.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, KOLOSSENZEN 1

DE BRIEF AAN DE COLOSSENZEN EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN VAN DEN BRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUS AAN DE COLOSSENZEN.

Colosse was een aanzienlijke stad in Frygië, waarschijnlijk niet ver van Laodicea en Hierpolis gelegen, welke plaatsen wij tezamen vermeld vinden in Colossians 4:13. Zij ligt thans geheel in puin, en de gedachtenis van de plaats wordt voornamelijk door dezen brief bewaard. De bedoeling van den apostel is te waarschuwen tegen het gevaar van de Joodse ijveraars, die aandrongen op de noodzakelijkheid van het onderhouden der ceremoniële wet; en de gelovigen te bewaren voor vermenging van heidense wijsbegeerte met de beginselen van het Christendom. Met grote voldoening vermeldt hij hun standvastigheid en moedigt hen aan om daarin te volharden.

De brief werd geschreven tenzelfden tijde als die aan de Efeziërs en Filippensen, in het jaar 62, en terzelfder plaatse. Paulus was toen gevangen te Rome. Hij was in de gevangenis niet ledig, en het Woord Gods was niet gebonden.

Deze brief, evenals die aan de Romeinen, was gericht aan mensen, die de apostel nooit had gezien en die geen persoonlijke gemeenschap met hem hadden. De gemeente te Colosse was niet door Paulus' bediening gesticht, maar door die van Epafras of Epafroditus, een evangelist; een dergenen, die hij uitgezonden had om het Evangelie onder de heidenen te verkondigen.

I. Er was nu een bloeiende gemeente te Colosse, die vooraan stond en beroemd was onder de gemeenten. Men zou misschien denken, dat alleen de door Paulus gestichte gemeenten tot zo hogen bloei konden komen, maar hier was een bloeiende gemeente, gesticht door Epafras. Het behaagt God soms voor het werk der bediening dezulken te gebruiken, die van minder aanzien en kleiner gaven zijn, maar dan toch grote diensten aan de gemeenten bewijzen. God gebruikt die Hij wil en is niet gebonden aan hen, die voornaam zijn; opdat de uitnemendheid der kracht zij van God, en niet uit ons, 2 Corinthians 4:7.

II. Ofschoon Paulus deze gemeente niet gesticht had, verzuimde hij haar niet; en hij maakt in het schrijven van brieven geen onderscheid tussen haar en de andere gemeenten. De Colossenzen, die bekeerd waren door den dienst van Epafras, waren hem even dierbaar als de Filippensen en anderen, die door zijn eigen dienst toegebracht waren; en hij stelde in hun welzijn evenveel belang. Daardoor legde hij eer op een lagerstaanden dienaar, en leert ons niet zelfzuchtig te zijn, en niet te menen dat alleen ons ere toekomt. Wij leren door zijn voorbeeld, dat wij het niet vernederend moeten achten nat te maken wat anderen geplant hebben, of te bouwen op een fondament, dat een ander gelegd heeft. En hijzelf als een wijs bouwmeester, legde het fondament en een ander bouwde daarop, 1 Corinthians 3:10. Wij hebben hier I. Het opschrift als gewoonlijk, Colossians 1:1, Colossians 1:2,

II. Dankzegging aan God voor hetgeen hij gehoord heeft met betrekking tot hen-hun geloof, liefde en hoop, Colossians 1:3,

III. Zijn gebed voor hen om kennis, vruchtbaarheid en kracht, Colossians 1:9,

IV. Een bewonderenswaardige opsomming van de Christelijke leerstellingen betreffende het werk des Geestes, den persoon van den Verlosser, het werk der verlossing, en de verkondiging daarvan in het Evangelie, Colossians 1:12.

Verzen 1-2

Colossenzen 1:1-2

I. Het opschrift van den brief is nagenoeg hetzelfde als van de andere brieven, alleen is opmerkenswaard dat:

1. Hij zich noemt een apostel van Jezus Christus, door den wil van God, Colossians 1:1. Een apostel is eerste-minister in het koninkrijk van Christus, onmiddellijk geroepen en buitengewoon gezonden door Christus, zijn werk was voornamelijk Christelijke gemeenten stichten en de Christelijke leer vestigen. Hij schrijft dit niet toe aan zijn eigen verdienste, kracht of bruikbaarheid, maar aan de genade en den vrijen wil van God. Hij achtte zich geroepen om als apostel alles te doen wat in zijn vermogen was, want hij was daartoe aangesteld door den wil van God.

2. Hij verenigt hier Timotheus met zich, hetwelk een ander blijk van zijn nederigheid is. En ofschoon hij dien elders zijn zoon noemt, 2 Timothy 2:1, zo noemt hij hem hier zijn broeder, een voorbeeld voor de oudere en aanzienlijker dienaren om de jongere en minder in `t oog vallende als broederen te beschouwen, en hen dientengevolge met vriendelijkheid en achting te behandelen.

3. Hij noemt de Christenen te Colosse heilige en gelovige broederen in Christus. Gelijk alle goede dienaren, zo zijn alle ware Christenen elkanders broederen, die met elkaar in nauwe betrekking staan en elkaar wederkerige liefde verschuldigd zijn. Voor God moeten zij heiligen zijn, gewijd aan Zijn eer en geheiligd door Zijne genade, dragende Zijn beeld en bedoelende Zijne heerlijkheid. En zowel als heiligen voor God en als broederen van elkaar moeten zij gelovig (getrouw) zijn. Getrouwheid is het kenmerk van elke betrekking in het Christelijk leven, en de kroon en heerlijkheid van alle verhoudingen.

II. De apostolische zegen is gelijk gewoonlijk: Genade zij u en vrede van God, onzen Vader, en den Heere Jezus Christus. Hij wenst hun genade en vrede, de vrije gunst van God en haar gezegende vruchten, alle soorten van geestelijke zegeningen, en dat van God onzen Vader en onzen Heere Jezus Christus, van beiden samen en van ieder afzonderlijk, evenals in den vorigen brief.

Verzen 1-2

Colossenzen 1:1-2

I. Het opschrift van den brief is nagenoeg hetzelfde als van de andere brieven, alleen is opmerkenswaard dat:

1. Hij zich noemt een apostel van Jezus Christus, door den wil van God, Colossians 1:1. Een apostel is eerste-minister in het koninkrijk van Christus, onmiddellijk geroepen en buitengewoon gezonden door Christus, zijn werk was voornamelijk Christelijke gemeenten stichten en de Christelijke leer vestigen. Hij schrijft dit niet toe aan zijn eigen verdienste, kracht of bruikbaarheid, maar aan de genade en den vrijen wil van God. Hij achtte zich geroepen om als apostel alles te doen wat in zijn vermogen was, want hij was daartoe aangesteld door den wil van God.

2. Hij verenigt hier Timotheus met zich, hetwelk een ander blijk van zijn nederigheid is. En ofschoon hij dien elders zijn zoon noemt, 2 Timothy 2:1, zo noemt hij hem hier zijn broeder, een voorbeeld voor de oudere en aanzienlijker dienaren om de jongere en minder in `t oog vallende als broederen te beschouwen, en hen dientengevolge met vriendelijkheid en achting te behandelen.

3. Hij noemt de Christenen te Colosse heilige en gelovige broederen in Christus. Gelijk alle goede dienaren, zo zijn alle ware Christenen elkanders broederen, die met elkaar in nauwe betrekking staan en elkaar wederkerige liefde verschuldigd zijn. Voor God moeten zij heiligen zijn, gewijd aan Zijn eer en geheiligd door Zijne genade, dragende Zijn beeld en bedoelende Zijne heerlijkheid. En zowel als heiligen voor God en als broederen van elkaar moeten zij gelovig (getrouw) zijn. Getrouwheid is het kenmerk van elke betrekking in het Christelijk leven, en de kroon en heerlijkheid van alle verhoudingen.

II. De apostolische zegen is gelijk gewoonlijk: Genade zij u en vrede van God, onzen Vader, en den Heere Jezus Christus. Hij wenst hun genade en vrede, de vrije gunst van God en haar gezegende vruchten, alle soorten van geestelijke zegeningen, en dat van God onzen Vader en onzen Heere Jezus Christus, van beiden samen en van ieder afzonderlijk, evenals in den vorigen brief.

Verzen 3-11

Colossenzen 1:3-11

Hier begint de eigenlijke inhoud van den brief. De apostel vangt aan met dankzegging aan God voor hetgeen hij omtrent hen vernomen heeft, ofschoon hij hen persoonlijk niet kende, en van hun staat en karakter alleen wist door mededelingen van anderen.

I. Hij dankt God voor hen, omdat zij het Evangelie van Christus aangenomen, en bewijzen van hun getrouwheid daaraan gegeven hebben. Merk op: In zijne gebeden voor hen dankt hij voor hen. Dankzegging behoort een deel van elk gebed te zijn, en alles wat ons een reden van blijdschap is moet ons een reden van dankzegging zijn.

1. Hij dankt den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus. In onze dankzegging moeten wij ons wenden tot God als God (Hem komt onze dankzegging zowel als ons gebed toe), en als de Vader van onzen Heere Jezus Christus, in en door wie alles goeds tot ons komt. Hij is de Vader van onzen Heere Jezus Christus zowel als onze Vader, en het is een reden van bemoediging voor ons, telkens als wij ons tot God wenden, dat wij Hem mogen zien als de Vader van Christus en onze Vader, Zijn God en onze God, John 20:17.

2. Waarvoor hij God dankt, voor de genade Gods in hen, welke het bewijs was van de genade Gods jegens hen. Alzo wij van uw geloof in Christus Jezus gehoord hebben, en van de liefde, die gij hebt tot alle heiligen, om de hoop, die u weggelegd is in de hemelen, Colossians 1:4, Colossians 1:5. Geloof, hoop en liefde zijn de drie voorname genaden in het Christelijk leven, en geschikte voorwerpen voor ons gebed en onze dankzegging.

A. Hij dankt voor hun geloof in Christus Jezus, dat zij er toe gebracht waren om in Hem te geloven en Zijn godsdienst te belijden en Hem hun zielen toe te vertrouwen.

B. Voor hun liefde. Behalve de algemene liefde, welke men allen mensen verschuldigd is, bestaat er een afzonderlijke liefde tot al de heiligen, hen die tot de Christelijke broederschap behoren, 1 Peter 2:17. Wij moeten al de heiligen liefhebben, buitengemene vriendelijkheid en welwillendheid betonen aan alle godvrezenden, niettegenstaande kleine punten van verschil en menige werkelijke zwakheid. Sommigen verstaan dit van hun liefdadigheid voor de heiligen, die behoeftig waren, welke een tak en een bewijs van Christelijke liefde is.

C. Voor hun hoop. De hoop, die u weggelegd is in de hemelen, Colossians 1:5. De zaligheid van den hemel wordt hier hun hoop genoemd, omdat die de zaak is waarop gehoopt wordt, verwachtende de zalige hoop, Titus 2:13. Wat de gelovigen reeds in de wereld ontvangen is veel, maar wat voor hen in den hemel bewaard wordt, is veel meer. En wij hebben reden om God te danken voor de hoop des hemels, welke de ware Christenen hebben, en hun wlgegronde verwachting van deze heerlijkheid. Hun geloof in Christus en hun liefde tot de heiligen had een oog op de hoop, die voor hen weggelegd was in de hemelen. Hoe meer wij onze hoop vestigen op de beloning in de toekomende wereld, des te losser zullen wij zijn van onze aardse schatten en des te gewilliger om daarmee wel te doen.

II. Nadat hij God gedankt heeft voor deze genaden, dankt hij Hem voor de middelen van genade, waarin zij zich verheugden. Welke gij tevoren gehoord hebt door het woord der waarheid, namelijk des Evangelies. Zij hadden in het woord der waarheid van het Evangelie gehoord van deze hoop, die in de hemelen voor hen weggelegd was. Merk op: Het Evangelie is het woord der waarheid, en waaraan wij veilig de zaligheid van onze onsterfelijke zielen kunnen toevertrouwen, het komt van den God der waarheid en den Geest der waarheid, en is een waar woord. Hij noemt het de genade Gods in waarheid, Colossians 1:6. Het is grote barmhartigheid dit woord te mogen horen, want de voorname zaak, welke wij er uit leren, is de zaligheid des hemels. Het eeuwige leven is door het Evangelie aan het licht gebracht, 2 Timothy 1:10. Zij hoorden van de hope, hun in de hemelen weggelegd door het woord der waarheid van het Evangelie.

Hetwelk tot u gekomen is, gelijk ook in de gehele wereld, en het brengt vruchten voort, gelijk ook onder u, Colossians 1:6. Dit Evangelie is verkondigd en brengt vruchten voort onder andere volken, het is tot u gekomen, gelijk in de gehele wereld, overeenkomstig het bevel: Predikt het Evangelie in de gehele wereld, en aan alle creaturen. Merk op:

A. Allen, die het woord van het Evangelie horen, moeten vruchten des Evangelies voortbrengen, dat is: het gehoorzamen en hun beginselen en hun wandel daarnaar hervormen. Dit was het eerste wat verkondigd werd: Brengt dan vruchten voort der bekering waardig, Matthew 3:8. En onze Heere zei: Indien gij deze dingen weet, zalig zijt gij zo gij ze doet, John 13:17.

B. Waar ook het Evangelie komt, zal het vruchten voortbrengen tot eer en heerlijkheid van God. Het brengt vrucht voort, gelijk ook in u. Wij vergissen ons, indien wij menen dat wij alleen aan de vertroostingen en zegeningen des Evangelies deelhebben. Brengt het Evangelie in ons vruchten voort? Het doet het in anderen.

III. Dat zij mogen bekrachtigd worden: Met alle kracht bekrachtigd worden naar de sterkte Zijner heerlijkheid, Colossians 1:11, versterkt tegen de verzoekingen des Satans en versterkt voor al hun plichten. Het is een grote troost voor ons, dat Hij, die op zich genomen heeft sterkte aan Zijn volk te geven, een God van macht en van heerlijkheid is. Waar geestelijk leven is, daar is ook behoefte aan geestelijke kracht, kracht voor alle daden van het geestelijk leven. Bekrachtigd worden is door de genade Gods instaat gesteld worden tot alle goed werk, en evenzeer gesterkt door diezelfde genade tegen alle kwaad, het is bekwaam gemaakt te worden tot onzen plicht en onze oprechtheid te bewaren. De gezegende Geest is de bewerker van deze kracht, want wij worden versterkt met kracht door Zijnen Geest in den inwendigen mens, Ephesians 3:16. Het Woord van God is het middel, waardoor Hij ons die kracht toevoert, en wij behoren het ons toe te eigenen door het gebed. Het was in antwoord op zijn ernstig gebed, dat de apostel voldoende kracht ontving. In het gebed om geestelijke kracht zijn wij door de beloften niet beperkt, en daarom mogen wij niet beperkt zijn in onze hoop en begeerte daarnaar. Merk op:

1. Hij bad dat zij mochten bekrachtigd worden met kracht. Dit schijnt een onnodige herhaling, maar hij bedoelt dat zij overvloedig kracht, of kracht ontleend aan een ander, mochten ontvangen.

2. Met alle kracht. Het schijnt onredelijk te verlangen, dat een schepsel bekrachtigd worde met alle kracht, want dat kon zijn hem almachtig maken, maar hij bedoelt: met alle kracht, die wij gebruiken kunnen om onze roeping te vervullen en onze onschuld te bewaren, al de genade, die nodig is in alle beproevingen des levens en geschikt is om ons te helpen in tijd van nood. 3. Naar de sterkte Zijner heerlijkheid. Dat is, overeenkomstig de genade van God, maar de genade Gods in de harten der gelovigen is de sterkte Gods, en daar is heerlijkheid in die sterkte, het is een uitnemende en voldoende sterkte. En de mededeling van die sterkte is niet overeenkomstig onze zwakheid, waaraan de sterkte wordt gegeven, maar overeenkomstig Zijne kracht, die haar geeft. Wanneer God geeft, doet Hij dat overeenkomstig zich zelven.

4. Het bepaalde doel van deze gave was om te kunnen lijden. Bekrachtigd worden tot alle lijdzaamheid en lankmoedigheid met blijdschap, Colossians 1:11. Hij bidt niet alleen dat zij ondersteund worden in hun droefenissen, maar bekrachtigd. De reden daarvan is, dat er werk voor ons te doen is ook onder ons lijden. En zij, die bekrachtigd worden naar de sterkte Zijner heerlijkheid, worden gesterkt:

A. Tot alle lijdzaamheid. Wanneer de lijdzaamheid een volmaakt werk heeft, James 1:4, dan zijn wij bekrachtigd tot alle lijdzaamheid, wanneer wij onze moeilijkheden niet alleen geduldig dragen, maar ze aannemen als gaven van God en er dankbaar voor zijn. Aan u is "gegeven te lijden", Philippians 1:29. Indien wij onze moeiten goed dragen, al zijn ze nog zo veel en nog zo drukkend, dan dragen wij ze met lijdzaamheid. En dezelfde reden om ene moeite goed te dragen, zal, indien zij een goede reden is, volstaan voor andere moeiten. "Alle lijdzaamheid" bedoelt alle soorten van lijdzaamheid, niet slechts verdragende, maar ook verwachtende lijdzaamheid.

B. Dat is ook zo met lankmoedigheid, dat is tot grote lengte dragen, niet alleen voor een poos, maar zolang het Gode behaagt het lijden te verlengen.

C. Het is met vreugde, zich verblijden in de verdrukking, met blijdschap de roving onzer goederen aanzien, ons verblijden dat wij waardig geacht worden om Zijns naams wil smaadheid te lijden, blijdschap zowel als lijdzaamheid hebben onder de bezwaren des levens. Dit kunnen wij nooit door enige kracht uit ons zelven, maar alleen indien wij bekrachtigd worden door de genade Gods.

Verzen 3-11

Colossenzen 1:3-11

Hier begint de eigenlijke inhoud van den brief. De apostel vangt aan met dankzegging aan God voor hetgeen hij omtrent hen vernomen heeft, ofschoon hij hen persoonlijk niet kende, en van hun staat en karakter alleen wist door mededelingen van anderen.

I. Hij dankt God voor hen, omdat zij het Evangelie van Christus aangenomen, en bewijzen van hun getrouwheid daaraan gegeven hebben. Merk op: In zijne gebeden voor hen dankt hij voor hen. Dankzegging behoort een deel van elk gebed te zijn, en alles wat ons een reden van blijdschap is moet ons een reden van dankzegging zijn.

1. Hij dankt den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus. In onze dankzegging moeten wij ons wenden tot God als God (Hem komt onze dankzegging zowel als ons gebed toe), en als de Vader van onzen Heere Jezus Christus, in en door wie alles goeds tot ons komt. Hij is de Vader van onzen Heere Jezus Christus zowel als onze Vader, en het is een reden van bemoediging voor ons, telkens als wij ons tot God wenden, dat wij Hem mogen zien als de Vader van Christus en onze Vader, Zijn God en onze God, John 20:17.

2. Waarvoor hij God dankt, voor de genade Gods in hen, welke het bewijs was van de genade Gods jegens hen. Alzo wij van uw geloof in Christus Jezus gehoord hebben, en van de liefde, die gij hebt tot alle heiligen, om de hoop, die u weggelegd is in de hemelen, Colossians 1:4, Colossians 1:5. Geloof, hoop en liefde zijn de drie voorname genaden in het Christelijk leven, en geschikte voorwerpen voor ons gebed en onze dankzegging.

A. Hij dankt voor hun geloof in Christus Jezus, dat zij er toe gebracht waren om in Hem te geloven en Zijn godsdienst te belijden en Hem hun zielen toe te vertrouwen.

B. Voor hun liefde. Behalve de algemene liefde, welke men allen mensen verschuldigd is, bestaat er een afzonderlijke liefde tot al de heiligen, hen die tot de Christelijke broederschap behoren, 1 Peter 2:17. Wij moeten al de heiligen liefhebben, buitengemene vriendelijkheid en welwillendheid betonen aan alle godvrezenden, niettegenstaande kleine punten van verschil en menige werkelijke zwakheid. Sommigen verstaan dit van hun liefdadigheid voor de heiligen, die behoeftig waren, welke een tak en een bewijs van Christelijke liefde is.

C. Voor hun hoop. De hoop, die u weggelegd is in de hemelen, Colossians 1:5. De zaligheid van den hemel wordt hier hun hoop genoemd, omdat die de zaak is waarop gehoopt wordt, verwachtende de zalige hoop, Titus 2:13. Wat de gelovigen reeds in de wereld ontvangen is veel, maar wat voor hen in den hemel bewaard wordt, is veel meer. En wij hebben reden om God te danken voor de hoop des hemels, welke de ware Christenen hebben, en hun wlgegronde verwachting van deze heerlijkheid. Hun geloof in Christus en hun liefde tot de heiligen had een oog op de hoop, die voor hen weggelegd was in de hemelen. Hoe meer wij onze hoop vestigen op de beloning in de toekomende wereld, des te losser zullen wij zijn van onze aardse schatten en des te gewilliger om daarmee wel te doen.

II. Nadat hij God gedankt heeft voor deze genaden, dankt hij Hem voor de middelen van genade, waarin zij zich verheugden. Welke gij tevoren gehoord hebt door het woord der waarheid, namelijk des Evangelies. Zij hadden in het woord der waarheid van het Evangelie gehoord van deze hoop, die in de hemelen voor hen weggelegd was. Merk op: Het Evangelie is het woord der waarheid, en waaraan wij veilig de zaligheid van onze onsterfelijke zielen kunnen toevertrouwen, het komt van den God der waarheid en den Geest der waarheid, en is een waar woord. Hij noemt het de genade Gods in waarheid, Colossians 1:6. Het is grote barmhartigheid dit woord te mogen horen, want de voorname zaak, welke wij er uit leren, is de zaligheid des hemels. Het eeuwige leven is door het Evangelie aan het licht gebracht, 2 Timothy 1:10. Zij hoorden van de hope, hun in de hemelen weggelegd door het woord der waarheid van het Evangelie.

Hetwelk tot u gekomen is, gelijk ook in de gehele wereld, en het brengt vruchten voort, gelijk ook onder u, Colossians 1:6. Dit Evangelie is verkondigd en brengt vruchten voort onder andere volken, het is tot u gekomen, gelijk in de gehele wereld, overeenkomstig het bevel: Predikt het Evangelie in de gehele wereld, en aan alle creaturen. Merk op:

A. Allen, die het woord van het Evangelie horen, moeten vruchten des Evangelies voortbrengen, dat is: het gehoorzamen en hun beginselen en hun wandel daarnaar hervormen. Dit was het eerste wat verkondigd werd: Brengt dan vruchten voort der bekering waardig, Matthew 3:8. En onze Heere zei: Indien gij deze dingen weet, zalig zijt gij zo gij ze doet, John 13:17.

B. Waar ook het Evangelie komt, zal het vruchten voortbrengen tot eer en heerlijkheid van God. Het brengt vrucht voort, gelijk ook in u. Wij vergissen ons, indien wij menen dat wij alleen aan de vertroostingen en zegeningen des Evangelies deelhebben. Brengt het Evangelie in ons vruchten voort? Het doet het in anderen.

III. Dat zij mogen bekrachtigd worden: Met alle kracht bekrachtigd worden naar de sterkte Zijner heerlijkheid, Colossians 1:11, versterkt tegen de verzoekingen des Satans en versterkt voor al hun plichten. Het is een grote troost voor ons, dat Hij, die op zich genomen heeft sterkte aan Zijn volk te geven, een God van macht en van heerlijkheid is. Waar geestelijk leven is, daar is ook behoefte aan geestelijke kracht, kracht voor alle daden van het geestelijk leven. Bekrachtigd worden is door de genade Gods instaat gesteld worden tot alle goed werk, en evenzeer gesterkt door diezelfde genade tegen alle kwaad, het is bekwaam gemaakt te worden tot onzen plicht en onze oprechtheid te bewaren. De gezegende Geest is de bewerker van deze kracht, want wij worden versterkt met kracht door Zijnen Geest in den inwendigen mens, Ephesians 3:16. Het Woord van God is het middel, waardoor Hij ons die kracht toevoert, en wij behoren het ons toe te eigenen door het gebed. Het was in antwoord op zijn ernstig gebed, dat de apostel voldoende kracht ontving. In het gebed om geestelijke kracht zijn wij door de beloften niet beperkt, en daarom mogen wij niet beperkt zijn in onze hoop en begeerte daarnaar. Merk op:

1. Hij bad dat zij mochten bekrachtigd worden met kracht. Dit schijnt een onnodige herhaling, maar hij bedoelt dat zij overvloedig kracht, of kracht ontleend aan een ander, mochten ontvangen.

2. Met alle kracht. Het schijnt onredelijk te verlangen, dat een schepsel bekrachtigd worde met alle kracht, want dat kon zijn hem almachtig maken, maar hij bedoelt: met alle kracht, die wij gebruiken kunnen om onze roeping te vervullen en onze onschuld te bewaren, al de genade, die nodig is in alle beproevingen des levens en geschikt is om ons te helpen in tijd van nood. 3. Naar de sterkte Zijner heerlijkheid. Dat is, overeenkomstig de genade van God, maar de genade Gods in de harten der gelovigen is de sterkte Gods, en daar is heerlijkheid in die sterkte, het is een uitnemende en voldoende sterkte. En de mededeling van die sterkte is niet overeenkomstig onze zwakheid, waaraan de sterkte wordt gegeven, maar overeenkomstig Zijne kracht, die haar geeft. Wanneer God geeft, doet Hij dat overeenkomstig zich zelven.

4. Het bepaalde doel van deze gave was om te kunnen lijden. Bekrachtigd worden tot alle lijdzaamheid en lankmoedigheid met blijdschap, Colossians 1:11. Hij bidt niet alleen dat zij ondersteund worden in hun droefenissen, maar bekrachtigd. De reden daarvan is, dat er werk voor ons te doen is ook onder ons lijden. En zij, die bekrachtigd worden naar de sterkte Zijner heerlijkheid, worden gesterkt:

A. Tot alle lijdzaamheid. Wanneer de lijdzaamheid een volmaakt werk heeft, James 1:4, dan zijn wij bekrachtigd tot alle lijdzaamheid, wanneer wij onze moeilijkheden niet alleen geduldig dragen, maar ze aannemen als gaven van God en er dankbaar voor zijn. Aan u is "gegeven te lijden", Philippians 1:29. Indien wij onze moeiten goed dragen, al zijn ze nog zo veel en nog zo drukkend, dan dragen wij ze met lijdzaamheid. En dezelfde reden om ene moeite goed te dragen, zal, indien zij een goede reden is, volstaan voor andere moeiten. "Alle lijdzaamheid" bedoelt alle soorten van lijdzaamheid, niet slechts verdragende, maar ook verwachtende lijdzaamheid.

B. Dat is ook zo met lankmoedigheid, dat is tot grote lengte dragen, niet alleen voor een poos, maar zolang het Gode behaagt het lijden te verlengen.

C. Het is met vreugde, zich verblijden in de verdrukking, met blijdschap de roving onzer goederen aanzien, ons verblijden dat wij waardig geacht worden om Zijns naams wil smaadheid te lijden, blijdschap zowel als lijdzaamheid hebben onder de bezwaren des levens. Dit kunnen wij nooit door enige kracht uit ons zelven, maar alleen indien wij bekrachtigd worden door de genade Gods.

Verzen 12-29

Colossenzen 1:12-29

Hier is een kort begrip van de leer des Evangelies betreffende het grote werk onzer verlossing door Christus. Wij vinden het niet als een onderwerp voor een leerrede, maar voor een dankzegging, want onze verlossing door Christus geeft ons in alle opzichten overvloedig stof tot dankzegging. Dankende den Vader, Colossians 1:12. Hij levert geen betoog over onze verlossing in geregelde orde, want dan zou hij eerst spreken van de verlossing zelf en daarna van hare toepassing. Maar hier keert hij de orde om, aangezien in ons gevoel de toepassing voor de daad zelf gaat. Wij gevoelen de zegeningen van de verlossing in onze harten, en worden door die stromen geleid tot de bron en oorsprong. De orde en volgorde van des apostels redenering kan op de volgende wijze weergegeven worden.

I. Hij spreekt over de werkzaamheden van den Geest der genade in ons. Wij moeten daarvoor dankzeggen, omdat wij daardoor bekwaam gemaakt worden om deel te krijgen aan het middelaarschap van den Zoon. Dankende den Vader, enz., Colossians 1:12, Colossians 1:13. Hier wordt gesproken van het werk van den Vader, omdat de Geest der genade is de Geest des Vaders, en de Vader in ons werkt door Zijn Geest. Zij, in wie het werk der genade is gewrocht, moe- ten daarvoor den Vader danken. Zo wij er den troost van hebben, moet Hij er den dank voor ontvangen. Wat is nu in ons gewrocht in de toepassing der verlossing?

1. Hij heeft ons getrokken uit de macht der duisternis, Colossians 1:13. Hij heeft ons verlost uit den staat van heidense duisternis en goddeloosheid. Hij heeft ons gered uit de macht der zonde, welke duisternis is, 1 John 6:1, van de heerschappij des Satans, die de vorst der duisternis is, Ephesians 6:12, en van de helse verdoemenis, welke de buitenste duisternis is, Matthew 25:30. Zij werden geroepen uit de duisternis, 1 Peter 2:9.

2. Hij heeft ons overgezet in het koninkrijk van den Zoon Zijner liefde, ons gebracht in de bedeling des Evangelies, ons leden gemaakt van de gemeente van Christus, welke is een staat van licht en zuiverheid. Eertijds waart gij duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere, Ephesians 5:8. Die u geroepen heeft uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht, 1 Peter 2:9. Zij, die slaven van Satan waren, zijn gewillige onderdanen van Christus gemaakt. De bekering van een zondaar is de overbrenging van een ziel uit het rijk des Satans in het koninkrijk van Christus. De macht der zonde wordt verbroken en men onderwerpt zich aan de heerschappij van Christus. De wet des geestes des levens in Christus maakt ons vrij van de wet der zonde en des doods. Het is het koninkrijk van den Zoon Zijner liefde, den Zoon van Zijn geheel bijzondere liefde, Zijn geliefden Zoon, Matthew 3:17, den Geliefde, Ephesians 1:6.

3. Niet alleen dit heeft Hij gedaan, maar Hij heeft ons bekwaam gemaakt om deel te hebben in de erve der heiligen in het licht, Colossians 1:12. Hij heeft ons bereid voor de eeuwige gelukzaligheid des hemels, zoals aan de Israëlieten door het lot het beloofde land uitgedeeld werd, en heeft ons daarvan het onderpand en de verzekering gegeven. Dit vermeldt de apostel het eerst omdat het de eerste aanduiding van de toekomstige zegeningen is, dat wij in zekeren zin ons door God er voor bekwaam gemaakt gevoelen. God geeft genade en heerlijkheid en ons wordt hier meegedeeld wat wij daaronder te verstaan hebben. A. Wat heerlijkheid is. Dat is de erve der heiligen in het licht. Het is een erfenis, en zij komt hun als kinderen toe, dat is de beste zekerheid en het eigendomsbewijs. Indien wij kinderen zijn, dan zijn wij ook erfgenamen, Romans 8:17. En het is een erfdeel der heiligen-geschikt voor geheiligde zielen. Zij, die op aarde geen heiligen zijn, zullen nooit heiligen in den hemel zijn. En het is ene erfenis in het licht, een volkomenheid van kennis, heiligheid en vreugde, door gemeenschap met God, welke licht is en de Vader der lichten, James 1:17, 1 John 5:1.

B. Wat genade is. Het is het bekwaam zijn voor de erfenis. Die ons bekwaam gemaakt heeft om deel te hebben, enz., dat is geschikt en instaat voor den hemelsen toestand door een daarmee overeenstemmende geneigdheid en gewoonte der ziel. En Hij maakt ons bekwaam door den machtigen invloed van Zijnen Geest. De werking van de goddelijke kracht is, dat zij het hart verandert en dat hemels maakt. Merk op: Allen, die voor den hemel hiernamaals bestemd zijn, worden voor den hemel hier voorbereid. Allen, die ongeheiligd leven en sterven, verlaten de wereld met hun hel in hun binnenste, maar allen, die geheiligd en vernieuwd zijn, scheiden van deze wereld met hun hemel in het hart. Zij, die de erfenis der kinderen hebben, ontvangen de opvoeding van kinderen en de geaardheid van kinderen, zij hebben den Geest der aanneming, door welken zij roepen: Abba Vader! Romans 8:15, En omdat gij kinderen zijt, heeft God den Geest Zijns Zoons in uwe harten gegeven, door welken gij roept: Abba Vader! Galatians 4:6. Dat bekwaam zijn voor den hemel is het onderpand des Geestes in onze harten, welke een deel van de erfenis is en de zekerheid voor de gehele inbezitstelling. Zij, die geheiligd zijn, zullen ook verheerlijkt worden, Romans 8:30, en zullen eeuwig de genade Gods danken, die hen geheiligd heeft.

II. Ten aanzien van den persoon des Verlossers. Heerlijke dingen worden hier van Hem gezegd, want de gezegende Paulus was vol van Christus en greep elke gelegenheid aan om tot Zijne eer te spreken. Hij spreekt hier onderscheidenlijk van Hem als God en als Middelaar.

1. Als God spreekt hij van Hem, Colossians 1:15,

A. Hij is het beeld des onzienlijken Gods. Niet gelijk de mens, die naar het beeld Gods gemaakt is, Genesis 1:27, in zijn vermogens en zijne heerschappij over de schepselen, neen: Hij is het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid, Hebrews 1:3. Hij is het beeld Gods zoals de zoon het beeld zijns vaders is en een natuurlijke gelijkenis met hem heeft, zodat wie Hem gezien heeft den Vader gezien heeft, en dat Zijne heerlijkheid was als die des eniggeborenen des Vaders, John 1:4, John 14:9.

B. Hij is de eerstgeborene aller creaturen. Niet in dien zin dat Hijzelf een schepsel is, want Hij is proototokos pass ktiseoos, geboren of gegenereerd voor alle creaturen, of voordat enig creatuur gemaakt was, hetgeen de gewone spreekwijze der Schrift is voor: "van eeuwigheid" en waardoor Gods bestaan-van eeuwigheid tot ons begrip gebracht wordt. Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest, van den aanvang, van de oudheden der aarde aan. Ik was geboren als de afgronden nog niet waren, als nog gene fonteinen waren, zwaar van water, aleer de bergen ingevest waren, voor de heuvelen was ik geboren, Proverbs 8:23. Het betekent Zijne heerschappij over alle dingen, gelijk de eerstgeborene in een geslacht erfgenaam en heer is van alles, zo is Hij een erfgenaam van alles, Hebrews 1:2. Het woord, met verandering van slechts een accent, proototokos, betekent eigenlijk de eerste vervaardiger of voortbrenger van alle dingen, en daardoor sluit het goed aan hetgeen volgt. C. Het is er zover vandaan, dat Hij een schepsel zou zijn, dat Hij de Schepper is. Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in den hemel en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, Colossians 1:16. Hij heeft alle dingen uit niet gemaakt, den hoogsten engel in den hemel zowel als de mensen op aarde. Hij schiep de wereld, de hogere en de lagere wereld, met al de bewoners van beide. Alle dingen zijn door Hem gemaakt, en zonder Hem is geen ding gemaakt, dat gemaakt is, John 1:3. Hij spreekt hier van verscheidene rangen van engelen: Hetzij tronen, hetzij heerlijkheden, hetzij overheden, hetzij machten, hetgeen betekent of verscheidenheid van heerlijkheid of verscheidenheid van bedieningen. Engelen, overheden en machten, 1 Peter 3:22. Christus is de eeuwige wijsheid des Vaders en het heelal is door wijsheid gemaakt. Hij is de arm des Heeren, en het heelal is door dien arm gemaakt.

Alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen, di autoe kai eis auton. Daar zij door Hem geschapen zijn, zijn ze ook tot Hem geschapen, door Zijn macht gemaakt, zijn ze gemaakt tot Zijn vreugde en Zijn eer. Hij is het einde zowel als de oorsprong aller dingen.

Tot Hem zijn alle dingen, Romans 11:36, eis auton ta panta.

D. En Hij is voor alle dingen. Hij bestond voordat de wereld geschapen werd, voor het begin des tijds, van alle eeuwigheid. Wijsheid was bij den Vader, de Heere bezat wijsheid in het begin Zijns wegs, voor Zijne werken, van toen aan, Proverbs 8:22. In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God en het Woord was God, John 1:1. Hij bestond niet alleen voordat Hij uit ene maagd geboren werd, Hij bestond voor allen tijd.

E. Alle dingen bestaan tezamen door Hem. Zij bestaan niet alleen in hun wezen, maar ook in hun orde en afhankelijkheid. Hij schiep ze niet alleen in den beginne, maar het is door het woord Zijner macht dat ze blijven bestaan, Hebrews 1:3. De gehele schepping wordt in stand gehouden door de macht van den Zone Gods, en Hij behoudt haar in haar tegenwoordige gedaante. Door Hem wordt zij bewaard voor ontbinding en wegzinking in wanorde.

2. Daarna toont de apostel aan wat Hij is als Middelaar, Colossians 1:18, Colossians 1:19.

A. Hij is het hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, niet alleen een hoofd door regering en bestuur, zoals de koning het hoofd van den staat is en het recht heeft om wetten uit te vaardigen, maar een hoofd door levensinvloed, zoals het hoofd van het menselijk lichaam. Want alle genade en kracht wordt van Hem verkregen, en de gemeente is Zijn lichaam, de vervulling desgenen, die alles in allen vervult, Ephesians 1:22, Ephesians 1:23.

B. Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden, arch, proototokos, het beginsel, de eerstgeborene van uit de doden, het beginsel van onze opstanding zowel als zelf de eerstgeborene. Al onze hoop en blijdschap vinden haar grond in Hem, die de bewerker van onze zaligmaking is. Niet in dien zin, dat Hij de eerste was, die ooit uit den dood opstond, maar Hij was de eerste en enige, die door Zijn eigen kracht verrees, en is daardoor bewezen te zijn de Zoon van God en de Heere van alle dingen. En Hij is het hoofd der opstanding en heeft ons een voorbeeld en waarborg gegeven van onze opstanding uit den dood. Hij verrees als de eersteling, 1 Corinthians 15:20. C. Opdat Hij in allen de eerste zou zijn. Het was de wil des Vaders, dat Hij zou hebben alle macht in hemel en op aarde, dat Hij zou verheven zijn boven de engelen en alle machten in den hemel, (Hij heeft uitnemender naam boven hen geërfd, Hebrews 1:4), en dat Hij in alle zaken van het koninkrijk Gods onder de mensen de voorkeur hebben zou. Hij heeft den eersten rang in de harten Zijns volks boven de wereld en het vlees, en door Hem den eersten rang te geven, handelen wij naar den wil des Vaders. Opdat zij allen den Zoon eren gelijk zij den Vader eren, John 5:23.

D. Het is des Vaders welbehagen geweest, dat in Hem al de volheid wonen zou, Colossians 1:19, niet alleen een volheid van overvloed voor Hem zelven, maar een overvloed voor ons, volheid van verdienste, rechtvaardigheid, kracht en genade. Gelijk het hoofd de zetel en de bron is van alle lichamelijke krachten, zo is Christus het van alle genade voor Zijn volk. Het behaagde den Vader, dat alle volheid in Hem wonen zou, en wij hebben den vrijen toegang tot Hem voor alle genade, die wij behoeven. Hij is daarvoor niet alleen onze voorspraak, maar Hij is de gevolmachtigde, aan wie de uitdeling is toevertrouwd. Uit Zijne volheid ontvangen wij genade voor genade, genade in ons beantwoordende aan de genade die in Hem is, John 1:16, en Hij vervult alles in allen, Efeziërs 1:23.

III. Betreffende het werk der verzoening. Hij spreekt van de natuur daarvan, of waarin het bestaat, en van de middelen waardoor het werd verkregen.

1. Waaruit het bestaat. Er zijn twee delen.

A. De vergeving der zonden. In dewelke wij de verlossing hebben door Zijn bloed, namelijk de vergeving der zonden, Colossians 1:14. De zonde had ons gekocht en tot slaven gemaakt. Indien wij verlost worden, moeten wij van de zonde verlost worden, en dat geschiedt door vergeving, door het overdragen van de strafschuldigheid. Zie Ephesians 1:7 :In wie wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade.

B. In verzoening met God. God heeft door Hem alle dingen verzoend tot zich zelven, Colossians 1:20. Hij is de Middelaar der verzoening, die zowel vrede als vergeving voor zondaren verwerft, die hen thans in een toestand van vrede en gunst brengt, en die eindelijk alle heilige schepselen, engelen en mensen, tot een heerlijke en gezegende gemeenschap verenigen zal, alle dingen die op de aarde en in den hemel zijn. Zie Ephesians 1:10. Hij zal alles tot een vergaderen in Christus, beide dat in den hemel en dat op de aarde is. De uitdrukking luidt anakephalaioosasthai, dat is: hen allen onder een hoofd brengen. De heidenen, die vervreemd waren, en vijanden door het verstand in de boze werken, heeft Hij nu ook verzoend, Colossians 1:21. Hier zien wij wat hun toestand van nature was, hun heidense toestand: vervreemd van God en vijanden van God. Maar nu is die vijandschap gedood, en niettegenstaande dien afstand, zijn wij nu verzoend. Christus heeft den grondslag voor onze verzoening gelegd, want Hij heeft den prijs er voor betaald, Hij heeft het voorstel en de belofte gedaan, het als profeet afgekondigd en als koning vervuld. De grootste vijanden van God, die het verst van Hem vervreemd zijn en Hem tegenstand bieden, kunnen met Hem verzoend worden, en blijven alleen door hun eigen schuld onverzoend.

2. Hoe de verlossing verkregen is: door Zijn bloed, Colossians 1:14, Hij heeft vrede gemaakt door het bloed Zijns kruizes, Colossians 1:20, en in het lichaam Zijns vlezes, door den dood, Colossians 1:22. Door het bloed wordt de verzoening aangebracht, want het bloed is het leven, en zonder bloedstorting geen vergeving, Hebrews 9:22. Daar was zulk een waarde in het bloed van Christus, dat wanneer Hij dat stortte, God bereid was met de mensen in nieuwe voorwaarden te treden door hen in het verbond der genade te brengen en om Zijnentwil, krachtens Zijn kruisdood, hun vergeving te schenken en in genade aan te nemen allen, die in Hem geloven.

IV. Betreffende de verkondiging van deze verlossing. Merk hierop:

1. Aan wie zij verkondigd wordt: Het is gepredikt onder alle creaturen, Colossians 1:23, dat is, er is bevel gegeven om het allen creaturen te verkondigen, Mark 16:15. Het kan aan alle creaturen gepredikt worden, want het Evangelie sluit niemand uit, die zich zelven niet uitsluit. Meer of minder is het verkondigd of zal het verkondigd worden aan alle volken, ofschoon velen tegen zijn licht in gezondigd hebben en misschien velen het nog niet genoten.

2. Door wie het verkondigd is: Waarvan ik, Paulus, een dienaar geworden ben. Paulus was een groot apostel, maar zijn hoogste eretitel acht hij het een bedienaar van het Evangelie van Jezus Christus te zijn. Paulus gebruikt elke gelegenheid om van zijne bediening te spreken, want hij achtte zijne bediening heerlijk, Romans 11:13. En nog eens, Colossians 1:25 :Welker dienaar ik geworden ben. Merk hier op:

A. Vanwaar had Paulus zijne bediening? Het was: naar de bedeling van God, die mij gegeven is aan u, de wijze beschikking van de dingen in de huishouding Gods. Hij was uitdeler en bouwmeester, en dat was hem gegeven, hij had het zich niet aangematigd of het zelf genomen, en hij kon het niet als een schuld vorderen. Hij ontving het van God als een gave en nam het aan als een gunst.

B. Ter wille van wie had hij deze bediening? Het is voor u: u ten zegen, wij zijn uwe dienaren om Jezus wil, 2 Corinthians 4:5. Wij zijn Christus' dienaren ten goede van Zijn volk, om te vervullen het woord Gods (dat is: het ten volle te verkondigen), waarvan gij het grootste voordeel zult hebben. Hoe meer wij onze bediening in al haar delen vervullen, des te groter zal de zegen voor de gemeente zijn, zij zal des te meer vervuld worden met kennis en bekwaam gemaakt tot den dienst.

C. Welk een prediker was Paulus? Dat wordt in bijzonderheden meegedeeld.

a. Hij was een lijdende prediker. Die mij nu verblijde in mijn lijden voor u, Colossians 1:24. Hij leed ter wille van Christus en tot welzijn van de gemeente. Hij leed omdat hij het Evangelie verkondigde. En omdat hij voor zulk een goede zaak leed, kon hij zich over zijn lijden verblijden, verblijden omdat hij waardig geacht werd te lijden, en zich dat tot een eer rekenen.

En vervul in mijn vlees de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus. Die overblijfselen voor Paulus en voor enig ander waren geen verzoening voor de zonden, zoals het lijden van Christus was. D r ontbrak niets aan, dat behoefde niet vervuld te worden. Dat beantwoordde volkomen aan het doel, de voldoening van Gods gerechtigheid tot zaligmaking van Zijn volk. Maar het lijden van Paulus en van andere goede dienaren maakte hen Christus gelijkvormig en zij volgden Hem op Zijn lijdensweg, en daarom wordt gezegd, dat zij vervulden hetgeen van het lijden van Christus overgebleven was, zoals de was de graveerselen van het zegel vervult, dat er in afgedrukt wordt. Ook kan het bedoeld zijn niet van het lijden van Christus, maar van het lijden om Christus' wil. Hij vervulde de overblijfselen. Een zeker deel en een bepaalde mate van lijden voor Christus was hem toegewezen, en daar het lijden met dat doel hem aangenaam was, zo vervulde hij meer en meer wat daarvan overgebleven was om zijn volle deel te hebben.

b. Hij was een prediker in bijzonderheden, hij predikte niet alleen in het openbaar, doch van huis tot huis persoonlijk. Dewelke wij verkondigen, vermanende een iegelijk mens en lerende een iegelijk mens in alle wijsheid, Colossians 1:28. Een iegelijk heeft behoefte aan vermaning en lering, en daarom moet een iegelijk zijn deel ontvangen. Merk op: Ten eerste. Wanneer wij iemand vermanen over hetgeen hij verkeerd doet, moeten wij hem leren beter te doen, vermaning en onderwijs moeten hand aan hand gaan. Ten tweede. De mensen moeten vermaand en geleerd worden in alle wijsheid. Wij moeten den gelegen tijd kiezen en de beste middelen gebruiken, en ons schikken naar de omstandigheden en het bevattingsvermogen van hen met wie wij te doen hebben, en hen onderwijzen naarmate zij verdragen kunnen. Zijn doel was een iegelijk mens volmaakt te stellen in Christus Jezus, hetzij volmaakt in de kennis van de Christelijke leer (zo velen dan als wij volmaakt zijn, laat ons dit gevoelen, Philippians 3:15, Philippians 3:2 Timotheus 3:17), hetzij, bekroond met eeuwige heerlijkheid hiernamaals, wanneer hij zich zelven een heerlijke gemeente zal voorstellen, Efeziërs 5:27, en haar zal doen komen tot de geesten der volmaakte rechtvaardigen, Heb. 12:23. Het doel der dienaren moet zijn de verbetering en de redding van een iegelijk, die hen hoort.

Ten derde. Hij was een ijverig prediker en gaf zich moeite, hij was niet traag en deed zijn werk niet onachtzaam. Waartoe ik ook arbeide, strijdende naar Zijne werking, die in mij werkt met kracht, Colossians 1:29. Hij arbeidde en streed, was zeer vlijtig en tevreden onder alle bezwaren, overeenkomstig de mate der genade, die hem geschonken was, en de buitengewone tegenwoordigheid van Christus bij hem. Daar Paulus zich er op toelegde om veel goeds te doen, had hij het voorrecht, dat de kracht Gods ook vruchtbaarder in hem werkte. Hoe meer wij arbeiden in het werk des Heeren, des te grotere mate van hulp mogen wij van Hem daarin verwachten, Ephesians 3:7, naar de gave der genade Gods, die mij gegeven is naar de werking Zijner kracht.

3. Het Evangelie dat gepredikt werd. Het wordt hier genoemd: De verborgenheid, die verborgen is geweest van alle eeuwen en van alle geslachten, maar nu geopenbaard is aan Zijne heiligen, Colossians 1:26.

A. De verborgenheid van het Evangelie was lang verborgen, van eeuwen en geslachten, al de eeuwen der kerk onder de bedeling des Ouden Testaments. De gemeente was in een staat van minderjarigheid en werd opgeleid voor volmaakter toestand, maar zij kon niet zien op het einde van de dingen, die God verordend had, 2 Corinthians 3:13.

B. Deze verborgenheid nu, is in de volheid der tijden bekend gemaakt aan de heiligen, duidelijk geopenbaard en blootgelegd. De sluier, die over het aangezicht van Mozes lag, is door Christus weggenomen, 2 Corinthians 3:14. De geringste heilige onder het Evangelie verstaat meer dan de grootste profeet onder de wet. De minste in het koninkrijk der hemelen is groter dan zij. De verborgenheid van Christus, welke in andere eeuwen den kinderen der mensen niet is bekend gemaakt, is nu geopenbaard aan Zijne heilige apostelen en profeten door den Geest, Ephesians 3:4, Ephesians 3:5. En wat is die verborgenheid? Het is de rijkdom van Gods heerlijkheid onder de heidenen. De bijzondere leer van het Evangelie was een verborgenheid, die tevoren verborgen was en nu bekend gemaakt werd. Maar de grote verborgenheid, waarop hier gedoeld wordt, is het verbreken van den muur des afscheidsels tussen Joden en heidenen, en de verkondiging van het Evangelie aan de heidenwereld, zodat dezen deelgenoten worden aan de voorrechten van het Evangelie, zij, die tevoren in onwetendheid en afgoderij verzonken lagen.

Dat de heidenen zijn mede-erfgenamen en van hetzelfde lichaam, en mede-deelgenoten Zijner belofte in Christus door het Evangelie, Ephesians 3:6. Deze verborgenheid, nu bekend gemaakt, is Christus onder u, de hoop der heerlijkheid. Christus is de hoop der heerlijkheid. De grond van onze hoop is Christus in het woord, of de openbaring des Evangelies, die ons den aard daarvan en de middelen om dien te verkrijgen mededeelt. Het bewijs van onze hoop is Christus in het hart, of de heiligmaking van de ziel, en haar toebereiding voor de hemelse heerlijkheid.

4. De roeping van hen, die aan deze verlossing deelhebben. Indien gij maar blijft in het geloof, gefundeerd en vast, en niet bewogen wordt van de hope des Evangelies, dat gij gehoord hebt, Colossians 1:23. Wij moeten gefundeerd en vast in het geloof blijven, en niet bewogen worden van de hope des Evangelies, dat is, wij moeten er in onze zielen zo vast van overtuigd zijn, dat wij er door gene verzoeking van afgetrokken worden. Wij moeten standvastig en onbeweeglijk zijn, 1 Corinthians 15:58, en de onwankelbare belijdenis der hoop vasthouden, Heb. 10:23. Wij kunnen den gelukkigen uitslag van ons geloof alleen verwachten, wanneer wij blijven in het geloof en er zo in gefundeerd en bevestigd zijn, dat wij niet bewogen kunnen worden. Wij moeten ons niet onttrekken ten verderve, maar geloven tot behouding onzer zielen, Hebrews 10:39. Wij moeten getrouw zijn tot den dood, door alle verzoekingen heen, opdat wij mogen ontvangen de kroon des levens, en verkrijgen het einde onzes geloofs, de zaligheid onzer zielen, 1 Peter 1:9.

Verzen 12-29

Colossenzen 1:12-29

Hier is een kort begrip van de leer des Evangelies betreffende het grote werk onzer verlossing door Christus. Wij vinden het niet als een onderwerp voor een leerrede, maar voor een dankzegging, want onze verlossing door Christus geeft ons in alle opzichten overvloedig stof tot dankzegging. Dankende den Vader, Colossians 1:12. Hij levert geen betoog over onze verlossing in geregelde orde, want dan zou hij eerst spreken van de verlossing zelf en daarna van hare toepassing. Maar hier keert hij de orde om, aangezien in ons gevoel de toepassing voor de daad zelf gaat. Wij gevoelen de zegeningen van de verlossing in onze harten, en worden door die stromen geleid tot de bron en oorsprong. De orde en volgorde van des apostels redenering kan op de volgende wijze weergegeven worden.

I. Hij spreekt over de werkzaamheden van den Geest der genade in ons. Wij moeten daarvoor dankzeggen, omdat wij daardoor bekwaam gemaakt worden om deel te krijgen aan het middelaarschap van den Zoon. Dankende den Vader, enz., Colossians 1:12, Colossians 1:13. Hier wordt gesproken van het werk van den Vader, omdat de Geest der genade is de Geest des Vaders, en de Vader in ons werkt door Zijn Geest. Zij, in wie het werk der genade is gewrocht, moe- ten daarvoor den Vader danken. Zo wij er den troost van hebben, moet Hij er den dank voor ontvangen. Wat is nu in ons gewrocht in de toepassing der verlossing?

1. Hij heeft ons getrokken uit de macht der duisternis, Colossians 1:13. Hij heeft ons verlost uit den staat van heidense duisternis en goddeloosheid. Hij heeft ons gered uit de macht der zonde, welke duisternis is, 1 John 6:1, van de heerschappij des Satans, die de vorst der duisternis is, Ephesians 6:12, en van de helse verdoemenis, welke de buitenste duisternis is, Matthew 25:30. Zij werden geroepen uit de duisternis, 1 Peter 2:9.

2. Hij heeft ons overgezet in het koninkrijk van den Zoon Zijner liefde, ons gebracht in de bedeling des Evangelies, ons leden gemaakt van de gemeente van Christus, welke is een staat van licht en zuiverheid. Eertijds waart gij duisternis, maar nu zijt gij licht in den Heere, Ephesians 5:8. Die u geroepen heeft uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht, 1 Peter 2:9. Zij, die slaven van Satan waren, zijn gewillige onderdanen van Christus gemaakt. De bekering van een zondaar is de overbrenging van een ziel uit het rijk des Satans in het koninkrijk van Christus. De macht der zonde wordt verbroken en men onderwerpt zich aan de heerschappij van Christus. De wet des geestes des levens in Christus maakt ons vrij van de wet der zonde en des doods. Het is het koninkrijk van den Zoon Zijner liefde, den Zoon van Zijn geheel bijzondere liefde, Zijn geliefden Zoon, Matthew 3:17, den Geliefde, Ephesians 1:6.

3. Niet alleen dit heeft Hij gedaan, maar Hij heeft ons bekwaam gemaakt om deel te hebben in de erve der heiligen in het licht, Colossians 1:12. Hij heeft ons bereid voor de eeuwige gelukzaligheid des hemels, zoals aan de Israëlieten door het lot het beloofde land uitgedeeld werd, en heeft ons daarvan het onderpand en de verzekering gegeven. Dit vermeldt de apostel het eerst omdat het de eerste aanduiding van de toekomstige zegeningen is, dat wij in zekeren zin ons door God er voor bekwaam gemaakt gevoelen. God geeft genade en heerlijkheid en ons wordt hier meegedeeld wat wij daaronder te verstaan hebben. A. Wat heerlijkheid is. Dat is de erve der heiligen in het licht. Het is een erfenis, en zij komt hun als kinderen toe, dat is de beste zekerheid en het eigendomsbewijs. Indien wij kinderen zijn, dan zijn wij ook erfgenamen, Romans 8:17. En het is een erfdeel der heiligen-geschikt voor geheiligde zielen. Zij, die op aarde geen heiligen zijn, zullen nooit heiligen in den hemel zijn. En het is ene erfenis in het licht, een volkomenheid van kennis, heiligheid en vreugde, door gemeenschap met God, welke licht is en de Vader der lichten, James 1:17, 1 John 5:1.

B. Wat genade is. Het is het bekwaam zijn voor de erfenis. Die ons bekwaam gemaakt heeft om deel te hebben, enz., dat is geschikt en instaat voor den hemelsen toestand door een daarmee overeenstemmende geneigdheid en gewoonte der ziel. En Hij maakt ons bekwaam door den machtigen invloed van Zijnen Geest. De werking van de goddelijke kracht is, dat zij het hart verandert en dat hemels maakt. Merk op: Allen, die voor den hemel hiernamaals bestemd zijn, worden voor den hemel hier voorbereid. Allen, die ongeheiligd leven en sterven, verlaten de wereld met hun hel in hun binnenste, maar allen, die geheiligd en vernieuwd zijn, scheiden van deze wereld met hun hemel in het hart. Zij, die de erfenis der kinderen hebben, ontvangen de opvoeding van kinderen en de geaardheid van kinderen, zij hebben den Geest der aanneming, door welken zij roepen: Abba Vader! Romans 8:15, En omdat gij kinderen zijt, heeft God den Geest Zijns Zoons in uwe harten gegeven, door welken gij roept: Abba Vader! Galatians 4:6. Dat bekwaam zijn voor den hemel is het onderpand des Geestes in onze harten, welke een deel van de erfenis is en de zekerheid voor de gehele inbezitstelling. Zij, die geheiligd zijn, zullen ook verheerlijkt worden, Romans 8:30, en zullen eeuwig de genade Gods danken, die hen geheiligd heeft.

II. Ten aanzien van den persoon des Verlossers. Heerlijke dingen worden hier van Hem gezegd, want de gezegende Paulus was vol van Christus en greep elke gelegenheid aan om tot Zijne eer te spreken. Hij spreekt hier onderscheidenlijk van Hem als God en als Middelaar.

1. Als God spreekt hij van Hem, Colossians 1:15,

A. Hij is het beeld des onzienlijken Gods. Niet gelijk de mens, die naar het beeld Gods gemaakt is, Genesis 1:27, in zijn vermogens en zijne heerschappij over de schepselen, neen: Hij is het uitgedrukte beeld Zijner zelfstandigheid, Hebrews 1:3. Hij is het beeld Gods zoals de zoon het beeld zijns vaders is en een natuurlijke gelijkenis met hem heeft, zodat wie Hem gezien heeft den Vader gezien heeft, en dat Zijne heerlijkheid was als die des eniggeborenen des Vaders, John 1:4, John 14:9.

B. Hij is de eerstgeborene aller creaturen. Niet in dien zin dat Hijzelf een schepsel is, want Hij is proototokos pass ktiseoos, geboren of gegenereerd voor alle creaturen, of voordat enig creatuur gemaakt was, hetgeen de gewone spreekwijze der Schrift is voor: "van eeuwigheid" en waardoor Gods bestaan-van eeuwigheid tot ons begrip gebracht wordt. Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest, van den aanvang, van de oudheden der aarde aan. Ik was geboren als de afgronden nog niet waren, als nog gene fonteinen waren, zwaar van water, aleer de bergen ingevest waren, voor de heuvelen was ik geboren, Proverbs 8:23. Het betekent Zijne heerschappij over alle dingen, gelijk de eerstgeborene in een geslacht erfgenaam en heer is van alles, zo is Hij een erfgenaam van alles, Hebrews 1:2. Het woord, met verandering van slechts een accent, proototokos, betekent eigenlijk de eerste vervaardiger of voortbrenger van alle dingen, en daardoor sluit het goed aan hetgeen volgt. C. Het is er zover vandaan, dat Hij een schepsel zou zijn, dat Hij de Schepper is. Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in den hemel en die op de aarde zijn, die zienlijk en die onzienlijk zijn, Colossians 1:16. Hij heeft alle dingen uit niet gemaakt, den hoogsten engel in den hemel zowel als de mensen op aarde. Hij schiep de wereld, de hogere en de lagere wereld, met al de bewoners van beide. Alle dingen zijn door Hem gemaakt, en zonder Hem is geen ding gemaakt, dat gemaakt is, John 1:3. Hij spreekt hier van verscheidene rangen van engelen: Hetzij tronen, hetzij heerlijkheden, hetzij overheden, hetzij machten, hetgeen betekent of verscheidenheid van heerlijkheid of verscheidenheid van bedieningen. Engelen, overheden en machten, 1 Peter 3:22. Christus is de eeuwige wijsheid des Vaders en het heelal is door wijsheid gemaakt. Hij is de arm des Heeren, en het heelal is door dien arm gemaakt.

Alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen, di autoe kai eis auton. Daar zij door Hem geschapen zijn, zijn ze ook tot Hem geschapen, door Zijn macht gemaakt, zijn ze gemaakt tot Zijn vreugde en Zijn eer. Hij is het einde zowel als de oorsprong aller dingen.

Tot Hem zijn alle dingen, Romans 11:36, eis auton ta panta.

D. En Hij is voor alle dingen. Hij bestond voordat de wereld geschapen werd, voor het begin des tijds, van alle eeuwigheid. Wijsheid was bij den Vader, de Heere bezat wijsheid in het begin Zijns wegs, voor Zijne werken, van toen aan, Proverbs 8:22. In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God en het Woord was God, John 1:1. Hij bestond niet alleen voordat Hij uit ene maagd geboren werd, Hij bestond voor allen tijd.

E. Alle dingen bestaan tezamen door Hem. Zij bestaan niet alleen in hun wezen, maar ook in hun orde en afhankelijkheid. Hij schiep ze niet alleen in den beginne, maar het is door het woord Zijner macht dat ze blijven bestaan, Hebrews 1:3. De gehele schepping wordt in stand gehouden door de macht van den Zone Gods, en Hij behoudt haar in haar tegenwoordige gedaante. Door Hem wordt zij bewaard voor ontbinding en wegzinking in wanorde.

2. Daarna toont de apostel aan wat Hij is als Middelaar, Colossians 1:18, Colossians 1:19.

A. Hij is het hoofd des lichaams, namelijk der gemeente, niet alleen een hoofd door regering en bestuur, zoals de koning het hoofd van den staat is en het recht heeft om wetten uit te vaardigen, maar een hoofd door levensinvloed, zoals het hoofd van het menselijk lichaam. Want alle genade en kracht wordt van Hem verkregen, en de gemeente is Zijn lichaam, de vervulling desgenen, die alles in allen vervult, Ephesians 1:22, Ephesians 1:23.

B. Hij is het begin, de eerstgeborene uit de doden, arch, proototokos, het beginsel, de eerstgeborene van uit de doden, het beginsel van onze opstanding zowel als zelf de eerstgeborene. Al onze hoop en blijdschap vinden haar grond in Hem, die de bewerker van onze zaligmaking is. Niet in dien zin, dat Hij de eerste was, die ooit uit den dood opstond, maar Hij was de eerste en enige, die door Zijn eigen kracht verrees, en is daardoor bewezen te zijn de Zoon van God en de Heere van alle dingen. En Hij is het hoofd der opstanding en heeft ons een voorbeeld en waarborg gegeven van onze opstanding uit den dood. Hij verrees als de eersteling, 1 Corinthians 15:20. C. Opdat Hij in allen de eerste zou zijn. Het was de wil des Vaders, dat Hij zou hebben alle macht in hemel en op aarde, dat Hij zou verheven zijn boven de engelen en alle machten in den hemel, (Hij heeft uitnemender naam boven hen geërfd, Hebrews 1:4), en dat Hij in alle zaken van het koninkrijk Gods onder de mensen de voorkeur hebben zou. Hij heeft den eersten rang in de harten Zijns volks boven de wereld en het vlees, en door Hem den eersten rang te geven, handelen wij naar den wil des Vaders. Opdat zij allen den Zoon eren gelijk zij den Vader eren, John 5:23.

D. Het is des Vaders welbehagen geweest, dat in Hem al de volheid wonen zou, Colossians 1:19, niet alleen een volheid van overvloed voor Hem zelven, maar een overvloed voor ons, volheid van verdienste, rechtvaardigheid, kracht en genade. Gelijk het hoofd de zetel en de bron is van alle lichamelijke krachten, zo is Christus het van alle genade voor Zijn volk. Het behaagde den Vader, dat alle volheid in Hem wonen zou, en wij hebben den vrijen toegang tot Hem voor alle genade, die wij behoeven. Hij is daarvoor niet alleen onze voorspraak, maar Hij is de gevolmachtigde, aan wie de uitdeling is toevertrouwd. Uit Zijne volheid ontvangen wij genade voor genade, genade in ons beantwoordende aan de genade die in Hem is, John 1:16, en Hij vervult alles in allen, Efeziërs 1:23.

III. Betreffende het werk der verzoening. Hij spreekt van de natuur daarvan, of waarin het bestaat, en van de middelen waardoor het werd verkregen.

1. Waaruit het bestaat. Er zijn twee delen.

A. De vergeving der zonden. In dewelke wij de verlossing hebben door Zijn bloed, namelijk de vergeving der zonden, Colossians 1:14. De zonde had ons gekocht en tot slaven gemaakt. Indien wij verlost worden, moeten wij van de zonde verlost worden, en dat geschiedt door vergeving, door het overdragen van de strafschuldigheid. Zie Ephesians 1:7 :In wie wij hebben de verlossing door Zijn bloed, namelijk de vergeving der misdaden, naar den rijkdom Zijner genade.

B. In verzoening met God. God heeft door Hem alle dingen verzoend tot zich zelven, Colossians 1:20. Hij is de Middelaar der verzoening, die zowel vrede als vergeving voor zondaren verwerft, die hen thans in een toestand van vrede en gunst brengt, en die eindelijk alle heilige schepselen, engelen en mensen, tot een heerlijke en gezegende gemeenschap verenigen zal, alle dingen die op de aarde en in den hemel zijn. Zie Ephesians 1:10. Hij zal alles tot een vergaderen in Christus, beide dat in den hemel en dat op de aarde is. De uitdrukking luidt anakephalaioosasthai, dat is: hen allen onder een hoofd brengen. De heidenen, die vervreemd waren, en vijanden door het verstand in de boze werken, heeft Hij nu ook verzoend, Colossians 1:21. Hier zien wij wat hun toestand van nature was, hun heidense toestand: vervreemd van God en vijanden van God. Maar nu is die vijandschap gedood, en niettegenstaande dien afstand, zijn wij nu verzoend. Christus heeft den grondslag voor onze verzoening gelegd, want Hij heeft den prijs er voor betaald, Hij heeft het voorstel en de belofte gedaan, het als profeet afgekondigd en als koning vervuld. De grootste vijanden van God, die het verst van Hem vervreemd zijn en Hem tegenstand bieden, kunnen met Hem verzoend worden, en blijven alleen door hun eigen schuld onverzoend.

2. Hoe de verlossing verkregen is: door Zijn bloed, Colossians 1:14, Hij heeft vrede gemaakt door het bloed Zijns kruizes, Colossians 1:20, en in het lichaam Zijns vlezes, door den dood, Colossians 1:22. Door het bloed wordt de verzoening aangebracht, want het bloed is het leven, en zonder bloedstorting geen vergeving, Hebrews 9:22. Daar was zulk een waarde in het bloed van Christus, dat wanneer Hij dat stortte, God bereid was met de mensen in nieuwe voorwaarden te treden door hen in het verbond der genade te brengen en om Zijnentwil, krachtens Zijn kruisdood, hun vergeving te schenken en in genade aan te nemen allen, die in Hem geloven.

IV. Betreffende de verkondiging van deze verlossing. Merk hierop:

1. Aan wie zij verkondigd wordt: Het is gepredikt onder alle creaturen, Colossians 1:23, dat is, er is bevel gegeven om het allen creaturen te verkondigen, Mark 16:15. Het kan aan alle creaturen gepredikt worden, want het Evangelie sluit niemand uit, die zich zelven niet uitsluit. Meer of minder is het verkondigd of zal het verkondigd worden aan alle volken, ofschoon velen tegen zijn licht in gezondigd hebben en misschien velen het nog niet genoten.

2. Door wie het verkondigd is: Waarvan ik, Paulus, een dienaar geworden ben. Paulus was een groot apostel, maar zijn hoogste eretitel acht hij het een bedienaar van het Evangelie van Jezus Christus te zijn. Paulus gebruikt elke gelegenheid om van zijne bediening te spreken, want hij achtte zijne bediening heerlijk, Romans 11:13. En nog eens, Colossians 1:25 :Welker dienaar ik geworden ben. Merk hier op:

A. Vanwaar had Paulus zijne bediening? Het was: naar de bedeling van God, die mij gegeven is aan u, de wijze beschikking van de dingen in de huishouding Gods. Hij was uitdeler en bouwmeester, en dat was hem gegeven, hij had het zich niet aangematigd of het zelf genomen, en hij kon het niet als een schuld vorderen. Hij ontving het van God als een gave en nam het aan als een gunst.

B. Ter wille van wie had hij deze bediening? Het is voor u: u ten zegen, wij zijn uwe dienaren om Jezus wil, 2 Corinthians 4:5. Wij zijn Christus' dienaren ten goede van Zijn volk, om te vervullen het woord Gods (dat is: het ten volle te verkondigen), waarvan gij het grootste voordeel zult hebben. Hoe meer wij onze bediening in al haar delen vervullen, des te groter zal de zegen voor de gemeente zijn, zij zal des te meer vervuld worden met kennis en bekwaam gemaakt tot den dienst.

C. Welk een prediker was Paulus? Dat wordt in bijzonderheden meegedeeld.

a. Hij was een lijdende prediker. Die mij nu verblijde in mijn lijden voor u, Colossians 1:24. Hij leed ter wille van Christus en tot welzijn van de gemeente. Hij leed omdat hij het Evangelie verkondigde. En omdat hij voor zulk een goede zaak leed, kon hij zich over zijn lijden verblijden, verblijden omdat hij waardig geacht werd te lijden, en zich dat tot een eer rekenen.

En vervul in mijn vlees de overblijfselen van de verdrukkingen van Christus. Die overblijfselen voor Paulus en voor enig ander waren geen verzoening voor de zonden, zoals het lijden van Christus was. D r ontbrak niets aan, dat behoefde niet vervuld te worden. Dat beantwoordde volkomen aan het doel, de voldoening van Gods gerechtigheid tot zaligmaking van Zijn volk. Maar het lijden van Paulus en van andere goede dienaren maakte hen Christus gelijkvormig en zij volgden Hem op Zijn lijdensweg, en daarom wordt gezegd, dat zij vervulden hetgeen van het lijden van Christus overgebleven was, zoals de was de graveerselen van het zegel vervult, dat er in afgedrukt wordt. Ook kan het bedoeld zijn niet van het lijden van Christus, maar van het lijden om Christus' wil. Hij vervulde de overblijfselen. Een zeker deel en een bepaalde mate van lijden voor Christus was hem toegewezen, en daar het lijden met dat doel hem aangenaam was, zo vervulde hij meer en meer wat daarvan overgebleven was om zijn volle deel te hebben.

b. Hij was een prediker in bijzonderheden, hij predikte niet alleen in het openbaar, doch van huis tot huis persoonlijk. Dewelke wij verkondigen, vermanende een iegelijk mens en lerende een iegelijk mens in alle wijsheid, Colossians 1:28. Een iegelijk heeft behoefte aan vermaning en lering, en daarom moet een iegelijk zijn deel ontvangen. Merk op: Ten eerste. Wanneer wij iemand vermanen over hetgeen hij verkeerd doet, moeten wij hem leren beter te doen, vermaning en onderwijs moeten hand aan hand gaan. Ten tweede. De mensen moeten vermaand en geleerd worden in alle wijsheid. Wij moeten den gelegen tijd kiezen en de beste middelen gebruiken, en ons schikken naar de omstandigheden en het bevattingsvermogen van hen met wie wij te doen hebben, en hen onderwijzen naarmate zij verdragen kunnen. Zijn doel was een iegelijk mens volmaakt te stellen in Christus Jezus, hetzij volmaakt in de kennis van de Christelijke leer (zo velen dan als wij volmaakt zijn, laat ons dit gevoelen, Philippians 3:15, Philippians 3:2 Timotheus 3:17), hetzij, bekroond met eeuwige heerlijkheid hiernamaals, wanneer hij zich zelven een heerlijke gemeente zal voorstellen, Efeziërs 5:27, en haar zal doen komen tot de geesten der volmaakte rechtvaardigen, Heb. 12:23. Het doel der dienaren moet zijn de verbetering en de redding van een iegelijk, die hen hoort.

Ten derde. Hij was een ijverig prediker en gaf zich moeite, hij was niet traag en deed zijn werk niet onachtzaam. Waartoe ik ook arbeide, strijdende naar Zijne werking, die in mij werkt met kracht, Colossians 1:29. Hij arbeidde en streed, was zeer vlijtig en tevreden onder alle bezwaren, overeenkomstig de mate der genade, die hem geschonken was, en de buitengewone tegenwoordigheid van Christus bij hem. Daar Paulus zich er op toelegde om veel goeds te doen, had hij het voorrecht, dat de kracht Gods ook vruchtbaarder in hem werkte. Hoe meer wij arbeiden in het werk des Heeren, des te grotere mate van hulp mogen wij van Hem daarin verwachten, Ephesians 3:7, naar de gave der genade Gods, die mij gegeven is naar de werking Zijner kracht.

3. Het Evangelie dat gepredikt werd. Het wordt hier genoemd: De verborgenheid, die verborgen is geweest van alle eeuwen en van alle geslachten, maar nu geopenbaard is aan Zijne heiligen, Colossians 1:26.

A. De verborgenheid van het Evangelie was lang verborgen, van eeuwen en geslachten, al de eeuwen der kerk onder de bedeling des Ouden Testaments. De gemeente was in een staat van minderjarigheid en werd opgeleid voor volmaakter toestand, maar zij kon niet zien op het einde van de dingen, die God verordend had, 2 Corinthians 3:13.

B. Deze verborgenheid nu, is in de volheid der tijden bekend gemaakt aan de heiligen, duidelijk geopenbaard en blootgelegd. De sluier, die over het aangezicht van Mozes lag, is door Christus weggenomen, 2 Corinthians 3:14. De geringste heilige onder het Evangelie verstaat meer dan de grootste profeet onder de wet. De minste in het koninkrijk der hemelen is groter dan zij. De verborgenheid van Christus, welke in andere eeuwen den kinderen der mensen niet is bekend gemaakt, is nu geopenbaard aan Zijne heilige apostelen en profeten door den Geest, Ephesians 3:4, Ephesians 3:5. En wat is die verborgenheid? Het is de rijkdom van Gods heerlijkheid onder de heidenen. De bijzondere leer van het Evangelie was een verborgenheid, die tevoren verborgen was en nu bekend gemaakt werd. Maar de grote verborgenheid, waarop hier gedoeld wordt, is het verbreken van den muur des afscheidsels tussen Joden en heidenen, en de verkondiging van het Evangelie aan de heidenwereld, zodat dezen deelgenoten worden aan de voorrechten van het Evangelie, zij, die tevoren in onwetendheid en afgoderij verzonken lagen.

Dat de heidenen zijn mede-erfgenamen en van hetzelfde lichaam, en mede-deelgenoten Zijner belofte in Christus door het Evangelie, Ephesians 3:6. Deze verborgenheid, nu bekend gemaakt, is Christus onder u, de hoop der heerlijkheid. Christus is de hoop der heerlijkheid. De grond van onze hoop is Christus in het woord, of de openbaring des Evangelies, die ons den aard daarvan en de middelen om dien te verkrijgen mededeelt. Het bewijs van onze hoop is Christus in het hart, of de heiligmaking van de ziel, en haar toebereiding voor de hemelse heerlijkheid.

4. De roeping van hen, die aan deze verlossing deelhebben. Indien gij maar blijft in het geloof, gefundeerd en vast, en niet bewogen wordt van de hope des Evangelies, dat gij gehoord hebt, Colossians 1:23. Wij moeten gefundeerd en vast in het geloof blijven, en niet bewogen worden van de hope des Evangelies, dat is, wij moeten er in onze zielen zo vast van overtuigd zijn, dat wij er door gene verzoeking van afgetrokken worden. Wij moeten standvastig en onbeweeglijk zijn, 1 Corinthians 15:58, en de onwankelbare belijdenis der hoop vasthouden, Heb. 10:23. Wij kunnen den gelukkigen uitslag van ons geloof alleen verwachten, wanneer wij blijven in het geloof en er zo in gefundeerd en bevestigd zijn, dat wij niet bewogen kunnen worden. Wij moeten ons niet onttrekken ten verderve, maar geloven tot behouding onzer zielen, Hebrews 10:39. Wij moeten getrouw zijn tot den dood, door alle verzoekingen heen, opdat wij mogen ontvangen de kroon des levens, en verkrijgen het einde onzes geloofs, de zaligheid onzer zielen, 1 Peter 1:9.

Verzen 16-23

Colossenzen 1:16-23

De apostel besluit dit hoofdstuk met vermaningen tot de eigenaardige plichten, die hij aan de voorafgaande redenering ontleent.

I. Hier is een waarschuwing om zich in acht te nemen tegen Joodse leraren, en tegen hen die beproeven Christenen onder het juk van de ceremoniële wet te brengen. Dat u dan niemand oordele in spijs of in drank, enz., Colossians 1:16. Velen van de ceremoniën der Mozaïsche wet bestonden in onderscheidingen van spijzen en dagen. Het blijkt uit Romans 14:1 dat er waren, die deze onderscheidingen wilden handhaven. Maar de apostel toont hier aan, dat sedert Christus gekomen is en de ceremoniële wet vervuld heeft, ze niet meer onderhouden moet worden. Laat niemand u met deze dingen bezwaren, want God doet het zelf niet. Indien God u heeft vrijgemaakt, wordt dan niet wederom met dat juk der dienstbaarheid bevangen. En dit te meer omdat deze dingen een schaduw van de toekomende dingen waren, Colossians 1:17, hetgeen aanduidt dat zij geen innerlijke waarde bezaten en nu afgedaan hebben. Maar het lichaam is van Christus, het lichaam, waarvan zij de schaduw waren, is gekomen, zodat het voortzetten van de ceremoniële gebruiken, die alleen typen en schaduwen van Christus waren, een aanduiding zou zijn dat Christus nog niet gekomen en het Evangelie nog niet geopenbaard was. Merk op de voordelen, die wij onder het Evangelie hebben boven hen, die onder de wet waren, zij hadden de schaduw, wij hebben het wezen der zaak.

II. Hij waarschuwt hen op hun hoede te zijn tegen degenen, die de aanbidding der engelen als middelaars tussen God en de mensen invoeren willen, zoals de heidense wijsgeren deden. Dat u dan niemand overheerse naar zijnen wil in nederigheid en dienst der engelen, Colossians 1:18. Het scheen een teken van nederigheid te zijn om de tussenkomst der engelen te verlangen, omdat men zich bewust was van eigen onwaardigheid om rechtstreeks met God te spreken. Maar ofschoon het een schijn van nederigheid had, was het een eigenwillige en geen geboden nederigheid, en daarom is ze niet aannemelijk, gelijk ze ook niet betrouwbaar is. Zij ontneemt aan Christus de eer, die men Hem alleen verschuldigd is, en geeft die aan een schepsel. Daarbij waren de beweegredenen, die tot deze handelingen leidden, enkel uitvinding van mensen en geen goddelijke openbaring, de hoogmoedige bedenksels van de menselijke rede, waardoor de mens zich met dingen inlaat en er over beslist, zonder er genoegzame kennis van te hebben. Intredende in hetgeen hij niet gezien heeft, tevergeefs opgeblazen zijnde door het verstand zijns vlezes, voorgevende instaat te zijn om de verschillende rangen van engelen te kunnen beschrijven en hun onderscheidene bedieningen te kennen, welke God voor ons verborgen heeft. En daarom, ofschoon die leer een schijn van nederigheid in de praktijk had, was ze in beginsel werkelijk hoogmoed. Zij brachten zulke hersenschimmen te berde om hun eigen vleselijke neigingen te strelen, en waren er trots op dat zij voor wijzer dan andere mensen aangezien werden. Hoogmoed is de oorsprong van een groot aantal dwalingen en ketterijen, evenals van veel boze praktijken, die een groot vertoon van nederigheid hebben. Zij, die zo handelen, behouden het Hoofd niet, Colossians 1:19. In werkelijkheid verzaken zij Christus, den enigen Middelaar tussen God en de mensen. Het is de grootste belediging voor Christus, die het hoofd der gemeente is, wanneer een harer leden gebruik wil maken van andere tussenkomst bij God dan de Zijne. Wie Christus loslaat, grijpt iets aan dat naast Hem is, maar dat zal hem niet staande houden. Uit hetwelk het gehele lichaam, door de samenvoegsels en samenbindingen voorzien en samengevoegd zijnde, opwast met goddelijken wasdom. 1. Jezus Christus is niet alleen hoofd als opperheer over de gemeente, maar het hoofd van levensinvloed voor haar. Zij is door samenvoegselen en samenbindingen met Hem verenigd, zoals de onderscheidene leden van het lichaam met het hoofd verenigd zijn, en ontvangt leven en voeding van Hem.

2. Het lichaam van Christus is een wassend lichaam, het groeit met goddelijken wasdom. De nieuwe mens groeit, en de natuur der genade is te groeien, wanneer er geen verhindering van buitenaf komt. Met goddelijken wasdom, met den wasdom der genade waarvan God de bewerker is, of, naar gewoon Hebreeuws spraakgebruik, met groten en overvloedigen wasdom. Opdat gij moogt vervuld worden met al de volheid Gods, Ephesians 3:19. Opwassen in Christus, die het hoofd is, uit welken het gehele lichaam bekwamelijk samengevoegd en samen vastgemaakt zijnde, den wasdom des lichaams bekomt, Ephesians 4:15, Ephesians 4:16.

III. Hij neemt daaruit aanleiding om hen opnieuw te waarschuwen. Indien gij dan met Christus de eerste beginselen der wereld zijt afgestorven, wat wordt gij gelijk of gij in de wereld leefde met inzettingen belast? Colossians 1:20. Indien gij als Christenen dood zijt voor de onderhouding van de ceremoniële wet, waarom onderwerpt gij u er dan aan? Zulke onderhouding als: Raak niet, en smaak niet, en roer niet aan, Colossians 1:21. Onder de wet bestond ceremoniële besmetting, bijvoorbeeld door het aanraken van een lijk, of van iets dat den afgoden geofferd was, of door het eten van verboden spijzen, enz. Welke dingen alle verderven door het gebruik, daar ze geen innerlijke waarde hebben die hen in stand houdt, en zij, die ze gebruiken, zien ze verderven en verdwijnen, -of welke, door de bedoeling om het Christelijk geloof te verderven, moeten vergaan, daar ze geen ander gezag hebben dan de instellingen en overleveringen der mensen. Zij hebben wel een schijnreden van wijsheid in eigenwilligen godsdienst en nederigheid. Die deze dingen voorstonden hielden zich zelven voor wijzer dan hun naasten, omdat zij de wet van Mozes tegelijk met het Evangelie van Christus onder- hielden, ten einde zo niet in het ene, dan toch in het andere zeker van hun zaak te zijn, maar, helaas, dat was slechts een schijn van wijsheid, enkel inbeelding en voorwendsel. Naar het scheen veronachtzaamden zij het lichaam, door dit niet te eten en dat niet te smaken en hun zinnelijke genoegens en begeerten te doden, maar daarin is niets van de ware toewijding, want het Evangelie leert ons God te aanbidden in geest en in waarheid, en niet door het waarnemen van instellingen, en alleen door tussenkomst van Christus en niet door die der engelen.

1. Christenen zijn door Christus bevrijd van de ceremoniële vervulling van de wet van Mozes, en alleen onderworpen aan het juk, dat God zelf hun oplegt.

2. Onderwerping aan instellingen van menselijke vinding in den dienst van God is ten hoogste afkeurenswaardig en tegen de vrijheid van het Evangelie. De apostel vordert van de Christenen: Staat dan in de vrijheid, met welke Christus u heeft vrijgemaakt, en wordt niet wederom met een juk der dienstbaarheid omvangen, Galatians 5:1. Hun verkeerdheid is, dat ze inbreuk maken op het gezag van Christus, het hoofd der gemeente, en een andere wet instellen van geboden in inzettingen bestaande, Ephesians 2:15, nadat Christus de oude wet teniet gedaan had.

3. Zulke dingen hebben alleen een schijn van wijsheid, maar zijn in werkelijkheid dwaasheid. Het is ware wijsheid zich dicht aan de instellingen van het Evangelie te houden en zich volkomen te onderwerpen alleen aan Christus, het hoofd der gemeente.

Verzen 16-23

Colossenzen 1:16-23

De apostel besluit dit hoofdstuk met vermaningen tot de eigenaardige plichten, die hij aan de voorafgaande redenering ontleent.

I. Hier is een waarschuwing om zich in acht te nemen tegen Joodse leraren, en tegen hen die beproeven Christenen onder het juk van de ceremoniële wet te brengen. Dat u dan niemand oordele in spijs of in drank, enz., Colossians 1:16. Velen van de ceremoniën der Mozaïsche wet bestonden in onderscheidingen van spijzen en dagen. Het blijkt uit Romans 14:1 dat er waren, die deze onderscheidingen wilden handhaven. Maar de apostel toont hier aan, dat sedert Christus gekomen is en de ceremoniële wet vervuld heeft, ze niet meer onderhouden moet worden. Laat niemand u met deze dingen bezwaren, want God doet het zelf niet. Indien God u heeft vrijgemaakt, wordt dan niet wederom met dat juk der dienstbaarheid bevangen. En dit te meer omdat deze dingen een schaduw van de toekomende dingen waren, Colossians 1:17, hetgeen aanduidt dat zij geen innerlijke waarde bezaten en nu afgedaan hebben. Maar het lichaam is van Christus, het lichaam, waarvan zij de schaduw waren, is gekomen, zodat het voortzetten van de ceremoniële gebruiken, die alleen typen en schaduwen van Christus waren, een aanduiding zou zijn dat Christus nog niet gekomen en het Evangelie nog niet geopenbaard was. Merk op de voordelen, die wij onder het Evangelie hebben boven hen, die onder de wet waren, zij hadden de schaduw, wij hebben het wezen der zaak.

II. Hij waarschuwt hen op hun hoede te zijn tegen degenen, die de aanbidding der engelen als middelaars tussen God en de mensen invoeren willen, zoals de heidense wijsgeren deden. Dat u dan niemand overheerse naar zijnen wil in nederigheid en dienst der engelen, Colossians 1:18. Het scheen een teken van nederigheid te zijn om de tussenkomst der engelen te verlangen, omdat men zich bewust was van eigen onwaardigheid om rechtstreeks met God te spreken. Maar ofschoon het een schijn van nederigheid had, was het een eigenwillige en geen geboden nederigheid, en daarom is ze niet aannemelijk, gelijk ze ook niet betrouwbaar is. Zij ontneemt aan Christus de eer, die men Hem alleen verschuldigd is, en geeft die aan een schepsel. Daarbij waren de beweegredenen, die tot deze handelingen leidden, enkel uitvinding van mensen en geen goddelijke openbaring, de hoogmoedige bedenksels van de menselijke rede, waardoor de mens zich met dingen inlaat en er over beslist, zonder er genoegzame kennis van te hebben. Intredende in hetgeen hij niet gezien heeft, tevergeefs opgeblazen zijnde door het verstand zijns vlezes, voorgevende instaat te zijn om de verschillende rangen van engelen te kunnen beschrijven en hun onderscheidene bedieningen te kennen, welke God voor ons verborgen heeft. En daarom, ofschoon die leer een schijn van nederigheid in de praktijk had, was ze in beginsel werkelijk hoogmoed. Zij brachten zulke hersenschimmen te berde om hun eigen vleselijke neigingen te strelen, en waren er trots op dat zij voor wijzer dan andere mensen aangezien werden. Hoogmoed is de oorsprong van een groot aantal dwalingen en ketterijen, evenals van veel boze praktijken, die een groot vertoon van nederigheid hebben. Zij, die zo handelen, behouden het Hoofd niet, Colossians 1:19. In werkelijkheid verzaken zij Christus, den enigen Middelaar tussen God en de mensen. Het is de grootste belediging voor Christus, die het hoofd der gemeente is, wanneer een harer leden gebruik wil maken van andere tussenkomst bij God dan de Zijne. Wie Christus loslaat, grijpt iets aan dat naast Hem is, maar dat zal hem niet staande houden. Uit hetwelk het gehele lichaam, door de samenvoegsels en samenbindingen voorzien en samengevoegd zijnde, opwast met goddelijken wasdom. 1. Jezus Christus is niet alleen hoofd als opperheer over de gemeente, maar het hoofd van levensinvloed voor haar. Zij is door samenvoegselen en samenbindingen met Hem verenigd, zoals de onderscheidene leden van het lichaam met het hoofd verenigd zijn, en ontvangt leven en voeding van Hem.

2. Het lichaam van Christus is een wassend lichaam, het groeit met goddelijken wasdom. De nieuwe mens groeit, en de natuur der genade is te groeien, wanneer er geen verhindering van buitenaf komt. Met goddelijken wasdom, met den wasdom der genade waarvan God de bewerker is, of, naar gewoon Hebreeuws spraakgebruik, met groten en overvloedigen wasdom. Opdat gij moogt vervuld worden met al de volheid Gods, Ephesians 3:19. Opwassen in Christus, die het hoofd is, uit welken het gehele lichaam bekwamelijk samengevoegd en samen vastgemaakt zijnde, den wasdom des lichaams bekomt, Ephesians 4:15, Ephesians 4:16.

III. Hij neemt daaruit aanleiding om hen opnieuw te waarschuwen. Indien gij dan met Christus de eerste beginselen der wereld zijt afgestorven, wat wordt gij gelijk of gij in de wereld leefde met inzettingen belast? Colossians 1:20. Indien gij als Christenen dood zijt voor de onderhouding van de ceremoniële wet, waarom onderwerpt gij u er dan aan? Zulke onderhouding als: Raak niet, en smaak niet, en roer niet aan, Colossians 1:21. Onder de wet bestond ceremoniële besmetting, bijvoorbeeld door het aanraken van een lijk, of van iets dat den afgoden geofferd was, of door het eten van verboden spijzen, enz. Welke dingen alle verderven door het gebruik, daar ze geen innerlijke waarde hebben die hen in stand houdt, en zij, die ze gebruiken, zien ze verderven en verdwijnen, -of welke, door de bedoeling om het Christelijk geloof te verderven, moeten vergaan, daar ze geen ander gezag hebben dan de instellingen en overleveringen der mensen. Zij hebben wel een schijnreden van wijsheid in eigenwilligen godsdienst en nederigheid. Die deze dingen voorstonden hielden zich zelven voor wijzer dan hun naasten, omdat zij de wet van Mozes tegelijk met het Evangelie van Christus onder- hielden, ten einde zo niet in het ene, dan toch in het andere zeker van hun zaak te zijn, maar, helaas, dat was slechts een schijn van wijsheid, enkel inbeelding en voorwendsel. Naar het scheen veronachtzaamden zij het lichaam, door dit niet te eten en dat niet te smaken en hun zinnelijke genoegens en begeerten te doden, maar daarin is niets van de ware toewijding, want het Evangelie leert ons God te aanbidden in geest en in waarheid, en niet door het waarnemen van instellingen, en alleen door tussenkomst van Christus en niet door die der engelen.

1. Christenen zijn door Christus bevrijd van de ceremoniële vervulling van de wet van Mozes, en alleen onderworpen aan het juk, dat God zelf hun oplegt.

2. Onderwerping aan instellingen van menselijke vinding in den dienst van God is ten hoogste afkeurenswaardig en tegen de vrijheid van het Evangelie. De apostel vordert van de Christenen: Staat dan in de vrijheid, met welke Christus u heeft vrijgemaakt, en wordt niet wederom met een juk der dienstbaarheid omvangen, Galatians 5:1. Hun verkeerdheid is, dat ze inbreuk maken op het gezag van Christus, het hoofd der gemeente, en een andere wet instellen van geboden in inzettingen bestaande, Ephesians 2:15, nadat Christus de oude wet teniet gedaan had.

3. Zulke dingen hebben alleen een schijn van wijsheid, maar zijn in werkelijkheid dwaasheid. Het is ware wijsheid zich dicht aan de instellingen van het Evangelie te houden en zich volkomen te onderwerpen alleen aan Christus, het hoofd der gemeente.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Colossians 1". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/colossians-1.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile