Lectionary Calendar
Wednesday, May 15th, 2024
the Seventh Week after Easter
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
3 Johannes 1

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 JOHANNES 1

DE TWEEDE BRIEF VAN JOHANNES EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN, VAN DEN TWEEDEN BRIEF VAN DEN APOSTEL JOHANNES.

Hier hebben wij een canonieken brief, gericht voornamelijk niet alleen aan een enkel persoon, maar aan een van de zwakkere sekse. En waarom niet aan een lid van die sekse? In de verlossing, voorrechten en waardigheid der Evangelies is geen man of vrouw, maar beiden zijn in Christus Jezus. Onze Heere zelf had er Zijn rusttijd voor over, om een gesprek te voeren met de Samaritaanse vrouw, ten einde haar het water des levens aan te bieden; en toen aan het kruis het ogenblik van Zijn dood naderde, beval Hij met stervende lippen Zijn gezegende moeder in de zorg van Zijn geliefden discipel aan; en gaf daardoor de les aan Zijne discipelen om in de toekomst de vrouwelijke discipelen te eren. Het was een lid van dezelfde sekse, die onze Heere uitverkoor om met Zijn eerste verschijning na Zijne opstanding verwaardigd te worden en om door haar de boodschap van Zijn verrijzenis te zenden aan dezen en aan de andere apostelen. Later zien wij een ijverige Priscilla zo goed haar Christelijke loopbaan lopen, en vooral in veel moeilijke omstandigheden den apostel Paulus dienen, dat zij niet alleen meermalen voor haar echtgenoot genoemd wordt, maar dat niet slechts de apostel zelf, doch ook al de gemeenten uit de heiligen gaarne haar zowel als hem dankbaar erkentelijk waren. Het is dus niet te verwonderen, dat ene helding in den Christelijken godsdienst, vereerd door de goddelijke voorzienigheid en onderscheiden door goddelijke genade, ook verwaardigd zou worden een apostolisch schrijven te ontvangen. De apostel begroet hier een eerwaardige huismoeder en hare kinderen, 2 John 1:1, Beveelt hun geloof en liefde aan, 2 John 1:5, 2 John 1:6, Waarschuwt hen tegen verleiders, 2 John 1:7, en om acht te nemen op zich zelven, 8, Deelt mede hoe men zich gedragen moet jegens hen, die de leer van Christus niet brengen, 2 John 1:10, 2 John 1:11, En besluit, de behandeling van andere dingen tot persoonlijke ontmoeting verschuivende, den brief, 2 John 1:12, 2 John 1:13.

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 3 JOHANNES 1

DE DERDE BRIEF VAN JOHANNES EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN, VAN DEN DERDEN BRIEF VAN DEN APOSTEL JOHANNES.

In dezen brief wordt de Christelijke gemeenschap geoefend en aanbevolen. De Christenen behoren zich aan te bevelen door het praktische bewijs van hun belijdende onderwerping aan het Evangelie van Christus. Het aanmoedigende en leerrijke van het gedrag van edelmoedige en openbaar- handelende personen heeft op velen goeden invloed. Om dat te bevorderen zendt de apostel dezen opwekkenden brief aan zijn vriend Gajus; in welken hij zich beklaagt over den juist- tegenovergestelden geest en handel van een zekeren dienaar, en bevestigt de goede mededellingen omtrent een anderen, die meer waar is nagevolgd te worden. In dezen brief wenst de apostel Gajus geluk met den welstand zijner ziel, 3 John 1:1, 3 John 1:2, met den goeden naam, dien hij bij de ware Christenen heeft, 3 John 1:3, 3 John 1:4, en met zijn liefdadigheid en gastvrijheid voor de dienstknechten van Christus, 3 John 1:5, 3 John 1:6. Hij beklaagt zich over het onbehoorlijk gedrag van een zekeren ijverzuchtigen Diotrefes, 3 John 1:9, 3 John 1:10, roemt Demetrius, 3 John 1:12, en geeft de hoop te kennen, dat hij Gajus eerstdaags zal kunnen bezoeken, 3 John 1:13, 3 John 1:14.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 JOHANNES 1

DE TWEEDE BRIEF VAN JOHANNES EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN, VAN DEN TWEEDEN BRIEF VAN DEN APOSTEL JOHANNES.

Hier hebben wij een canonieken brief, gericht voornamelijk niet alleen aan een enkel persoon, maar aan een van de zwakkere sekse. En waarom niet aan een lid van die sekse? In de verlossing, voorrechten en waardigheid der Evangelies is geen man of vrouw, maar beiden zijn in Christus Jezus. Onze Heere zelf had er Zijn rusttijd voor over, om een gesprek te voeren met de Samaritaanse vrouw, ten einde haar het water des levens aan te bieden; en toen aan het kruis het ogenblik van Zijn dood naderde, beval Hij met stervende lippen Zijn gezegende moeder in de zorg van Zijn geliefden discipel aan; en gaf daardoor de les aan Zijne discipelen om in de toekomst de vrouwelijke discipelen te eren. Het was een lid van dezelfde sekse, die onze Heere uitverkoor om met Zijn eerste verschijning na Zijne opstanding verwaardigd te worden en om door haar de boodschap van Zijn verrijzenis te zenden aan dezen en aan de andere apostelen. Later zien wij een ijverige Priscilla zo goed haar Christelijke loopbaan lopen, en vooral in veel moeilijke omstandigheden den apostel Paulus dienen, dat zij niet alleen meermalen voor haar echtgenoot genoemd wordt, maar dat niet slechts de apostel zelf, doch ook al de gemeenten uit de heiligen gaarne haar zowel als hem dankbaar erkentelijk waren. Het is dus niet te verwonderen, dat ene helding in den Christelijken godsdienst, vereerd door de goddelijke voorzienigheid en onderscheiden door goddelijke genade, ook verwaardigd zou worden een apostolisch schrijven te ontvangen. De apostel begroet hier een eerwaardige huismoeder en hare kinderen, 2 John 1:1, Beveelt hun geloof en liefde aan, 2 John 1:5, 2 John 1:6, Waarschuwt hen tegen verleiders, 2 John 1:7, en om acht te nemen op zich zelven, 8, Deelt mede hoe men zich gedragen moet jegens hen, die de leer van Christus niet brengen, 2 John 1:10, 2 John 1:11, En besluit, de behandeling van andere dingen tot persoonlijke ontmoeting verschuivende, den brief, 2 John 1:12, 2 John 1:13.

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 3 JOHANNES 1

DE DERDE BRIEF VAN JOHANNES EEN VERKLARING MET PRAKTISCHE OPMERKINGEN, VAN DEN DERDEN BRIEF VAN DEN APOSTEL JOHANNES.

In dezen brief wordt de Christelijke gemeenschap geoefend en aanbevolen. De Christenen behoren zich aan te bevelen door het praktische bewijs van hun belijdende onderwerping aan het Evangelie van Christus. Het aanmoedigende en leerrijke van het gedrag van edelmoedige en openbaar- handelende personen heeft op velen goeden invloed. Om dat te bevorderen zendt de apostel dezen opwekkenden brief aan zijn vriend Gajus; in welken hij zich beklaagt over den juist- tegenovergestelden geest en handel van een zekeren dienaar, en bevestigt de goede mededellingen omtrent een anderen, die meer waar is nagevolgd te worden. In dezen brief wenst de apostel Gajus geluk met den welstand zijner ziel, 3 John 1:1, 3 John 1:2, met den goeden naam, dien hij bij de ware Christenen heeft, 3 John 1:3, 3 John 1:4, en met zijn liefdadigheid en gastvrijheid voor de dienstknechten van Christus, 3 John 1:5, 3 John 1:6. Hij beklaagt zich over het onbehoorlijk gedrag van een zekeren ijverzuchtigen Diotrefes, 3 John 1:9, 3 John 1:10, roemt Demetrius, 3 John 1:12, en geeft de hoop te kennen, dat hij Gajus eerstdaags zal kunnen bezoeken, 3 John 1:13, 3 John 1:14.

Verzen 1-2

3 John 1:1-2

Wij hebben hier:

I. De heilige schrijver, die den brief gesteld en gezonden heeft. Deze wordt hier niet bij zijn naam genoemd, maar aangeduid door een bijzonder kenmerk. De ouderling, hij is dat door jaren en door dienst, aan beide zijn achting en eerbied verschuldigd. Sommigen hebben het betwijfeld of Johannes de apostel wel de schrijver was, maar zijn stijl en karakter komen duidelijk genoeg in dezen brief uit. Zij, die door Christus bemind worden, zullen om zijnentwil de broederen liefhebben. Gajus kon er niet aan twijfelen van wie deze brief kwam. De apostel had zich zelven een veel hoger en schitterender naam kunnen geven, maar het betaamt dienaren van Christus niet om op hoge en aanzienlijke titels gesteld te zijn. Hij stelt zich op dezelfde lijn met de gewone dienaren der gemeente van Christus, door zich de ouderling te noemen. Wellicht ook waren de meesten van de buitengewone dienaren, de apostelen, reeds gestorven, en wenste deze heilige laatst overgeblevene den voortgezetten geregelden dienst in aanzien te brengen door den meer gewonen naam van ouderling aan te nemen.

De ouderlingen vermaan ik, die een medeouderling ben, 1 Peter 5:1.

II. De persoon, in dezen brief gegroet en geëerd. De vorige brief was gericht aan een uitverkoren aanzienlijke vrouw, deze werd geschreven aan een uitverkoren man van stand, dezulken zijn eer en hoogachting waard. Hij wordt aangeduid:

1. Bij zijn naam Gajus. Wij lezen van meer dan een met dien naam, voornamelijk van een, dien de apostel Paulus te Corinthe doopte, en die waarschijnlijk daar de gastheer en onderhouder van dien apostel was, Romans 16:23. Indien deze niet dezelfde is, dan is hij zijn broeder in naam, stand en gezindheid geweest.

2. Bij de vriendelijke wijze, waarop de apostel hem toespreekt. De geliefde, welken ik in waarheid (of in de waarheid) liefheb. Betoonde liefde ontsteekt gewoonlijk wederliefde. Hier openbaart zich de oprechtheid van des apostels liefde, of haar godsvrucht. De oprechtheid: Welken ik in waarheid liefheb, dien ik waarlijk en oprecht bemin. De godsvrucht: Welken ik in de waarheid liefheb, ter wille van de waarheid, als een man, die blijft en wandelt in de waarheid, zoals die in Jezus is. De liefde tot onze vrienden ter wille van de waarheid is ware liefde, godvruchtige, Evangelische liefde.

III. De begroeting, die een gebed bevat, ingeleid door een zeer toegenegen toespraak.

Geliefde, gij die in Christus geliefd zijt. De dienaar, die liefde wil ontvangen, moet liefde bewijzen. Hier is:

1. De goede gedachte, die de apostel van zijn vriend heeft, dat zijne ziel welvaart. Er bestaat welvaart der ziel, de grootste zegen aan deze zijde des hemels. Zij onderstelt wedergeboorte en een innerlijk bezit van geestelijk leven, die voorraad groeit aan, en indien de geestelijke schatten vermeerderen, is de ziel goed op weg naar het koninkrijk der hemelen. 2. De goede wens voor zijn vriend is dat zijn lichaam moge welvaren en gezond zijn. gelijk zijne ziel welvaart. Genade en gezondheid zijn twee rijke bondgenoten: genade kan de gezondheid verbeteren, gezondheid kan de genade besteden. Niet zelden woont een rijke ziel in een zwak lichaam, de genade moet dan beoefend worden in onderwerping aan zulk ene beschikking, maar wij mogen wel wensen en bidden dat zij, die welvarende zielen hebben, ook gezonde lichamen mogen bezitten, opdat de genade zich kunne openbaren in een breder kring van werkzaamheid.

Verzen 1-2

3 John 1:1-2

Wij hebben hier:

I. De heilige schrijver, die den brief gesteld en gezonden heeft. Deze wordt hier niet bij zijn naam genoemd, maar aangeduid door een bijzonder kenmerk. De ouderling, hij is dat door jaren en door dienst, aan beide zijn achting en eerbied verschuldigd. Sommigen hebben het betwijfeld of Johannes de apostel wel de schrijver was, maar zijn stijl en karakter komen duidelijk genoeg in dezen brief uit. Zij, die door Christus bemind worden, zullen om zijnentwil de broederen liefhebben. Gajus kon er niet aan twijfelen van wie deze brief kwam. De apostel had zich zelven een veel hoger en schitterender naam kunnen geven, maar het betaamt dienaren van Christus niet om op hoge en aanzienlijke titels gesteld te zijn. Hij stelt zich op dezelfde lijn met de gewone dienaren der gemeente van Christus, door zich de ouderling te noemen. Wellicht ook waren de meesten van de buitengewone dienaren, de apostelen, reeds gestorven, en wenste deze heilige laatst overgeblevene den voortgezetten geregelden dienst in aanzien te brengen door den meer gewonen naam van ouderling aan te nemen.

De ouderlingen vermaan ik, die een medeouderling ben, 1 Peter 5:1.

II. De persoon, in dezen brief gegroet en geëerd. De vorige brief was gericht aan een uitverkoren aanzienlijke vrouw, deze werd geschreven aan een uitverkoren man van stand, dezulken zijn eer en hoogachting waard. Hij wordt aangeduid:

1. Bij zijn naam Gajus. Wij lezen van meer dan een met dien naam, voornamelijk van een, dien de apostel Paulus te Corinthe doopte, en die waarschijnlijk daar de gastheer en onderhouder van dien apostel was, Romans 16:23. Indien deze niet dezelfde is, dan is hij zijn broeder in naam, stand en gezindheid geweest.

2. Bij de vriendelijke wijze, waarop de apostel hem toespreekt. De geliefde, welken ik in waarheid (of in de waarheid) liefheb. Betoonde liefde ontsteekt gewoonlijk wederliefde. Hier openbaart zich de oprechtheid van des apostels liefde, of haar godsvrucht. De oprechtheid: Welken ik in waarheid liefheb, dien ik waarlijk en oprecht bemin. De godsvrucht: Welken ik in de waarheid liefheb, ter wille van de waarheid, als een man, die blijft en wandelt in de waarheid, zoals die in Jezus is. De liefde tot onze vrienden ter wille van de waarheid is ware liefde, godvruchtige, Evangelische liefde.

III. De begroeting, die een gebed bevat, ingeleid door een zeer toegenegen toespraak.

Geliefde, gij die in Christus geliefd zijt. De dienaar, die liefde wil ontvangen, moet liefde bewijzen. Hier is:

1. De goede gedachte, die de apostel van zijn vriend heeft, dat zijne ziel welvaart. Er bestaat welvaart der ziel, de grootste zegen aan deze zijde des hemels. Zij onderstelt wedergeboorte en een innerlijk bezit van geestelijk leven, die voorraad groeit aan, en indien de geestelijke schatten vermeerderen, is de ziel goed op weg naar het koninkrijk der hemelen. 2. De goede wens voor zijn vriend is dat zijn lichaam moge welvaren en gezond zijn. gelijk zijne ziel welvaart. Genade en gezondheid zijn twee rijke bondgenoten: genade kan de gezondheid verbeteren, gezondheid kan de genade besteden. Niet zelden woont een rijke ziel in een zwak lichaam, de genade moet dan beoefend worden in onderwerping aan zulk ene beschikking, maar wij mogen wel wensen en bidden dat zij, die welvarende zielen hebben, ook gezonde lichamen mogen bezitten, opdat de genade zich kunne openbaren in een breder kring van werkzaamheid.

Verzen 3-8

3 John 3:1-8

In deze verzen vinden wij:

I. De goede tijding, welke de apostel omtrent zijn vriend ontvangen had. De broeders kwamen en getuigden van uwe waarheid, 3 John 1:3, die getuigd hebben van uwe liefde in de tegenwoordigheid der gemeente, 3 John 1:6. Wij zien hier:

1. Hetgeen omtrent Gajus getuigd werd. De waarheid die in hem was, de werkelijkheid van zijn geloof, de oprechtheid van zijn godsvrucht, zijn toewijding aan God, en dit alles werd bewezen door zijne liefde, waaronder begrepen wordt zijn liefde tot de broederen, zijn vriendelijkheid voor de armen, gastvrijheid voor Christelijke vreemdelingen, en bereidheid om hen in den dienst des Evangelies te ondersteunen. Het geloof moet door de liefde werken, het geeft heerlijkheid in en aan de werken der liefde, en overtuigt daardoor anderen van zijn oprechtheid.

2. De getuigen, de broederen, die van Gajus kwamen, brachten getuigenis. Zij, die goeds genoten hebben, zijn schuldig goed getuigenis af te leggen. Ofschoon een goede naam slechts een kleine beloning is voor grote diensten, is hij toch beter dan olie, en zal door de godvruchtigen en welgezinden niet geweigerd worden.

3. Het gehoor en de beoordelaars, voor welke dat getuigenis werd gegeven: in de tegenwoordigheid der gemeente. Dit schijnt de gemeente geweest te zijn, waar de apostel toen woonde. Wij weten niet met zekerheid welke gemeente dat was, wij kunnen niet zeggen bij welke gelegenheid deze broeders zo hadden getuigd voor de gemeente van zijn geloof en zijne liefde, waarschijnlijk had uit den overvloed des harten de mond gesproken, zij konden alleen mededelen en getuigen wat zij bevonden en ondervonden hadden. Wellicht wilden zij daardoor de gemeente opwekken tot gebed om de voortzetting van het leven en de nuttigheid van zulk een beschermer, opdat hij mocht welvaren en gezond zijn gelijk zijne ziel welvoer.

II. De getuigenis, die de apostel zelf van hem geeft, ook weer ingeleid door een tedere benaming. Geliefde, gij doet trouwelijk in al hetgeen gij doet aan de broederen en aan de vreemdelingen, 3 John 1:5.

1. Hij was gastvrij, goed voor de broederen, zelfs voor de vreemdelingen, dat zij Christus toebehoorden was genoeg om hun toegang in Gajus' huis te verschaffen. Hij was goed voor de broederen, die met hem tot dezelfde gemeente behoorden, en voor hen, die van verre kwamen, alle huisgenoten des geloofs waren hem welkom.

2. Hij schijnt een ruim hart gehad te hebben, hij kon de kleinzielige verschillen onder ernstige Christenen over het hoofd zien, en mededeelzaam zijn jegens allen, die het beeld van Christus droegen en Zijn werk verrichtten.

3. Hij was nauwgezet in hetgeen hij deed.

Gij doet trouwelijk in (gij maakt nauwgezet werk van) hetgeen gij doet, gij doet het als een getrouw dienstknecht, en van den Heere Jezus Christus moogt gij de eeuwige erfenis als beloning tegemoet zien. Zulke getrouwe zielen kunnen hun eigen lof horen zonder daardoor opgeblazen te worden, de goedkeuring van het goede in ons geschiedt niet om ons hoogmoedig te maken, maar om ons aan te moedigen er in voort te gaan, en moet ons dus verbeteren.

III. De blijdschap des apostels over de goede getuigenis zelf en over de reden daarvoor.

Ik ben zeer verblijd geweest als de broeders kwamen en getuigden enz., 3 John 1:3. Ik heb geen meerdere blijdschap dan hierin, dat ik hoor dat mijne kinderen in de waarheid wandelen, 3 John 1:5, in de voorschriften van den Christelijken godsdienst. Het beste bewijs dat wij de waarheid hebben, is dat wij in de waarheid wandelen. Goede mensen zullen zich grotelijks verblijden in den welstand der zielen van anderen, en zij verheugen zich wanneer zij horen van de genade en de goedheid van anderen. Zij verheerlijkten God in mij. De liefde benijdt niet, maar verheugt zich in den goeden naam van anderen. Evenals het de blijdschap van goede ouders is, zo is het ook de blijdschap van goede dienaren, te zien dat hun kinderen bewijs geven van hun oprechtheid in den godsdienst en hun belijdenis versieren.

IV. De aanwijzing, welke de apostel zijn vriend geeft omtrent de verdere behandeling van de broederen, die met hem waren. Welken indien gij geleide doet, gelijk het Gode waardig is, zo zult gij weldoen, 3 John 1:6. Het schijnt in die dagen van liefde gewoonte geweest te zijn om reizende dienaren en Christenen, ten minste een gedeelte van hun weg, te vergezellen, 1 Corinthians 16:6. Het is een vriendelijkheid aan een vreemdeling bewezen, wanneer men hem tot gids strekt, en een genoegen voor reizigers om geschikt gezelschap te ontmoeten. Dit werk moet Gode waardig verricht worden, overeenkomstig den eerbied, dien wij voor God hebben, en de betrekking waarin wij tot Hem staan. De Christenen moeten niet alleen letten op hetgeen zij moeten doen, maar ook op hetgeen zij mogen doen, om dat op de meest eervolle en loffelijke wijze te verrichten. De milddadige beraadslaagt milddadigheden en staat op milddadigheden, Isaiah 32:8. De Christenen moeten ook de gewone dingen des dagelijksen levens en van weldadigheid Gode waardig verrichten, God daarin dienen en Zijne verheerlijking er mede bedoelen.

V. De redenen, waarom hij dezen regel aan de hand doet, en wel deze twee:

1. Want zij zijn voor Zijnen naam uitgegaan, niets nemende van de heidenen, 3 John 1:7. Het blijkt dus dat deze broederen dienaren waren, dat zij uitgingen om het Evangelie te verkondigen en het Christendom te verbreiden, waarschijnlijk waren zij door den apostel zelf uitgezonden. Zij gingen om de heidenen te bekeren, dat was dus een uitnemende dienst, zij gingen voor Gods naam en zaak. Dat moet des dienaars hoogste doel en al zijn beweegreden zijn: een volk te vergaderen en op te bouwen voor den naam van God. Zij gingen om een vrij Evangelie te brengen, om het zonder bezwaring af te geven: niets nemende van de heidenen. Zij waren daardoor dubbele eer waardig. Er zijn mensen, die niet geroepen worden om zelf het Evangelie te verkondigen, en die toch zeer nuttig kunnen zijn om het te bevorderen. Het Evangelie moet om niet gebracht worden aan hen, wie het voor de eerste maal verkondigd wordt. Van hen, die het niet kennen, kan men niet verwachten dat zij het zullen waarderen. De gemeenten en de Christenen moeten met elkaar wedijveren om de verkondiging van het Evangelie in de heidenlanden te doen geschieden, ieder moet naar zijn roeping, gaven en vermogen helpen. Zij, die het Evangelie om niet gaan brengen, moeten ondersteund worden uit de beurzen der overigen. 2. Wij dan zijn schuldig de zodanige te ontvangen, opdat wij medearbeiders mogen worden der waarheid, 3 John 1:8, van den waren godsdienst. De instelling van Christus is de ware godsdienst, zij heeft de getuigenis van God. Zij, die daarin en daaraan getrouw zijn, zullen ernstig begeren naar, bidden voor en helpen aan haar uitbreiding in de wereld. Op velerlei wijzen kan de waarheid vriendelijk bevorderd worden. Die haar niet zelf kunnen verkondigen, kunnen haar ontvangen, verzellen, helpen, en de anderen steunen.

Verzen 3-8

3 John 3:1-8

In deze verzen vinden wij:

I. De goede tijding, welke de apostel omtrent zijn vriend ontvangen had. De broeders kwamen en getuigden van uwe waarheid, 3 John 1:3, die getuigd hebben van uwe liefde in de tegenwoordigheid der gemeente, 3 John 1:6. Wij zien hier:

1. Hetgeen omtrent Gajus getuigd werd. De waarheid die in hem was, de werkelijkheid van zijn geloof, de oprechtheid van zijn godsvrucht, zijn toewijding aan God, en dit alles werd bewezen door zijne liefde, waaronder begrepen wordt zijn liefde tot de broederen, zijn vriendelijkheid voor de armen, gastvrijheid voor Christelijke vreemdelingen, en bereidheid om hen in den dienst des Evangelies te ondersteunen. Het geloof moet door de liefde werken, het geeft heerlijkheid in en aan de werken der liefde, en overtuigt daardoor anderen van zijn oprechtheid.

2. De getuigen, de broederen, die van Gajus kwamen, brachten getuigenis. Zij, die goeds genoten hebben, zijn schuldig goed getuigenis af te leggen. Ofschoon een goede naam slechts een kleine beloning is voor grote diensten, is hij toch beter dan olie, en zal door de godvruchtigen en welgezinden niet geweigerd worden.

3. Het gehoor en de beoordelaars, voor welke dat getuigenis werd gegeven: in de tegenwoordigheid der gemeente. Dit schijnt de gemeente geweest te zijn, waar de apostel toen woonde. Wij weten niet met zekerheid welke gemeente dat was, wij kunnen niet zeggen bij welke gelegenheid deze broeders zo hadden getuigd voor de gemeente van zijn geloof en zijne liefde, waarschijnlijk had uit den overvloed des harten de mond gesproken, zij konden alleen mededelen en getuigen wat zij bevonden en ondervonden hadden. Wellicht wilden zij daardoor de gemeente opwekken tot gebed om de voortzetting van het leven en de nuttigheid van zulk een beschermer, opdat hij mocht welvaren en gezond zijn gelijk zijne ziel welvoer.

II. De getuigenis, die de apostel zelf van hem geeft, ook weer ingeleid door een tedere benaming. Geliefde, gij doet trouwelijk in al hetgeen gij doet aan de broederen en aan de vreemdelingen, 3 John 1:5.

1. Hij was gastvrij, goed voor de broederen, zelfs voor de vreemdelingen, dat zij Christus toebehoorden was genoeg om hun toegang in Gajus' huis te verschaffen. Hij was goed voor de broederen, die met hem tot dezelfde gemeente behoorden, en voor hen, die van verre kwamen, alle huisgenoten des geloofs waren hem welkom.

2. Hij schijnt een ruim hart gehad te hebben, hij kon de kleinzielige verschillen onder ernstige Christenen over het hoofd zien, en mededeelzaam zijn jegens allen, die het beeld van Christus droegen en Zijn werk verrichtten.

3. Hij was nauwgezet in hetgeen hij deed.

Gij doet trouwelijk in (gij maakt nauwgezet werk van) hetgeen gij doet, gij doet het als een getrouw dienstknecht, en van den Heere Jezus Christus moogt gij de eeuwige erfenis als beloning tegemoet zien. Zulke getrouwe zielen kunnen hun eigen lof horen zonder daardoor opgeblazen te worden, de goedkeuring van het goede in ons geschiedt niet om ons hoogmoedig te maken, maar om ons aan te moedigen er in voort te gaan, en moet ons dus verbeteren.

III. De blijdschap des apostels over de goede getuigenis zelf en over de reden daarvoor.

Ik ben zeer verblijd geweest als de broeders kwamen en getuigden enz., 3 John 1:3. Ik heb geen meerdere blijdschap dan hierin, dat ik hoor dat mijne kinderen in de waarheid wandelen, 3 John 1:5, in de voorschriften van den Christelijken godsdienst. Het beste bewijs dat wij de waarheid hebben, is dat wij in de waarheid wandelen. Goede mensen zullen zich grotelijks verblijden in den welstand der zielen van anderen, en zij verheugen zich wanneer zij horen van de genade en de goedheid van anderen. Zij verheerlijkten God in mij. De liefde benijdt niet, maar verheugt zich in den goeden naam van anderen. Evenals het de blijdschap van goede ouders is, zo is het ook de blijdschap van goede dienaren, te zien dat hun kinderen bewijs geven van hun oprechtheid in den godsdienst en hun belijdenis versieren.

IV. De aanwijzing, welke de apostel zijn vriend geeft omtrent de verdere behandeling van de broederen, die met hem waren. Welken indien gij geleide doet, gelijk het Gode waardig is, zo zult gij weldoen, 3 John 1:6. Het schijnt in die dagen van liefde gewoonte geweest te zijn om reizende dienaren en Christenen, ten minste een gedeelte van hun weg, te vergezellen, 1 Corinthians 16:6. Het is een vriendelijkheid aan een vreemdeling bewezen, wanneer men hem tot gids strekt, en een genoegen voor reizigers om geschikt gezelschap te ontmoeten. Dit werk moet Gode waardig verricht worden, overeenkomstig den eerbied, dien wij voor God hebben, en de betrekking waarin wij tot Hem staan. De Christenen moeten niet alleen letten op hetgeen zij moeten doen, maar ook op hetgeen zij mogen doen, om dat op de meest eervolle en loffelijke wijze te verrichten. De milddadige beraadslaagt milddadigheden en staat op milddadigheden, Isaiah 32:8. De Christenen moeten ook de gewone dingen des dagelijksen levens en van weldadigheid Gode waardig verrichten, God daarin dienen en Zijne verheerlijking er mede bedoelen.

V. De redenen, waarom hij dezen regel aan de hand doet, en wel deze twee:

1. Want zij zijn voor Zijnen naam uitgegaan, niets nemende van de heidenen, 3 John 1:7. Het blijkt dus dat deze broederen dienaren waren, dat zij uitgingen om het Evangelie te verkondigen en het Christendom te verbreiden, waarschijnlijk waren zij door den apostel zelf uitgezonden. Zij gingen om de heidenen te bekeren, dat was dus een uitnemende dienst, zij gingen voor Gods naam en zaak. Dat moet des dienaars hoogste doel en al zijn beweegreden zijn: een volk te vergaderen en op te bouwen voor den naam van God. Zij gingen om een vrij Evangelie te brengen, om het zonder bezwaring af te geven: niets nemende van de heidenen. Zij waren daardoor dubbele eer waardig. Er zijn mensen, die niet geroepen worden om zelf het Evangelie te verkondigen, en die toch zeer nuttig kunnen zijn om het te bevorderen. Het Evangelie moet om niet gebracht worden aan hen, wie het voor de eerste maal verkondigd wordt. Van hen, die het niet kennen, kan men niet verwachten dat zij het zullen waarderen. De gemeenten en de Christenen moeten met elkaar wedijveren om de verkondiging van het Evangelie in de heidenlanden te doen geschieden, ieder moet naar zijn roeping, gaven en vermogen helpen. Zij, die het Evangelie om niet gaan brengen, moeten ondersteund worden uit de beurzen der overigen. 2. Wij dan zijn schuldig de zodanige te ontvangen, opdat wij medearbeiders mogen worden der waarheid, 3 John 1:8, van den waren godsdienst. De instelling van Christus is de ware godsdienst, zij heeft de getuigenis van God. Zij, die daarin en daaraan getrouw zijn, zullen ernstig begeren naar, bidden voor en helpen aan haar uitbreiding in de wereld. Op velerlei wijzen kan de waarheid vriendelijk bevorderd worden. Die haar niet zelf kunnen verkondigen, kunnen haar ontvangen, verzellen, helpen, en de anderen steunen.

Verzen 9-11

3 John 9:1-11

I. Hier is een geheel ander voorbeeld en karakter, een dienaar in de kerk, minder edelmoedig en mededeelzaam dan de Christenen. Dienaren kunnen soms overtroffen worden. Wat dezen dienaar aangaat, zien wij:

1. Zijn naam, een heidense naam: Diotrefes, die een onchristelijk gemoed vergezelt.

2. Zijn gemoedsgesteldheid, vol hoogmoed en naijver. Hij zoekt onder hen de eerste te zijn. Deze gisting ontstond en werkte meermalen. Het is zeer slecht en onbetamelijk in Christus' dienaren te zoeken de eersten te zijn en de vooraanzitting en de regering in de gemeente Gods na te jagen..

3. Zijn gedrag jegens het gezag, den brief en de vrienden van den apostel.

A. Zijn gezag. De werken, die hij doet, tegen hetgeen wij bepalen, met boze woorden snaterende tegen ons. Het schijnt misschien vreemd dat dit wangedrag zo ver gaan kon! Maar naijver broeit allerlei kwaad uit tegen allen, die er tegen ingaan. Boosheid en onwil in het hart zijn zeer bereid om zich door de lippen te openbaren. Op hart en lippen beide moet gelet worden.

B. Zijn brief. Ik heb aan de gemeente geschreven, namelijk om die en die broederen aan te bevelen. Maar Diotrefes neemt ons niet aan, Iaat onzen brief en het daarin vervatte getuigenis niet toe. Het schijnt dat dit de gemeente is, waartoe Gajus behoorde. Een evangelische gemeente is een lichaam, waaraan een brief kan worden geschreven en meegedeeld. De Evangelische gemeenten hebben het recht geloofsbrieven te verlangen van degenen, die in haar midden wensen toegelaten te worden. Naar het schijnt schreef de apostel en zond den brief door deze broederen. Voor een naijverigen, heerszuchtigen geest heeft het gezag of de brief van een apostel slechts geringe waarde.

C. Zijn vrienden, de broederen, die hij aanbeval. Hij ontvangt zelf de broeders niet, en verhindert degenen, die het willen doen, en werpt ze uit de gemeente, 3 John 1:10. Er zullen waarschijnlijk enige verschillen of verschillende gewoonten tussen de Christenen uit de Joden en die uit de heidenen geweest zijn. Dienaren moeten nauwkeurig nagaan welke verschillen geduld moeten worden. De dienaar heeft geen volstrekte vrijheid en is geen heer over de kudde. Het is verkeerd wanneer wij zelf geen goed doen, maar nog erger hen te verhinderen, die goed doen willen. Kerkelijke macht en kerkelijke ban zijn zeer dikwijls misbruikt. Velen zijn uit de gemeente geworpen, die men zeer gaarne en met open armen had moeten ontvangen. Maar wee over hen, die de broederen uitwerpen, welke de Heere Christus in Zijn eigen gemeenschap en in Zijn koninkrijk aannemen zal.

4. De bedreiging des apostels van dezen trotsen overheerser. Daarom, indien ik kom, zo zal ik in gedachtenis brengen zijne werken, die hij doet, 3 John 1:10, ik zal in gedachten brengen om hem in den ban te doen. Dit doet denken aan het apostolisch gezag. Maar de apostel zal daarin niet alleen en op eigen gezag handelen als een bisschop, die Diotrefes voor zich daagt, hij zal komen om van de zaak kennis te nemen in de gemeente tot welke de overtreder behoort. Daden van clericale overheersing en tirannie moeten altijd vermeden worden. Beter laat men de handeling over aan hem, die er het recht toe heeft. II. Hier is de raad naar aanleiding van dit slechte karakter, zich onthouden van zulk een voorbeeld na te volgen, en inderdaad van alle kwaad. Geliefde, volg het kwade niet na, maar het goede, 3 John 1:11. Volg zulk een onchristelijk, verderflijk voorbeeld niet, integendeel, volhard in goedheid, wijsheid, reinheid, vrede en liefde. Waarschuwing en raad zijn niet overbodig voor hen, die alreeds goed zijn. Die waarschuwing en raad hebben de meeste kans van aangenomen en opgevolgd te worden, die met liefde gegeven worden. Geliefde, volg het kwade niet na. Hier wordt een raad en een reden bijgevoegd.

1. De raad: Volg het goede na, want hij die goed doet (natuurlijk en oprecht goed doet) en zich daarin verheugt, is uit God, is uit God geboren. De praktijk van het goeddoen is het bewijs van onze heerlijke betrekking tot God als Zijne kinderen.

2. De waarschuwing: Volg niet het kwade na, want die kwaad doet (het met hart en ziel volbrengt) heeft God niet gezien, is niet in aanraking met Zijn heilige natuur en wil. Kwaaddoeners wenden ijdelijk voor en roemen vergeefs op gemeenschap met God.

Verzen 9-11

3 John 9:1-11

I. Hier is een geheel ander voorbeeld en karakter, een dienaar in de kerk, minder edelmoedig en mededeelzaam dan de Christenen. Dienaren kunnen soms overtroffen worden. Wat dezen dienaar aangaat, zien wij:

1. Zijn naam, een heidense naam: Diotrefes, die een onchristelijk gemoed vergezelt.

2. Zijn gemoedsgesteldheid, vol hoogmoed en naijver. Hij zoekt onder hen de eerste te zijn. Deze gisting ontstond en werkte meermalen. Het is zeer slecht en onbetamelijk in Christus' dienaren te zoeken de eersten te zijn en de vooraanzitting en de regering in de gemeente Gods na te jagen..

3. Zijn gedrag jegens het gezag, den brief en de vrienden van den apostel.

A. Zijn gezag. De werken, die hij doet, tegen hetgeen wij bepalen, met boze woorden snaterende tegen ons. Het schijnt misschien vreemd dat dit wangedrag zo ver gaan kon! Maar naijver broeit allerlei kwaad uit tegen allen, die er tegen ingaan. Boosheid en onwil in het hart zijn zeer bereid om zich door de lippen te openbaren. Op hart en lippen beide moet gelet worden.

B. Zijn brief. Ik heb aan de gemeente geschreven, namelijk om die en die broederen aan te bevelen. Maar Diotrefes neemt ons niet aan, Iaat onzen brief en het daarin vervatte getuigenis niet toe. Het schijnt dat dit de gemeente is, waartoe Gajus behoorde. Een evangelische gemeente is een lichaam, waaraan een brief kan worden geschreven en meegedeeld. De Evangelische gemeenten hebben het recht geloofsbrieven te verlangen van degenen, die in haar midden wensen toegelaten te worden. Naar het schijnt schreef de apostel en zond den brief door deze broederen. Voor een naijverigen, heerszuchtigen geest heeft het gezag of de brief van een apostel slechts geringe waarde.

C. Zijn vrienden, de broederen, die hij aanbeval. Hij ontvangt zelf de broeders niet, en verhindert degenen, die het willen doen, en werpt ze uit de gemeente, 3 John 1:10. Er zullen waarschijnlijk enige verschillen of verschillende gewoonten tussen de Christenen uit de Joden en die uit de heidenen geweest zijn. Dienaren moeten nauwkeurig nagaan welke verschillen geduld moeten worden. De dienaar heeft geen volstrekte vrijheid en is geen heer over de kudde. Het is verkeerd wanneer wij zelf geen goed doen, maar nog erger hen te verhinderen, die goed doen willen. Kerkelijke macht en kerkelijke ban zijn zeer dikwijls misbruikt. Velen zijn uit de gemeente geworpen, die men zeer gaarne en met open armen had moeten ontvangen. Maar wee over hen, die de broederen uitwerpen, welke de Heere Christus in Zijn eigen gemeenschap en in Zijn koninkrijk aannemen zal.

4. De bedreiging des apostels van dezen trotsen overheerser. Daarom, indien ik kom, zo zal ik in gedachtenis brengen zijne werken, die hij doet, 3 John 1:10, ik zal in gedachten brengen om hem in den ban te doen. Dit doet denken aan het apostolisch gezag. Maar de apostel zal daarin niet alleen en op eigen gezag handelen als een bisschop, die Diotrefes voor zich daagt, hij zal komen om van de zaak kennis te nemen in de gemeente tot welke de overtreder behoort. Daden van clericale overheersing en tirannie moeten altijd vermeden worden. Beter laat men de handeling over aan hem, die er het recht toe heeft. II. Hier is de raad naar aanleiding van dit slechte karakter, zich onthouden van zulk een voorbeeld na te volgen, en inderdaad van alle kwaad. Geliefde, volg het kwade niet na, maar het goede, 3 John 1:11. Volg zulk een onchristelijk, verderflijk voorbeeld niet, integendeel, volhard in goedheid, wijsheid, reinheid, vrede en liefde. Waarschuwing en raad zijn niet overbodig voor hen, die alreeds goed zijn. Die waarschuwing en raad hebben de meeste kans van aangenomen en opgevolgd te worden, die met liefde gegeven worden. Geliefde, volg het kwade niet na. Hier wordt een raad en een reden bijgevoegd.

1. De raad: Volg het goede na, want hij die goed doet (natuurlijk en oprecht goed doet) en zich daarin verheugt, is uit God, is uit God geboren. De praktijk van het goeddoen is het bewijs van onze heerlijke betrekking tot God als Zijne kinderen.

2. De waarschuwing: Volg niet het kwade na, want die kwaad doet (het met hart en ziel volbrengt) heeft God niet gezien, is niet in aanraking met Zijn heilige natuur en wil. Kwaaddoeners wenden ijdelijk voor en roemen vergeefs op gemeenschap met God.

Verzen 12-15

3 John 12:1-15

Hier hebben wij:

I. De beschrijving van een ander man, een zekeren Demetrius, die ons verder geheel onbekend is. Maar zijn naam zal blijven leven. Een goede naam in het Evangelie en in de gemeenten is beter dan die van zonen en dochters. Zijn karakter was zijn aanbeveling. Zijn aanbeveling was:

1. In het algemeen. Aan Demetrius wordt getuigenis gegeven van allen. Over weinigen wordt door allen wl gesproken, en voor velen van die weinigen is het een slecht teken. Maar algemene oprechtheid en goedheid zijn het middel om algemene toejuiching te verwerven, en soms wordt dat bereikt.

2. Verdiend en wl gegrond. En van de waarheid zelf, 3 John 1:12. Sommigen hebben een goed getuigenis, maar niet van de waarheid zelf. Gelukkig zij wier geest en gedrag hen bij God en de mensen aanbevelen.

3. Bevestigd door het getuigenis van den apostel en zijne vrienden. En wij getuigen ook, en zulks met een beroep op hetgeen Gajus van hem weet. Gij (gij en uw vrienden) weet dat onze getuigenis waarachtig is. Waarschijnlijk was deze Demetrius bekend in de gemeente waar de apostel nu woonde, en in die waarvan Gajus lid was. Het is schoon goed bekend te staan. Wij moeten gereed zijn om altijd te getuigen voor hen die goed zijn, dat is een plicht aan deugd en goedheid verschuldigd. Het is goed voor hen, die aanbevolen worden, dat degenen die hen aanbevelen zich kunnen beroepen op het geweten van degenen, die hen het best kennen.

II. Het besluit van den brief, waarin:

1. De herinnering aan enkele dingen, die voor mondeling onderhoud bewaard blijven.

Ik had veel te schrijven, maar ik wil u niet schrijven met inkt en pen, maar ik hoop u haast te zien, en wij zullen mond tot mond spreken, 3 John 1:13, 3 John 1:14. Veel dingen zijn meer geschikt voor mondelinge behandeling dan voor brieven. Een kort, persoonlijk onderhoud wint dikwijls den tijd, de moeite en den last van veel brieven uit. Oprechte Christenen ontmoeten ook gaarne elkaar.

2. De zegening. Vrede zij u, alle geluk vergezelle u! Zij, die goed en gelukkig zijn, wensen dat anderen ook toe.

3. De algemene groet aan Gajus. De vrienden groeten u. Een vriend van de verbreiding des Evangelies behoort door allen herdacht te worden. En deze godvrezenden tonen hun vriendschap zowel voor den Godsdienst als voor Gajus.

4. De bijzondere groet des apostels aan de Christenen in Gajus' gemeente of nabuurschap.

Groet de vrienden met name. Ik denk dat er niet zeer velen waren, die zo gegroet moesten worden. Maar wij moeten nederigheid leren zowel als liefde. De geringsten in de gemeente moeten gegroet worden. En zij mogen elkaar op aarde wel groeten, die hopen in den hemel samen te leven, De apostel, die aan de borst van Christus gelegen had, legt de vrienden van Christus in zijn hart.

Verzen 12-15

3 John 12:1-15

Hier hebben wij:

I. De beschrijving van een ander man, een zekeren Demetrius, die ons verder geheel onbekend is. Maar zijn naam zal blijven leven. Een goede naam in het Evangelie en in de gemeenten is beter dan die van zonen en dochters. Zijn karakter was zijn aanbeveling. Zijn aanbeveling was:

1. In het algemeen. Aan Demetrius wordt getuigenis gegeven van allen. Over weinigen wordt door allen wl gesproken, en voor velen van die weinigen is het een slecht teken. Maar algemene oprechtheid en goedheid zijn het middel om algemene toejuiching te verwerven, en soms wordt dat bereikt.

2. Verdiend en wl gegrond. En van de waarheid zelf, 3 John 1:12. Sommigen hebben een goed getuigenis, maar niet van de waarheid zelf. Gelukkig zij wier geest en gedrag hen bij God en de mensen aanbevelen.

3. Bevestigd door het getuigenis van den apostel en zijne vrienden. En wij getuigen ook, en zulks met een beroep op hetgeen Gajus van hem weet. Gij (gij en uw vrienden) weet dat onze getuigenis waarachtig is. Waarschijnlijk was deze Demetrius bekend in de gemeente waar de apostel nu woonde, en in die waarvan Gajus lid was. Het is schoon goed bekend te staan. Wij moeten gereed zijn om altijd te getuigen voor hen die goed zijn, dat is een plicht aan deugd en goedheid verschuldigd. Het is goed voor hen, die aanbevolen worden, dat degenen die hen aanbevelen zich kunnen beroepen op het geweten van degenen, die hen het best kennen.

II. Het besluit van den brief, waarin:

1. De herinnering aan enkele dingen, die voor mondeling onderhoud bewaard blijven.

Ik had veel te schrijven, maar ik wil u niet schrijven met inkt en pen, maar ik hoop u haast te zien, en wij zullen mond tot mond spreken, 3 John 1:13, 3 John 1:14. Veel dingen zijn meer geschikt voor mondelinge behandeling dan voor brieven. Een kort, persoonlijk onderhoud wint dikwijls den tijd, de moeite en den last van veel brieven uit. Oprechte Christenen ontmoeten ook gaarne elkaar.

2. De zegening. Vrede zij u, alle geluk vergezelle u! Zij, die goed en gelukkig zijn, wensen dat anderen ook toe.

3. De algemene groet aan Gajus. De vrienden groeten u. Een vriend van de verbreiding des Evangelies behoort door allen herdacht te worden. En deze godvrezenden tonen hun vriendschap zowel voor den Godsdienst als voor Gajus.

4. De bijzondere groet des apostels aan de Christenen in Gajus' gemeente of nabuurschap.

Groet de vrienden met name. Ik denk dat er niet zeer velen waren, die zo gegroet moesten worden. Maar wij moeten nederigheid leren zowel als liefde. De geringsten in de gemeente moeten gegroet worden. En zij mogen elkaar op aarde wel groeten, die hopen in den hemel samen te leven, De apostel, die aan de borst van Christus gelegen had, legt de vrienden van Christus in zijn hart.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 3 John 1". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/3-john-1.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile