Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Acts 9". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/acts-9.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Acts 9". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, HANDELINGEN 9In dit hoofdstuk hebben wij:
I. De vermaarde geschiedenis van de bekering van Paulus, die door deze bekering, van een heftigen vervolger van Christus' Evangelie, in een uitnemenden belijder en prediker er van is veranderd.
1. Hoe hij ontwaakt was door ene verschijning van Christus zelf, toen hij uit was op ene boodschap der vervolging, en er voor naar Damascus reisde, en in welken toestand hij zich bevond, toen hij neerlag onder deze overtuiging van zonde en verschrikking, Acts 9:1.
2. Hoe hij gedoopt werd door Ananias, op de onmiddellijke aanwijzing des hemels, Acts 9:10.
3. Hoe hij terstond het geloof van Christus heeft gepredikt, en bewijzen aanvoerde voor hetgeen hij predikte, Acts 9:20.
4. Hoe hij vervolgd werd en ternauwernood ontkwam, Acts 9:23.
5. Hoe hij toegelaten werd onder de broederen te Jeruzalem, hoe hij er predikte en vervolgd werd, Acts 9:26.
6. De rust en kalmte, waarvan de gemeenten gedurende enigen tijd daarna genoten, Acts 9:31.
II. De genezing, gewrocht door Petrus op Aeneas, die gedurende langen tijd verlamd was geweest, Acts 9:32.
III. De opwekking van Tabitha uit den dood, op het gebed van Petrus, Acts 9:36.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, HANDELINGEN 9In dit hoofdstuk hebben wij:
I. De vermaarde geschiedenis van de bekering van Paulus, die door deze bekering, van een heftigen vervolger van Christus' Evangelie, in een uitnemenden belijder en prediker er van is veranderd.
1. Hoe hij ontwaakt was door ene verschijning van Christus zelf, toen hij uit was op ene boodschap der vervolging, en er voor naar Damascus reisde, en in welken toestand hij zich bevond, toen hij neerlag onder deze overtuiging van zonde en verschrikking, Acts 9:1.
2. Hoe hij gedoopt werd door Ananias, op de onmiddellijke aanwijzing des hemels, Acts 9:10.
3. Hoe hij terstond het geloof van Christus heeft gepredikt, en bewijzen aanvoerde voor hetgeen hij predikte, Acts 9:20.
4. Hoe hij vervolgd werd en ternauwernood ontkwam, Acts 9:23.
5. Hoe hij toegelaten werd onder de broederen te Jeruzalem, hoe hij er predikte en vervolgd werd, Acts 9:26.
6. De rust en kalmte, waarvan de gemeenten gedurende enigen tijd daarna genoten, Acts 9:31.
II. De genezing, gewrocht door Petrus op Aeneas, die gedurende langen tijd verlamd was geweest, Acts 9:32.
III. De opwekking van Tabitha uit den dood, op het gebed van Petrus, Acts 9:36.
Verzen 1-9
Handelingen 9:1-9In de geschiedenis van Stefanus hebben wij driemaal melding zien gemaakt van Saulus, want de gewijde schrijver verlangde er naar tot zijne geschiedenis te komen, en nu zijn wij er toe genaderd, zonder nog voor goed afscheid te nemen van Petrus. Van nu voortaan zullen wij ons echter het meest bezig vinden gehouden met Paulus, den apostel der Heidenen, zoals Petrus die der besnijdenis was. Zijn Hebreeuwse naam was Saul -begeerd is de betekenis er van. Hij was even merkwaardig om zijne kleine gestalte, als zijn naamgenoot, koning Saul, om zijne hoge statuur en zijn statig voorkomen. Een der ouden noemt hem: Homo tricubitalis -slechts vier en een halve voet hoog. Zijn Romeinse naam, waaronder hij bekend was onder de burgers van Rome, was Paulus -klein. Hij was geboren te Tarsus, ene stad van Cilicië, ene vrije stad der Romeinen, en hij zelf was een vrije burger van die stad. Zijn vader en moeder waren beiden geboren Joden, daarom noemt hij zich een Hebreeër uit de Hebreeën, hij was van den stam van Benjamin, die verbonden was aan dien van Juda. Zijne opleiding geschiedde eerst in de scholen van Tarsus, dat wegens geleerdheid een klein Athene was. D r heeft hij zich bekend gemaakt met de filosofie en de dichtkunst der Grieken. Van daar is hij naar de hogeschool te Jeruzalem gezonden, om er in de Godgeleerdheid te studeren en in de Joodse wet. Zijn leermeester was Gamaliël, een voornaam Farizeeër. Hij had een buitengewonen aanleg, en nam zeer snel toe in geleerdheid, tevens was hij bedreven in een handwerk, of ambacht, daar hij tot tentenmaker was opgeleid, hetgeen, zoals Dr. Lightfoot zegt, iets zeer gewoons was onder de Joden, die ene geleerde opleiding hadden genoten, ten einde daarmee hun brood te kunnen verdienen, en ook om luiheid en ledigheid tegen te gaan. Dat is de jonge man, in wie ongeveer een jaar, of iets meer, na de hemelvaart van Christus die machtige ommekeer werd gewrocht, die hier verhaald wordt. Er wordt ons hier meegedeeld:
I. Hoe slecht, hoe zeer slecht hij was, voor zijne bekering. Even te voren was hij nog een verbitterd vijand van het Christendom, heeft hij nog alles gedaan wat hij kon om het uit te roeien door allen te vervolgen, die het omhelsden. In andere opzichten was hij niet slecht, naar de rechtvaardigheid die in de wet is, onberispelijk, een man van gene slechte zeden, maar een lasteraar van Christus, een vervolger der Christenen, beledigend voor beiden, 1 Timothy 1:13. En zo weinig verlicht was zijn geweten, dat hij dacht te moeten doen wat hij deed tegen den naam van Christus, Acts 26:9, en dat hij er Gode een dienst mede deed, gelijk voorzegd was, John 16:2. Wij hebben,
1. Zijne algemene vijandschap en woede tegen den Christelijken Godsdienst, Acts 9:1. Hij was nog blazende dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren. Die vervolgd werden, waren de discipelen des Heeren, omdat zij dit waren, in die hoedanigheid, haatte en vervolgde hij hen, en zijne vervolging bestond in dreiging en moord. Er is in dreiging vervolging, Acts 4:17. 21. Dreiging verschrikt en verbreekt den geest, en het spreekwoord zegt wel: Bedreigde lieden leven lang, maar zij, die door Saul gedreigd werden, werden, als hij er hen niet door kon wegschrikken van Christus, door hem omgebracht, hij vervolgde hen tot den dood toe, Acts 22:4. Zijn blazen dreiging en moord duidt aan, dat hem dit van nature eigen was, dat hij er zich voortdurend mede bezighield, hij ademde er in, als in zijn element, hij ademde het uit met drift en heftigheid, evenals van een venijnig schepsel was zijn ademtocht verwoestend, noodlottig: w r hij ook kwam ademde hij den dood voor de Christenen, heeft hij hen in zijn hoogmoed bespot, Psalms 12:4, Psalms 12:5, Psalms 12:6, spuwde hij in zijne woede zijn venijn tegen hen uit. Saulus, aldus nog blazende, geeft dit te kennen: a. dat hij er in volhardde, dat hij nog niet tevreden was met het bloed van hen, die hij heeft omgebracht, maar nog bleef roepen: Geef! geef!
b. Dat hij weldra van ene andere gezindheid, ene andere mening zal zijn. Nog blaast hij dreiging en moord, maar zulk een leven zal hij niet lang meer kunnen leiden, die adem zal weldra ophouden.
2. Zijn bijzonder voornemen ten opzichte van de Christenen te Damascus. D r was nu onlangs het Evangelie gebracht door hen, die voor de vervolging na den dood van Stefanus gevlucht waren, en dachten, dat zij daar veilig en rustig konden zijn, daar zij door hen, die er de macht in handen hadden, oogluikend werden toegelaten. Maar Saulus kon niet rusten, als hij weet, dat een Christen rust heeft. Toen hij dus vernam, dat de Christenen in Damascus zodanige rust genoten, besloot hij hun onrust te veroorzaken. Hiertoe wendt hij zich tot den hogepriester om ene opdracht van hem te verkrijgen, Acts 9:1, om naar Damascus te gaan, Acts 9:2. De hogepriester had gene aansporing nodig om de Christenen te vervolgen, hij was ijverig genoeg om dit te doen, maar het schijnt, dat de jonge vervolger nog onzinniger dreef dan de oude. Voorgangers in zonde zijn de ergste zondaren, en de proselieten, die de Farizeeën maken, blijken dikwijls nog zevenmaal meer kinderen der hel te wezen, dan zij zelven. Hij zegt-Acts 22:5, dat hij zijne opdracht had van den gehelen raad der ouderlingen, en zeer trots was deze blinde ijveraar er op zulk een lastbrief met het zegel van het grote sanhedrin te hebben ontvangen. Die lastbrief nu gaf hem volmacht om een onderzoek in te stellen in de synagogen, of gemeenten der Joden, die te Damascus waren, of er zich ook enigen onder hen bevonden, die er toe overhelden om deze nieuwe sekte of ketterij te begunstigen, die in Christus geloofden, en, zo hij dezulken vond, hetzij mannen of vrouwen, hen als gevangenen naar Jeruzalem te brengen, opdat de grote raad aldaar naar de wet met hen zou handelen. De Christenen worden hier gezegd te zijn van dezen weg, die van den weg, staat er in het oorspronkelijke. Wellicht hebben de Christenen zelven zich aldus genoemd, naar Christus, den Weg, of, omdat zij zich beschouwden als nog op den weg te zijn, nog niet te huis, of de vijanden hebben het voorgesteld als een aparten weg, een bijweg, ene partij, ene factie. De hogepriester en het sanhedrin maakten aanspraak op macht en gezag over de Joden in alle landen, al hun synagogen onderwierpen zich voor Godsdienstige zaken aan hun gezag, zelfs diegenen, die niet tot het rechtsgebied van het burgerlijk bestuur der Joodse natie behoorden. Op zodanige soevereiniteit maakt thans de Romeinse opperpriester aanspraak, hoewel met minder schijn van recht. Volgens dezen lastbrief moesten allen, die God aanbaden op de wijze, die zij ketters noemden, hoewel zij nauwkeurig overeenkwam met de oorspronkelijke instellingen, zelfs van de Joodse kerk, vervolgd worden, vrouwen, zowel als mannen. Zelfs de zwakkere sekse, die in ene zaak van dien aard verontschuldiging, of ten minste medelijden, kon verdienen, zal dit bij Saul niet vinden, evenmin als bij de pauselijke vervolgers. Hij had orders ontvangen om hen allen gebonden naar Jeruzalem te brengen, als misdadigers van de ergste soort, hetgeen hen waarschijnlijk zou verschrikken, maar tot heerlijkheid zou dienen voor Saul, daar hij het bevel voerde over de gewapenden, die hen moesten opbrengen, en hem de gelegenheid zou geven om dreiging en moord te blazen. Daarmee dan hield Saul zich bezig, toen de genade Gods die grote verandering in hem heeft gewerkt. Laat ons dus niet wanhopen aan vernieuwende genade ter bekering van de grootste zondaren, en laat ons niet wanhopen aan de vergevende genade Gods voor de grootste zonde, want aan Paulus zelf is barmhartigheid geschied 1 Timothy 1:13. II. Hoe plotseling en wonderlijk ene gezegende verandering in hem werd gewrocht, niet door gewone middelen maar door wonderen. De bekering van Paulus is een van de wonderen der kerk. Hier is:
1. De plaats waar, en de tijd wanneer het geschiedde, als hij reisde, is het geschied, dat hij nabij Damascus kwam, en daar ontmoette hem Christus. Hij bevond zich op weg, op zijne reize, niet in den tempel, of in de synagoge, of in de vergadering der Christenen, maar op weg. Het werk der bekering is niet gebonden aan de kerk, sommigen worden in hun slaap, terwijl zij neerliggen op hun legerstede, tot God teruggebracht, Job 33:15, Job 33:17, en sommigen terwijl zij eenzaam op reis zijn. Gedachten zijn er even vrij, en er is daar even goede gelegenheid om in ons hart te spreken, als op ons leger, -zie Psalms 4:5- en daar kan de Geest Zijn werk in ons beginnen, want die Wind blaast, waarheen Hij wil. Sommigen maken de opmerking, dat tot Paulus buiten, in de open lucht werd gesproken, opdat er gene verdenking van bedrog zou kunnen bestaan. Hij was nabij Damascus, bijna aan het einde zijner reize, op het punt van de stad, de hoofdstad van Syrië, binnen te gaan. Sommigen wijzen er op, dat hij, die de apostel der Heidenen zou worden, in een Heidens land tot het geloof in Christus werd bekeerd. Damascus was te voren reeds berucht door de vervolging van Gods volk, "zij hebben Gilead met ijzeren dorswagens gedorst, Amos 1:3, en dit stond nu waarschijnlijk wederom te gebeuren. Hij bevond zich op een bozen weg, ter volvoering van zijn boos voornemen tegen de Christenen te Damascus, en zich verlustigende in de gedachte, dat hij dit pas geboren kindeken van het Christendom ging verslinden. Soms werkt de genade Gods in de zondaren, als zij het ergste zijn, met hart en ziel er op uit om goddeloosheid te bedrijven, hetgeen grotelijks strekt tot verheerlijking van Gods mededogen en van Zijne macht. De wrede last, waarmee hij gekomen was, stond volvoerd te worden, en werd nu gelukkig voorkomen, hetgeen beschouwd kan worden als ene grote goedheid jegens de arme heiligen te Damascus, die bericht hadden van zijne komst, zoals blijkt uit hetgeen door Ananias gezegd wordt, Acts 9:13, Acts 9:14, en zeer beducht waren voor het gevaar, dat hen van hem dreigde, en sidderden als lammeren bij het naderen van een verslindenden wolf. Sauls bekering was voor het ogenblik hun veiligheid. Christus heeft velerlei wegen en middelen, om de Godvruchtigen te verlossen uit verzoeking, en soms doet Hij het door ene verandering te werken in hun vervolgers, hetzij dat Hij "hun grimmigheid opbindt", Psalms 76:1, 11, en hen voor een tijd verzacht, zoals de Oud-Testamentische Saul, die zich meer dan eens matigde tegenover David, 1 Samuel 24:17, 1 Samuel 26:21, of hun geest vernieuwt, en een duurzamen indruk bij hen teweegbrengt, zoals hier bij den Nieuw-Testamentische Saul. Het was ook ene zeer grote goedertierenheid jegens Saul zelf, om hem aldus te verhinderen zijn goddeloos plan ten uitvoer te brengen, want indien hij er nu mede was voort- gegaan, dan zou dit wellicht de mate zijner ongerechtigheid vol hebben doen worden. Het moet als een teken der Goddelijke gunst gewaardeerd worden, indien God, hetzij door de innerlijke werkingen van Zijne genade, of door uitwendige voorvallen en omstandigheden Zijner voorzienigheid ons verhindert een zondig voornemen ten uitvoer te brengen, 1 Samuel 25:32, 1 Samuel 25:33.
2. De verschijning van Christus aan hem in Zijne heerlijkheid. Hier wordt slechts gezegd, dat hem snellijk een licht van den hemel omscheen, maar uit hetgeen volgt, Acts 9:17, blijkt, dat de Heere Jezus in dat licht was, en hem op den weg verschenen is. Hij heeft den Rechtvaardige gezien. Acts 22:14, zie ook Acts 26:13. Of hij Hem zag in de verte, zoals Stefanus Hem zag, in den hemel, of naderbij, in de lucht, is niet met zekerheid te zeggen. Het is niet in strijd met hetgeen er gezegd is, Acts 3:21, dat de hemel Christus moet ontvangen tot de tijden der wederoprichting aller dingen, te veronderstellen, dat Hij voor zulk ene buitengewone gelegenheid, een persoonlijk bezoek bracht-maar een zeer kort bezoek-aan deze lagere wereld. Om Paulus een apostel te doen zijn, was het nodig, dat Hij den Heere gezien zou hebben, en zo heeft hij den Heere dan ook gezien, 1 Corinthians 9:1, 1 Corinthians 15:8. Dit licht heeft hem plotseling omschenen, ijlings, onverwacht, toen Paulus daar wel het allerminst aan dacht, en zonder voorafgaande waarschuwing. Dikwijls openbaart Christus zich aan arme zielen plotseling en gans onverwacht, en Hij komt hen voor met de zegeningen Zijner goedheid. Dat hebben de discipelen, die Christus tot zich geroepen heeft, ondervonden. Eer ik het wist. Song of Solomon 6:12. Het was een licht van den hemel, de fontein van licht, van den God des hemels, den Vader der lichten. Het was een licht, boven den glans der zon, Acts 26:13, want het was zichtbaar op den middag, en overschitterde de zon in hare middagskracht en glans, Isaiah 24:23. Het omscheen hem, het scheen hem niet slechts in het gelaat, maar omscheen hem aan alle kanten, hoe hij zich ook keert of wendt, hij ziet er zich van omringd. En dit was bedoeld, niet slechts om hem te verschrikken en zijne aandacht op te wekken, want hij kan voorzeker verwachten iets te zullen horen, nu hem iets zo buitengewoons te zien is gegeven, maar om hem te beduiden, dat zijn verstand verlicht zal worden door de kennis van Christus. De duivel komt tot de ziel in duisternis, daardoor verkrijgt hij en behoudt hij er bezit van. Maar Christus komt tot de ziel in licht, want Hij is zelf het Licht der wereld, schitterend en heerlijk in zich zelven, weldadig en liefelijk voor ons, als licht. Het eerste in de nieuwe schepping, is, evenals in de schepping der wereld, licht, 2 Corinthians 4:6. Vandaar dat alle Christenen gezegd worden kinderen des lichts en des dags te zijn, 1 Thessalonians 5:5.
3. Het beslag leggen op Saulus en zijne medegenoten. Hij viel ter aarde, Acts 9:4. Sommigen denken, dat hij te voet was, en dat dit licht, hetwelk misschien van een donderslag vergezeld ging, hem zo verschrikte, dat hij niet kon blijven staan, maar op zijn aangezicht ter aarde viel, dat gewoonlijk ene houding is van aanbidding, doch hier van verschrikking en verbazing. Waarschijnlijk reed hij echter, zoals Bileam, toen hij uitging om Israël te vloeken, en wellicht heeft hij zelfs een edeler dier bereden dan hij, want Saul bekleedde nu een openbaar ambt, hij was gehaast, en de reize was lang, zodat hij waarschijnlijk wel niet te voet gereisd zal hebben. Het plotselinge licht kon het dier verschrikt hebben, dat hij bereed, zodat het hem uit het zadel wierp, en het was Gods goede beschikking over hem, dat hij zich niet bezeerd had in zijn val, maar den engelen was inzonderheid bevolen hem te bewaren. Uit Acts 26:14 blijkt, dat allen, die met hem waren, evenals hij ter aarde zijn gevallen, maar de bedoeling gold hem. Dit kan beschouwd worden:
A. Als de uitwerking van Christus' verschijning aan hem, en van het licht, dat hem omscheen. Christus' openbaringen van zich zelven aan de zielen zijn verootmoedigend, zij doen hen zeer laag neerliggen, in een gering, minachtend denken van zich zelven, en ene nederige onderworpenheid aan den wil van God.
Nu ziet U mijn oog, zegt Job, daarom verfoei ik mij. Ik zag den Heere, zegt Jesaja, zittende op een hogen en verheven troon.. toen zei ik: Wee mij, want ik verga.
B. Als een stap nader tot zijne bevordering. Hij is bestemd, niet slechts om een Christen te zijn, maar een leraar, een apostel, een groot apostel, en daarom moet hij terneder worden geworpen. Zij, die door Christus bestemd zijn voor de hoogste ere, worden gewoonlijk eerst in het stof gelegd. Zij, die bestemd zijn om uit te munten in kennis en genade, worden gewoonlijk eerst zeer laag gehouden in het besef hunner onwetendheid en zondigheid. Degenen, die God zal gebruiken, worden eerst terneder geworpen in de bewustheid hunner onwaardigheid om gebruikt te worden. C. Hoe Saulus nu beschuldigd wordt. Door zijn val gevangen genomen, en, als het ware, voor den rechterstoel gebracht, hoorde hij ene stem, die tot hem zei, (en het was onderscheidenlijk tot hem alleen, want zij, die met hem waren, hoorden wel de stem, -het geluid, -Acts 9:7, maar zij verstonden de woorden niet, Acts 22:9.) Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij? Merk hier op: Dat Saulus niet slechts een licht zag van den hemel, maar ene stem van den hemel hoorde. Overal waar de heerlijkheid Gods gezien werd, is ook het woord Gods gehoord. Gods openbaringen van zich zelven waren nooit pantomimen, of stomme vertoningen, want Hij heeft boven Zijn gansen naam Zijn woord groot gemaakt. En wat gezien werd, was altijd bestemd om den weg te banen voor hetgeen gezegd werd. Saulus hoorde ene stem. Het geloof is uit het gehoor, vandaar dat de Geest gezegd wordt ontvangen te zijn uit de prediking des geloofs, Galatians 3:2. De stem, die hij hoorde, was de stem van Christus, toen hij den Rechtvaardige zag, heeft hij de stem uit Zijn mond gehoord, Acts 22:14. Het woord, dat wij horen, zal ons nuttig en voordelig zijn, wanneer wij het als de stem van Christus horen, 1 Thessalonians 2:13. Het is de stem mijns Liefsten. Gene stem dan de Zijne kan het hart bereiken. Het gezicht en het gehoor zijn de twee zintuigen, waarmee men leert, door die beide deuren is Christus hier tot Sauls hart ingegaan. Wat hij hoorde was om hem te doen opwaken. Hij werd tweemaal bij zijn naam geroepen, Saul, Saul. Sommigen denken, dat Hij, door hem Saul te noemen, heen wijst naar den groten vervolger van David, wiens naam hij droeg. Hij was inderdaad een tweede Saul, een even groot vijand van den Zone David's, als de eerste Saul van David geweest is. Dat noemen van hem bij zijn naam geeft de bijzondere genegenheid te kennen, die Christus voor hem had, Ik riep u bij uwen naam, Ik noemde u toe, hoewel gij Mij niet kende, Isaiah 45:4, -Zie Exodus 33:12. Door dat Hij hem bij zijn' naam riep kwam de overtuiging van zonde tot zijn geweten, en werd het buiten allen twijfel gesteld tot wie de stem sprak. Wat God spreekt in het algemeen, zal ons dan eerst waarschijnlijk goed doen, als wij het toepassen op ons zelven, en onzen naam schrijven op alle geboden en beloften, die in het algemeen zijn uitgedrukt, alsof God met name tot ons spreekt, en als Hij zegt: o! gij allen, alsof Hij zei: o, gij, die, of die, Samuël, Samuël, Saul, Saul. Dat herhalen van den naam: Saul, Saul, geeft te kennen, Ten eerste, den diepen slaap, waardoor Saulus was bevangen, hij moest wederom en nogmaals worden geroepen, zoals in Jeremiah 22:29. O land, land, land! Ten tweede. De tedere bezorgdheid, die de gezegende Jezus koesterde voor hem en voor zijne bekering. Hij spreekt dringend en vurig, het is als: Martha, Martha! Luke 10:41, of Simon, Simon! Luke 22:31, of, Jeruzalem, Jeruzalem! Matthew 23:37. Hij spreekt tot hem, als tot iemand, die zich in dreigend gevaar bevindt, aan den rand van den afgrond is, op het punt van er in neer te storten. "Saul, Saul! weet gij waarheen gij op weg zijt, zijt gij u bewust van hetgeen gij doet? De beschuldigende vraag, die tot hem gericht wordt, luidt: Wat vervolgt gij Mij? Merk hier op, ten eerste: Eer Saulus tot een heilige wordt gemaakt, wordt hem eerst getoond, dat hij een zondaar is, een groot zondaar, een zondaar tegen Christus. Nu wordt het hem gegeven het kwaad te zien in zich zelven, dat hij nooit te voren gezien heeft, de zonde is weer levend geworden, doch hij is gestorven, Romans 7:9. Ene verootmoedigende overtuiging van zonde is de eerste stap tot de zaligmakende bekering van zonde. Ten tweede. Hij wordt overtuigd van ene, bijzondere, zonde, waaraan hij het openlijkst schuldig was, en waarin hij zich had gerechtvaardigd, en hiermede is de weg bereid voor zijne overtuiging van al de overigen. Ten derde. De zonde, waarvan hij overtuigd wordt, is vervolging, Wat vervolgt gij Mij? Het is een liefdevol verwijt, aandoenlijk, zodat een stenen hart er door vertederd zou worden. Let op den persoon, die de zonde doet: "Gij zijt het, gij, niet een van de ruwe, onwetende, onnadenkende schare, die alles willen vernietigen, wat zij met een slechten naam horen noemen, maar gij, die ene wetenschappelijke opleiding hebt gehad, gij, die goede verstandelijke vermogens hebt, begaafd zijt, kennis hebt van de Schrift, die, zo gij er behoorlijk over nadacht, u de dwaasheid uwer zonde zou doen inzien. Het is erger in u dan in iemand anders". En let nu op den Persoon, tegen wie gezondigd wordt. "Ik ben het, die u nooit enig leed heb gedaan, die van den hemel op aarde ben gekomen om u goed te doen, die kortelings voor u gekruisigd werd. Was dit nog niet genoeg, en moet Ik opnieuw door u gekruisigd worden?" Let voorts op den aard en het voortduren der zonde. Het was vervolging, en hij hield er zich op dit ogenblik mede bezig. "Gij hebt niet slechts vervolgd, maar gij vervolgt, gij volhardt er in, gij gaat er mede voort". Op dit ogenblik trok hij niemand naar de gevangenis, doodde hij niemand, maar het was de boodschap, waarop hij uit was, waarvoor hij naar Damascus reisde. Hij was er mede bezig, en verheugde er zich in. Zij, die kwaad beramen, doen het reeds in Gods oog. De vraag, die hem gedaan wordt, luidt: "Waarom doet gij het?" Dat is de taal der klachte. "Waarom handelt gij zo onrechtvaardig, zo onvriendelijk met Mijne discipelen?" Christus heeft nooit zo veel geklaagd over hen, die Hem in Zijn eigen Persoon hebben vervolgd, als Hij klaagde over hen, die Hem in Zijne volgelingen hebben vervolgd. Hij klaagt er over als over Saulus'zonde: "Waarom zijt gij zulk een vijand van u zelven, van uwen God?,' De zonde der zondaren is een smartelijke, zwaardrukkende last voor den Heere Jezus. Hij is er bedroefd om, Mark 3:5, Het is ene overtuigende taal: "Waarom doet gij alzo? Kunt gij er ene goede reden voor opgeven?" Het is goed voor ons, om ons dikwijls af te vragen, waarom wij zo of zo handelen, opdat wij mogen bemerken hoe onredelijk de zonde is, en van alle zonden is er geen zo onredelijk, zo onverklaarbaar, als de zonde van Christus' discipelen te vervolgen, inzonderheid, als het ontdekt wordt vervolging van Christus te zijn. Diegenen hebben gene kennis, die Gods volk opeten, Psalms 14:4. Waarom vervolgt gij Mij? Hij dacht, dat hij slechts een gezelschap van arme, zwakke, domme lieden vervolgde, die een aanstoot, een doren in het oog waren voor de Farizeeën, weinig vermoedende, dat het Een was in den hemel, dien hij gedurende al dien tijd beledigde, want voorzeker, indien hij het had geweten, hij zou den Heere der heerlijkheid niet vervolgd hebben. Zij, die de heiligen vervolgen, vervolgen Christus zelven, en wat tegen hen gedaan wordt, beschouwt Hij als gedaan tegen Hem zelven, en dienovereenkomstig zal in den groten dag hun oordeel zijn, Matthew 25:45. 5. Sauls vraag op deze beschuldiging, en het antwoord er op, Acts 9:5.
A. Hij doet onderzoek naar Christus: Wie zijt gij, Heere? Hij geeft geen direct antwoord op de beschuldiging, tegen hem ingebracht, daar hij door zijn eigen geweten overtuigd en veroordeeld wordt. Als God met ons wil twisten om onze zonden, niet een uit duizend zullen wij Hem kunnen antwoorden, inzonderheid wegens zulk ene zonde als de zonde der vervolging. Overtuiging van zonde, zal, als zij met kracht tot de consciëntie wordt gebracht, aan alle verontschuldiging en zelf- rechtvaardiging het zwijgen opleggen. Zo ik rechtvaardig ware, zou ik toch niet antwoorden. Maar hij verlangt te weten wie zijn rechter is. De toespraak is eerbiedig: Heere. Hij, die Christus' naam gelasterd heeft, spreekt Hem nu aan als Heere. De vraag is gepast: Wie zijt gij? Dit duidt zijne tegenwoordige onbekendheid aan met Christus. Hij kende Zijne stem niet, zoals Zijne eigene schapen haar kennen, maar hij verlangt bekend met Hem te worden. Door het licht, dat hem omscheen, was hij overtuigd, dat het een is uit den hemel, die met hem spreekt, en hij heeft eerbied voor alles, dat hem toeschijnt van den hemel te komen, en daarom: Wie zijt gij, Heere? Wat is uw naam? Judges 13:17, Genesis 32:29. Er is hoop voor de mensen, als zij beginnen onderzoek te doen naar Jezus Christus.
B. Onmiddellijk ontvangt hij een antwoord, waarin wij zien: Hoe Christus zich genadiglijk aan hem openbaart. Hij is altijd bereid de ernstige vragen te beantwoorden van hen, die verlangen met Hem bekend te worden. Ik ben Jezus, dien gij vervolgt. De naam Jezus was hem niet onbekend, zijn hart was menigmaal in opstand er tegen geweest, en zeer gaarne zou hij hem der vergetelheid prijs hebben gegeven. Hij wist, dat het de naam was, dien hij vervolgde, maar weinig dacht hij hem van den hemel te horen, of van uit zulk ene heerlijkheid, als hem nu omscheen. Christus brengt de zielen in gemeenschap met Hem, door zich er aan te openbaren. Hij zei, Ten eerste: Ik ben Jezus, een Zaligmaker, Ik ben Jezus, de Nazarener, zo vinden wij het in Acts 22:8. Saulus placht Hem zo te noemen, toen hij Hem lasterde. "Ik ben diezelfde Jezus, dien gij in minachting en haat Jezus den Nazarener placht te noemen". En Hij wil tonen, dat Hij, nu Hij in de heerlijkheid is, zich Zijner vernedering niet schaamt.
Ten tweede. "Ik ben Jezus, dien gij vervolgt, en daarom loopt gij zeer groot gevaar, als gij volhardt in uwen bozen weg". Niets is krachtiger om de ziel te doen opwaken, en haar te verootmoedigen, dan te zien, dat de zonde tegen Christus gericht is, Hem beledigt en Zijne bedoelingen tegenwerkt. Met zachtmoedigheid bestraft Hij hem: Het is u hard, de verzenen tegen de prikkels te slaan, de voeten tegen de sporen te slaan. Het is hard, het is op zich zelf iets ongerijmds, iets kwaads, en het zal noodlottige gevolgen hebben voor hem, die dat doet. Diegenen slaan de verzenen tegen de prikkels, die de overtuiging smoren van het geweten, die in opstand zijn tegen Gods waarheden en wetten, die ontevreden zijn met de beschikkingen Zijner voorzienigheid, die Zijne dienstknechten tegenstaan en vervolgen, omdat zij hen bestraffen, en omdat hun woorden als prikkels zijn en als nagelen. Zij, die al meer en meer rebelleren, als zij door het woord of de roede Gods worden getroffen, in woede worden ontstoken om bestraffing, toornig uitvaren tegen hun bestraffers, zij zijn het, die de verzenen tegen de prikkels slaan, en die zeer veel te verantwoorden zullen hebben. 6. Zijne onderwerping aan den Heere Jezus ten laatste, Acts 9:6. Zie hier: De gemoedsgesteldheid, waarin hij verkeerde, toen Christus met Hem handelde. Hij sidderde, als iemand, die in groten angst is. Ene sterke overtuiging van zonde, die door den gezegenden Geest in het hart gewerkt is, zal de ontwaakte ziel doen beven. Hoe kunnen zij anders dan sidderen, aan wie te zien is gegeven, dat de eeuwige God in toorn tegen hen is ontstoken, dat de gehele schepping krijg tegen hen voert, en dat hun eigene zielen aan den rand des verderfs zijn! Hij was verschrikt en verbaasd, als iemand, die in ene nieuwe wereld is overgezet, en niet weet waar hij is. Het van zonde overtuigende, bekerende werk van Christus is verbazingwekkend voor de ontwaakte ziel, en vervult haar met bewondering. "Wat is het, dat God met mij gedaan heeft, en wat zal Hij doen!" Zijne toespraak tot Jezus Christus toen hij in die gemoedsgesteldheid was. Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal? Dit kan beschouwd worden:
A. Als een ernstig verzoek om Christus' onderricht, "Heere, ik zie, dat ik tot nu toe buiten den weg ben geweest. Gij hebt mij mijne dwaling doen inzien, breng mij nu terecht, Gij hebt mij mijne zonde ontdekt, ontdek mij nu ook den weg tot vergeving en vrede". Het is als het: Wat zullen wij doen, mannen broeders? Ene ernstige begeerte om door Christus onderwezen te worden in den weg der zaligheid is een bewijs, dat er een goed werk in de ziel is begonnen. Of:
B. Als ene oprechte overgave van zich zelven aan de leiding en het bestuur van den Heere Jezus. Dit was het eerste woord, dat de genade in Paulus gesproken heeft, en daar-. mede begon een geestelijk leven: Heere Jezus, wat wilt Gij, dat ik doen zal? Wist hij niet wat hij te doen had? Had hij zijn lastbrief niet in den zak? Wat had hij dan anders te doen, dan zijn last te volbrengen? Neen, hij had reeds genoeg van dat werk gedaan, en hij besluit nu van meester te veranderen, en zich met beter werk bezig te houden. Nu is het niet: Wat willen de hogepriester en de ouderlingen dat ik doen zal? Wat willen mijne eigene boze lusten en hartstochten, dat ik doen zal? Maar, Wat wilt Gij, dat ik doen zal? De grote verandering in de bekering is gewerkt op den wil, en bestaat in de overgave van dien wil aan den wil van Christus. De algemene aanwijzing, die Christus, in antwoord op Zijne vraag, hem gegeven heeft.
Sta op en ga in de stad Damascus, waar gij u nu zo dicht bij bevindt, en u zal aldaar gezegd worden wat gij doen moet. Het is aanmoediging genoeg, dat hem nader onderricht beloofd wordt, maar, hij moet dit nu nog niet ontvangen, binnen kort zal hem gezegd worden wat hij doen moet. Voor het ogenblik moet hij nadenken over hetgeen hem gezegd is, en het zich ten nutte maken. Laat hij voor ene wijle nadenken over hetgeen hij gedaan heeft in zijn vervolgen van Christus, en er diep om verootmoedigd zijn, en dan zal hem gezegd worden wat hij verder te doen heeft. Hij moet het niet op die wijze horen door ene stem van den hemel, want het is duidelijk, dat hij dit niet kan dragen. Hij siddert en is verbaasd, daarom zal hem gezegd worden wat hij doen moet door een mens gelijk hij zelf is, wiens verschrikking hem niet bevreesd zal maken, en wiens hand niet zwaar op hem zal zijn, zoals Israël begeerde bij den berg Sinaï. Of wel, het is een wenk, ene aanduiding, dat Christus zich op een anderen tijd nader aan hem zal openbaren, als hij kalmer zal zijn, en deze schrik tot bedaren zal zijn gekomen. Christus openbaart zich trapsgewijze aan Zijn volk, en zowel wat Hij doet, als wat Hij wil, dat zij doen zullen, weten zij nu nog niet, maar zij zullen het hierna verstaan. 7. In hoeverre zijne medereizigers hierdoor aangedaan werden, en welken indruk het op hen maakte. Evenals hij, zijn zij ter aarde gevallen, maar zij zijn, zonder dat het hun gezegd was, opgestaan, dat hij niet deed. Hij lag stil neer, totdat hem gezegd werd: Sta op, want hij lag onder een zwaarderen last dan iemand hunner. Maar toen zij waren opgestaan, stonden zij sprakeloos als mensen in de uiterste verwarring en verlegenheid, en dat was alles, Acts 9:7. Zij waren op dezelfde goddeloze boodschap uit als Paulus, en wellicht waren zij even boosaardig als hij, toch bevinden wij niet, dat iemand hunner bekeerd werd, hoewel zij het zagen, er door ter aarde werden geworpen en verstomd waren. Gene uitwendige middelen zullen op zich zelven, ene verandering werken in de ziel, zonder den Geest en de genade van God, die onderscheidt tussen den een en den ander. Onder hen, die te zamen reizen, wordt de een aangenomen, en de anderen verlaten. Zij stonden sprakeloos, geen hunner zei: Wie zijt gij, Heere? of, Wat wilt Gij dat ik doen zal? zoals Paulus gevraagd heeft, maar geen van Gods kinderen wordt stom geboren.
Zij hoorden wel de stem, maar zagen niemand. Zij hoorden Paulus spreken, maar zagen Hem niet, tot wie hij sprak, ook hebben zij niet duidelijk gehoord, wat tot hem gezegd werd, hetgeen dit overeenbrengt met hetgeen hiervan gezegd wordt in Acts 22:9, zij zagen wel het licht en werden zeer bevreesd, hetgeen zij gekund hebben, zonder, evenals Paulus, iemand in het licht te zien, maar de stem degene, die tot Paulus sprak hoorden zij niet, dat is: zij hoorden haar niet zo dat zij haar verstonden, zij hoorden slechts een verward geluid. Zij dus, die daar gekomen waren als werktuigen van Paulus' woede tegen de kerk, dienen tot getuigen van Gods macht over hem. 8. De toestand, waarin Paulus zich daarna bevond, Acts 9:8, Acts 9:9.
A. Hij stond op van de aarde, toen Christus het hem gebood, maar waarschijnlijk niet zonder hulp, daar hij door het visioen zwak en mat was geworden, ik wil niet zeggen zoals Belsazar, toen de banden zijner lendenen los werden, en zijne knieën tegen elkaar stieten, maar gelijk Daniël, toen hij door het visioen, dat hij zag, gene kracht behield, Daniel 10:16, Daniel 10:17.
B. Als hij zijne ogen opendeed, bevond hij, dat hij blind was, niemand zag, geen van de mannen, die met hem waren, en die zich nu bezig met hem begonnen te houden. Het was niet zo zeer het schitterende licht, dat zijne ogen verblindde, want dan zouden zij, die met hem waren, ook het gezicht verloren hebben, maar het was het zien van Christus, dien de overigen niet zagen, dat die uitwerking op hem had. Zo zal een gelovig zien van de heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus de ogen verblinden voor alles wat hier beneden is. Ten einde de ontdekking van zich zelven en van Zijn Evangelie aan Paulus te bevorderen, heeft Christus hem het gezicht van alle andere dingen benomen, daarvan moet hij afzien, ten einde op Jezus te zien en op Hem alleen.
C. Hem bij de hand leidende, brachten zij hem te Damascus, of het naar ene herberg was, of naar het huis van een vriend is niet zeker, maar aldus is hij, die de discipelen van Christus als gevangenen naar Jeruzalem dacht te leiden, zelf als gevangene van Christus naar Damascus geleid. Aldus werd hem geleerd, welk ene behoefte hij had aan de genade van Christus, om zijne ziel (die van nature blind was, en onderhevig aan dwaling) in alle waarheid te leiden.
D. Hij lag daar neer, zonder het gezicht zijner ogen, en zonder voedsel, hij was drie dagen, dat hij niet zag, en hij at niet en dronk niet, Acts 9:9. Ik deel de mening niet van sommigen, dat hij toen opgetrokken is geweest in den derden hemel, waarvan hij spreekt in 2 Corinthians 12:1. Veeleer hebben wij reden te denken, dat hij al dien tijd in den buik des grafs, of der hel, is geweest, lijdende onder de verschrikking Gods vanwege zijne zonden, die hem nu ordelijk voor ogen waren gesteld. Hij was in duisternis ten opzichte van zijn geestelijken staat, en zo verslagen van geest vanwege zijne zonde, dat hem spijs noch drank kon bekoren.
Verzen 1-9
Handelingen 9:1-9In de geschiedenis van Stefanus hebben wij driemaal melding zien gemaakt van Saulus, want de gewijde schrijver verlangde er naar tot zijne geschiedenis te komen, en nu zijn wij er toe genaderd, zonder nog voor goed afscheid te nemen van Petrus. Van nu voortaan zullen wij ons echter het meest bezig vinden gehouden met Paulus, den apostel der Heidenen, zoals Petrus die der besnijdenis was. Zijn Hebreeuwse naam was Saul -begeerd is de betekenis er van. Hij was even merkwaardig om zijne kleine gestalte, als zijn naamgenoot, koning Saul, om zijne hoge statuur en zijn statig voorkomen. Een der ouden noemt hem: Homo tricubitalis -slechts vier en een halve voet hoog. Zijn Romeinse naam, waaronder hij bekend was onder de burgers van Rome, was Paulus -klein. Hij was geboren te Tarsus, ene stad van Cilicië, ene vrije stad der Romeinen, en hij zelf was een vrije burger van die stad. Zijn vader en moeder waren beiden geboren Joden, daarom noemt hij zich een Hebreeër uit de Hebreeën, hij was van den stam van Benjamin, die verbonden was aan dien van Juda. Zijne opleiding geschiedde eerst in de scholen van Tarsus, dat wegens geleerdheid een klein Athene was. D r heeft hij zich bekend gemaakt met de filosofie en de dichtkunst der Grieken. Van daar is hij naar de hogeschool te Jeruzalem gezonden, om er in de Godgeleerdheid te studeren en in de Joodse wet. Zijn leermeester was Gamaliël, een voornaam Farizeeër. Hij had een buitengewonen aanleg, en nam zeer snel toe in geleerdheid, tevens was hij bedreven in een handwerk, of ambacht, daar hij tot tentenmaker was opgeleid, hetgeen, zoals Dr. Lightfoot zegt, iets zeer gewoons was onder de Joden, die ene geleerde opleiding hadden genoten, ten einde daarmee hun brood te kunnen verdienen, en ook om luiheid en ledigheid tegen te gaan. Dat is de jonge man, in wie ongeveer een jaar, of iets meer, na de hemelvaart van Christus die machtige ommekeer werd gewrocht, die hier verhaald wordt. Er wordt ons hier meegedeeld:
I. Hoe slecht, hoe zeer slecht hij was, voor zijne bekering. Even te voren was hij nog een verbitterd vijand van het Christendom, heeft hij nog alles gedaan wat hij kon om het uit te roeien door allen te vervolgen, die het omhelsden. In andere opzichten was hij niet slecht, naar de rechtvaardigheid die in de wet is, onberispelijk, een man van gene slechte zeden, maar een lasteraar van Christus, een vervolger der Christenen, beledigend voor beiden, 1 Timothy 1:13. En zo weinig verlicht was zijn geweten, dat hij dacht te moeten doen wat hij deed tegen den naam van Christus, Acts 26:9, en dat hij er Gode een dienst mede deed, gelijk voorzegd was, John 16:2. Wij hebben,
1. Zijne algemene vijandschap en woede tegen den Christelijken Godsdienst, Acts 9:1. Hij was nog blazende dreiging en moord tegen de discipelen des Heeren. Die vervolgd werden, waren de discipelen des Heeren, omdat zij dit waren, in die hoedanigheid, haatte en vervolgde hij hen, en zijne vervolging bestond in dreiging en moord. Er is in dreiging vervolging, Acts 4:17. 21. Dreiging verschrikt en verbreekt den geest, en het spreekwoord zegt wel: Bedreigde lieden leven lang, maar zij, die door Saul gedreigd werden, werden, als hij er hen niet door kon wegschrikken van Christus, door hem omgebracht, hij vervolgde hen tot den dood toe, Acts 22:4. Zijn blazen dreiging en moord duidt aan, dat hem dit van nature eigen was, dat hij er zich voortdurend mede bezighield, hij ademde er in, als in zijn element, hij ademde het uit met drift en heftigheid, evenals van een venijnig schepsel was zijn ademtocht verwoestend, noodlottig: w r hij ook kwam ademde hij den dood voor de Christenen, heeft hij hen in zijn hoogmoed bespot, Psalms 12:4, Psalms 12:5, Psalms 12:6, spuwde hij in zijne woede zijn venijn tegen hen uit. Saulus, aldus nog blazende, geeft dit te kennen: a. dat hij er in volhardde, dat hij nog niet tevreden was met het bloed van hen, die hij heeft omgebracht, maar nog bleef roepen: Geef! geef!
b. Dat hij weldra van ene andere gezindheid, ene andere mening zal zijn. Nog blaast hij dreiging en moord, maar zulk een leven zal hij niet lang meer kunnen leiden, die adem zal weldra ophouden.
2. Zijn bijzonder voornemen ten opzichte van de Christenen te Damascus. D r was nu onlangs het Evangelie gebracht door hen, die voor de vervolging na den dood van Stefanus gevlucht waren, en dachten, dat zij daar veilig en rustig konden zijn, daar zij door hen, die er de macht in handen hadden, oogluikend werden toegelaten. Maar Saulus kon niet rusten, als hij weet, dat een Christen rust heeft. Toen hij dus vernam, dat de Christenen in Damascus zodanige rust genoten, besloot hij hun onrust te veroorzaken. Hiertoe wendt hij zich tot den hogepriester om ene opdracht van hem te verkrijgen, Acts 9:1, om naar Damascus te gaan, Acts 9:2. De hogepriester had gene aansporing nodig om de Christenen te vervolgen, hij was ijverig genoeg om dit te doen, maar het schijnt, dat de jonge vervolger nog onzinniger dreef dan de oude. Voorgangers in zonde zijn de ergste zondaren, en de proselieten, die de Farizeeën maken, blijken dikwijls nog zevenmaal meer kinderen der hel te wezen, dan zij zelven. Hij zegt-Acts 22:5, dat hij zijne opdracht had van den gehelen raad der ouderlingen, en zeer trots was deze blinde ijveraar er op zulk een lastbrief met het zegel van het grote sanhedrin te hebben ontvangen. Die lastbrief nu gaf hem volmacht om een onderzoek in te stellen in de synagogen, of gemeenten der Joden, die te Damascus waren, of er zich ook enigen onder hen bevonden, die er toe overhelden om deze nieuwe sekte of ketterij te begunstigen, die in Christus geloofden, en, zo hij dezulken vond, hetzij mannen of vrouwen, hen als gevangenen naar Jeruzalem te brengen, opdat de grote raad aldaar naar de wet met hen zou handelen. De Christenen worden hier gezegd te zijn van dezen weg, die van den weg, staat er in het oorspronkelijke. Wellicht hebben de Christenen zelven zich aldus genoemd, naar Christus, den Weg, of, omdat zij zich beschouwden als nog op den weg te zijn, nog niet te huis, of de vijanden hebben het voorgesteld als een aparten weg, een bijweg, ene partij, ene factie. De hogepriester en het sanhedrin maakten aanspraak op macht en gezag over de Joden in alle landen, al hun synagogen onderwierpen zich voor Godsdienstige zaken aan hun gezag, zelfs diegenen, die niet tot het rechtsgebied van het burgerlijk bestuur der Joodse natie behoorden. Op zodanige soevereiniteit maakt thans de Romeinse opperpriester aanspraak, hoewel met minder schijn van recht. Volgens dezen lastbrief moesten allen, die God aanbaden op de wijze, die zij ketters noemden, hoewel zij nauwkeurig overeenkwam met de oorspronkelijke instellingen, zelfs van de Joodse kerk, vervolgd worden, vrouwen, zowel als mannen. Zelfs de zwakkere sekse, die in ene zaak van dien aard verontschuldiging, of ten minste medelijden, kon verdienen, zal dit bij Saul niet vinden, evenmin als bij de pauselijke vervolgers. Hij had orders ontvangen om hen allen gebonden naar Jeruzalem te brengen, als misdadigers van de ergste soort, hetgeen hen waarschijnlijk zou verschrikken, maar tot heerlijkheid zou dienen voor Saul, daar hij het bevel voerde over de gewapenden, die hen moesten opbrengen, en hem de gelegenheid zou geven om dreiging en moord te blazen. Daarmee dan hield Saul zich bezig, toen de genade Gods die grote verandering in hem heeft gewerkt. Laat ons dus niet wanhopen aan vernieuwende genade ter bekering van de grootste zondaren, en laat ons niet wanhopen aan de vergevende genade Gods voor de grootste zonde, want aan Paulus zelf is barmhartigheid geschied 1 Timothy 1:13. II. Hoe plotseling en wonderlijk ene gezegende verandering in hem werd gewrocht, niet door gewone middelen maar door wonderen. De bekering van Paulus is een van de wonderen der kerk. Hier is:
1. De plaats waar, en de tijd wanneer het geschiedde, als hij reisde, is het geschied, dat hij nabij Damascus kwam, en daar ontmoette hem Christus. Hij bevond zich op weg, op zijne reize, niet in den tempel, of in de synagoge, of in de vergadering der Christenen, maar op weg. Het werk der bekering is niet gebonden aan de kerk, sommigen worden in hun slaap, terwijl zij neerliggen op hun legerstede, tot God teruggebracht, Job 33:15, Job 33:17, en sommigen terwijl zij eenzaam op reis zijn. Gedachten zijn er even vrij, en er is daar even goede gelegenheid om in ons hart te spreken, als op ons leger, -zie Psalms 4:5- en daar kan de Geest Zijn werk in ons beginnen, want die Wind blaast, waarheen Hij wil. Sommigen maken de opmerking, dat tot Paulus buiten, in de open lucht werd gesproken, opdat er gene verdenking van bedrog zou kunnen bestaan. Hij was nabij Damascus, bijna aan het einde zijner reize, op het punt van de stad, de hoofdstad van Syrië, binnen te gaan. Sommigen wijzen er op, dat hij, die de apostel der Heidenen zou worden, in een Heidens land tot het geloof in Christus werd bekeerd. Damascus was te voren reeds berucht door de vervolging van Gods volk, "zij hebben Gilead met ijzeren dorswagens gedorst, Amos 1:3, en dit stond nu waarschijnlijk wederom te gebeuren. Hij bevond zich op een bozen weg, ter volvoering van zijn boos voornemen tegen de Christenen te Damascus, en zich verlustigende in de gedachte, dat hij dit pas geboren kindeken van het Christendom ging verslinden. Soms werkt de genade Gods in de zondaren, als zij het ergste zijn, met hart en ziel er op uit om goddeloosheid te bedrijven, hetgeen grotelijks strekt tot verheerlijking van Gods mededogen en van Zijne macht. De wrede last, waarmee hij gekomen was, stond volvoerd te worden, en werd nu gelukkig voorkomen, hetgeen beschouwd kan worden als ene grote goedheid jegens de arme heiligen te Damascus, die bericht hadden van zijne komst, zoals blijkt uit hetgeen door Ananias gezegd wordt, Acts 9:13, Acts 9:14, en zeer beducht waren voor het gevaar, dat hen van hem dreigde, en sidderden als lammeren bij het naderen van een verslindenden wolf. Sauls bekering was voor het ogenblik hun veiligheid. Christus heeft velerlei wegen en middelen, om de Godvruchtigen te verlossen uit verzoeking, en soms doet Hij het door ene verandering te werken in hun vervolgers, hetzij dat Hij "hun grimmigheid opbindt", Psalms 76:1, 11, en hen voor een tijd verzacht, zoals de Oud-Testamentische Saul, die zich meer dan eens matigde tegenover David, 1 Samuel 24:17, 1 Samuel 26:21, of hun geest vernieuwt, en een duurzamen indruk bij hen teweegbrengt, zoals hier bij den Nieuw-Testamentische Saul. Het was ook ene zeer grote goedertierenheid jegens Saul zelf, om hem aldus te verhinderen zijn goddeloos plan ten uitvoer te brengen, want indien hij er nu mede was voort- gegaan, dan zou dit wellicht de mate zijner ongerechtigheid vol hebben doen worden. Het moet als een teken der Goddelijke gunst gewaardeerd worden, indien God, hetzij door de innerlijke werkingen van Zijne genade, of door uitwendige voorvallen en omstandigheden Zijner voorzienigheid ons verhindert een zondig voornemen ten uitvoer te brengen, 1 Samuel 25:32, 1 Samuel 25:33.
2. De verschijning van Christus aan hem in Zijne heerlijkheid. Hier wordt slechts gezegd, dat hem snellijk een licht van den hemel omscheen, maar uit hetgeen volgt, Acts 9:17, blijkt, dat de Heere Jezus in dat licht was, en hem op den weg verschenen is. Hij heeft den Rechtvaardige gezien. Acts 22:14, zie ook Acts 26:13. Of hij Hem zag in de verte, zoals Stefanus Hem zag, in den hemel, of naderbij, in de lucht, is niet met zekerheid te zeggen. Het is niet in strijd met hetgeen er gezegd is, Acts 3:21, dat de hemel Christus moet ontvangen tot de tijden der wederoprichting aller dingen, te veronderstellen, dat Hij voor zulk ene buitengewone gelegenheid, een persoonlijk bezoek bracht-maar een zeer kort bezoek-aan deze lagere wereld. Om Paulus een apostel te doen zijn, was het nodig, dat Hij den Heere gezien zou hebben, en zo heeft hij den Heere dan ook gezien, 1 Corinthians 9:1, 1 Corinthians 15:8. Dit licht heeft hem plotseling omschenen, ijlings, onverwacht, toen Paulus daar wel het allerminst aan dacht, en zonder voorafgaande waarschuwing. Dikwijls openbaart Christus zich aan arme zielen plotseling en gans onverwacht, en Hij komt hen voor met de zegeningen Zijner goedheid. Dat hebben de discipelen, die Christus tot zich geroepen heeft, ondervonden. Eer ik het wist. Song of Solomon 6:12. Het was een licht van den hemel, de fontein van licht, van den God des hemels, den Vader der lichten. Het was een licht, boven den glans der zon, Acts 26:13, want het was zichtbaar op den middag, en overschitterde de zon in hare middagskracht en glans, Isaiah 24:23. Het omscheen hem, het scheen hem niet slechts in het gelaat, maar omscheen hem aan alle kanten, hoe hij zich ook keert of wendt, hij ziet er zich van omringd. En dit was bedoeld, niet slechts om hem te verschrikken en zijne aandacht op te wekken, want hij kan voorzeker verwachten iets te zullen horen, nu hem iets zo buitengewoons te zien is gegeven, maar om hem te beduiden, dat zijn verstand verlicht zal worden door de kennis van Christus. De duivel komt tot de ziel in duisternis, daardoor verkrijgt hij en behoudt hij er bezit van. Maar Christus komt tot de ziel in licht, want Hij is zelf het Licht der wereld, schitterend en heerlijk in zich zelven, weldadig en liefelijk voor ons, als licht. Het eerste in de nieuwe schepping, is, evenals in de schepping der wereld, licht, 2 Corinthians 4:6. Vandaar dat alle Christenen gezegd worden kinderen des lichts en des dags te zijn, 1 Thessalonians 5:5.
3. Het beslag leggen op Saulus en zijne medegenoten. Hij viel ter aarde, Acts 9:4. Sommigen denken, dat hij te voet was, en dat dit licht, hetwelk misschien van een donderslag vergezeld ging, hem zo verschrikte, dat hij niet kon blijven staan, maar op zijn aangezicht ter aarde viel, dat gewoonlijk ene houding is van aanbidding, doch hier van verschrikking en verbazing. Waarschijnlijk reed hij echter, zoals Bileam, toen hij uitging om Israël te vloeken, en wellicht heeft hij zelfs een edeler dier bereden dan hij, want Saul bekleedde nu een openbaar ambt, hij was gehaast, en de reize was lang, zodat hij waarschijnlijk wel niet te voet gereisd zal hebben. Het plotselinge licht kon het dier verschrikt hebben, dat hij bereed, zodat het hem uit het zadel wierp, en het was Gods goede beschikking over hem, dat hij zich niet bezeerd had in zijn val, maar den engelen was inzonderheid bevolen hem te bewaren. Uit Acts 26:14 blijkt, dat allen, die met hem waren, evenals hij ter aarde zijn gevallen, maar de bedoeling gold hem. Dit kan beschouwd worden:
A. Als de uitwerking van Christus' verschijning aan hem, en van het licht, dat hem omscheen. Christus' openbaringen van zich zelven aan de zielen zijn verootmoedigend, zij doen hen zeer laag neerliggen, in een gering, minachtend denken van zich zelven, en ene nederige onderworpenheid aan den wil van God.
Nu ziet U mijn oog, zegt Job, daarom verfoei ik mij. Ik zag den Heere, zegt Jesaja, zittende op een hogen en verheven troon.. toen zei ik: Wee mij, want ik verga.
B. Als een stap nader tot zijne bevordering. Hij is bestemd, niet slechts om een Christen te zijn, maar een leraar, een apostel, een groot apostel, en daarom moet hij terneder worden geworpen. Zij, die door Christus bestemd zijn voor de hoogste ere, worden gewoonlijk eerst in het stof gelegd. Zij, die bestemd zijn om uit te munten in kennis en genade, worden gewoonlijk eerst zeer laag gehouden in het besef hunner onwetendheid en zondigheid. Degenen, die God zal gebruiken, worden eerst terneder geworpen in de bewustheid hunner onwaardigheid om gebruikt te worden. C. Hoe Saulus nu beschuldigd wordt. Door zijn val gevangen genomen, en, als het ware, voor den rechterstoel gebracht, hoorde hij ene stem, die tot hem zei, (en het was onderscheidenlijk tot hem alleen, want zij, die met hem waren, hoorden wel de stem, -het geluid, -Acts 9:7, maar zij verstonden de woorden niet, Acts 22:9.) Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij? Merk hier op: Dat Saulus niet slechts een licht zag van den hemel, maar ene stem van den hemel hoorde. Overal waar de heerlijkheid Gods gezien werd, is ook het woord Gods gehoord. Gods openbaringen van zich zelven waren nooit pantomimen, of stomme vertoningen, want Hij heeft boven Zijn gansen naam Zijn woord groot gemaakt. En wat gezien werd, was altijd bestemd om den weg te banen voor hetgeen gezegd werd. Saulus hoorde ene stem. Het geloof is uit het gehoor, vandaar dat de Geest gezegd wordt ontvangen te zijn uit de prediking des geloofs, Galatians 3:2. De stem, die hij hoorde, was de stem van Christus, toen hij den Rechtvaardige zag, heeft hij de stem uit Zijn mond gehoord, Acts 22:14. Het woord, dat wij horen, zal ons nuttig en voordelig zijn, wanneer wij het als de stem van Christus horen, 1 Thessalonians 2:13. Het is de stem mijns Liefsten. Gene stem dan de Zijne kan het hart bereiken. Het gezicht en het gehoor zijn de twee zintuigen, waarmee men leert, door die beide deuren is Christus hier tot Sauls hart ingegaan. Wat hij hoorde was om hem te doen opwaken. Hij werd tweemaal bij zijn naam geroepen, Saul, Saul. Sommigen denken, dat Hij, door hem Saul te noemen, heen wijst naar den groten vervolger van David, wiens naam hij droeg. Hij was inderdaad een tweede Saul, een even groot vijand van den Zone David's, als de eerste Saul van David geweest is. Dat noemen van hem bij zijn naam geeft de bijzondere genegenheid te kennen, die Christus voor hem had, Ik riep u bij uwen naam, Ik noemde u toe, hoewel gij Mij niet kende, Isaiah 45:4, -Zie Exodus 33:12. Door dat Hij hem bij zijn' naam riep kwam de overtuiging van zonde tot zijn geweten, en werd het buiten allen twijfel gesteld tot wie de stem sprak. Wat God spreekt in het algemeen, zal ons dan eerst waarschijnlijk goed doen, als wij het toepassen op ons zelven, en onzen naam schrijven op alle geboden en beloften, die in het algemeen zijn uitgedrukt, alsof God met name tot ons spreekt, en als Hij zegt: o! gij allen, alsof Hij zei: o, gij, die, of die, Samuël, Samuël, Saul, Saul. Dat herhalen van den naam: Saul, Saul, geeft te kennen, Ten eerste, den diepen slaap, waardoor Saulus was bevangen, hij moest wederom en nogmaals worden geroepen, zoals in Jeremiah 22:29. O land, land, land! Ten tweede. De tedere bezorgdheid, die de gezegende Jezus koesterde voor hem en voor zijne bekering. Hij spreekt dringend en vurig, het is als: Martha, Martha! Luke 10:41, of Simon, Simon! Luke 22:31, of, Jeruzalem, Jeruzalem! Matthew 23:37. Hij spreekt tot hem, als tot iemand, die zich in dreigend gevaar bevindt, aan den rand van den afgrond is, op het punt van er in neer te storten. "Saul, Saul! weet gij waarheen gij op weg zijt, zijt gij u bewust van hetgeen gij doet? De beschuldigende vraag, die tot hem gericht wordt, luidt: Wat vervolgt gij Mij? Merk hier op, ten eerste: Eer Saulus tot een heilige wordt gemaakt, wordt hem eerst getoond, dat hij een zondaar is, een groot zondaar, een zondaar tegen Christus. Nu wordt het hem gegeven het kwaad te zien in zich zelven, dat hij nooit te voren gezien heeft, de zonde is weer levend geworden, doch hij is gestorven, Romans 7:9. Ene verootmoedigende overtuiging van zonde is de eerste stap tot de zaligmakende bekering van zonde. Ten tweede. Hij wordt overtuigd van ene, bijzondere, zonde, waaraan hij het openlijkst schuldig was, en waarin hij zich had gerechtvaardigd, en hiermede is de weg bereid voor zijne overtuiging van al de overigen. Ten derde. De zonde, waarvan hij overtuigd wordt, is vervolging, Wat vervolgt gij Mij? Het is een liefdevol verwijt, aandoenlijk, zodat een stenen hart er door vertederd zou worden. Let op den persoon, die de zonde doet: "Gij zijt het, gij, niet een van de ruwe, onwetende, onnadenkende schare, die alles willen vernietigen, wat zij met een slechten naam horen noemen, maar gij, die ene wetenschappelijke opleiding hebt gehad, gij, die goede verstandelijke vermogens hebt, begaafd zijt, kennis hebt van de Schrift, die, zo gij er behoorlijk over nadacht, u de dwaasheid uwer zonde zou doen inzien. Het is erger in u dan in iemand anders". En let nu op den Persoon, tegen wie gezondigd wordt. "Ik ben het, die u nooit enig leed heb gedaan, die van den hemel op aarde ben gekomen om u goed te doen, die kortelings voor u gekruisigd werd. Was dit nog niet genoeg, en moet Ik opnieuw door u gekruisigd worden?" Let voorts op den aard en het voortduren der zonde. Het was vervolging, en hij hield er zich op dit ogenblik mede bezig. "Gij hebt niet slechts vervolgd, maar gij vervolgt, gij volhardt er in, gij gaat er mede voort". Op dit ogenblik trok hij niemand naar de gevangenis, doodde hij niemand, maar het was de boodschap, waarop hij uit was, waarvoor hij naar Damascus reisde. Hij was er mede bezig, en verheugde er zich in. Zij, die kwaad beramen, doen het reeds in Gods oog. De vraag, die hem gedaan wordt, luidt: "Waarom doet gij het?" Dat is de taal der klachte. "Waarom handelt gij zo onrechtvaardig, zo onvriendelijk met Mijne discipelen?" Christus heeft nooit zo veel geklaagd over hen, die Hem in Zijn eigen Persoon hebben vervolgd, als Hij klaagde over hen, die Hem in Zijne volgelingen hebben vervolgd. Hij klaagt er over als over Saulus'zonde: "Waarom zijt gij zulk een vijand van u zelven, van uwen God?,' De zonde der zondaren is een smartelijke, zwaardrukkende last voor den Heere Jezus. Hij is er bedroefd om, Mark 3:5, Het is ene overtuigende taal: "Waarom doet gij alzo? Kunt gij er ene goede reden voor opgeven?" Het is goed voor ons, om ons dikwijls af te vragen, waarom wij zo of zo handelen, opdat wij mogen bemerken hoe onredelijk de zonde is, en van alle zonden is er geen zo onredelijk, zo onverklaarbaar, als de zonde van Christus' discipelen te vervolgen, inzonderheid, als het ontdekt wordt vervolging van Christus te zijn. Diegenen hebben gene kennis, die Gods volk opeten, Psalms 14:4. Waarom vervolgt gij Mij? Hij dacht, dat hij slechts een gezelschap van arme, zwakke, domme lieden vervolgde, die een aanstoot, een doren in het oog waren voor de Farizeeën, weinig vermoedende, dat het Een was in den hemel, dien hij gedurende al dien tijd beledigde, want voorzeker, indien hij het had geweten, hij zou den Heere der heerlijkheid niet vervolgd hebben. Zij, die de heiligen vervolgen, vervolgen Christus zelven, en wat tegen hen gedaan wordt, beschouwt Hij als gedaan tegen Hem zelven, en dienovereenkomstig zal in den groten dag hun oordeel zijn, Matthew 25:45. 5. Sauls vraag op deze beschuldiging, en het antwoord er op, Acts 9:5.
A. Hij doet onderzoek naar Christus: Wie zijt gij, Heere? Hij geeft geen direct antwoord op de beschuldiging, tegen hem ingebracht, daar hij door zijn eigen geweten overtuigd en veroordeeld wordt. Als God met ons wil twisten om onze zonden, niet een uit duizend zullen wij Hem kunnen antwoorden, inzonderheid wegens zulk ene zonde als de zonde der vervolging. Overtuiging van zonde, zal, als zij met kracht tot de consciëntie wordt gebracht, aan alle verontschuldiging en zelf- rechtvaardiging het zwijgen opleggen. Zo ik rechtvaardig ware, zou ik toch niet antwoorden. Maar hij verlangt te weten wie zijn rechter is. De toespraak is eerbiedig: Heere. Hij, die Christus' naam gelasterd heeft, spreekt Hem nu aan als Heere. De vraag is gepast: Wie zijt gij? Dit duidt zijne tegenwoordige onbekendheid aan met Christus. Hij kende Zijne stem niet, zoals Zijne eigene schapen haar kennen, maar hij verlangt bekend met Hem te worden. Door het licht, dat hem omscheen, was hij overtuigd, dat het een is uit den hemel, die met hem spreekt, en hij heeft eerbied voor alles, dat hem toeschijnt van den hemel te komen, en daarom: Wie zijt gij, Heere? Wat is uw naam? Judges 13:17, Genesis 32:29. Er is hoop voor de mensen, als zij beginnen onderzoek te doen naar Jezus Christus.
B. Onmiddellijk ontvangt hij een antwoord, waarin wij zien: Hoe Christus zich genadiglijk aan hem openbaart. Hij is altijd bereid de ernstige vragen te beantwoorden van hen, die verlangen met Hem bekend te worden. Ik ben Jezus, dien gij vervolgt. De naam Jezus was hem niet onbekend, zijn hart was menigmaal in opstand er tegen geweest, en zeer gaarne zou hij hem der vergetelheid prijs hebben gegeven. Hij wist, dat het de naam was, dien hij vervolgde, maar weinig dacht hij hem van den hemel te horen, of van uit zulk ene heerlijkheid, als hem nu omscheen. Christus brengt de zielen in gemeenschap met Hem, door zich er aan te openbaren. Hij zei, Ten eerste: Ik ben Jezus, een Zaligmaker, Ik ben Jezus, de Nazarener, zo vinden wij het in Acts 22:8. Saulus placht Hem zo te noemen, toen hij Hem lasterde. "Ik ben diezelfde Jezus, dien gij in minachting en haat Jezus den Nazarener placht te noemen". En Hij wil tonen, dat Hij, nu Hij in de heerlijkheid is, zich Zijner vernedering niet schaamt.
Ten tweede. "Ik ben Jezus, dien gij vervolgt, en daarom loopt gij zeer groot gevaar, als gij volhardt in uwen bozen weg". Niets is krachtiger om de ziel te doen opwaken, en haar te verootmoedigen, dan te zien, dat de zonde tegen Christus gericht is, Hem beledigt en Zijne bedoelingen tegenwerkt. Met zachtmoedigheid bestraft Hij hem: Het is u hard, de verzenen tegen de prikkels te slaan, de voeten tegen de sporen te slaan. Het is hard, het is op zich zelf iets ongerijmds, iets kwaads, en het zal noodlottige gevolgen hebben voor hem, die dat doet. Diegenen slaan de verzenen tegen de prikkels, die de overtuiging smoren van het geweten, die in opstand zijn tegen Gods waarheden en wetten, die ontevreden zijn met de beschikkingen Zijner voorzienigheid, die Zijne dienstknechten tegenstaan en vervolgen, omdat zij hen bestraffen, en omdat hun woorden als prikkels zijn en als nagelen. Zij, die al meer en meer rebelleren, als zij door het woord of de roede Gods worden getroffen, in woede worden ontstoken om bestraffing, toornig uitvaren tegen hun bestraffers, zij zijn het, die de verzenen tegen de prikkels slaan, en die zeer veel te verantwoorden zullen hebben. 6. Zijne onderwerping aan den Heere Jezus ten laatste, Acts 9:6. Zie hier: De gemoedsgesteldheid, waarin hij verkeerde, toen Christus met Hem handelde. Hij sidderde, als iemand, die in groten angst is. Ene sterke overtuiging van zonde, die door den gezegenden Geest in het hart gewerkt is, zal de ontwaakte ziel doen beven. Hoe kunnen zij anders dan sidderen, aan wie te zien is gegeven, dat de eeuwige God in toorn tegen hen is ontstoken, dat de gehele schepping krijg tegen hen voert, en dat hun eigene zielen aan den rand des verderfs zijn! Hij was verschrikt en verbaasd, als iemand, die in ene nieuwe wereld is overgezet, en niet weet waar hij is. Het van zonde overtuigende, bekerende werk van Christus is verbazingwekkend voor de ontwaakte ziel, en vervult haar met bewondering. "Wat is het, dat God met mij gedaan heeft, en wat zal Hij doen!" Zijne toespraak tot Jezus Christus toen hij in die gemoedsgesteldheid was. Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal? Dit kan beschouwd worden:
A. Als een ernstig verzoek om Christus' onderricht, "Heere, ik zie, dat ik tot nu toe buiten den weg ben geweest. Gij hebt mij mijne dwaling doen inzien, breng mij nu terecht, Gij hebt mij mijne zonde ontdekt, ontdek mij nu ook den weg tot vergeving en vrede". Het is als het: Wat zullen wij doen, mannen broeders? Ene ernstige begeerte om door Christus onderwezen te worden in den weg der zaligheid is een bewijs, dat er een goed werk in de ziel is begonnen. Of:
B. Als ene oprechte overgave van zich zelven aan de leiding en het bestuur van den Heere Jezus. Dit was het eerste woord, dat de genade in Paulus gesproken heeft, en daar-. mede begon een geestelijk leven: Heere Jezus, wat wilt Gij, dat ik doen zal? Wist hij niet wat hij te doen had? Had hij zijn lastbrief niet in den zak? Wat had hij dan anders te doen, dan zijn last te volbrengen? Neen, hij had reeds genoeg van dat werk gedaan, en hij besluit nu van meester te veranderen, en zich met beter werk bezig te houden. Nu is het niet: Wat willen de hogepriester en de ouderlingen dat ik doen zal? Wat willen mijne eigene boze lusten en hartstochten, dat ik doen zal? Maar, Wat wilt Gij, dat ik doen zal? De grote verandering in de bekering is gewerkt op den wil, en bestaat in de overgave van dien wil aan den wil van Christus. De algemene aanwijzing, die Christus, in antwoord op Zijne vraag, hem gegeven heeft.
Sta op en ga in de stad Damascus, waar gij u nu zo dicht bij bevindt, en u zal aldaar gezegd worden wat gij doen moet. Het is aanmoediging genoeg, dat hem nader onderricht beloofd wordt, maar, hij moet dit nu nog niet ontvangen, binnen kort zal hem gezegd worden wat hij doen moet. Voor het ogenblik moet hij nadenken over hetgeen hem gezegd is, en het zich ten nutte maken. Laat hij voor ene wijle nadenken over hetgeen hij gedaan heeft in zijn vervolgen van Christus, en er diep om verootmoedigd zijn, en dan zal hem gezegd worden wat hij verder te doen heeft. Hij moet het niet op die wijze horen door ene stem van den hemel, want het is duidelijk, dat hij dit niet kan dragen. Hij siddert en is verbaasd, daarom zal hem gezegd worden wat hij doen moet door een mens gelijk hij zelf is, wiens verschrikking hem niet bevreesd zal maken, en wiens hand niet zwaar op hem zal zijn, zoals Israël begeerde bij den berg Sinaï. Of wel, het is een wenk, ene aanduiding, dat Christus zich op een anderen tijd nader aan hem zal openbaren, als hij kalmer zal zijn, en deze schrik tot bedaren zal zijn gekomen. Christus openbaart zich trapsgewijze aan Zijn volk, en zowel wat Hij doet, als wat Hij wil, dat zij doen zullen, weten zij nu nog niet, maar zij zullen het hierna verstaan. 7. In hoeverre zijne medereizigers hierdoor aangedaan werden, en welken indruk het op hen maakte. Evenals hij, zijn zij ter aarde gevallen, maar zij zijn, zonder dat het hun gezegd was, opgestaan, dat hij niet deed. Hij lag stil neer, totdat hem gezegd werd: Sta op, want hij lag onder een zwaarderen last dan iemand hunner. Maar toen zij waren opgestaan, stonden zij sprakeloos als mensen in de uiterste verwarring en verlegenheid, en dat was alles, Acts 9:7. Zij waren op dezelfde goddeloze boodschap uit als Paulus, en wellicht waren zij even boosaardig als hij, toch bevinden wij niet, dat iemand hunner bekeerd werd, hoewel zij het zagen, er door ter aarde werden geworpen en verstomd waren. Gene uitwendige middelen zullen op zich zelven, ene verandering werken in de ziel, zonder den Geest en de genade van God, die onderscheidt tussen den een en den ander. Onder hen, die te zamen reizen, wordt de een aangenomen, en de anderen verlaten. Zij stonden sprakeloos, geen hunner zei: Wie zijt gij, Heere? of, Wat wilt Gij dat ik doen zal? zoals Paulus gevraagd heeft, maar geen van Gods kinderen wordt stom geboren.
Zij hoorden wel de stem, maar zagen niemand. Zij hoorden Paulus spreken, maar zagen Hem niet, tot wie hij sprak, ook hebben zij niet duidelijk gehoord, wat tot hem gezegd werd, hetgeen dit overeenbrengt met hetgeen hiervan gezegd wordt in Acts 22:9, zij zagen wel het licht en werden zeer bevreesd, hetgeen zij gekund hebben, zonder, evenals Paulus, iemand in het licht te zien, maar de stem degene, die tot Paulus sprak hoorden zij niet, dat is: zij hoorden haar niet zo dat zij haar verstonden, zij hoorden slechts een verward geluid. Zij dus, die daar gekomen waren als werktuigen van Paulus' woede tegen de kerk, dienen tot getuigen van Gods macht over hem. 8. De toestand, waarin Paulus zich daarna bevond, Acts 9:8, Acts 9:9.
A. Hij stond op van de aarde, toen Christus het hem gebood, maar waarschijnlijk niet zonder hulp, daar hij door het visioen zwak en mat was geworden, ik wil niet zeggen zoals Belsazar, toen de banden zijner lendenen los werden, en zijne knieën tegen elkaar stieten, maar gelijk Daniël, toen hij door het visioen, dat hij zag, gene kracht behield, Daniel 10:16, Daniel 10:17.
B. Als hij zijne ogen opendeed, bevond hij, dat hij blind was, niemand zag, geen van de mannen, die met hem waren, en die zich nu bezig met hem begonnen te houden. Het was niet zo zeer het schitterende licht, dat zijne ogen verblindde, want dan zouden zij, die met hem waren, ook het gezicht verloren hebben, maar het was het zien van Christus, dien de overigen niet zagen, dat die uitwerking op hem had. Zo zal een gelovig zien van de heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus de ogen verblinden voor alles wat hier beneden is. Ten einde de ontdekking van zich zelven en van Zijn Evangelie aan Paulus te bevorderen, heeft Christus hem het gezicht van alle andere dingen benomen, daarvan moet hij afzien, ten einde op Jezus te zien en op Hem alleen.
C. Hem bij de hand leidende, brachten zij hem te Damascus, of het naar ene herberg was, of naar het huis van een vriend is niet zeker, maar aldus is hij, die de discipelen van Christus als gevangenen naar Jeruzalem dacht te leiden, zelf als gevangene van Christus naar Damascus geleid. Aldus werd hem geleerd, welk ene behoefte hij had aan de genade van Christus, om zijne ziel (die van nature blind was, en onderhevig aan dwaling) in alle waarheid te leiden.
D. Hij lag daar neer, zonder het gezicht zijner ogen, en zonder voedsel, hij was drie dagen, dat hij niet zag, en hij at niet en dronk niet, Acts 9:9. Ik deel de mening niet van sommigen, dat hij toen opgetrokken is geweest in den derden hemel, waarvan hij spreekt in 2 Corinthians 12:1. Veeleer hebben wij reden te denken, dat hij al dien tijd in den buik des grafs, of der hel, is geweest, lijdende onder de verschrikking Gods vanwege zijne zonden, die hem nu ordelijk voor ogen waren gesteld. Hij was in duisternis ten opzichte van zijn geestelijken staat, en zo verslagen van geest vanwege zijne zonde, dat hem spijs noch drank kon bekoren.
Verzen 10-22
Handelingen 9:10-22Gods werk is volmaakt, als Hij begint zal Hij voleinden, er was een goed werk begonnen in Saulus, toen hij aan Christus' voeten was gebracht met dat woord: Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal? En nooit heeft Christus iemand verlaten, die daartoe gebracht was. Hoewel Saulus zwaar getuchtigd was, toen hij drie dagen blind neerlag, was hij toch niet verlaten. Christus zorgt hier voor het werk Zijner handen, Hij, die verscheurd had, zal genezen, die geslagen heeft, zal verbinden, die van zonde overtuigd heeft, zal vertroosten.
I. Ananias ontvangt het bevel om hem te gaan bezoeken, hem te genezen en te helpen, want Hij, die bedroefd heeft, zal zich ontfermen.
1. De persoon, die hiervoor gebruikt wordt is Ananias, een zeker discipel te Damascus, niet onlangs daar heen gedreven van Jeruzalem, maar een inboorling van Damascus, want in Acts 22:12 wordt gezegd, dat hij goede getuigenis had van al de Joden, die daar woonden, als te zijn een Godvruchtig man naar de wet. Kort geleden had hij het Evangelie omhelsd en zijn naam overgegeven aan Christus. Hij scheen dienst te doen als leraar, ten minste pro hac vice-bij deze gelegenheid, hoewel het niet blijkt, dat hij apostolisch geordend was. Maar waarom is er niet voor deze grote gelegenheid om sommigen der apostelen te Jeruzalem gezonden, of om Filippus, den evangelist, die onlangs den kamerling gedoopt had, en door den Geest voor ene wijle daarheen gebracht kon zijn? Voorzeker was dit, omdat Christus verschillende personen wilde gebruiken voor grote diensten, opdat de eer er van niet gemonopoliseerd zou worden door enkelen, omdat Hij werk wilde geven in de handen, en daardoor ere wilde leggen op de hoofden, van hen, die gering en onbekend waren, ten einde hen aan te moedigen, en omdat Hij wil, dat wij de leraren zullen hoogschatten in de plaats onzer inwoning, indien zij genade hebben gevonden om getrouw te zijn, al behoren zij dan ook niet tot de uitnemendsten, of meest begaafden.
2. De aanwijzing, die hem wordt gegeven, is, dat hij moet heengaan naar dit en dat huis, waarschijnlijk ene herberg, en vragen moet naar enen, met name Saulus, van Tarsen. In een visioen heeft Christus Ananias bij zijn naam geroepen, Acts 9:10. Waarschijnlijk was het niet voor de eerste maal, dat hij de woorden Gods gehoord, en de gezichten des Almachtigen gezien heeft, want zonder schrik of verwarring, antwoordt hij terstond: "zie, hier ben ik, Heere, bereid om te gaan, waarheen Gij mij wilt zenden, en te doen wat Gij mij gebiedt." Ga dan heen, zegt Christus, in de straat, genaamd de Rechte, en vraag in het huis van Judas, waar vreemdelingen hun intrek plegen te nemen, naar enen, met name Saulus van Tarsen. Christus weet zeer wel waar hen te vinden, die Zijne zijn, en zich in droefheid bevinden. Als hun vrienden en betrekkingen wellicht niet weten wat van hen geworden is, hebben zij een Vriend in den hemel, die weet in welke straat, in welk huis, ja wat meer is, in welken gemoedstoestand zij zijn. Hij heeft hun ziel in benauwdheid gekend.
3. Er worden hem twee redenen gegeven, waarom hij naar deze vreemdeling moet gaan vragen, en hem zijne diensten moet aanbieden. A. Omdat hij bidt, en zijne komst bij hem moet de verhoring zijn van zijn gebed. Dat is ene reden: a. Waarom Ananias niet bevreesd voor hem behoeft te wezen, gelijk wij zien, dat hij was, Acts 9:13, Acts 9:14. Er is geen twijfel, zegt Christus, of hij is waarlijk bekeerd, want zie, hij bidt. Dit woord: Zie, duidt het zekere, het stellige er van aan. "Verzeker u er van, dat het zo is, ga, en zie." Het heeft Christus zo verblijd Paulus biddende te zien, dat Hij het ook aan anderen wil doen opmerken. Weest blijde met Mij, want Ik heb Mijn schaap gevonden, dat verloren was. Het duidt ook het vreemde, het verwonderlijke er van aan: "Zie, en verwonder u, dat hij, die nog onlangs niets dan dreiging en moord blies, nu slechts gebed ademt." Maar was het dan zo vreemd, dat Saulus bad? Was hij niet een Farizeeër, en hebben wij gene reden om te denken, dat hij gebeden heeft, zoals de anderen, lange gebeden heeft gedaan in de synagogen en op de hoeken der straten? Ja, maar nu begon hij op ene andere wijze te bidden, toen heeft hij zijne gebeden opgezegd, nu heeft hij ze gebeden. Hart vernieuwende genade brengt de mensen altijd aan het bidden, gij kunt even spoedig een levend mens vinden zonder ademtocht, als een levend Christen zonder gebed. Wie geen adem heeft, leeft niet, wie niet bidt heeft gene genade.
b. Het is ene reden, waarom Ananias in aller ijl tot hem moet gaan. Het is geen tijd om te aarzelen of te dralen, want zie, hij bidt. Als het kind schreeuwt of schreit, haast de voedster zich om het de borst te gaan geven. Evenals Efraïm beklaagt Saulus zich, als een ongewend kalf slaat hij de verzenen tegen de prikkels. "O, ga haastelijk tot hem, en zeg hem, dat hij mij een dierbare zoon, een troetelkind is, en sinds Ik tegen hem gesproken heb, omdat hij Mij heeft vervolgd, denk Ik nog ernstiglijk aan hem, Jeremiah 31:18. Zie in welken toestand hij nu was. Hij bevond zich onder overtuiging van zonde, sidderende en verbaasd. Als onze zonde ons ordelijk voor ogen wordt gesteld, moet dit ons uitdrijven tot gebed. Hij leed onder lichamelijken nood, hij was blind en ziek, en: Is iemand onder u in lijden? Dat hij bidde. Christus had hem beloofd, dat hem nader gezegd zou worden wat hij doen moest, Acts 9:6, en hij bidt, dat hem iemand gezonden mocht worden om hem te onderrichten. Wat God beloofd heeft, daar moeten wij om bidden, Hij wil er om verzocht worden, inzonderheid om Goddelijk onderricht.
B. Omdat hij in een gezicht zulk een man tot zich heeft zien komen, en de komst van Ananias moet de vervulling zijn van zijn droom, want die droom was van God, Acts 9:12. Hij heeft in een gezicht gezien, dat een man, met name Ananias, zulk een man dus, als gij zijt, inkwam, juist bij tijds ter zijner hulp en verlichting, en hem de hand oplegde, opdat hij wederom ziende werd. Nu kan dit visioen van Paulus beschouwd worden:
a. Als ene onmiddellijke verhoring van zijn gebed, en het aanhouden van die gemeenschap met God, waarin hij door het gebed was gekomen. In het gebed had hij de ellende van zijn toestand voor God blootgelegd, en terstond openbaart zich God in Zijne vriendelijke en genaderijke voornemens jegens hem, en het is zeer bemoedigend Gods gedachten omtrent ons te kennen.
b. Als bedoeld om zijne verwachtingen op te wekken, en de komst van Ananias des te meer welkom voor hem te doen zijn. Hij zal hem geredelijk als een bode van God ontvangen, als hem vooruit, in een gezicht, wordt meegedeeld, dat iemand van dien naam tot hem zal komen. Zie hoe groot ene zaak het is om een geestelijken medicijnmeester met zijn' patiënt samen te brengen: daarvoor zijn hier twee visioenen! Als God in Zijne voorzienigheid dit doet zonder visioenen, een gezant zendt tot de beproefde ziel, een uitlegger, een uit duizend om den mens zijn rechten plicht te verkondigen, dan moet dit met dankbaarheid tot Zijn lof worden erkend.
II. Ananias heeft er bedenking tegen om tot hem te gaan, en de Heere weerlegt die bedenking. Zie hoe inschikkelijk de Heere het toelaat aan Zijn dienstknecht om de zaak met Hem te bespreken.
1. Ananias voert aan, dat deze Saulus een bekend vervolger was van de discipelen van Christus, Acts 9:13, Acts 9:14. A. Hij is dit geweest te Jeruzalem. "Heere, ik heb uit velen gehoord van dezen man, gehoord welk een boosaardige vijand hij is van het Evangelie van Christus, allen, die door de onlangs plaats gehad hebbende vervolging verstrooid zijn, en van wie velen te Damascus zijn gekomen, verhalen hoeveel kwaad hij Uwen heiligen in Jeruzalem gedaan heeft, dat hij de kwaadaardigste, heftigste vervolger van allen is geweest, een aanvoerder in het kwaad, welk ene verwoesting hij heeft aangericht in de gemeente, er was niemand, voor wie zij zo bevreesd waren, neen, zelfs niet voor den hogepriester zo veel als voor Saulus."
B. Ja meer, de zaak, waarvoor hij nu te Damascus is gekomen, is: ons, Christenen, te vervolgen. Hij heeft hier macht van de overpriesters, om te binden allen, die Uwen naam aanroepen, de aanbidders van Christus te behandelen alsof zij de ergste misdadigers waren." Waarom oppert Ananias nu deze bedenking? Niet: "Daarom ben ik hem dien dienst niet schuldig. Waarom zou ik vriendelijkheid bewijzen aan hem, die ons zo veel onvriendelijkheid heeft bewezen, en nog voornemens is ons te bewijzen?" Neen, Christus heeft ons ene andere les geleerd, Hij heeft ons geleerd kwaad met goed te vergelden, en voor onze vervolgers te bidden, maar, indien hij zulk een vervolger is der Christenen, zal Ananias dan veilig tot hem kunnen gaan? Zal hij zich niet als een lam in den muil van den leeuw storten? En als hij op die wijze zich zelven in moeilijkheid brengt, dan zal hij om zijne onvoorzichtigheid worden gelaakt. Zal het ook tot iets nut zijn om tot hem te gaan? Kan zulk een hard hart ooit vertederd worden, zulk een Moorman ooit zijne huid veranderen?
2. Christus wijst die bedenking af, Acts 9:15, Acts 9:16. "Zeg Mij niet, hoe slecht hij geweest is, Ik weet het, maar ga spoedig heen, en verleen hem al de hulp, die gij kunt, want hij is Mij een uitverkoren vat, of werktuig. Ik ben voornemens vertrouwen in hem te stellen, en dan behoeft gij hem niet te vrezen." Hij was een vat, waarin de Evangelie-schat gelegd zal worden, ten einde hem tot zeer velen te brengen, een aarden vat, 2 Corinthians 4:7, maar een uitverkoren vat. Het vat, dat door God gebruikt wordt, kiest Hij zelf, want het betaamt, dat Hij de keuze heeft der werktuigen, die Hij gebruikt, John 15:1, 16. Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren. Hij is een vat ter ere, en moet in zijn tegenwoordigen ongelukkigen toestand niet veronachtzaamd worden, of weggeworpen als een veracht, gebroken vat, of een vat, waar men geen lust toe heeft. Hij is bestemd:
A. Voor uitnemende diensten. Hij moet Mijn' naam dragen voor de Heidenen, hij moet de apostel der Heidenen zijn, en het Evangelie tot Heidense volken brengen. Christus' naam is de banier, tot welke zielen vergaderd moeten worden, onder welke zij tot Zijn dienst aangeworven moeten worden, en Saulus moet de banierdrager zijn, hij moet Christus' naam dragen, moet er van getuigen voor koningen, voor koning Agrippa en voor den keizer zelven. Ja hij moet hem ook dragen voor de kinderen Israël's, hoewel er reeds zo velen in dien arbeid bezig waren.
B. Voor veel en groot lijden, Acts 9:16. Ik zal hem tonen, hoeveel hij lijden moet om Mijn' naam. Hij, die een vervolger is geweest, zal zelf vervolgd worden. Dat Christus hem dit toont, geeft te kennen, of dat Hij deze beproevingen over hem brengt, zoals in Psalms 60:5, Gij hebt Uwen volke ene harde zaak doen zien, of dat Hij er hem te voren kennis van geeft, opdat het gene verrassing voor hem zijn zou Zij, die Christus' naam dragen, moeten verwachten voor Zijn naam het kruis te zullen dragen, en zij, die het meest voor Christus doen, worden dikwijls geroepen, om het meest voor Hem te lijden. Saul moet veel lijden. Dit was, zou men zo denken, schrale troost voor een' pas bekeerde, maar het is slechts als de mededeling aan een dapper, kloekmoedig soldaat, als hij dienst genomen heeft, dat hij weldra naar het toneel des oorlogs zal gezonden worden. Sauls lijden voor Christus zal zo zeer strekken tot eer van Christus en van de kerk, zal zo zeer vergoed worden door geestelijke vertroostingen, en beloond worden met eeuwige heerlijkheid, dat het gene ontmoediging voor hem is, als hem gezegd wordt, dat hij voor Christus' naam veel zal moeten lijden.
III. Ananias gaat nu terstond op Christus' boodschap uit naar Saulus, en volbrengt haar met goeden uitslag. Hij had er bedenking tegen geopperd om tot hem te gaan, maar toen die bedenking weerlegd was, gaf hij haar op, bleef hij er niet verder op aandringen. Als moeilijkheden uit den weg zijn geruimd, wat hebben wij dan anders te doen, dan voort te gaan met ons werk, en niet in ons tegenstribbelen te volharden?
1. Ananias heeft Paulus zijne boodschap gebracht. Waarschijnlijk vond hij hem te bed, en bezocht hij hem als zieke.
a. Hij legde hem de handen op. Het was beloofd, als een der tekenen, die hen zouden volgen, die geloofden, dat zij op kranken de handen zullen leggen, en dat zij-de kranken-gezond zullen worden, Mark 16:18, en het was met die bedoeling, dat hij hem de handen heeft opgelegd. Saulus was gekomen om met geweld de handen te slaan aan de discipelen te Damascus, maar hier komt een discipel ene helpende, genezende hand op hem leggen. Bloedgierige lieden haten den vrome, maar de oprechten zoeken zijne ziel.
b. Hij noemde hem broeder, omdat hij een deelgenoot was geworden van de genade Gods, hoewel hij nog niet gedoopt was, en zijne bereidvaardigheid om hem als een broeder te erkennen, was ene aanduiding voor Saulus van Gods bereidvaardigheid om hem als zoon te erkennen, hoewel hij een Godslasteraar was geweest en een vervolger van Zijne kinderen.
c. Hij toont zijn lastbrief van dezelfde hand, die hem aan had gegrepen op den weg, en hem nu gevangen hield. "Diezelfde Jezus, die u op den weg is verschenen, dien gij kwaamt, en u overtuigd heeft van de zonde van Hem te vervolgen, heeft mij nu gezonden, om u te vertroosten." Una eademque manus, vulnus opemque tulit -de hand, die wondde, geneest. "Zijne hand heeft u met blindheid geslagen, maar Hij heeft mij gezonden, opdat gij weer ziende zoudt worden, want de bedoeling was niet uwe ogen te verblinden voor altijd, doch slechts voor ene wijle, opdat gij de dingen in een ander licht zoudt zien, Hij, die toen slijk op uwe ogen heeft gelegd, heeft mij nu gezonden, om ze te wassen, opdat zij genezen worden." Ananias zou zijne boodschap aan Saulus zeer voegzaam kunnen brengen in de woorden van den profeet, Hosea 6:1, Hosea 6:2. Kom en keer weer tot den Heere, want Hij heeft verscheurd en Hij zal u genezen. Hij heeft geslagen, en Hij zal u verbinden, Hij zal u na twee dagen levend maken, op den derden dag zal Hij u doen verrijzen, en gij zult voor Zijn aangezicht leven. Gene scherpe, uitbrandende middelen zullen meer aangewend worden, maar verzachtende lenigende middelen.
d. Hij geeft hem de verzekering, dat hem niet slechts het gezicht teruggegeven zal worden, maar dat hij vervuld zal worden met den Heiligen Geest. Hij moet een apostel zijn, en nergens minder in wezen dan de uitnemendste apostelen. Daarom moet hij onmiddellijk den Heiligen Geest ontvangen, en niet, zoals de anderen, door tussenkomst van de apostelen. En dat Ananias hem de handen oplegde voor hij gedoopt werd, geschiedde ter aanduiding, dat hij den Heiligen Geest ontvangen zou. 2. Ananias zag den goeden uitslag zijner zending.
A. In Christus' gunst jegens Saulus. Op het woord van Ananias werd Saulus ontslagen uit zijne gevangenschap door de wederherstelling van zijn gezichtsvermogen, want Christus' opdracht om den gebondenen de gevangenis te openen, Isaiah 61:1, wordt verklaard door Zijn geven van het gezicht aan de blinden, Luke 4:19, Isaiah 42:7. Christus' opdracht is de ogen der blinden te openen, en de gevangenen uit de gevangenis te doen uitgaan. Saulus is verlost van den geest der dienstbaarheid, door dat hij het gezicht terug ontving, Acts 9:18, hetgeen aangeduid werd door het vallen der schellen van zijne ogen, en dat wel onmiddellijk. De genezing was plotseling, om te tonen, dat zij wonderdadig was. Het duidde aan zijn e wederbrenging:
a. Van de duisternis van zijn onbekeerden staat. Toen hij de kerke Gods vervolgde, en wandelde in den geest en op den weg der Farizeeën, was hij blind. Hij zag de betekenis noch van de wet, noch van het Evangelie, Romans 7:9. Christus heeft den Farizeën dikwijls gezegd, dat zij blind waren, maar kon er hen niet van overtuigen. Wij zien, zeiden zij, John 9:41. Saulus is verlost van die Farizese blindheid, door dat het hem gegeven is zich er van bewust te worden. Weder barende genade opent de ogen der ziel, en doet er de schellen van afvallen, Acts 26:18. Om der mensen ogen te openen en hen te bekeren van de duisternis tot het licht, dat was het waartoe Saulus onder de Heidenen werd gezonden, hij moet het doen door de prediking van het Evangelie, en daarom moet hij het eerst zelf ervaren.
b. Van de duisternis zijner tegenwoordige verschrikking onder het gevoel van schuld op zijn geweten, en den toorn Gods over hem, dit vervulde hem met verwarring gedurende deze drie dagen, dat hij in duisternis zat, gelijk Jona gedurende drie dagen in den buik des grafs was. Maar nu vallen de schellen van zijne ogen, de wolk was uiteengedreven, en de Zon der gerechtigheid ging op over zijne ziel, met genezing onder Zijne vleugelen.
B. In Sauls overgave aan Christus, hij werd gedoopt, en daarmee onderwierp hij zich aan Christus' bestuur en leiding, en vertrouwde hij zich toe aan Christus' genade. Aldus werd hij ingeschreven in Christus' school, opgenomen in Zijn huisgezin, aangeworven onder Zijne banier, met Hem verbonden voor lief en voor leed. Het doel is bereikt, de zaak is beslist. Saulus is nu een discipel van Christus, hij houdt niet slechts op met Hem tegen te staan, maar hij wijdt zich geheel en al aan Zijn dienst en ere.
IV. Het goede werk, dat nu in Saul was begonnen, wordt wonderbaarlijk voortgezet, deze pas geboren Christen schijnt wel een ontijdig geborene te zijn, maar komt toch terstond tot rijpheid.
1. Hij herkreeg zijne lichaamskracht, Acts 9:19. Drie dagen had hij gevast, hetgeen met het ontzettend gewicht, dat gedurende al dien tijd op zijn geest en gemoed drukte, hem zeer zwak had gemaakt, maar als hij spijs had genomen, werd hij versterkt, Acts 9:19. De Heere is voor het lichaam, en daarom moet er zorg voor worden gedragen, ten einde het in goeden staat te houden, opdat het geschikt zij de ziel te dienen in den dienst van God, en Christus er in groot gemaakt worde, Philippians 1:20.
2. Hij vergezelde zich met de discipelen, die te Damascus waren, stemde met hen in, sprak met hen, ging naar hun bijeenkomsten, en verenigde zich met hen. Onlangs had hij dreiging en moord tegen hen geblazen, maar nu ademt hij liefde en welwillendheid voor hen. Nu verkeert de wolf met het lam en ligt de luipaard neer bij den geitenbok, Isaiah 11:6. Zij, die God aannemen tot hun God, nemen Zijn volk aan als hun volk. Saulus vergezelt zich met de discipelen, omdat hij nu beminnelijkheid en voortreffelijkheid in hen ziet, omdat hij hen liefheeft, en bevindt, dat hij door met hen om te gaan toeneemt in kennis en genade, en aldus legde hij belijdenis af van het Christelijk geloof, verklaarde hij zich openlijk als een discipel van Christus, door zich te voegen bij hen, die Zijne discipelen waren.
3. Hij predikte Christus in de synagogen, Acts 9:20. Daartoe had hij ene buitengewone roeping, en daarvoor ene buitengewone bekwaamheid en bevoegdheid, daar God hem onmiddellijk Zijn zoon heeft geopenbaard, Hem in hem heeft geopenbaard, opdat hij Hem zou verkondigen, Galatians 1:15, Galatians 1:16. Hij was zelf zo vol van Christus, dat hij, evenals Elihu, door den geest in zijn binnenste gedrongen werd, om Hem ook aan anderen te verkondigen te spreken om lucht te krijgen, Job 32:20. Merk op:
A. Waar hij predikte, in de synagogen der Joden, want aan hen moest de aanbieding gedaan worden. De synagogen waren hun plaatsen van samenkomst, d r vergaderde hij met hen, en d r plachten zij tegen Christus te prediken, en Zijne discipelen te straffen, d r had Paulus zelf hen dikwijls gestraft, Acts 26:11, en daarom wilde hij d r de vijanden van Christus tegen treden, waar zij het stoutmoedigst waren, en openlijk het Christendom belijden, waar hij het het meest had tegengestaan.
B. Wat hij predikte: hij predikte Christus. Toen hij begon een prediker te worden, nam hij dit aan voor zijn grondregel, en hij heeft er zich altijd aan gehouden, Wij prediken niet ons zelven, maar Christus Jezus, den Heere, niets dan Christus, en dien gekruisigd. Van Christus predikte hij, dat Hij de Zoon van God is, Zijn geliefde Zoon, in wie Hij een welbehagen heeft, en, in ons, niet anders dan in en door Hem.
C. Hoe de mensen hierdoor aangedaan werden, Acts 9:21. Zij ontzetten zich allen, die het hoorden, en zeiden: Is deze niet degene, die te Jeruzalem verstoorde wie dezen naam aanriepen, en nu roept hij zelf dezen naam aan, en beweegt anderen hem aan te roepen, en sterkt hij de handen van hen, die dit doen!" Quantum mutatus ab illo -O hoe is hij veranderd! Is Saul ook onder de profeten! Is hij zelfs niet hier gekomen om al de Christenen, die hij kon opsporen, te grijpen en hen gebonden tot de overpriesters te brengen? Ja, dat heeft hij gedaan. Wie zou toen gedacht hebben, dat hij Christus zou prediken, gelijk hij nu doet?" Ongetwijfeld werd het door velen beschouwd als ene sterke bevestiging van de waarheid van het Christendom, dat iemand, die zulk een algemeen bekend vervolger er van geweest is, plotseling zulk een verlichte, krachtige en bekwame prediker er van is geworden. Dit wonder geschied aan den geest van zulk een man, overtrof en overschitterde de wonderen, aan der mensen lichamen gedaan, en, aan zulk een man een ander hart te geven, was meer dan den mensen te geven met vreemde talen te spreken.
4. Hij weerlegde en beschaamde hen, die de leer van Christus tegenstonden, Acts 9:22-. Hij onderscheidde zich niet slechts op den kansel, maar in de scholen, en toonde zich bovennatuurlijk bekwaam niet alleen om de waarheid te prediken, maar haar te handhaven en te verdedigen, als hij haar gepredikt had. A. Hij werd meer en meer bekrachtigd, hij werd inniger vertrouwd met het Evangelie van Christus, en zijne Godvruchtige genegenheid werd sterker, hij verkreeg meer vrijmoedigheid en onverschrokkenheid in de verdediging van het Evangelie. Hij werd meer en meer versterkt naarmate er meer blaam op hem werd geworpen, Acts 9:21, zijne nieuwe vrienden hem verweten een vervolger te zijn geweest, en zijne oude vrienden hem smaadden als een afvallige. Maar in stede van ontmoedigd te zijn door al die op- en aanmerkingen op zijne bekering, werd Saulus er te meer vrijmoedig door, daar hij wist ook op het ergste, dat zij tegen hem konden inbrengen, te kunnen antwoorden. Hij versloeg zijne tegenstanders in het twistgesprek, en overtuigde de Joden, die te Damascus woonden, hij bracht hen tot zwijgen en beschaamde hen, hij beantwoordde al hun tegenwerpingen tot voldoening van alle onpartijdige personen, en bracht hen in het nauw met argumenten, die zij niet konden beantwoorden. In al zijne gesprekken met de Joden, bewees hij, dat deze Jezus de Christus is, de Gezalfde Gods, de ware Messias, beloofd aan de vaderen.. sumbibazoon -hij heeft het plechtig verzekerd en bevestigd, lerende met overtuiging. En wij hebben reden te denken, dat hij het middel is geweest om velen tot het geloof van Christus te brengen, en de kerk te Damascus op te bouwen, die hij had willen verwoesten. Aldus is spijze uitgegaan van den eter, en zoetigheid van den sterke.
Verzen 10-22
Handelingen 9:10-22Gods werk is volmaakt, als Hij begint zal Hij voleinden, er was een goed werk begonnen in Saulus, toen hij aan Christus' voeten was gebracht met dat woord: Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal? En nooit heeft Christus iemand verlaten, die daartoe gebracht was. Hoewel Saulus zwaar getuchtigd was, toen hij drie dagen blind neerlag, was hij toch niet verlaten. Christus zorgt hier voor het werk Zijner handen, Hij, die verscheurd had, zal genezen, die geslagen heeft, zal verbinden, die van zonde overtuigd heeft, zal vertroosten.
I. Ananias ontvangt het bevel om hem te gaan bezoeken, hem te genezen en te helpen, want Hij, die bedroefd heeft, zal zich ontfermen.
1. De persoon, die hiervoor gebruikt wordt is Ananias, een zeker discipel te Damascus, niet onlangs daar heen gedreven van Jeruzalem, maar een inboorling van Damascus, want in Acts 22:12 wordt gezegd, dat hij goede getuigenis had van al de Joden, die daar woonden, als te zijn een Godvruchtig man naar de wet. Kort geleden had hij het Evangelie omhelsd en zijn naam overgegeven aan Christus. Hij scheen dienst te doen als leraar, ten minste pro hac vice-bij deze gelegenheid, hoewel het niet blijkt, dat hij apostolisch geordend was. Maar waarom is er niet voor deze grote gelegenheid om sommigen der apostelen te Jeruzalem gezonden, of om Filippus, den evangelist, die onlangs den kamerling gedoopt had, en door den Geest voor ene wijle daarheen gebracht kon zijn? Voorzeker was dit, omdat Christus verschillende personen wilde gebruiken voor grote diensten, opdat de eer er van niet gemonopoliseerd zou worden door enkelen, omdat Hij werk wilde geven in de handen, en daardoor ere wilde leggen op de hoofden, van hen, die gering en onbekend waren, ten einde hen aan te moedigen, en omdat Hij wil, dat wij de leraren zullen hoogschatten in de plaats onzer inwoning, indien zij genade hebben gevonden om getrouw te zijn, al behoren zij dan ook niet tot de uitnemendsten, of meest begaafden.
2. De aanwijzing, die hem wordt gegeven, is, dat hij moet heengaan naar dit en dat huis, waarschijnlijk ene herberg, en vragen moet naar enen, met name Saulus, van Tarsen. In een visioen heeft Christus Ananias bij zijn naam geroepen, Acts 9:10. Waarschijnlijk was het niet voor de eerste maal, dat hij de woorden Gods gehoord, en de gezichten des Almachtigen gezien heeft, want zonder schrik of verwarring, antwoordt hij terstond: "zie, hier ben ik, Heere, bereid om te gaan, waarheen Gij mij wilt zenden, en te doen wat Gij mij gebiedt." Ga dan heen, zegt Christus, in de straat, genaamd de Rechte, en vraag in het huis van Judas, waar vreemdelingen hun intrek plegen te nemen, naar enen, met name Saulus van Tarsen. Christus weet zeer wel waar hen te vinden, die Zijne zijn, en zich in droefheid bevinden. Als hun vrienden en betrekkingen wellicht niet weten wat van hen geworden is, hebben zij een Vriend in den hemel, die weet in welke straat, in welk huis, ja wat meer is, in welken gemoedstoestand zij zijn. Hij heeft hun ziel in benauwdheid gekend.
3. Er worden hem twee redenen gegeven, waarom hij naar deze vreemdeling moet gaan vragen, en hem zijne diensten moet aanbieden. A. Omdat hij bidt, en zijne komst bij hem moet de verhoring zijn van zijn gebed. Dat is ene reden: a. Waarom Ananias niet bevreesd voor hem behoeft te wezen, gelijk wij zien, dat hij was, Acts 9:13, Acts 9:14. Er is geen twijfel, zegt Christus, of hij is waarlijk bekeerd, want zie, hij bidt. Dit woord: Zie, duidt het zekere, het stellige er van aan. "Verzeker u er van, dat het zo is, ga, en zie." Het heeft Christus zo verblijd Paulus biddende te zien, dat Hij het ook aan anderen wil doen opmerken. Weest blijde met Mij, want Ik heb Mijn schaap gevonden, dat verloren was. Het duidt ook het vreemde, het verwonderlijke er van aan: "Zie, en verwonder u, dat hij, die nog onlangs niets dan dreiging en moord blies, nu slechts gebed ademt." Maar was het dan zo vreemd, dat Saulus bad? Was hij niet een Farizeeër, en hebben wij gene reden om te denken, dat hij gebeden heeft, zoals de anderen, lange gebeden heeft gedaan in de synagogen en op de hoeken der straten? Ja, maar nu begon hij op ene andere wijze te bidden, toen heeft hij zijne gebeden opgezegd, nu heeft hij ze gebeden. Hart vernieuwende genade brengt de mensen altijd aan het bidden, gij kunt even spoedig een levend mens vinden zonder ademtocht, als een levend Christen zonder gebed. Wie geen adem heeft, leeft niet, wie niet bidt heeft gene genade.
b. Het is ene reden, waarom Ananias in aller ijl tot hem moet gaan. Het is geen tijd om te aarzelen of te dralen, want zie, hij bidt. Als het kind schreeuwt of schreit, haast de voedster zich om het de borst te gaan geven. Evenals Efraïm beklaagt Saulus zich, als een ongewend kalf slaat hij de verzenen tegen de prikkels. "O, ga haastelijk tot hem, en zeg hem, dat hij mij een dierbare zoon, een troetelkind is, en sinds Ik tegen hem gesproken heb, omdat hij Mij heeft vervolgd, denk Ik nog ernstiglijk aan hem, Jeremiah 31:18. Zie in welken toestand hij nu was. Hij bevond zich onder overtuiging van zonde, sidderende en verbaasd. Als onze zonde ons ordelijk voor ogen wordt gesteld, moet dit ons uitdrijven tot gebed. Hij leed onder lichamelijken nood, hij was blind en ziek, en: Is iemand onder u in lijden? Dat hij bidde. Christus had hem beloofd, dat hem nader gezegd zou worden wat hij doen moest, Acts 9:6, en hij bidt, dat hem iemand gezonden mocht worden om hem te onderrichten. Wat God beloofd heeft, daar moeten wij om bidden, Hij wil er om verzocht worden, inzonderheid om Goddelijk onderricht.
B. Omdat hij in een gezicht zulk een man tot zich heeft zien komen, en de komst van Ananias moet de vervulling zijn van zijn droom, want die droom was van God, Acts 9:12. Hij heeft in een gezicht gezien, dat een man, met name Ananias, zulk een man dus, als gij zijt, inkwam, juist bij tijds ter zijner hulp en verlichting, en hem de hand oplegde, opdat hij wederom ziende werd. Nu kan dit visioen van Paulus beschouwd worden:
a. Als ene onmiddellijke verhoring van zijn gebed, en het aanhouden van die gemeenschap met God, waarin hij door het gebed was gekomen. In het gebed had hij de ellende van zijn toestand voor God blootgelegd, en terstond openbaart zich God in Zijne vriendelijke en genaderijke voornemens jegens hem, en het is zeer bemoedigend Gods gedachten omtrent ons te kennen.
b. Als bedoeld om zijne verwachtingen op te wekken, en de komst van Ananias des te meer welkom voor hem te doen zijn. Hij zal hem geredelijk als een bode van God ontvangen, als hem vooruit, in een gezicht, wordt meegedeeld, dat iemand van dien naam tot hem zal komen. Zie hoe groot ene zaak het is om een geestelijken medicijnmeester met zijn' patiënt samen te brengen: daarvoor zijn hier twee visioenen! Als God in Zijne voorzienigheid dit doet zonder visioenen, een gezant zendt tot de beproefde ziel, een uitlegger, een uit duizend om den mens zijn rechten plicht te verkondigen, dan moet dit met dankbaarheid tot Zijn lof worden erkend.
II. Ananias heeft er bedenking tegen om tot hem te gaan, en de Heere weerlegt die bedenking. Zie hoe inschikkelijk de Heere het toelaat aan Zijn dienstknecht om de zaak met Hem te bespreken.
1. Ananias voert aan, dat deze Saulus een bekend vervolger was van de discipelen van Christus, Acts 9:13, Acts 9:14. A. Hij is dit geweest te Jeruzalem. "Heere, ik heb uit velen gehoord van dezen man, gehoord welk een boosaardige vijand hij is van het Evangelie van Christus, allen, die door de onlangs plaats gehad hebbende vervolging verstrooid zijn, en van wie velen te Damascus zijn gekomen, verhalen hoeveel kwaad hij Uwen heiligen in Jeruzalem gedaan heeft, dat hij de kwaadaardigste, heftigste vervolger van allen is geweest, een aanvoerder in het kwaad, welk ene verwoesting hij heeft aangericht in de gemeente, er was niemand, voor wie zij zo bevreesd waren, neen, zelfs niet voor den hogepriester zo veel als voor Saulus."
B. Ja meer, de zaak, waarvoor hij nu te Damascus is gekomen, is: ons, Christenen, te vervolgen. Hij heeft hier macht van de overpriesters, om te binden allen, die Uwen naam aanroepen, de aanbidders van Christus te behandelen alsof zij de ergste misdadigers waren." Waarom oppert Ananias nu deze bedenking? Niet: "Daarom ben ik hem dien dienst niet schuldig. Waarom zou ik vriendelijkheid bewijzen aan hem, die ons zo veel onvriendelijkheid heeft bewezen, en nog voornemens is ons te bewijzen?" Neen, Christus heeft ons ene andere les geleerd, Hij heeft ons geleerd kwaad met goed te vergelden, en voor onze vervolgers te bidden, maar, indien hij zulk een vervolger is der Christenen, zal Ananias dan veilig tot hem kunnen gaan? Zal hij zich niet als een lam in den muil van den leeuw storten? En als hij op die wijze zich zelven in moeilijkheid brengt, dan zal hij om zijne onvoorzichtigheid worden gelaakt. Zal het ook tot iets nut zijn om tot hem te gaan? Kan zulk een hard hart ooit vertederd worden, zulk een Moorman ooit zijne huid veranderen?
2. Christus wijst die bedenking af, Acts 9:15, Acts 9:16. "Zeg Mij niet, hoe slecht hij geweest is, Ik weet het, maar ga spoedig heen, en verleen hem al de hulp, die gij kunt, want hij is Mij een uitverkoren vat, of werktuig. Ik ben voornemens vertrouwen in hem te stellen, en dan behoeft gij hem niet te vrezen." Hij was een vat, waarin de Evangelie-schat gelegd zal worden, ten einde hem tot zeer velen te brengen, een aarden vat, 2 Corinthians 4:7, maar een uitverkoren vat. Het vat, dat door God gebruikt wordt, kiest Hij zelf, want het betaamt, dat Hij de keuze heeft der werktuigen, die Hij gebruikt, John 15:1, 16. Gij hebt Mij niet uitverkoren, maar Ik heb u uitverkoren. Hij is een vat ter ere, en moet in zijn tegenwoordigen ongelukkigen toestand niet veronachtzaamd worden, of weggeworpen als een veracht, gebroken vat, of een vat, waar men geen lust toe heeft. Hij is bestemd:
A. Voor uitnemende diensten. Hij moet Mijn' naam dragen voor de Heidenen, hij moet de apostel der Heidenen zijn, en het Evangelie tot Heidense volken brengen. Christus' naam is de banier, tot welke zielen vergaderd moeten worden, onder welke zij tot Zijn dienst aangeworven moeten worden, en Saulus moet de banierdrager zijn, hij moet Christus' naam dragen, moet er van getuigen voor koningen, voor koning Agrippa en voor den keizer zelven. Ja hij moet hem ook dragen voor de kinderen Israël's, hoewel er reeds zo velen in dien arbeid bezig waren.
B. Voor veel en groot lijden, Acts 9:16. Ik zal hem tonen, hoeveel hij lijden moet om Mijn' naam. Hij, die een vervolger is geweest, zal zelf vervolgd worden. Dat Christus hem dit toont, geeft te kennen, of dat Hij deze beproevingen over hem brengt, zoals in Psalms 60:5, Gij hebt Uwen volke ene harde zaak doen zien, of dat Hij er hem te voren kennis van geeft, opdat het gene verrassing voor hem zijn zou Zij, die Christus' naam dragen, moeten verwachten voor Zijn naam het kruis te zullen dragen, en zij, die het meest voor Christus doen, worden dikwijls geroepen, om het meest voor Hem te lijden. Saul moet veel lijden. Dit was, zou men zo denken, schrale troost voor een' pas bekeerde, maar het is slechts als de mededeling aan een dapper, kloekmoedig soldaat, als hij dienst genomen heeft, dat hij weldra naar het toneel des oorlogs zal gezonden worden. Sauls lijden voor Christus zal zo zeer strekken tot eer van Christus en van de kerk, zal zo zeer vergoed worden door geestelijke vertroostingen, en beloond worden met eeuwige heerlijkheid, dat het gene ontmoediging voor hem is, als hem gezegd wordt, dat hij voor Christus' naam veel zal moeten lijden.
III. Ananias gaat nu terstond op Christus' boodschap uit naar Saulus, en volbrengt haar met goeden uitslag. Hij had er bedenking tegen geopperd om tot hem te gaan, maar toen die bedenking weerlegd was, gaf hij haar op, bleef hij er niet verder op aandringen. Als moeilijkheden uit den weg zijn geruimd, wat hebben wij dan anders te doen, dan voort te gaan met ons werk, en niet in ons tegenstribbelen te volharden?
1. Ananias heeft Paulus zijne boodschap gebracht. Waarschijnlijk vond hij hem te bed, en bezocht hij hem als zieke.
a. Hij legde hem de handen op. Het was beloofd, als een der tekenen, die hen zouden volgen, die geloofden, dat zij op kranken de handen zullen leggen, en dat zij-de kranken-gezond zullen worden, Mark 16:18, en het was met die bedoeling, dat hij hem de handen heeft opgelegd. Saulus was gekomen om met geweld de handen te slaan aan de discipelen te Damascus, maar hier komt een discipel ene helpende, genezende hand op hem leggen. Bloedgierige lieden haten den vrome, maar de oprechten zoeken zijne ziel.
b. Hij noemde hem broeder, omdat hij een deelgenoot was geworden van de genade Gods, hoewel hij nog niet gedoopt was, en zijne bereidvaardigheid om hem als een broeder te erkennen, was ene aanduiding voor Saulus van Gods bereidvaardigheid om hem als zoon te erkennen, hoewel hij een Godslasteraar was geweest en een vervolger van Zijne kinderen.
c. Hij toont zijn lastbrief van dezelfde hand, die hem aan had gegrepen op den weg, en hem nu gevangen hield. "Diezelfde Jezus, die u op den weg is verschenen, dien gij kwaamt, en u overtuigd heeft van de zonde van Hem te vervolgen, heeft mij nu gezonden, om u te vertroosten." Una eademque manus, vulnus opemque tulit -de hand, die wondde, geneest. "Zijne hand heeft u met blindheid geslagen, maar Hij heeft mij gezonden, opdat gij weer ziende zoudt worden, want de bedoeling was niet uwe ogen te verblinden voor altijd, doch slechts voor ene wijle, opdat gij de dingen in een ander licht zoudt zien, Hij, die toen slijk op uwe ogen heeft gelegd, heeft mij nu gezonden, om ze te wassen, opdat zij genezen worden." Ananias zou zijne boodschap aan Saulus zeer voegzaam kunnen brengen in de woorden van den profeet, Hosea 6:1, Hosea 6:2. Kom en keer weer tot den Heere, want Hij heeft verscheurd en Hij zal u genezen. Hij heeft geslagen, en Hij zal u verbinden, Hij zal u na twee dagen levend maken, op den derden dag zal Hij u doen verrijzen, en gij zult voor Zijn aangezicht leven. Gene scherpe, uitbrandende middelen zullen meer aangewend worden, maar verzachtende lenigende middelen.
d. Hij geeft hem de verzekering, dat hem niet slechts het gezicht teruggegeven zal worden, maar dat hij vervuld zal worden met den Heiligen Geest. Hij moet een apostel zijn, en nergens minder in wezen dan de uitnemendste apostelen. Daarom moet hij onmiddellijk den Heiligen Geest ontvangen, en niet, zoals de anderen, door tussenkomst van de apostelen. En dat Ananias hem de handen oplegde voor hij gedoopt werd, geschiedde ter aanduiding, dat hij den Heiligen Geest ontvangen zou. 2. Ananias zag den goeden uitslag zijner zending.
A. In Christus' gunst jegens Saulus. Op het woord van Ananias werd Saulus ontslagen uit zijne gevangenschap door de wederherstelling van zijn gezichtsvermogen, want Christus' opdracht om den gebondenen de gevangenis te openen, Isaiah 61:1, wordt verklaard door Zijn geven van het gezicht aan de blinden, Luke 4:19, Isaiah 42:7. Christus' opdracht is de ogen der blinden te openen, en de gevangenen uit de gevangenis te doen uitgaan. Saulus is verlost van den geest der dienstbaarheid, door dat hij het gezicht terug ontving, Acts 9:18, hetgeen aangeduid werd door het vallen der schellen van zijne ogen, en dat wel onmiddellijk. De genezing was plotseling, om te tonen, dat zij wonderdadig was. Het duidde aan zijn e wederbrenging:
a. Van de duisternis van zijn onbekeerden staat. Toen hij de kerke Gods vervolgde, en wandelde in den geest en op den weg der Farizeeën, was hij blind. Hij zag de betekenis noch van de wet, noch van het Evangelie, Romans 7:9. Christus heeft den Farizeën dikwijls gezegd, dat zij blind waren, maar kon er hen niet van overtuigen. Wij zien, zeiden zij, John 9:41. Saulus is verlost van die Farizese blindheid, door dat het hem gegeven is zich er van bewust te worden. Weder barende genade opent de ogen der ziel, en doet er de schellen van afvallen, Acts 26:18. Om der mensen ogen te openen en hen te bekeren van de duisternis tot het licht, dat was het waartoe Saulus onder de Heidenen werd gezonden, hij moet het doen door de prediking van het Evangelie, en daarom moet hij het eerst zelf ervaren.
b. Van de duisternis zijner tegenwoordige verschrikking onder het gevoel van schuld op zijn geweten, en den toorn Gods over hem, dit vervulde hem met verwarring gedurende deze drie dagen, dat hij in duisternis zat, gelijk Jona gedurende drie dagen in den buik des grafs was. Maar nu vallen de schellen van zijne ogen, de wolk was uiteengedreven, en de Zon der gerechtigheid ging op over zijne ziel, met genezing onder Zijne vleugelen.
B. In Sauls overgave aan Christus, hij werd gedoopt, en daarmee onderwierp hij zich aan Christus' bestuur en leiding, en vertrouwde hij zich toe aan Christus' genade. Aldus werd hij ingeschreven in Christus' school, opgenomen in Zijn huisgezin, aangeworven onder Zijne banier, met Hem verbonden voor lief en voor leed. Het doel is bereikt, de zaak is beslist. Saulus is nu een discipel van Christus, hij houdt niet slechts op met Hem tegen te staan, maar hij wijdt zich geheel en al aan Zijn dienst en ere.
IV. Het goede werk, dat nu in Saul was begonnen, wordt wonderbaarlijk voortgezet, deze pas geboren Christen schijnt wel een ontijdig geborene te zijn, maar komt toch terstond tot rijpheid.
1. Hij herkreeg zijne lichaamskracht, Acts 9:19. Drie dagen had hij gevast, hetgeen met het ontzettend gewicht, dat gedurende al dien tijd op zijn geest en gemoed drukte, hem zeer zwak had gemaakt, maar als hij spijs had genomen, werd hij versterkt, Acts 9:19. De Heere is voor het lichaam, en daarom moet er zorg voor worden gedragen, ten einde het in goeden staat te houden, opdat het geschikt zij de ziel te dienen in den dienst van God, en Christus er in groot gemaakt worde, Philippians 1:20.
2. Hij vergezelde zich met de discipelen, die te Damascus waren, stemde met hen in, sprak met hen, ging naar hun bijeenkomsten, en verenigde zich met hen. Onlangs had hij dreiging en moord tegen hen geblazen, maar nu ademt hij liefde en welwillendheid voor hen. Nu verkeert de wolf met het lam en ligt de luipaard neer bij den geitenbok, Isaiah 11:6. Zij, die God aannemen tot hun God, nemen Zijn volk aan als hun volk. Saulus vergezelt zich met de discipelen, omdat hij nu beminnelijkheid en voortreffelijkheid in hen ziet, omdat hij hen liefheeft, en bevindt, dat hij door met hen om te gaan toeneemt in kennis en genade, en aldus legde hij belijdenis af van het Christelijk geloof, verklaarde hij zich openlijk als een discipel van Christus, door zich te voegen bij hen, die Zijne discipelen waren.
3. Hij predikte Christus in de synagogen, Acts 9:20. Daartoe had hij ene buitengewone roeping, en daarvoor ene buitengewone bekwaamheid en bevoegdheid, daar God hem onmiddellijk Zijn zoon heeft geopenbaard, Hem in hem heeft geopenbaard, opdat hij Hem zou verkondigen, Galatians 1:15, Galatians 1:16. Hij was zelf zo vol van Christus, dat hij, evenals Elihu, door den geest in zijn binnenste gedrongen werd, om Hem ook aan anderen te verkondigen te spreken om lucht te krijgen, Job 32:20. Merk op:
A. Waar hij predikte, in de synagogen der Joden, want aan hen moest de aanbieding gedaan worden. De synagogen waren hun plaatsen van samenkomst, d r vergaderde hij met hen, en d r plachten zij tegen Christus te prediken, en Zijne discipelen te straffen, d r had Paulus zelf hen dikwijls gestraft, Acts 26:11, en daarom wilde hij d r de vijanden van Christus tegen treden, waar zij het stoutmoedigst waren, en openlijk het Christendom belijden, waar hij het het meest had tegengestaan.
B. Wat hij predikte: hij predikte Christus. Toen hij begon een prediker te worden, nam hij dit aan voor zijn grondregel, en hij heeft er zich altijd aan gehouden, Wij prediken niet ons zelven, maar Christus Jezus, den Heere, niets dan Christus, en dien gekruisigd. Van Christus predikte hij, dat Hij de Zoon van God is, Zijn geliefde Zoon, in wie Hij een welbehagen heeft, en, in ons, niet anders dan in en door Hem.
C. Hoe de mensen hierdoor aangedaan werden, Acts 9:21. Zij ontzetten zich allen, die het hoorden, en zeiden: Is deze niet degene, die te Jeruzalem verstoorde wie dezen naam aanriepen, en nu roept hij zelf dezen naam aan, en beweegt anderen hem aan te roepen, en sterkt hij de handen van hen, die dit doen!" Quantum mutatus ab illo -O hoe is hij veranderd! Is Saul ook onder de profeten! Is hij zelfs niet hier gekomen om al de Christenen, die hij kon opsporen, te grijpen en hen gebonden tot de overpriesters te brengen? Ja, dat heeft hij gedaan. Wie zou toen gedacht hebben, dat hij Christus zou prediken, gelijk hij nu doet?" Ongetwijfeld werd het door velen beschouwd als ene sterke bevestiging van de waarheid van het Christendom, dat iemand, die zulk een algemeen bekend vervolger er van geweest is, plotseling zulk een verlichte, krachtige en bekwame prediker er van is geworden. Dit wonder geschied aan den geest van zulk een man, overtrof en overschitterde de wonderen, aan der mensen lichamen gedaan, en, aan zulk een man een ander hart te geven, was meer dan den mensen te geven met vreemde talen te spreken.
4. Hij weerlegde en beschaamde hen, die de leer van Christus tegenstonden, Acts 9:22-. Hij onderscheidde zich niet slechts op den kansel, maar in de scholen, en toonde zich bovennatuurlijk bekwaam niet alleen om de waarheid te prediken, maar haar te handhaven en te verdedigen, als hij haar gepredikt had. A. Hij werd meer en meer bekrachtigd, hij werd inniger vertrouwd met het Evangelie van Christus, en zijne Godvruchtige genegenheid werd sterker, hij verkreeg meer vrijmoedigheid en onverschrokkenheid in de verdediging van het Evangelie. Hij werd meer en meer versterkt naarmate er meer blaam op hem werd geworpen, Acts 9:21, zijne nieuwe vrienden hem verweten een vervolger te zijn geweest, en zijne oude vrienden hem smaadden als een afvallige. Maar in stede van ontmoedigd te zijn door al die op- en aanmerkingen op zijne bekering, werd Saulus er te meer vrijmoedig door, daar hij wist ook op het ergste, dat zij tegen hem konden inbrengen, te kunnen antwoorden. Hij versloeg zijne tegenstanders in het twistgesprek, en overtuigde de Joden, die te Damascus woonden, hij bracht hen tot zwijgen en beschaamde hen, hij beantwoordde al hun tegenwerpingen tot voldoening van alle onpartijdige personen, en bracht hen in het nauw met argumenten, die zij niet konden beantwoorden. In al zijne gesprekken met de Joden, bewees hij, dat deze Jezus de Christus is, de Gezalfde Gods, de ware Messias, beloofd aan de vaderen.. sumbibazoon -hij heeft het plechtig verzekerd en bevestigd, lerende met overtuiging. En wij hebben reden te denken, dat hij het middel is geweest om velen tot het geloof van Christus te brengen, en de kerk te Damascus op te bouwen, die hij had willen verwoesten. Aldus is spijze uitgegaan van den eter, en zoetigheid van den sterke.
Verzen 23-31
Handelingen 9:23-31Lukas maakt hier gene melding van Paulus' reize naar Arabië, waarvan hij zelf ons mededeelt, dat zij terstond na zijne bekering plaats had, Galatians 1:16, Galatians 1:17. Zodra God Zijn Zoon in hem had geopenbaard, opdat hij dezelve onder de Heidenen zou verkondigen, ging hij niet naar Jeruzalem, om van de apostelen instructies ie ontvangen, (zoals ieder ander bekeerling, die voor den Evangeliedienst bestemd was, gedaan zou hebben,) maar hij ging naar Arabië, waar een nieuw veld was te ontginnen, en waar hij gelegenheid zou hebben niet om te leren, maar om te onderwijzen, en van daar keerde hij terug naar Damascus, en daar heeft drie jaren na zijne bekering plaats gehad, wat hier verhaald wordt.
I. Te Damascus had hij met moeilijkheden te kampen, en ter nauwernood is hij er aan ontkomen gedood te worden. Merk op:
1. Het gevaar, Acts 9:23. De Joden hielden samen raad om hem te doden, daar zij meer vertoornd waren op hem, dan op enigen anderen prediker van het Evangelie, niet alleen omdat hij vuriger en ijveriger was in zijne prediking dan de anderen, en meer voorspoed had, maar omdat hij een zo merkwaardig afvallige was van hen, en omdat het feit, dat hij een Christen was, tegen hen getuigde. In Acts 9:24 wordt gezegd, dat de Joden de poorten bewaarden, beide des daags en des nachts, opdat zij hem doden mochten. Zij wekten den toorn van den stadhouder tegen hem op, hem voorstellende als een gevaarlijk man, die deswege de stad bezette, om hem te vangen, 2 Corinthians 11:32. Nu toonde Christus aan Paulus hoeveel hij om Zijn naam moest lijden, Acts 9:16, daar de regering zich tegen hem wapent. Saulus was niet zodra een Christen, of hij was een prediker, niet zodra een prediker, of een lijder, zo spoedig is hij in zijne bevordering opgeklommen tot aan den hoogsten rang! Waar God grote genade geeft, oefent Hij haar gewoonlijk door grote beproevingen.
2. Hoe hij verlost werd.
A. De aanslag, dien zij tegen hem hadden beraamd, werd ontdekt, hun lage werd Saulus bekend, of het door tijding was uit den hemel, of door een bericht van mensen, wordt ons niet gezegd.
B. De discipelen slaagden er in hem weg te krijgen, waarschijnlijk door hem over dag te verbergen, en daar de poorten bewaakt werden, zodat hij door deze niet kon ontkomen, werd hij, zoals hij zelf ons verhaalt, 2 Corinthians 11:33, door hen in ene mand over den muur neergelaten, en ontvlood hij hun handen. Uit deze geschiedenis zien wij, dat wij, als wij op Gods weg gaan, verzoeking moeten verwachten, en er ons dus op moeten voorbereiden, maar ook, dat de Heere de Godzaligen uit de verzoeking weet te verlossen, en dat Hij met de verzoeking ook de uitkomst zal geven, opdat wij van den weg Gods niet weggedreven zouden worden.
II. Hij ondervond moeilijkheden te Jeruzalem, toen hij er zich de eerste maal heen begaf, Acts 9:26. Hij kwam te Jeruzalem. Men denkt, dat dit de reize is, waarvan hij zelf gewag maakt, Galatians 1:18. Daarna kwam ik, zegt hij, na drie jaren weer te Jeruzalem, om Petrus te bezoeken, en ik bleef bij hem vijftien dagen. Ik ben echter geneigd te geloven, dat die reize eerder heeft plaats gehad, want zijn in- en uitgaan met hen, zijn prediken en zijn handelen met de Griekse Joden, Acts 9:28, Acts 9:29, schijnt niet in vijftien dagen te hebben kunnen geschieden, daarvoor was meer tijd nodig. En behalve dat, nu kwam hij als vreemdeling, maar toen kwam hij historsai Petron -om met Petrus te beraadslagen, als iemand met wie hij innig vertrouwd was. Evenwel, het is mogelijk, dat het dezelfde reize was. Merk nu op:
1. Hoe schuw de vrienden van hen waren, Acts 9:26. Toen hij te Jeruzalem kwam, ging hij niet naar de overpriesters en de Farizeeën (hen had hij reeds lang vaarwel gezegd,) maar hij poogde zich bij de discipelen te voegen. Waar hij ook kwam, overal bekende hij zich als een van die verachte en vervolgde lieden, en verkeerde met hen. In zijne ogen waren zij nu de heerlijken, in dewelke al zijn lust was. Hij verlangde bekend met hen te zijn, toegelaten te worden tot gemeenschap met hen, maar zij zagen hem vreemd aan, sloten hun deur voor hem, en wilden gene Godsdienstoefening houden, als hij tegenwoordig was, want zij vreesden hem allen. Nu zou Paulus in verzoeking kunnen zijn, om te denken, dat hij zich in een slechten toestand bevond, daar de Joden hem verlieten en vervolgden, en de Christenen hem niet wilden ontvangen of aannemen. Aldus valt hij in menigerlei verzoeking, en heeft, evenals wij allen, de wapenen der gerechtigheid nodig, aan de rechter- en aan de linkerzijde, teneinde niet mismoedig te worden, hetzij door de onrechtvaardige behandeling onzer vijanden, of de onvriendelijke behandeling onzer vrienden.
A. Zie wat de oorzaak was van hun vrees voor hem: Zij geloofden niet, dat hij een discipel was, maar het slechts voorgaf, om als een spion en aanbrenger onder hen te komen. Zij wisten welk een heftige vervolger hij geweest was, met welk ene woede van ijver hij voor enigen tijd naar Damascus was gegaan. Nu hadden zij sinds niet meer van hem gehoord, en daarom dachten zij, dat hij slechts een wolf in schaapsklederen was. De discipelen van Christus moeten voorzichtig zijn omtrent hen, die zij tot hun gemeenschap toelaten. Gelooft niet een iegelijk geest. Er is de voorzichtigheid nodig van de slang, om het midden te houden tussen de uitersten, van achterdocht aan den enen kant, en van lichtgelovigheid aan den anderen kant. Mij dunkt, dat het echter veiliger is om te dwalen naar den kant der liefde, omdat het ene besliste zaak is, dat het beter is, dat er onkruid onder de tarwe wordt gevonden, dan dat er iets van de tarwe uitgetrokken en van den akker weggeworpen wordt.
B. Zie, hoe die oorzaak wordt weggenomen, Acts 9:27. Barnabas leidde hem tot de apostelen zelven, die niet zo schroomvallig waren als de mindere discipelen bij wie hij zich eerst poogde te voegen, en verhaalde hun, hoe hij op den weg den Heere gezien had, en dat Hij tot hem gesproken had, en wat Hij tot hem gezegd had. Hij deelde hun ook mede, wat hij daarna voor Christus gedaan heeft, hoe hij te Damascus vrijmoediglijk gesproken had in den naam van Jezus. Hoe Barnabas dit te weten was gekomen eerder dan de anderen, wordt ons niet gezegd. Het kan zijn, dat hij zelf te Damascus was geweest, of brieven van daar had ontvangen, of wel, dat hij met sommigen uit die stad had gesproken, waardoor dit ter zijner kennis was gekomen. Misschien is hij vroeger met Paulus in de Griekse synagogen bekend geweest, of aan de voeten van Gamaliël, en heeft hij van hem zelven zulk een bericht van zijne bekering gehoord, dat hij reden zag om er geloof aan te slaan. Hoe dit zij, zelf overtuigd zijnde, heeft hij ook de apostelen omtrent hem overtuigd, want hij, Paulus zelf, had van de discipelen te Damascus geen getuigenis medegebracht, denkende, dat hij niet, gelijk sommigen, brieven van aanbeveling nodig had, 2 Corinthians 3:1. 1) Pas bekeerden tot de gemeenschap der gelovigen in te leiden is een zeer goed werk, waartoe wij, als wij er de gelegenheid toe hebben, gaarne bereid moeten zijn.
2. Hoe heftig zijne vijanden tegen hem waren. A. Hij werd toegelaten tot de gemeenschap der discipelen, hetgeen voor zijne vijanden gene kleine ergernis was. Het vertoornde de ongelovige Joden Saulus te zien als ene trofee van Christus, een overwonnene door Zijne genade, hem, die zulk een kampioen was geweest voor hun zaak, hem te zien ingaande en uitgaande met de apostelen, Acts 9:28, en te horen, hoe zij roemden in hem, of liever, hoe zij, in hem, God verheerlijkten.
B. Hij trad krachtig op voor de zaak van Christus, dit was hun nog meer tot ergernis, Acts 9:29. Hij sprak vrijmoediglijk in den naam des Heeren Jezus. Zij, die voor Christus spreken, hebben reden om vrijmoediglijk te spreken, want zij staan ene goede zaak voor, en spreken voor Enen, die ten laatste voor zich zelven zal spreken, en voor hen ook. De Griekse, of Hellenistische Joden waren het meest aan hem geërgerd, omdat hij een hunner geweest is, en zij wikkelden hem in een twistgesprek, waarin hij hun ongetwijfeld te sterk bleek, zoals hij dit ook voor de Joden te Damascus was geweest. Een der martelaren zei, dat zij wel niet voor Christus een twistgesprek kon voeren, maar dat zij toch voor Hem kon sterven. Paulus kon beiden. Nu heeft de Heere Jezus in Saulus van den sterk gewapende den roof uitgedeeld. Want diezelfde natuurlijke vlugheid van bevatting en vurigheid van geest, die hem, toen hij nog in onwetendheid en ongeloof was, tot een woedenden, blinden ijveraar en vervolger van het geloof maakte, heeft hem nu tot een zeer ijverigen en kloekmoedigen verdediger van het geloof gemaakt.
C. Dit bracht zijn leven in gevaar, aan welk levensgevaar hij ternauwernood is ontkomen. Toen de Griekse Joden bemerkten, dat zij in een twistgesprek niet tegen hem waren opgewassen, poogden zij hem op ene andere wijze tot zwijgen te brengen. Zij trachtten hem te doden, zoals zij Stefanus gedood hadden, toen zij niet konden weerstaan de wijsheid en den Geest door welken hij sprak, Acts 6:10. Het is ene slechte zaak, die zich slechts door vervolging kan handhaven. Maar er werd ook van die samenspanning bericht gegeven, en goed zorg gedragen voor dezen jongen kampioen, Acts 9:30. Doch de broeders dit verstaande, horende welk complot er tegen hem beraamd werd, geleidden hem tot Cesarea. Zij herinnerden zich hoe de terdoodbrenging van Stefanus, na zijn twistgesprek met de Griekse Joden, het begin was van ene zware vervolging, en daarom vreesden zij opnieuw zulk ene ader geopend te zien, en haastten zij zich om Paulus uit den weg en in veiligheid te brengen. Hij, die vlucht, kan later wederom strijden, hij die vluchtte van Jeruzalem, kan dienst doen te Tarsus, zijne geboorteplaats. Daarheen wensten zij, dat hij gaan zou, in de hoop, dat hij er veiliger met zijn werk kon voortgaan dan te Jeruzalem. Maar het was ook op ene aanwijzing van den hemel, dat hij toen Jeruzalem verliet, zoals hij ons zelf mededeelt in Acts 22:17, Acts 22:18, dat Christus hem toen verscheen en hem gebood, inderhaast uit Jeruzalem te gaan, want dat Hij hem ver tot de Heidenen zou afzenden, Acts 9:21. Zij, door wie God werk heeft te doen, zullen beschermd worden tegen al de aanslagen hunner vijanden, totdat hun werk gedaan is. Christus' getuigen kunnen niet gedood worden, voor zij hun getuigenis voleindigd hebben.
II. De gemeenten hadden nu een liefelijken tijd van vrijheid en vrede, Acts 9:31. De gemeenten dan hadden vrede. Dan, dat is toen Saulus bekeerd was, denken sommigen, toen die vervolger weggenomen was, waren diegenen tot kalmte gekomen, die hij placht te prikkelen, en toen hadden diegenen rust, die hij placht te kwellen. Of, dan, toen hij vertrokken was van Jeruzalem, kwam de woede der Griekse Joden een weinig tot bedaren, en wilden zij, nu Saul uit den weg was, verdraagzamer zijn jegens de andere predikers. Merk hier op: 1. De gemeenten hadden vrede. Na een storm ontstaat kalmte. Hoewel wij altijd op moeilijke tijden voorbereid moeten zijn, mogen wij toch verwachten, dat zij niet altoos voortduren zullen. Dit was nu een tijd van verademing, die hun vergund werd, om hen voor te bereiden voor den komenden strijd. De gemeenten, die reeds gesticht waren, waren voor het merendeel in Judea, Galilea en Samaria, binnen de grenzen dus van het Heilige Land. D r waren de eerste Christelijke gemeenten, waar Christus zelf er den grondslag voor had gelegd.
2. Van dien helderen, kalmen tussentijd maakten zij een goed gebruik. In stede van zich aan gerustheid en brooddronkenheid over te geven in den dag van hun voorspoed, waren zij overvloediger in plichtsbetrachting, maakten zij een goed gebruik van hun rust.
A. Zij werden gesticht, opgebouwd in hun heilig geloof, hoe vrijer en gestadiger zij van de middelen van kennis en genade konden genieten, hoe meer zij in kennis en genade toenamen.
B. Zij wandelden in de vreze des Heeren, zij gaven zelven nog meer het voorbeeld van een heiligen, hemelsen wandel. Zij leefden zo, dat allen, die met hen omgingen. konden zeggen: Gewis! de vreze Gods heerst in deze lieden.
C. Zij wandelden in de vertroosting des Heiligen Geestes, zij waren niet slechts getrouw en gelovig, maar blijmoedig, zij hielden zich aan de wegen des Heeren, en zongen op die wegen. De vertroosting des Heiligen Geestes was hun grootste blijdschap. Zij hadden toegang tot de vertroosting des Heiligen Geestes, leefden en teerden er op, niet slechts in dagen van kommer en benauwdheid, maar ook in de dagen van vrede en voorspoed. Toen zij het meest volle en vrije genot hadden van de vertroostingen, of genietingen der aarde, konden dezen hen niet bevredigen zonder de vertroosting des Heiligen Geestes. Let op het verband tussen deze twee zaken: toen zij wandelden in de vreze des Heeren, wandelden zij ook in de vertroosting des Heiligen Geestes. Zij, die voorzichtiglijk wandelen, zullen hoogstwaarschijnlijk ook blijmoedig wandelen.
3. God zegende het voor hen ter toeneming van hun getal: Zij werden vermenigvuldigd. Soms vermenigvuldigt zich de kerk te meer omdat zij verdrukt wordt, zoals Israël in Egypte, maar indien het altijd zo ware, zou dit de heiligen des Allerhoogsten verstoren. Op andere tijden draagt hare rust bij tot haren wasdom en toeneming, daar zij de gelegenheden voor de leraren verruimt om het woord te prediken, en diegenen lokt, die in het eerst afgeschrikt waren door het lijden. Of: toen zij wandelden in de vreze des Heeren en in de vertroosting des Heiligen Geestes, werden zij vermenigvuldigd. Aldus kunnen zij, die niet gewonnen worden door het woord, nog gewonnen worden door den wandel der belijders.
Verzen 23-31
Handelingen 9:23-31Lukas maakt hier gene melding van Paulus' reize naar Arabië, waarvan hij zelf ons mededeelt, dat zij terstond na zijne bekering plaats had, Galatians 1:16, Galatians 1:17. Zodra God Zijn Zoon in hem had geopenbaard, opdat hij dezelve onder de Heidenen zou verkondigen, ging hij niet naar Jeruzalem, om van de apostelen instructies ie ontvangen, (zoals ieder ander bekeerling, die voor den Evangeliedienst bestemd was, gedaan zou hebben,) maar hij ging naar Arabië, waar een nieuw veld was te ontginnen, en waar hij gelegenheid zou hebben niet om te leren, maar om te onderwijzen, en van daar keerde hij terug naar Damascus, en daar heeft drie jaren na zijne bekering plaats gehad, wat hier verhaald wordt.
I. Te Damascus had hij met moeilijkheden te kampen, en ter nauwernood is hij er aan ontkomen gedood te worden. Merk op:
1. Het gevaar, Acts 9:23. De Joden hielden samen raad om hem te doden, daar zij meer vertoornd waren op hem, dan op enigen anderen prediker van het Evangelie, niet alleen omdat hij vuriger en ijveriger was in zijne prediking dan de anderen, en meer voorspoed had, maar omdat hij een zo merkwaardig afvallige was van hen, en omdat het feit, dat hij een Christen was, tegen hen getuigde. In Acts 9:24 wordt gezegd, dat de Joden de poorten bewaarden, beide des daags en des nachts, opdat zij hem doden mochten. Zij wekten den toorn van den stadhouder tegen hem op, hem voorstellende als een gevaarlijk man, die deswege de stad bezette, om hem te vangen, 2 Corinthians 11:32. Nu toonde Christus aan Paulus hoeveel hij om Zijn naam moest lijden, Acts 9:16, daar de regering zich tegen hem wapent. Saulus was niet zodra een Christen, of hij was een prediker, niet zodra een prediker, of een lijder, zo spoedig is hij in zijne bevordering opgeklommen tot aan den hoogsten rang! Waar God grote genade geeft, oefent Hij haar gewoonlijk door grote beproevingen.
2. Hoe hij verlost werd.
A. De aanslag, dien zij tegen hem hadden beraamd, werd ontdekt, hun lage werd Saulus bekend, of het door tijding was uit den hemel, of door een bericht van mensen, wordt ons niet gezegd.
B. De discipelen slaagden er in hem weg te krijgen, waarschijnlijk door hem over dag te verbergen, en daar de poorten bewaakt werden, zodat hij door deze niet kon ontkomen, werd hij, zoals hij zelf ons verhaalt, 2 Corinthians 11:33, door hen in ene mand over den muur neergelaten, en ontvlood hij hun handen. Uit deze geschiedenis zien wij, dat wij, als wij op Gods weg gaan, verzoeking moeten verwachten, en er ons dus op moeten voorbereiden, maar ook, dat de Heere de Godzaligen uit de verzoeking weet te verlossen, en dat Hij met de verzoeking ook de uitkomst zal geven, opdat wij van den weg Gods niet weggedreven zouden worden.
II. Hij ondervond moeilijkheden te Jeruzalem, toen hij er zich de eerste maal heen begaf, Acts 9:26. Hij kwam te Jeruzalem. Men denkt, dat dit de reize is, waarvan hij zelf gewag maakt, Galatians 1:18. Daarna kwam ik, zegt hij, na drie jaren weer te Jeruzalem, om Petrus te bezoeken, en ik bleef bij hem vijftien dagen. Ik ben echter geneigd te geloven, dat die reize eerder heeft plaats gehad, want zijn in- en uitgaan met hen, zijn prediken en zijn handelen met de Griekse Joden, Acts 9:28, Acts 9:29, schijnt niet in vijftien dagen te hebben kunnen geschieden, daarvoor was meer tijd nodig. En behalve dat, nu kwam hij als vreemdeling, maar toen kwam hij historsai Petron -om met Petrus te beraadslagen, als iemand met wie hij innig vertrouwd was. Evenwel, het is mogelijk, dat het dezelfde reize was. Merk nu op:
1. Hoe schuw de vrienden van hen waren, Acts 9:26. Toen hij te Jeruzalem kwam, ging hij niet naar de overpriesters en de Farizeeën (hen had hij reeds lang vaarwel gezegd,) maar hij poogde zich bij de discipelen te voegen. Waar hij ook kwam, overal bekende hij zich als een van die verachte en vervolgde lieden, en verkeerde met hen. In zijne ogen waren zij nu de heerlijken, in dewelke al zijn lust was. Hij verlangde bekend met hen te zijn, toegelaten te worden tot gemeenschap met hen, maar zij zagen hem vreemd aan, sloten hun deur voor hem, en wilden gene Godsdienstoefening houden, als hij tegenwoordig was, want zij vreesden hem allen. Nu zou Paulus in verzoeking kunnen zijn, om te denken, dat hij zich in een slechten toestand bevond, daar de Joden hem verlieten en vervolgden, en de Christenen hem niet wilden ontvangen of aannemen. Aldus valt hij in menigerlei verzoeking, en heeft, evenals wij allen, de wapenen der gerechtigheid nodig, aan de rechter- en aan de linkerzijde, teneinde niet mismoedig te worden, hetzij door de onrechtvaardige behandeling onzer vijanden, of de onvriendelijke behandeling onzer vrienden.
A. Zie wat de oorzaak was van hun vrees voor hem: Zij geloofden niet, dat hij een discipel was, maar het slechts voorgaf, om als een spion en aanbrenger onder hen te komen. Zij wisten welk een heftige vervolger hij geweest was, met welk ene woede van ijver hij voor enigen tijd naar Damascus was gegaan. Nu hadden zij sinds niet meer van hem gehoord, en daarom dachten zij, dat hij slechts een wolf in schaapsklederen was. De discipelen van Christus moeten voorzichtig zijn omtrent hen, die zij tot hun gemeenschap toelaten. Gelooft niet een iegelijk geest. Er is de voorzichtigheid nodig van de slang, om het midden te houden tussen de uitersten, van achterdocht aan den enen kant, en van lichtgelovigheid aan den anderen kant. Mij dunkt, dat het echter veiliger is om te dwalen naar den kant der liefde, omdat het ene besliste zaak is, dat het beter is, dat er onkruid onder de tarwe wordt gevonden, dan dat er iets van de tarwe uitgetrokken en van den akker weggeworpen wordt.
B. Zie, hoe die oorzaak wordt weggenomen, Acts 9:27. Barnabas leidde hem tot de apostelen zelven, die niet zo schroomvallig waren als de mindere discipelen bij wie hij zich eerst poogde te voegen, en verhaalde hun, hoe hij op den weg den Heere gezien had, en dat Hij tot hem gesproken had, en wat Hij tot hem gezegd had. Hij deelde hun ook mede, wat hij daarna voor Christus gedaan heeft, hoe hij te Damascus vrijmoediglijk gesproken had in den naam van Jezus. Hoe Barnabas dit te weten was gekomen eerder dan de anderen, wordt ons niet gezegd. Het kan zijn, dat hij zelf te Damascus was geweest, of brieven van daar had ontvangen, of wel, dat hij met sommigen uit die stad had gesproken, waardoor dit ter zijner kennis was gekomen. Misschien is hij vroeger met Paulus in de Griekse synagogen bekend geweest, of aan de voeten van Gamaliël, en heeft hij van hem zelven zulk een bericht van zijne bekering gehoord, dat hij reden zag om er geloof aan te slaan. Hoe dit zij, zelf overtuigd zijnde, heeft hij ook de apostelen omtrent hem overtuigd, want hij, Paulus zelf, had van de discipelen te Damascus geen getuigenis medegebracht, denkende, dat hij niet, gelijk sommigen, brieven van aanbeveling nodig had, 2 Corinthians 3:1. 1) Pas bekeerden tot de gemeenschap der gelovigen in te leiden is een zeer goed werk, waartoe wij, als wij er de gelegenheid toe hebben, gaarne bereid moeten zijn.
2. Hoe heftig zijne vijanden tegen hem waren. A. Hij werd toegelaten tot de gemeenschap der discipelen, hetgeen voor zijne vijanden gene kleine ergernis was. Het vertoornde de ongelovige Joden Saulus te zien als ene trofee van Christus, een overwonnene door Zijne genade, hem, die zulk een kampioen was geweest voor hun zaak, hem te zien ingaande en uitgaande met de apostelen, Acts 9:28, en te horen, hoe zij roemden in hem, of liever, hoe zij, in hem, God verheerlijkten.
B. Hij trad krachtig op voor de zaak van Christus, dit was hun nog meer tot ergernis, Acts 9:29. Hij sprak vrijmoediglijk in den naam des Heeren Jezus. Zij, die voor Christus spreken, hebben reden om vrijmoediglijk te spreken, want zij staan ene goede zaak voor, en spreken voor Enen, die ten laatste voor zich zelven zal spreken, en voor hen ook. De Griekse, of Hellenistische Joden waren het meest aan hem geërgerd, omdat hij een hunner geweest is, en zij wikkelden hem in een twistgesprek, waarin hij hun ongetwijfeld te sterk bleek, zoals hij dit ook voor de Joden te Damascus was geweest. Een der martelaren zei, dat zij wel niet voor Christus een twistgesprek kon voeren, maar dat zij toch voor Hem kon sterven. Paulus kon beiden. Nu heeft de Heere Jezus in Saulus van den sterk gewapende den roof uitgedeeld. Want diezelfde natuurlijke vlugheid van bevatting en vurigheid van geest, die hem, toen hij nog in onwetendheid en ongeloof was, tot een woedenden, blinden ijveraar en vervolger van het geloof maakte, heeft hem nu tot een zeer ijverigen en kloekmoedigen verdediger van het geloof gemaakt.
C. Dit bracht zijn leven in gevaar, aan welk levensgevaar hij ternauwernood is ontkomen. Toen de Griekse Joden bemerkten, dat zij in een twistgesprek niet tegen hem waren opgewassen, poogden zij hem op ene andere wijze tot zwijgen te brengen. Zij trachtten hem te doden, zoals zij Stefanus gedood hadden, toen zij niet konden weerstaan de wijsheid en den Geest door welken hij sprak, Acts 6:10. Het is ene slechte zaak, die zich slechts door vervolging kan handhaven. Maar er werd ook van die samenspanning bericht gegeven, en goed zorg gedragen voor dezen jongen kampioen, Acts 9:30. Doch de broeders dit verstaande, horende welk complot er tegen hem beraamd werd, geleidden hem tot Cesarea. Zij herinnerden zich hoe de terdoodbrenging van Stefanus, na zijn twistgesprek met de Griekse Joden, het begin was van ene zware vervolging, en daarom vreesden zij opnieuw zulk ene ader geopend te zien, en haastten zij zich om Paulus uit den weg en in veiligheid te brengen. Hij, die vlucht, kan later wederom strijden, hij die vluchtte van Jeruzalem, kan dienst doen te Tarsus, zijne geboorteplaats. Daarheen wensten zij, dat hij gaan zou, in de hoop, dat hij er veiliger met zijn werk kon voortgaan dan te Jeruzalem. Maar het was ook op ene aanwijzing van den hemel, dat hij toen Jeruzalem verliet, zoals hij ons zelf mededeelt in Acts 22:17, Acts 22:18, dat Christus hem toen verscheen en hem gebood, inderhaast uit Jeruzalem te gaan, want dat Hij hem ver tot de Heidenen zou afzenden, Acts 9:21. Zij, door wie God werk heeft te doen, zullen beschermd worden tegen al de aanslagen hunner vijanden, totdat hun werk gedaan is. Christus' getuigen kunnen niet gedood worden, voor zij hun getuigenis voleindigd hebben.
II. De gemeenten hadden nu een liefelijken tijd van vrijheid en vrede, Acts 9:31. De gemeenten dan hadden vrede. Dan, dat is toen Saulus bekeerd was, denken sommigen, toen die vervolger weggenomen was, waren diegenen tot kalmte gekomen, die hij placht te prikkelen, en toen hadden diegenen rust, die hij placht te kwellen. Of, dan, toen hij vertrokken was van Jeruzalem, kwam de woede der Griekse Joden een weinig tot bedaren, en wilden zij, nu Saul uit den weg was, verdraagzamer zijn jegens de andere predikers. Merk hier op: 1. De gemeenten hadden vrede. Na een storm ontstaat kalmte. Hoewel wij altijd op moeilijke tijden voorbereid moeten zijn, mogen wij toch verwachten, dat zij niet altoos voortduren zullen. Dit was nu een tijd van verademing, die hun vergund werd, om hen voor te bereiden voor den komenden strijd. De gemeenten, die reeds gesticht waren, waren voor het merendeel in Judea, Galilea en Samaria, binnen de grenzen dus van het Heilige Land. D r waren de eerste Christelijke gemeenten, waar Christus zelf er den grondslag voor had gelegd.
2. Van dien helderen, kalmen tussentijd maakten zij een goed gebruik. In stede van zich aan gerustheid en brooddronkenheid over te geven in den dag van hun voorspoed, waren zij overvloediger in plichtsbetrachting, maakten zij een goed gebruik van hun rust.
A. Zij werden gesticht, opgebouwd in hun heilig geloof, hoe vrijer en gestadiger zij van de middelen van kennis en genade konden genieten, hoe meer zij in kennis en genade toenamen.
B. Zij wandelden in de vreze des Heeren, zij gaven zelven nog meer het voorbeeld van een heiligen, hemelsen wandel. Zij leefden zo, dat allen, die met hen omgingen. konden zeggen: Gewis! de vreze Gods heerst in deze lieden.
C. Zij wandelden in de vertroosting des Heiligen Geestes, zij waren niet slechts getrouw en gelovig, maar blijmoedig, zij hielden zich aan de wegen des Heeren, en zongen op die wegen. De vertroosting des Heiligen Geestes was hun grootste blijdschap. Zij hadden toegang tot de vertroosting des Heiligen Geestes, leefden en teerden er op, niet slechts in dagen van kommer en benauwdheid, maar ook in de dagen van vrede en voorspoed. Toen zij het meest volle en vrije genot hadden van de vertroostingen, of genietingen der aarde, konden dezen hen niet bevredigen zonder de vertroosting des Heiligen Geestes. Let op het verband tussen deze twee zaken: toen zij wandelden in de vreze des Heeren, wandelden zij ook in de vertroosting des Heiligen Geestes. Zij, die voorzichtiglijk wandelen, zullen hoogstwaarschijnlijk ook blijmoedig wandelen.
3. God zegende het voor hen ter toeneming van hun getal: Zij werden vermenigvuldigd. Soms vermenigvuldigt zich de kerk te meer omdat zij verdrukt wordt, zoals Israël in Egypte, maar indien het altijd zo ware, zou dit de heiligen des Allerhoogsten verstoren. Op andere tijden draagt hare rust bij tot haren wasdom en toeneming, daar zij de gelegenheden voor de leraren verruimt om het woord te prediken, en diegenen lokt, die in het eerst afgeschrikt waren door het lijden. Of: toen zij wandelden in de vreze des Heeren en in de vertroosting des Heiligen Geestes, werden zij vermenigvuldigd. Aldus kunnen zij, die niet gewonnen worden door het woord, nog gewonnen worden door den wandel der belijders.
Verzen 32-35
Handelingen 9:32-35Hier hebben wij:
I. Petrus' bezoek aan de gemeenten, die door de verstrooide predikers gesticht waren, Acts 9:32.
1. Hij is alom doorgetrokken. Als apostel moest hij niet de vaste leraar zijn van ene gemeente, maar de rondreizende bezoeker van vele gemeenten, om de leer te bevestigen van de mindere predikers, den Heiligen Geest mede te delen aan hen, die geloofden, en leraren te ordenen. Hij trok-dia pantoon -onder hen allen, die tot de gemeenten behoorden van Judea, Galilea en Samaria, die in het vorige hoofdstuk zijn vermeld. Hij was, gelijk zijn Meester, altijd op reis, en ging het land door goeddoende, maar zijn hoofdkwartier was nog te Jeruzalem, want daar zullen wij hem in de gevangenis vinden, Acts 12:1.
2. Hij kwam tot de heiligen, die te Lydda woonden. Die plaats schijnt dezelfde te wezen als Lod, ene stad in den stam van Benjamin, vermeld in 1 Chronicles 8:12, Ezra 2:33. De Christenen worden heiligen genoemd, niet slechts enkelen in het bijzonder, enkele voortreffelijken, zoals Petrus en Paulus maar iedere oprechte belijder van het geloof van Christus. Dezen zijn de heiligen, die op de aarde zijn, Psalms 16:3. II. De genezing door Petrus gewerkt bij Eneas, een man, die acht jaren te bed gelegen had, Acts 9:33.
1. Zijn toestand was beklagenswaardig, hij was geraakt, hij leed aan verlamming. Hij was zeer ziek, bedlegerig, hij leed aan ene verouderde kwaal, die hem nu reeds acht jaren machteloos op het bed hield uitgestrekt, en wij kunnen onderstellen, dat hij zelf evenals de hem omringenden, op gene genezing meer hoopte, en niet anders dacht, dan dat hij op dit bed zou blijven liggen, totdat hij er van weggedragen werd naar het graf. Christus heeft kranken, als deze uitgekozen, wier kwalen volgens den gewonen loop der natuur ongeneeslijk waren, om te tonen, hoe wanhopig de toestand van het gevallen mensdom was, toen Hij er de genezing van ondernomen heeft. Toen wij, evenals deze arme man, krachteloos waren, zond Hij Zijn woord uit en heelde ons.
2. Zijne genezing was zeer bewonderenswaardig, Acts 9:34. Petrus heeft Christus' belangstelling en hulp voor dit geval ingeroepen, en den zieke van Zijne hulp en redding verzekerd: Eneas, Jezus Christus maakt u gezond. Petrus geeft niet voor dit zelf te doen, het te doen door enigerlei kracht of macht, die hij bezat, hij verklaart, dat het Christus, daad is, en spoort hem aan om tot Christus op te zien, ten einde hulp te verkrijgen, en zo verzekert hij hem ene onmiddellijke genezing, niet: "Hij zal u gezond maken", maar "Hij maakt u gezond." Hij verzekert hem ook ene volkomene genezing, niet: "Hij geeft u verlichting van uw lijden", maar "Hij neemt het lijden weg, Hij maakt u gezond". Hij gebruikt gene uitdrukking als van gebed tot Christus om hem gezond te maken, neen, hij spreekt als van Christus macht hebbende ontvangen, en Zijn voornemen kennende, en zo verklaart hij hem gezond gemaakt. Hij gebood hem zich te bewegen, zich in te spannen: "Sta op, en spreid u zelven het bed, opdat allen kunnen zien, dat gij volkomen genezen zijt". Laat niemand zeggen, dat, wijl het Christus is, die door de kracht Zijner genade onze werken in ons werkt, wij daarom geen werk, geen plicht te doen hebben, want, hoewel Jezus Christus u gezond maakt, moet gij toch opstaan, en de kracht gebruiken die u gegeven is. Sta op, en spreid u zelven het bed voor een ander gebruik dan tot nu toe, het zal nu een rustbed voor u wezen, niet langer een ziekbed. Er ging kracht uit met het woord: hij stond dadelijk op, en heeft ongetwijfeld zeer gaarne en bereidwillig, zijn bed gespreid. III. Den goeden invloed, die hierdoor op velen geoefend werd, Acts 9:35. Zij zagen hem allen, die te Lydda en Sarona woonden, dewelke zich bekeerden tot den Heere. Wij kunnen ons niet voorstellen, dat ieder afzonderlijk persoon in die plaatsen kennis heeft genomen van het wonder, en er onder den invloed van is gekomen, maar velen, de mensen in de stad Lydda in het algemeen, en die van de streek van Sarona, ene vruchtbare vlakte, of vallei, waarvan voorzegd werd. Saron zal tot ene schaapskooi worden, Isaiah 65:10.
1. Zij deden allen onderzoek naar de waarheid van het wonder. Zij zagen hem, die genezen was, en zagen dat het ene wonderdadige genezing was, door de kracht van Christus, in zijn naam aan hem gewerkt, met de bedoeling de leer van Christus, die thans aan de wereld gepredikt werd, te bevestigen en te bekrachtigen.
2. Allen onderwierpen zich aan het overtuigend bewijs, dat hierin was gelegen, van den Goddelijken oorsprong der Christelijke leer, en zij bekeerden zich tot den Heere, tot den Heere Jezus, zij bekeerden zich van het Judaïsme tot het Christendom, omhelsden de leer van Christus en onderwierpen zich aan Zijne ordonnantiën, zij gaven zich aan Hem over, om door Hem geregeerd, onderwezen en zalig gemaakt te worden.
Verzen 32-35
Handelingen 9:32-35Hier hebben wij:
I. Petrus' bezoek aan de gemeenten, die door de verstrooide predikers gesticht waren, Acts 9:32.
1. Hij is alom doorgetrokken. Als apostel moest hij niet de vaste leraar zijn van ene gemeente, maar de rondreizende bezoeker van vele gemeenten, om de leer te bevestigen van de mindere predikers, den Heiligen Geest mede te delen aan hen, die geloofden, en leraren te ordenen. Hij trok-dia pantoon -onder hen allen, die tot de gemeenten behoorden van Judea, Galilea en Samaria, die in het vorige hoofdstuk zijn vermeld. Hij was, gelijk zijn Meester, altijd op reis, en ging het land door goeddoende, maar zijn hoofdkwartier was nog te Jeruzalem, want daar zullen wij hem in de gevangenis vinden, Acts 12:1.
2. Hij kwam tot de heiligen, die te Lydda woonden. Die plaats schijnt dezelfde te wezen als Lod, ene stad in den stam van Benjamin, vermeld in 1 Chronicles 8:12, Ezra 2:33. De Christenen worden heiligen genoemd, niet slechts enkelen in het bijzonder, enkele voortreffelijken, zoals Petrus en Paulus maar iedere oprechte belijder van het geloof van Christus. Dezen zijn de heiligen, die op de aarde zijn, Psalms 16:3. II. De genezing door Petrus gewerkt bij Eneas, een man, die acht jaren te bed gelegen had, Acts 9:33.
1. Zijn toestand was beklagenswaardig, hij was geraakt, hij leed aan verlamming. Hij was zeer ziek, bedlegerig, hij leed aan ene verouderde kwaal, die hem nu reeds acht jaren machteloos op het bed hield uitgestrekt, en wij kunnen onderstellen, dat hij zelf evenals de hem omringenden, op gene genezing meer hoopte, en niet anders dacht, dan dat hij op dit bed zou blijven liggen, totdat hij er van weggedragen werd naar het graf. Christus heeft kranken, als deze uitgekozen, wier kwalen volgens den gewonen loop der natuur ongeneeslijk waren, om te tonen, hoe wanhopig de toestand van het gevallen mensdom was, toen Hij er de genezing van ondernomen heeft. Toen wij, evenals deze arme man, krachteloos waren, zond Hij Zijn woord uit en heelde ons.
2. Zijne genezing was zeer bewonderenswaardig, Acts 9:34. Petrus heeft Christus' belangstelling en hulp voor dit geval ingeroepen, en den zieke van Zijne hulp en redding verzekerd: Eneas, Jezus Christus maakt u gezond. Petrus geeft niet voor dit zelf te doen, het te doen door enigerlei kracht of macht, die hij bezat, hij verklaart, dat het Christus, daad is, en spoort hem aan om tot Christus op te zien, ten einde hulp te verkrijgen, en zo verzekert hij hem ene onmiddellijke genezing, niet: "Hij zal u gezond maken", maar "Hij maakt u gezond." Hij verzekert hem ook ene volkomene genezing, niet: "Hij geeft u verlichting van uw lijden", maar "Hij neemt het lijden weg, Hij maakt u gezond". Hij gebruikt gene uitdrukking als van gebed tot Christus om hem gezond te maken, neen, hij spreekt als van Christus macht hebbende ontvangen, en Zijn voornemen kennende, en zo verklaart hij hem gezond gemaakt. Hij gebood hem zich te bewegen, zich in te spannen: "Sta op, en spreid u zelven het bed, opdat allen kunnen zien, dat gij volkomen genezen zijt". Laat niemand zeggen, dat, wijl het Christus is, die door de kracht Zijner genade onze werken in ons werkt, wij daarom geen werk, geen plicht te doen hebben, want, hoewel Jezus Christus u gezond maakt, moet gij toch opstaan, en de kracht gebruiken die u gegeven is. Sta op, en spreid u zelven het bed voor een ander gebruik dan tot nu toe, het zal nu een rustbed voor u wezen, niet langer een ziekbed. Er ging kracht uit met het woord: hij stond dadelijk op, en heeft ongetwijfeld zeer gaarne en bereidwillig, zijn bed gespreid. III. Den goeden invloed, die hierdoor op velen geoefend werd, Acts 9:35. Zij zagen hem allen, die te Lydda en Sarona woonden, dewelke zich bekeerden tot den Heere. Wij kunnen ons niet voorstellen, dat ieder afzonderlijk persoon in die plaatsen kennis heeft genomen van het wonder, en er onder den invloed van is gekomen, maar velen, de mensen in de stad Lydda in het algemeen, en die van de streek van Sarona, ene vruchtbare vlakte, of vallei, waarvan voorzegd werd. Saron zal tot ene schaapskooi worden, Isaiah 65:10.
1. Zij deden allen onderzoek naar de waarheid van het wonder. Zij zagen hem, die genezen was, en zagen dat het ene wonderdadige genezing was, door de kracht van Christus, in zijn naam aan hem gewerkt, met de bedoeling de leer van Christus, die thans aan de wereld gepredikt werd, te bevestigen en te bekrachtigen.
2. Allen onderwierpen zich aan het overtuigend bewijs, dat hierin was gelegen, van den Goddelijken oorsprong der Christelijke leer, en zij bekeerden zich tot den Heere, tot den Heere Jezus, zij bekeerden zich van het Judaïsme tot het Christendom, omhelsden de leer van Christus en onderwierpen zich aan Zijne ordonnantiën, zij gaven zich aan Hem over, om door Hem geregeerd, onderwezen en zalig gemaakt te worden.
Verzen 36-43
Handelingen 9:36-43Hier hebben wij een nog groter wonder, gewrocht door Petrus ter bevestiging van het Evangelie-de opwekking van Tabitha, dat is: hare terugbrenging tot het leven, nadat zij reeds enigen tijd dood was. Hier is:
I. Ene schets van het leven, den dood en het karakter van Tabitha, aan wie dat wonder was geschied, Acts 9:36, Acts 9:37.
1. Zij woonde te Joppe, ene zeehaven in den stam van Dan, waar Jona zich heeft ingescheept om naar Tarsis te gaan, en die nu Jaffa wordt genoemd.
2. Haar naam was Tabitha, een Hebreeuwse naam, in het Grieks Dorkas, de betekenis er van, in het Grieks, zowel als in het Hebreeuws, is ene hinde, een liefelijk schepsel. Naftali wordt vergeleken bij ene losgelatene hinde, schone woorden sprekende, en de huisvrouw van een vriendelijk en teder echt- genoot is als de zeer liefelijke hinde, en als een aangenaam steengeitje, Proverbs 5:19.
3. Zij was ene discipelin, ene, die het geloof van Christus had omhelsd en gedoopt was, en daarenboven was zij uitnemend boven velen in werken van barmhartigheid, waarvan zij vol was, dat is: waarin zij overvloedig was, haar hoofd was vervuld van zorgen en bedenksels op wat wijze zij goed zou kunnen doen. Zij beraadslaagde milddadigheden, Isaiah 32:8. Hare handen waren vol van goede bezigheid, zij beschouwde het als haar werk, goed te doen, zij was nooit ledig, zij had geleerd goede werken voor te staan, Titus 3:8. Zij was vol van goede werken, zoals een boom vol is van vruchten. Velen zijn vol van goede woorden, die ledig en onvruchtbaar zijn in goede werken, maar Tabitha was ene grote daderes, gene grote praatster, Non magna loquimur, sed vivimus Wij spreken gene grote dingen, wij leven ze, of beleven ze. Onder andere goede werken, was zij ook merkwaardig om hare aalmoezen, die zij deed, niet slechts hare werken der Godsvrucht, die goede werken zijn en vruchten des geloofs, maar werken van barmhartigheid en der weldadigheid, voortvloeiende uit liefde tot den naaste en ene heilige minachting van deze wereld. Zij wordt geprezen, niet slechts voor de aalmoezen, die zij gaf, maar voor de aalmoezen, die zij deed. Zij, die gene goederen hebben, om in liefdadigheid weg te geven, kunnen toch wel in staat zijn liefdadigheid te doen, werkende met hun handen, of lopende met hun voeten ten gunste en voordele der armen. En zij, die gene daad der barmhartigheid willen doen, zouden-wt zij ook mogen zeggen of beweren-ook gene gave der barmhartigheid geven, al waren zij ook rijk. Zij was vol van aalmoezen, hoon epoiei -die zij maakte, er wordt nadruk gelegd op haar doen er van, omdat zij wat hare hand hierin vond te doen, met al hare macht gedaan heeft, en er in volhardde. Het waren aalmoezen, die zij zich niet voorstelde en voornam te doen, en niet zei te zullen doen, maar die zij deed, niet, die zij begon te doen, maar die zij deed, die zij voleindigde te doen, 2 Corinthians 8:11, 2 Corinthians 9:7. Dat is het leven en het karakter van ene zekere discipelin, en behoort het te wezen van alle discipelen van Christus, want, indien wij aldus veel vrucht dragen, dan zijn wij waarlijk Zijne discipelen, John 15:8.
4. In het midden van al hare werkzaamheid werd zij weggenomen, Acts 9:37, het geschiedde in die dagen, dat zij ziek werd en stierf. Aan hen, die zich verstandiglijk gedragen jegens de ellendigen, is beloofd, niet dat zij nooit ziek zullen zijn, maar dat de Heere hen zal ondersteunen op het ziekbed, hen zal versterken met kracht in hun ziel, en in hun ziekte hun ganse leger zal veranderen, het gemakkelijk zal maken, Psalms 41:2, Psalms 41:4. Zij kunnen niet hopen of verwachten nooit te zullen sterven, (weldadige lieden worden weg geraapt, en weldadige vrouwen ook, getuige Tabitha,) maar zij kunnen hopen barmhartigheid te vinden bij den Heere, in dien dag, 2 Timothy 1:18.
5. Hare vrienden, en die haar omringden hebben haar niet, gelijk de gewoonte was, dadelijk begraven, omdat zij de hoop koesterden, dat Petrus komen zou om haar in het leven terug te roepen, maar zij wiesen het dode lichaam, naar de gewoonte, dat, volgens men zegt, met warm water geschiedde, hetgeen, indien er nog leven in het lichaam aanwezig was, het zou opwekken, zodat dit geschiedde om te tonen, dat zij wel wezenlijk en werkelijk dood was. Zij beproefden alle gewone middelen om de levensgeesten bij haar op te wekken, maar konden het niet. Zij legden haar in de opperzaal, die, naar Dr. Lightfoot denkt, waarschijnlijk de vergaderzaal der gelovigen in die stad geweest is, en d r legden zij het lichaam opdat Petrus, indien hij kwam, haar in die plaats met des te meer plechtigheid tot het leven terug zou roepen.
II. Het verzoek, dat hare Christelijke vrienden tot Petrus zonden, om met allen spoed tot hen te komen, niet om de begrafenis bij te wonen, maar om die wellicht te voorkomen, Acts 9:38. Lydda, waar Petrus zich nu bevond, was nabij Joppe, en de discipelen te Joppe hadden vernomen, dat Petrus daar was, en dat hij Eneas van een ziekbed had opgericht. Daarom zonden zij twee mannen tot hem, ten einde de boodschap eerbiedig en plechtig te doen zijn, biddende dat hij niet zou vertoeven tot hen over te komen, hem niet te kennen gevende waarom, of wat er van de zaak was, opdat hij uit nederigheid niet zou weigeren te komen voor zo groot ene daad, als het opwekken van ene dode. Indien zij er slechts in slagen hem te doen komen, zullen zij de zaak aan hem overlaten. Hun vriendin was gestorven, het was dus te laat om een doctor te laten roepen, maar niet te laat om Petrus te zenden. Post mortem medicus -een geneesheer na den dood is ene ongerijmdheid, maar niet Post mortem apostolus -een apostel na den dood.
III. De houding, waarin hij de overlevenden vond bij zijne komst, Acts 9:39. Petrus stond op en ging met hen. Hoewel zij niet zeiden, waarvoor zij zijne komst begeerden, was hij toch bereid om met hen te gaan, gelovende, dat zij hem voor de ene of andere goede zaak hadden laten roepen. Laten de gelovige leraren niet morren, als zij op ieders wenk gereed moeten zijn, voor zoveel dit in hun vermogen is, als de grote apostel zich zelven allen dienstbaar gemaakt heeft, 1 Corinthians 9:19. Hij vond het dode lichaam in ene opperzaal gelegd, waar zich weduwen bevonden, die waarschijnlijk tot de gemeente behoorden, arme weduwen. Daar stonden zij en spraken:
1. Tot lof der overledene, een goed werk, als er werkelijk iets te loven valt, iets dat ter navolging kan worden aanbevolen, zonder vleierij voor de nagelatene betrekkingen, en zonder nevenbedoelingen, maar zuiver en alleen tot verheerlijking van God, en ter opwekking van anderen tot hetgeen prijzenswaardig is. De lof van Tabitha was gelijk aan hare eigene deugden, zij bestond niet in het woord, maar in de daad. Er waren hier gene lofspraken op haar in redevoeringen, gene gedichten ter harer gedachtenis, maar de weduwen toonden de rokken en klederen, die Dorcas gemaakt had voor haar, en haar geschonken heeft, als zij bij haar was. Zolang als hij leefde, was het de vertroosting van Job dat de lendenen van den nooddruftige hem gezegend hebben, omdat hij verwarmd werd van de vellen zijner lammeren, Job 31:20. En hier was het tot ere van Tabitha, toen zij gestorven was, dat de weduwen haar prezen om de klederen, die zij voor haar gemaakt had. En diegenen worden voorzeker het best geprezen, wier werken hen prijzen in de poorten, hetzij zij al of niet door de woorden van anderen geprezen worden. En het is veel eervoller om een gezelschap van oude, afgeleefde weduwen te kleden, die voor den dag en den nacht kleding nodig hebben, en voor hare weldoeners zullen bidden, als zij haar niet zien, dan een troep luie knechten in rijke livreien te kleden, die hen, die hen kleden, misschien achter hun rug vloeken, Ecclesiastes 7:21, en het is iets, waarin allen, die wijs en goed zijn, genot en behagen zullen vinden, want goedheid is ware grootheid, en daar zal men vroeg of laat altijd ene goede rekening bij vinden. Merk op:
A. In welk kanaal Tabitha veel van hare liefdadigheid deed vloeien. Ongetwijfeld waren er ook andere voorbeelden van hare aalmoezen, die zij deed, maar dit voorbeeld werd hier nu bijgebracht: zij scheen met hare eigene handen rokken en klederen gemaakt te hebben voor de arme weduwen, die wellicht door haar handen arbeid aan den kost konden komen, maar te arm waren om kleren te kopen. En dit is een voortreffelijk werk van barmhartigheid: als gij een naakte ziet, dat gij hem dekt, Isaiah 58:7, en het niet genoeg denkt te zijn om te zeggen: Wordt warm, James 2:15, James 2:16.
B. Welk een gevoel van dankbaarheid de armen hadden voor hare goedheid en vriendelijkheid. Zij toonden de rokken, zich niet schamende te erkennen, dat zij haar de klederen, die zij aan het lijf hadden, verschuldigd waren. Diegenen zijn wel gruwelijk ondankbaar, die de vriendelijkheid, hun betoond, niet willen erkennen, zoals deze arme weduwen haar hier erkenden. Zij, die aalmoezen ontvangen, zijn niet zo verplicht om dit te verbergen, als zij, die aalmoezen geven. Als de armen zich ongunstig uitlaten over de rijken, omdat zij liefdeloos en onbarmhartig zijn, dan moeten zij zich eens afvragen, of zij niet ontevreden en ondankbaar zijn. Haar tonen van de rokken en klederen, die Dorcas gemaakt had, strekte niet alleen tot lof van hare barmhartigheid, maar ook van hare naarstigheid in overeenstemming met den aard der deugdzame huisvrouw: zij steekt hare handen uit naar de spil, of ten minste naar de naald, en dan breidt zij hare handpalm uit tot den ellendige, en steekt zij hare handen uit tot den nooddruftige met hetgeen zij gewerkt heeft. En wanneer God en de armen aldus het hun toekomende gehad hebben, dan maakt zij voor zich tapijtsieraad, en is hare kleding fijn linnen en purper, Proverbs 31:19.
2. Zij betreurden haar verlies. De weduwen stonden bij Petrus, wenende. Als de weldadige lieden worden weg geraapt, dan moet men dit ter harte nemen, inzonderheid moeten zij het ter harte nemen, voor wie zij op bijzondere wijze weldadig zijn geweest. Zij behoefden om haar niet te wenen, zij was weggenomen voor den dag des kwaads, zij rust van haren arbeid en hare werken volgen met haar, maar zij wenen om zich zelven en om hare kinderen, die spoedig het gemis van zulk ene goede vrouw zullen leren kennen, die haars gelijke niet achterlaat. Zij hebben gelet op het goed, dat Dorcas gedaan had, als zij bij haar was, maar nu is zij heengegaan van haar, en dat is de smart. De weldadigen zullen bevinden, dat zij de armen altijd met hen hebben, maar het is kostelijk, als de armen bevinden, dat zij de weldadigen altijd met hen hebben. Wij moeten goed gebruik maken van de lichten, die wij nog ene wijle bij ons hebben, want zij zullen niet altijd bij ons zijn, zullen niet lang met ons zijn, en als zij heen zijn gegaan, dan zullen wij denken aan hetgeen zij deden, toen zij met ons waren. De weduwen schijnen voor het aangezicht van Petrus te hebben geweend, als om hem te bewegen om, zo hij iets vermocht, zich over haar te ontfermen en haar te helpen. en ene vrouw terug te roepen in het leven, die zich altijd over haar ontfermd heeft. Als weldadige lieden gestorven zijn, dan kunnen wij ze niet terug bidden in het leven, maar als zij ziek zijn, dan zijn wij hun dit bewijs van dankbaarheid verschuldigd, dat wij bidden om hun herstel, dat zij, indien het de wil Gods is, in het leven mogen gespaard worden, die nog zo slecht gemist kunnen worden op aarde.
IV. De wijze, waarop zij in het leven teruggeroepen werd. 1. In stilte, zonder vele omstanders. Zij was in de opperzaal gelegd, waar zij hun openbare bijeenkomsten hadden, en er schijnt veel gedrang om het dode lichaam geweest te zijn, in de verwachting van hetgeen geschieden zou. Maar Petrus heeft hen allen uitgedreven, al de wenende weduwen, allen, behalve enige naaste bloedverwanten, of wellicht de voorgangers der gemeente, om zich met hem in het gebed te verenigen, zoals Christus ook gedaan had, Matthew 9:25. Aldus heeft Petrus alles vermeden wat op verwaandheid of praalvertoning geleek. Zij kwamen om te zien, maar hij is niet gekomen om gezien te worden. Hij heeft allen uitgedreven, opdat hij des te vrijer en ongedwongener zijne ziel voor God zou kunnen uitstorten in het gebed bij deze gelegenheid, en niet gestoord zou worden door hun luidruchtige weeklachten.
2. Door gebed. In zijne genezing van Eneas was het gebed stilzwijgend begrepen, maar in dit grotere werk richtte hij zich tot God in plechtig gebed, zoals Christus, toen Hij Lazarus heeft opgewekt. Maar Christus' gebed was met de macht eens Zoons, die levend maakt, die Hij wil, het gebed van Petrus was in de onderworpenheid van een dienstknecht, die onder leiding staat, daarom knielde hij neer en bad.
3. Door het woord, een levenwekkend woord, een woord van geest en leven. Hij keerde zich tot het lichaam, hetgeen aanduidt, dat hij, toen hij bad, er zich van afgekeerd had, opdat de aanblik, het zien van dat dode lichaam, zijn geloof niet zou ontmoedigen, hij zag naar een anderen kant, om ons te leren, om met Abraham tegen hoop op hoop te geloven, over de moeilijkheden, die in den weg zijn, heen te zien, het lichaam niet aanmerkende, dat alrede verstorven is, opdat wij aan de beloftenis Gods niet twijfelen, Romans 4:29. Maar nadat hij had gebeden, keerde hij zich tot het lichaam, en sprak in den naam zijns Meesters, en naar Zijn voorbeeld: "Tabitha, sta op, keer terug tot het leven". Er ging kracht uit met dit woord, zij kwam terug tot het leven, opende de ogen, die de dood had gesloten. Zo is ook bij de opwekking van dode zielen tot geestelijk leven, het eerste teken van leven het openen van de ogen van den geest, Acts 26:18. Toen zij Petrus zag, zat zij overeind, om te tonen, dat zij wezenlijk en waarlijk levend was, en, Acts 9:41, hij gaf haar de hand en richtte ze op, niet alsof zij nog zwak was, maar omdat hij haar, als het ware, verwelkomen wilde in haar hernieuwd leven, en gaf haar de rechterhand der gemeenschap onder de levenden, van wie zij door den dood was afgesneden. Eindelijk: hij riep de heiligen en de weduwen, die allen leed droegen om haren dood, en stelde ze levend voor hen, tot hun grote vertroosting, inzonderheid van de weduwen, die haar dood zeer ter harte hadden genomen. Hij stelde ze haar voor, zoals Elia, 1 Kings 17:23, en Elisa, 2 Kings 4:36, en Christus, Luke 7:15, de dode zonen levend aan hun moeders voorstelden. De grootste vreugde wordt uitgedrukt door leven uit de doden.
V. De goede uitwerking van dat wonder.
1. Velen werden er door overtuigd van de waarheid van het Evangelie, dat het uit den hemel was, en niet uit de mensen, en geloofden in den Heere, Acts 9:42. Het werd bekend door geheel Joppe. Weldra zal ieder er van spreken, en daar het ene stad van zeevaarders was, zal het bericht er van weldra ook naar andere plaatsen komen, en hoewel sommigen er nooit over nadachten, heeft het op anderen toch invloed geoefend. Het was het doel der wonderen ene Goddelijke openbaring te bevestigen.
2. Petrus werd hierdoor bewogen, nog enigen tijd in die stad te verwijlen, Acts 9:43. Bevindende, dat hem aldaar ene deur geopend was, bleef hij er vele dagen, totdat hij er van weggeroepen werd voor werk aan ene andere plaats. Hij bleef niet in het huis van Tabitha, hoewel zij rijk was, opdat hij niet den schijn zou hebben zijne eigene eer te zoeken, maar hij verbleef bij een zekeren Simon, een lederbereider, een gewoon man van zaken, hetgeen een voorbeeld is van zijne inschikkelijkheid en nederigheid, en hiermede heeft hij ons geleerd, niet te trachten naar de hoge dingen, maar ons te voegen tot de nederigen. En hoewel Petrus daar nu in onbekendheid scheen te leven in dit huis van een armen leerlooier aan de zee, heeft God hem toch van daar geroepen en heengezonden om een groot werk te doen, hetgeen in het volgende hoofdstuk verhaald wordt, want die zich vernederen zullen verhoogd worden.
Verzen 36-43
Handelingen 9:36-43Hier hebben wij een nog groter wonder, gewrocht door Petrus ter bevestiging van het Evangelie-de opwekking van Tabitha, dat is: hare terugbrenging tot het leven, nadat zij reeds enigen tijd dood was. Hier is:
I. Ene schets van het leven, den dood en het karakter van Tabitha, aan wie dat wonder was geschied, Acts 9:36, Acts 9:37.
1. Zij woonde te Joppe, ene zeehaven in den stam van Dan, waar Jona zich heeft ingescheept om naar Tarsis te gaan, en die nu Jaffa wordt genoemd.
2. Haar naam was Tabitha, een Hebreeuwse naam, in het Grieks Dorkas, de betekenis er van, in het Grieks, zowel als in het Hebreeuws, is ene hinde, een liefelijk schepsel. Naftali wordt vergeleken bij ene losgelatene hinde, schone woorden sprekende, en de huisvrouw van een vriendelijk en teder echt- genoot is als de zeer liefelijke hinde, en als een aangenaam steengeitje, Proverbs 5:19.
3. Zij was ene discipelin, ene, die het geloof van Christus had omhelsd en gedoopt was, en daarenboven was zij uitnemend boven velen in werken van barmhartigheid, waarvan zij vol was, dat is: waarin zij overvloedig was, haar hoofd was vervuld van zorgen en bedenksels op wat wijze zij goed zou kunnen doen. Zij beraadslaagde milddadigheden, Isaiah 32:8. Hare handen waren vol van goede bezigheid, zij beschouwde het als haar werk, goed te doen, zij was nooit ledig, zij had geleerd goede werken voor te staan, Titus 3:8. Zij was vol van goede werken, zoals een boom vol is van vruchten. Velen zijn vol van goede woorden, die ledig en onvruchtbaar zijn in goede werken, maar Tabitha was ene grote daderes, gene grote praatster, Non magna loquimur, sed vivimus Wij spreken gene grote dingen, wij leven ze, of beleven ze. Onder andere goede werken, was zij ook merkwaardig om hare aalmoezen, die zij deed, niet slechts hare werken der Godsvrucht, die goede werken zijn en vruchten des geloofs, maar werken van barmhartigheid en der weldadigheid, voortvloeiende uit liefde tot den naaste en ene heilige minachting van deze wereld. Zij wordt geprezen, niet slechts voor de aalmoezen, die zij gaf, maar voor de aalmoezen, die zij deed. Zij, die gene goederen hebben, om in liefdadigheid weg te geven, kunnen toch wel in staat zijn liefdadigheid te doen, werkende met hun handen, of lopende met hun voeten ten gunste en voordele der armen. En zij, die gene daad der barmhartigheid willen doen, zouden-wt zij ook mogen zeggen of beweren-ook gene gave der barmhartigheid geven, al waren zij ook rijk. Zij was vol van aalmoezen, hoon epoiei -die zij maakte, er wordt nadruk gelegd op haar doen er van, omdat zij wat hare hand hierin vond te doen, met al hare macht gedaan heeft, en er in volhardde. Het waren aalmoezen, die zij zich niet voorstelde en voornam te doen, en niet zei te zullen doen, maar die zij deed, niet, die zij begon te doen, maar die zij deed, die zij voleindigde te doen, 2 Corinthians 8:11, 2 Corinthians 9:7. Dat is het leven en het karakter van ene zekere discipelin, en behoort het te wezen van alle discipelen van Christus, want, indien wij aldus veel vrucht dragen, dan zijn wij waarlijk Zijne discipelen, John 15:8.
4. In het midden van al hare werkzaamheid werd zij weggenomen, Acts 9:37, het geschiedde in die dagen, dat zij ziek werd en stierf. Aan hen, die zich verstandiglijk gedragen jegens de ellendigen, is beloofd, niet dat zij nooit ziek zullen zijn, maar dat de Heere hen zal ondersteunen op het ziekbed, hen zal versterken met kracht in hun ziel, en in hun ziekte hun ganse leger zal veranderen, het gemakkelijk zal maken, Psalms 41:2, Psalms 41:4. Zij kunnen niet hopen of verwachten nooit te zullen sterven, (weldadige lieden worden weg geraapt, en weldadige vrouwen ook, getuige Tabitha,) maar zij kunnen hopen barmhartigheid te vinden bij den Heere, in dien dag, 2 Timothy 1:18.
5. Hare vrienden, en die haar omringden hebben haar niet, gelijk de gewoonte was, dadelijk begraven, omdat zij de hoop koesterden, dat Petrus komen zou om haar in het leven terug te roepen, maar zij wiesen het dode lichaam, naar de gewoonte, dat, volgens men zegt, met warm water geschiedde, hetgeen, indien er nog leven in het lichaam aanwezig was, het zou opwekken, zodat dit geschiedde om te tonen, dat zij wel wezenlijk en werkelijk dood was. Zij beproefden alle gewone middelen om de levensgeesten bij haar op te wekken, maar konden het niet. Zij legden haar in de opperzaal, die, naar Dr. Lightfoot denkt, waarschijnlijk de vergaderzaal der gelovigen in die stad geweest is, en d r legden zij het lichaam opdat Petrus, indien hij kwam, haar in die plaats met des te meer plechtigheid tot het leven terug zou roepen.
II. Het verzoek, dat hare Christelijke vrienden tot Petrus zonden, om met allen spoed tot hen te komen, niet om de begrafenis bij te wonen, maar om die wellicht te voorkomen, Acts 9:38. Lydda, waar Petrus zich nu bevond, was nabij Joppe, en de discipelen te Joppe hadden vernomen, dat Petrus daar was, en dat hij Eneas van een ziekbed had opgericht. Daarom zonden zij twee mannen tot hem, ten einde de boodschap eerbiedig en plechtig te doen zijn, biddende dat hij niet zou vertoeven tot hen over te komen, hem niet te kennen gevende waarom, of wat er van de zaak was, opdat hij uit nederigheid niet zou weigeren te komen voor zo groot ene daad, als het opwekken van ene dode. Indien zij er slechts in slagen hem te doen komen, zullen zij de zaak aan hem overlaten. Hun vriendin was gestorven, het was dus te laat om een doctor te laten roepen, maar niet te laat om Petrus te zenden. Post mortem medicus -een geneesheer na den dood is ene ongerijmdheid, maar niet Post mortem apostolus -een apostel na den dood.
III. De houding, waarin hij de overlevenden vond bij zijne komst, Acts 9:39. Petrus stond op en ging met hen. Hoewel zij niet zeiden, waarvoor zij zijne komst begeerden, was hij toch bereid om met hen te gaan, gelovende, dat zij hem voor de ene of andere goede zaak hadden laten roepen. Laten de gelovige leraren niet morren, als zij op ieders wenk gereed moeten zijn, voor zoveel dit in hun vermogen is, als de grote apostel zich zelven allen dienstbaar gemaakt heeft, 1 Corinthians 9:19. Hij vond het dode lichaam in ene opperzaal gelegd, waar zich weduwen bevonden, die waarschijnlijk tot de gemeente behoorden, arme weduwen. Daar stonden zij en spraken:
1. Tot lof der overledene, een goed werk, als er werkelijk iets te loven valt, iets dat ter navolging kan worden aanbevolen, zonder vleierij voor de nagelatene betrekkingen, en zonder nevenbedoelingen, maar zuiver en alleen tot verheerlijking van God, en ter opwekking van anderen tot hetgeen prijzenswaardig is. De lof van Tabitha was gelijk aan hare eigene deugden, zij bestond niet in het woord, maar in de daad. Er waren hier gene lofspraken op haar in redevoeringen, gene gedichten ter harer gedachtenis, maar de weduwen toonden de rokken en klederen, die Dorcas gemaakt had voor haar, en haar geschonken heeft, als zij bij haar was. Zolang als hij leefde, was het de vertroosting van Job dat de lendenen van den nooddruftige hem gezegend hebben, omdat hij verwarmd werd van de vellen zijner lammeren, Job 31:20. En hier was het tot ere van Tabitha, toen zij gestorven was, dat de weduwen haar prezen om de klederen, die zij voor haar gemaakt had. En diegenen worden voorzeker het best geprezen, wier werken hen prijzen in de poorten, hetzij zij al of niet door de woorden van anderen geprezen worden. En het is veel eervoller om een gezelschap van oude, afgeleefde weduwen te kleden, die voor den dag en den nacht kleding nodig hebben, en voor hare weldoeners zullen bidden, als zij haar niet zien, dan een troep luie knechten in rijke livreien te kleden, die hen, die hen kleden, misschien achter hun rug vloeken, Ecclesiastes 7:21, en het is iets, waarin allen, die wijs en goed zijn, genot en behagen zullen vinden, want goedheid is ware grootheid, en daar zal men vroeg of laat altijd ene goede rekening bij vinden. Merk op:
A. In welk kanaal Tabitha veel van hare liefdadigheid deed vloeien. Ongetwijfeld waren er ook andere voorbeelden van hare aalmoezen, die zij deed, maar dit voorbeeld werd hier nu bijgebracht: zij scheen met hare eigene handen rokken en klederen gemaakt te hebben voor de arme weduwen, die wellicht door haar handen arbeid aan den kost konden komen, maar te arm waren om kleren te kopen. En dit is een voortreffelijk werk van barmhartigheid: als gij een naakte ziet, dat gij hem dekt, Isaiah 58:7, en het niet genoeg denkt te zijn om te zeggen: Wordt warm, James 2:15, James 2:16.
B. Welk een gevoel van dankbaarheid de armen hadden voor hare goedheid en vriendelijkheid. Zij toonden de rokken, zich niet schamende te erkennen, dat zij haar de klederen, die zij aan het lijf hadden, verschuldigd waren. Diegenen zijn wel gruwelijk ondankbaar, die de vriendelijkheid, hun betoond, niet willen erkennen, zoals deze arme weduwen haar hier erkenden. Zij, die aalmoezen ontvangen, zijn niet zo verplicht om dit te verbergen, als zij, die aalmoezen geven. Als de armen zich ongunstig uitlaten over de rijken, omdat zij liefdeloos en onbarmhartig zijn, dan moeten zij zich eens afvragen, of zij niet ontevreden en ondankbaar zijn. Haar tonen van de rokken en klederen, die Dorcas gemaakt had, strekte niet alleen tot lof van hare barmhartigheid, maar ook van hare naarstigheid in overeenstemming met den aard der deugdzame huisvrouw: zij steekt hare handen uit naar de spil, of ten minste naar de naald, en dan breidt zij hare handpalm uit tot den ellendige, en steekt zij hare handen uit tot den nooddruftige met hetgeen zij gewerkt heeft. En wanneer God en de armen aldus het hun toekomende gehad hebben, dan maakt zij voor zich tapijtsieraad, en is hare kleding fijn linnen en purper, Proverbs 31:19.
2. Zij betreurden haar verlies. De weduwen stonden bij Petrus, wenende. Als de weldadige lieden worden weg geraapt, dan moet men dit ter harte nemen, inzonderheid moeten zij het ter harte nemen, voor wie zij op bijzondere wijze weldadig zijn geweest. Zij behoefden om haar niet te wenen, zij was weggenomen voor den dag des kwaads, zij rust van haren arbeid en hare werken volgen met haar, maar zij wenen om zich zelven en om hare kinderen, die spoedig het gemis van zulk ene goede vrouw zullen leren kennen, die haars gelijke niet achterlaat. Zij hebben gelet op het goed, dat Dorcas gedaan had, als zij bij haar was, maar nu is zij heengegaan van haar, en dat is de smart. De weldadigen zullen bevinden, dat zij de armen altijd met hen hebben, maar het is kostelijk, als de armen bevinden, dat zij de weldadigen altijd met hen hebben. Wij moeten goed gebruik maken van de lichten, die wij nog ene wijle bij ons hebben, want zij zullen niet altijd bij ons zijn, zullen niet lang met ons zijn, en als zij heen zijn gegaan, dan zullen wij denken aan hetgeen zij deden, toen zij met ons waren. De weduwen schijnen voor het aangezicht van Petrus te hebben geweend, als om hem te bewegen om, zo hij iets vermocht, zich over haar te ontfermen en haar te helpen. en ene vrouw terug te roepen in het leven, die zich altijd over haar ontfermd heeft. Als weldadige lieden gestorven zijn, dan kunnen wij ze niet terug bidden in het leven, maar als zij ziek zijn, dan zijn wij hun dit bewijs van dankbaarheid verschuldigd, dat wij bidden om hun herstel, dat zij, indien het de wil Gods is, in het leven mogen gespaard worden, die nog zo slecht gemist kunnen worden op aarde.
IV. De wijze, waarop zij in het leven teruggeroepen werd. 1. In stilte, zonder vele omstanders. Zij was in de opperzaal gelegd, waar zij hun openbare bijeenkomsten hadden, en er schijnt veel gedrang om het dode lichaam geweest te zijn, in de verwachting van hetgeen geschieden zou. Maar Petrus heeft hen allen uitgedreven, al de wenende weduwen, allen, behalve enige naaste bloedverwanten, of wellicht de voorgangers der gemeente, om zich met hem in het gebed te verenigen, zoals Christus ook gedaan had, Matthew 9:25. Aldus heeft Petrus alles vermeden wat op verwaandheid of praalvertoning geleek. Zij kwamen om te zien, maar hij is niet gekomen om gezien te worden. Hij heeft allen uitgedreven, opdat hij des te vrijer en ongedwongener zijne ziel voor God zou kunnen uitstorten in het gebed bij deze gelegenheid, en niet gestoord zou worden door hun luidruchtige weeklachten.
2. Door gebed. In zijne genezing van Eneas was het gebed stilzwijgend begrepen, maar in dit grotere werk richtte hij zich tot God in plechtig gebed, zoals Christus, toen Hij Lazarus heeft opgewekt. Maar Christus' gebed was met de macht eens Zoons, die levend maakt, die Hij wil, het gebed van Petrus was in de onderworpenheid van een dienstknecht, die onder leiding staat, daarom knielde hij neer en bad.
3. Door het woord, een levenwekkend woord, een woord van geest en leven. Hij keerde zich tot het lichaam, hetgeen aanduidt, dat hij, toen hij bad, er zich van afgekeerd had, opdat de aanblik, het zien van dat dode lichaam, zijn geloof niet zou ontmoedigen, hij zag naar een anderen kant, om ons te leren, om met Abraham tegen hoop op hoop te geloven, over de moeilijkheden, die in den weg zijn, heen te zien, het lichaam niet aanmerkende, dat alrede verstorven is, opdat wij aan de beloftenis Gods niet twijfelen, Romans 4:29. Maar nadat hij had gebeden, keerde hij zich tot het lichaam, en sprak in den naam zijns Meesters, en naar Zijn voorbeeld: "Tabitha, sta op, keer terug tot het leven". Er ging kracht uit met dit woord, zij kwam terug tot het leven, opende de ogen, die de dood had gesloten. Zo is ook bij de opwekking van dode zielen tot geestelijk leven, het eerste teken van leven het openen van de ogen van den geest, Acts 26:18. Toen zij Petrus zag, zat zij overeind, om te tonen, dat zij wezenlijk en waarlijk levend was, en, Acts 9:41, hij gaf haar de hand en richtte ze op, niet alsof zij nog zwak was, maar omdat hij haar, als het ware, verwelkomen wilde in haar hernieuwd leven, en gaf haar de rechterhand der gemeenschap onder de levenden, van wie zij door den dood was afgesneden. Eindelijk: hij riep de heiligen en de weduwen, die allen leed droegen om haren dood, en stelde ze levend voor hen, tot hun grote vertroosting, inzonderheid van de weduwen, die haar dood zeer ter harte hadden genomen. Hij stelde ze haar voor, zoals Elia, 1 Kings 17:23, en Elisa, 2 Kings 4:36, en Christus, Luke 7:15, de dode zonen levend aan hun moeders voorstelden. De grootste vreugde wordt uitgedrukt door leven uit de doden.
V. De goede uitwerking van dat wonder.
1. Velen werden er door overtuigd van de waarheid van het Evangelie, dat het uit den hemel was, en niet uit de mensen, en geloofden in den Heere, Acts 9:42. Het werd bekend door geheel Joppe. Weldra zal ieder er van spreken, en daar het ene stad van zeevaarders was, zal het bericht er van weldra ook naar andere plaatsen komen, en hoewel sommigen er nooit over nadachten, heeft het op anderen toch invloed geoefend. Het was het doel der wonderen ene Goddelijke openbaring te bevestigen.
2. Petrus werd hierdoor bewogen, nog enigen tijd in die stad te verwijlen, Acts 9:43. Bevindende, dat hem aldaar ene deur geopend was, bleef hij er vele dagen, totdat hij er van weggeroepen werd voor werk aan ene andere plaats. Hij bleef niet in het huis van Tabitha, hoewel zij rijk was, opdat hij niet den schijn zou hebben zijne eigene eer te zoeken, maar hij verbleef bij een zekeren Simon, een lederbereider, een gewoon man van zaken, hetgeen een voorbeeld is van zijne inschikkelijkheid en nederigheid, en hiermede heeft hij ons geleerd, niet te trachten naar de hoge dingen, maar ons te voegen tot de nederigen. En hoewel Petrus daar nu in onbekendheid scheen te leven in dit huis van een armen leerlooier aan de zee, heeft God hem toch van daar geroepen en heengezonden om een groot werk te doen, hetgeen in het volgende hoofdstuk verhaald wordt, want die zich vernederen zullen verhoogd worden.