Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Samuel 15". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-samuel-15.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Samuel 15". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (2)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 SAMUËL 15Absaloms naam betekent de vrede van zijn vader maar hij blijkt zijn grootste onrust en beroering te zijn, zo dikwijls worden wij teleurgesteld in onze verwachtingen van het schepsel. Het zwaard had tot nu toe slechts onder Davids kinderen gewoed, nu wordt het tegen hemzelf getrokken met die verzwaring dat hij het zichzelf te danken heeft, want, zo hij gerechtigheid had gedaan aan de moordenaar, hij zou de verrader voorkomen hebben. Met dit hoofdstuk begint Absaloms rebellie, maar wij zullen nog drie of vier moeten lezen, eer wij er het einde van hebben. In dit hoofdstuk hebben wij:
I. De kunstgrepen door Absalom aangewend om de genegenheid des volks voor zich te winnen, 2 Samuel 15:1..
II. Hij maakt openlijk aanspraak op de kroon te Hebron, waar hij heen was gegaan onder voorwendsel van er een gelofte te betalen, en daar heeft een sterke partij zich voor hem verklaard, 2 Samuel 15:7.
III. Hiervan wordt bericht gebracht aan David, waarop hij de vlucht nam uit Jeruzalem, 2 Samuel 15:13. Er wordt ons meegedeeld:
1. wat er op zijn vlucht voorviel tussen hem en Ithai 2 Samuel 15:19..
2. De bekommernis des lands over hem 2 Samuel 15:23..
3. Zijn conferentie met Zadok, 2 Samuel 15:24..
4. Zijn tranen en gebeden bij die gelegenheid, 2 Samuel 15:30, 2 Samuel 15:31..
5. Maatregelen door hem beraamd met Husai 2 Samuel 15:32. Nu werd het woord Gods aan hem vervuld, dat Hij kwaad over hem verwekken zou uitzijn eigen huis, 2 Samuel 12:11.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 SAMUËL 15Absaloms naam betekent de vrede van zijn vader maar hij blijkt zijn grootste onrust en beroering te zijn, zo dikwijls worden wij teleurgesteld in onze verwachtingen van het schepsel. Het zwaard had tot nu toe slechts onder Davids kinderen gewoed, nu wordt het tegen hemzelf getrokken met die verzwaring dat hij het zichzelf te danken heeft, want, zo hij gerechtigheid had gedaan aan de moordenaar, hij zou de verrader voorkomen hebben. Met dit hoofdstuk begint Absaloms rebellie, maar wij zullen nog drie of vier moeten lezen, eer wij er het einde van hebben. In dit hoofdstuk hebben wij:
I. De kunstgrepen door Absalom aangewend om de genegenheid des volks voor zich te winnen, 2 Samuel 15:1..
II. Hij maakt openlijk aanspraak op de kroon te Hebron, waar hij heen was gegaan onder voorwendsel van er een gelofte te betalen, en daar heeft een sterke partij zich voor hem verklaard, 2 Samuel 15:7.
III. Hiervan wordt bericht gebracht aan David, waarop hij de vlucht nam uit Jeruzalem, 2 Samuel 15:13. Er wordt ons meegedeeld:
1. wat er op zijn vlucht voorviel tussen hem en Ithai 2 Samuel 15:19..
2. De bekommernis des lands over hem 2 Samuel 15:23..
3. Zijn conferentie met Zadok, 2 Samuel 15:24..
4. Zijn tranen en gebeden bij die gelegenheid, 2 Samuel 15:30, 2 Samuel 15:31..
5. Maatregelen door hem beraamd met Husai 2 Samuel 15:32. Nu werd het woord Gods aan hem vervuld, dat Hij kwaad over hem verwekken zou uitzijn eigen huis, 2 Samuel 12:11.
Verzen 1-6
2 Samuël 15:1-6Niet zodra is Absalom hersteld in zijn plaats aan het hof, of hij legt er zich op toe om op de troon te komen. Hij, die niet verootmoedigd werd onder zijn moeilijkheden, werd ondraaglijk hoogmoedig toen zij voorbij waren, hij kan zich niet vergenoegen met de eer van de zoon des konings te zijn en het vooruitzicht van zijn opvolger te worden, hij moet nu reeds koning zijn. Zijn moeder was een koningsdochter, daar liet hij zich misschien op voorstaan, en daarom minachtte hij zijn vader, die slechts de zoon was van Isai. Zij was de dochter van een heidense koning, waardoor hij zich te minder bekommerde om de vrede van Israël. In dit ongelukkige zaad uit dat huwelijk heeft David er voor geboet, dat hij aldus een ander juk heeft aangetrokken met de ongelovigen.
Toen Absalom in de gunst des konings hersteld was, zou hij, indien hij enig besef had van dankbaarheid, er zich op toegelegd hebben om zijn vader te verplichten en hem rust te bezorgen, maar inplaats hiervan zint hij op middelen om hem te ondermijnen door hem het hart des volks te ontstelen. Twee dingen bevelen een man aan in de achting van het volk: grootheid en goedheid.
I. Absalom heeft een groot aanzien, 2 Samuel 15:1. Van de koning van Gesur had hij geleerd wat aan de koning Israëls niet geoorloofd was namelijk de paarden te vermenigvuldigen, waardoor hij een begerenswaardig aanzien kreeg, terwijl zijn vader op zijn muilezel een min voorkomen had. Het volk begeerde een koning zoals de volken, zulk een zal Absalom wezen in een staatsie en pracht verschijnende boven hetgeen tot nu toe in Jeruzalem gezien was. Samuël had voorzegd dat dit "de wijze des konings zijn zou: hij zal wagens hebben en ruiteren, die voor zijn aangezicht heenlopen," 1 Samuel 8:11,. en dit is Absaloms wijze. Vijftig mannen, in rijke livreien naar wij kunnen onderstellen, voor hem heenlopende om zijn nadering aan te kondigen, dat zal zijn hoogmoed en des volks dwaze zin grotelijks strelen. David denkt dat dit slechts bedoeld is om zijn hof te sieren en laat het oogluikend toe. Die ouders weten niet wat zij doen, die aan de hoogmoedige zin hunner kinderen toegeven, want ik heb meer jonge lieden in het verderf gestort gezien door hoogmoed, dan door enigerlei andere begeerlijkheid.
II. Absalom wil ook de schijn hebben van zeer goed te zijn, maar met een zeer slechte bedoeling. Had hij zich een goed zoon betoond en een goed onderdaan, en er zich toe begeven om zijns vaders belangen te dienen, hij zou zijn tegenwoordige plicht gedaan hebben en zich toekomstige eer waardig betoond hebben na de dood zijns vaders. Zij, die goed weten te gehoorzamen, weten ook te heersen. Maar om te tonen hoe goed een rechter en hoe goed een koning hij zijn zal, dat is slechts zichzelf en anderen te bedriegen. Diegenen zijn goed, die goed zijn in hun eigen plaats, niet zij die er hoog van opgeven hoe goed zij zullen zijn in anderer plaats. Maar dit is nu al de goedheid die wij in Absalom vinden.
1. Hij wenst dat hij rechter ware in Israël 2 Samuel 15:4. Hij had al de pracht en al het genoegen, dat hij kon wensen, maar daar is hij niet mee tevreden, dat voldoet hem niet of hij moet ook macht hebben: Och dat men mij ten rechter stelde in het land Hij, die zelf ter dood had moeten veroordeeld worden wegens moord, heeft de onbeschaamdheid om er naar te streven rechter te zijn over anderen. Wij lezen niets van Absaloms wijsheid, deugd of bekendheid met de wetten, hij had ook geen bewijzen gegeven van zijn liefde voor gerechtigheid wel het tegendeel, maar toch wenst hij rechter te zijn. Diegenen hebben gewoonlijk de meeste eerzucht naar hoge ambten, die er het minst voor geschikt zijn, de meest-begaafden zijn het meest bescheiden en hebben de minste dunk van zichzelf, maar wie zo gemakkelijk zegt: Och dat men mij ten rechter stelde! toont van geen betere geest te zijn dan die in Absalom heerste.
2. Hij gebruikt een zeer slecht middel om tot de vervulling van zijn wens te geraken. Indien hij zijn vader nederig verzocht had om hem te gebruiken in de bedeling des rechts, en gestudeerd had om er zich voor te bekwamen, naar de regel, Exodus 18:21, dan zou hij ongetwijfeld hebben kunnen rekenen op de eerste plaats van rechter, die openkwam, maar voor die hoogmoedige geest is die post te gering. Het is beneden hem om ondergeschikt te wezen, al is het ook aan de koning, zijn vader, hij moet de eerste in het land zijn of niets. Hij verlangt zo'n rechter te wezen dat ieder, die een rechtszaak heeft, tot hem zal komen, in elke zaak en over iedereen moet hij als opperste te zeggen hebben, weinig denkende aan de vermoeienis, die hem dit baren zal, als iedereen tot hem komt. Mozes zelf kon dit niet dragen. Zij weten niet wat macht is die er zo begerig naar grijpen.
Om de macht te verkrijgen, waarnaar hij haakt, poogt hij:
Aan het volk een slechte dunk te geven van de tegenwoordige rechtsbedeling, alsof de zaken des rijks ten enenmale veronachtzaamd werden en er niet de minste zorg aan werd besteed. Van allen, die iets in de raadkamer te doen hadden, verzamelde hij zovelen hij kon om zich heen, vroeg hun wat er van hun zaak was, en:
a. Na dit oppervlakkig en algemeen onderzoek, deed hij uitspraak en verklaarde hun zaak goed en rechtvaardig. Uw zaken zijn goed en recht. Een geschikt man, voorwaar! om rechter te zijn, die uitspraak gaf na slechts een partij in de zaak gehoord te hebben! Want hij moet wel een zeer slechte zaak hebben, die er geen schone schijn aan weet te geven, als hij haar zelf kan voordragen. Maar,
b. Hij zei hun dat het nergens toe diende om er mee tot de troon te gaan, gij hebt geen verhoorder van des konings wege. De koning zelf is oud, niet meer geschikt voor zaken, of hij houdt zich zo bezig met Godsdienstige oefeningen, dat hij niet meer denkt aan het afdoen van zaken, (zijn zonen hadden zich zo overgegeven aan genot en vermaak, dat zij, hoewel in naam opperofficieren, de zaken, die hun waren opgedragen, niet behartigden.) Verder schijnt hij ook te kennen te geven, dat het land een zeer groot verlies had geleden door zijn ballingschap en later door zijn gevangenschap op vrije voeten, en hoe het publiek daardoor geleden heeft. Wat zijn vader met waarheid gezegd heeft van Sauls regering, Psalms 75:4, zegt hij valselijk, het land en al zijn inwoners waren versmolten, het zal te gronde gaan, tenzij ik zijn pilaren vastmaak. Hij wilde iedereen doen geloven dat hem nooit recht gedaan zal worden, tenzij Absalom onderkoning of opperrechter is. Het is de gewoonte van woelzieke, eerzuchtige lieden, om de regering te smaden, waaronder zij leven, die lieden zijn "stout, behagen zichzelf, en schromen niet de heerlijkheden te lasteren," 2 Peter 2:10. David zelf, de beste van de koningen, en zijn bestuur konden aan de heftigste verwijten en berispingen niet ontkomen. Zij, die bedoelen zich onrechtmatig van de regering meester te maken schreeuwen hard over grieven, en wenden voor niets anders op het oog te hebben dan die te herstellen, zoals Absalom dit hier ook voorgewend heeft.
3. Een goede dunk van zijn eigen geschiktheid om te regeren. Opdat het volk zou zeggen: "Och! was Absalom maar rechter!" (en zij hebben genoeg neiging naar verandering) beveelt hij zich aan hen: a. Als zeer naarstig, hij stond vroeg op, en verscheen in het openbaar voordat de andere zonen des konings nog een voet buiten de deur hadden gezet, en hij stond aan de zijde van de weg van de poort, waar de gerechtshoven hun zitting hielden, als iemand die wenste dat er recht gedaan zou worden en de openbare zaken zouden worden afgedaan.
b. Als zeer belangstellend en begerig om met ieders zaken bekend te worden gemaakt. Hij wilde van ieder, die voor een rechtszaak kwam, weten van welke stad hij was, teneinde zich aldus met ieder deel van het rijk bekend te maken, op de hoogte te komen van de toestand er van 2 Samuel 15:2.
c. Als zeer gemeenzaam en nederig. Als een Israëliet zich voor hem wilde buigen dan greep hij zijn hand en omhelsde hem als een vriend. Niemand kon meer minzame vriendelijkheid betonen, terwijl zijn hart zo trots was als dat van Lucifer. Eerzuchtige plannen worden dikwijls uitgevoerd met "een schijn van nederigheid," Coloss. 2:23. Hij wist welk een gratie bijgezet wordt aan grootheid door minzaamheid en beleefdheid, en hoezeer het hart van het gewone volk er door wordt gewonnen. Indien hij er oprecht in geweest was, het zou hem tot lof hebben gestrekt maar het volk op zo kruipende wijze te vleien, teneinde het te verraden, was afschuwelijke geveinsdheid. Hij duikt neer, hij buigt zich om hen in zijn net te trekken. Zie Psalms 10:9, Psalms 10:10.
Verzen 1-6
2 Samuël 15:1-6Niet zodra is Absalom hersteld in zijn plaats aan het hof, of hij legt er zich op toe om op de troon te komen. Hij, die niet verootmoedigd werd onder zijn moeilijkheden, werd ondraaglijk hoogmoedig toen zij voorbij waren, hij kan zich niet vergenoegen met de eer van de zoon des konings te zijn en het vooruitzicht van zijn opvolger te worden, hij moet nu reeds koning zijn. Zijn moeder was een koningsdochter, daar liet hij zich misschien op voorstaan, en daarom minachtte hij zijn vader, die slechts de zoon was van Isai. Zij was de dochter van een heidense koning, waardoor hij zich te minder bekommerde om de vrede van Israël. In dit ongelukkige zaad uit dat huwelijk heeft David er voor geboet, dat hij aldus een ander juk heeft aangetrokken met de ongelovigen.
Toen Absalom in de gunst des konings hersteld was, zou hij, indien hij enig besef had van dankbaarheid, er zich op toegelegd hebben om zijn vader te verplichten en hem rust te bezorgen, maar inplaats hiervan zint hij op middelen om hem te ondermijnen door hem het hart des volks te ontstelen. Twee dingen bevelen een man aan in de achting van het volk: grootheid en goedheid.
I. Absalom heeft een groot aanzien, 2 Samuel 15:1. Van de koning van Gesur had hij geleerd wat aan de koning Israëls niet geoorloofd was namelijk de paarden te vermenigvuldigen, waardoor hij een begerenswaardig aanzien kreeg, terwijl zijn vader op zijn muilezel een min voorkomen had. Het volk begeerde een koning zoals de volken, zulk een zal Absalom wezen in een staatsie en pracht verschijnende boven hetgeen tot nu toe in Jeruzalem gezien was. Samuël had voorzegd dat dit "de wijze des konings zijn zou: hij zal wagens hebben en ruiteren, die voor zijn aangezicht heenlopen," 1 Samuel 8:11,. en dit is Absaloms wijze. Vijftig mannen, in rijke livreien naar wij kunnen onderstellen, voor hem heenlopende om zijn nadering aan te kondigen, dat zal zijn hoogmoed en des volks dwaze zin grotelijks strelen. David denkt dat dit slechts bedoeld is om zijn hof te sieren en laat het oogluikend toe. Die ouders weten niet wat zij doen, die aan de hoogmoedige zin hunner kinderen toegeven, want ik heb meer jonge lieden in het verderf gestort gezien door hoogmoed, dan door enigerlei andere begeerlijkheid.
II. Absalom wil ook de schijn hebben van zeer goed te zijn, maar met een zeer slechte bedoeling. Had hij zich een goed zoon betoond en een goed onderdaan, en er zich toe begeven om zijns vaders belangen te dienen, hij zou zijn tegenwoordige plicht gedaan hebben en zich toekomstige eer waardig betoond hebben na de dood zijns vaders. Zij, die goed weten te gehoorzamen, weten ook te heersen. Maar om te tonen hoe goed een rechter en hoe goed een koning hij zijn zal, dat is slechts zichzelf en anderen te bedriegen. Diegenen zijn goed, die goed zijn in hun eigen plaats, niet zij die er hoog van opgeven hoe goed zij zullen zijn in anderer plaats. Maar dit is nu al de goedheid die wij in Absalom vinden.
1. Hij wenst dat hij rechter ware in Israël 2 Samuel 15:4. Hij had al de pracht en al het genoegen, dat hij kon wensen, maar daar is hij niet mee tevreden, dat voldoet hem niet of hij moet ook macht hebben: Och dat men mij ten rechter stelde in het land Hij, die zelf ter dood had moeten veroordeeld worden wegens moord, heeft de onbeschaamdheid om er naar te streven rechter te zijn over anderen. Wij lezen niets van Absaloms wijsheid, deugd of bekendheid met de wetten, hij had ook geen bewijzen gegeven van zijn liefde voor gerechtigheid wel het tegendeel, maar toch wenst hij rechter te zijn. Diegenen hebben gewoonlijk de meeste eerzucht naar hoge ambten, die er het minst voor geschikt zijn, de meest-begaafden zijn het meest bescheiden en hebben de minste dunk van zichzelf, maar wie zo gemakkelijk zegt: Och dat men mij ten rechter stelde! toont van geen betere geest te zijn dan die in Absalom heerste.
2. Hij gebruikt een zeer slecht middel om tot de vervulling van zijn wens te geraken. Indien hij zijn vader nederig verzocht had om hem te gebruiken in de bedeling des rechts, en gestudeerd had om er zich voor te bekwamen, naar de regel, Exodus 18:21, dan zou hij ongetwijfeld hebben kunnen rekenen op de eerste plaats van rechter, die openkwam, maar voor die hoogmoedige geest is die post te gering. Het is beneden hem om ondergeschikt te wezen, al is het ook aan de koning, zijn vader, hij moet de eerste in het land zijn of niets. Hij verlangt zo'n rechter te wezen dat ieder, die een rechtszaak heeft, tot hem zal komen, in elke zaak en over iedereen moet hij als opperste te zeggen hebben, weinig denkende aan de vermoeienis, die hem dit baren zal, als iedereen tot hem komt. Mozes zelf kon dit niet dragen. Zij weten niet wat macht is die er zo begerig naar grijpen.
Om de macht te verkrijgen, waarnaar hij haakt, poogt hij:
Aan het volk een slechte dunk te geven van de tegenwoordige rechtsbedeling, alsof de zaken des rijks ten enenmale veronachtzaamd werden en er niet de minste zorg aan werd besteed. Van allen, die iets in de raadkamer te doen hadden, verzamelde hij zovelen hij kon om zich heen, vroeg hun wat er van hun zaak was, en:
a. Na dit oppervlakkig en algemeen onderzoek, deed hij uitspraak en verklaarde hun zaak goed en rechtvaardig. Uw zaken zijn goed en recht. Een geschikt man, voorwaar! om rechter te zijn, die uitspraak gaf na slechts een partij in de zaak gehoord te hebben! Want hij moet wel een zeer slechte zaak hebben, die er geen schone schijn aan weet te geven, als hij haar zelf kan voordragen. Maar,
b. Hij zei hun dat het nergens toe diende om er mee tot de troon te gaan, gij hebt geen verhoorder van des konings wege. De koning zelf is oud, niet meer geschikt voor zaken, of hij houdt zich zo bezig met Godsdienstige oefeningen, dat hij niet meer denkt aan het afdoen van zaken, (zijn zonen hadden zich zo overgegeven aan genot en vermaak, dat zij, hoewel in naam opperofficieren, de zaken, die hun waren opgedragen, niet behartigden.) Verder schijnt hij ook te kennen te geven, dat het land een zeer groot verlies had geleden door zijn ballingschap en later door zijn gevangenschap op vrije voeten, en hoe het publiek daardoor geleden heeft. Wat zijn vader met waarheid gezegd heeft van Sauls regering, Psalms 75:4, zegt hij valselijk, het land en al zijn inwoners waren versmolten, het zal te gronde gaan, tenzij ik zijn pilaren vastmaak. Hij wilde iedereen doen geloven dat hem nooit recht gedaan zal worden, tenzij Absalom onderkoning of opperrechter is. Het is de gewoonte van woelzieke, eerzuchtige lieden, om de regering te smaden, waaronder zij leven, die lieden zijn "stout, behagen zichzelf, en schromen niet de heerlijkheden te lasteren," 2 Peter 2:10. David zelf, de beste van de koningen, en zijn bestuur konden aan de heftigste verwijten en berispingen niet ontkomen. Zij, die bedoelen zich onrechtmatig van de regering meester te maken schreeuwen hard over grieven, en wenden voor niets anders op het oog te hebben dan die te herstellen, zoals Absalom dit hier ook voorgewend heeft.
3. Een goede dunk van zijn eigen geschiktheid om te regeren. Opdat het volk zou zeggen: "Och! was Absalom maar rechter!" (en zij hebben genoeg neiging naar verandering) beveelt hij zich aan hen: a. Als zeer naarstig, hij stond vroeg op, en verscheen in het openbaar voordat de andere zonen des konings nog een voet buiten de deur hadden gezet, en hij stond aan de zijde van de weg van de poort, waar de gerechtshoven hun zitting hielden, als iemand die wenste dat er recht gedaan zou worden en de openbare zaken zouden worden afgedaan.
b. Als zeer belangstellend en begerig om met ieders zaken bekend te worden gemaakt. Hij wilde van ieder, die voor een rechtszaak kwam, weten van welke stad hij was, teneinde zich aldus met ieder deel van het rijk bekend te maken, op de hoogte te komen van de toestand er van 2 Samuel 15:2.
c. Als zeer gemeenzaam en nederig. Als een Israëliet zich voor hem wilde buigen dan greep hij zijn hand en omhelsde hem als een vriend. Niemand kon meer minzame vriendelijkheid betonen, terwijl zijn hart zo trots was als dat van Lucifer. Eerzuchtige plannen worden dikwijls uitgevoerd met "een schijn van nederigheid," Coloss. 2:23. Hij wist welk een gratie bijgezet wordt aan grootheid door minzaamheid en beleefdheid, en hoezeer het hart van het gewone volk er door wordt gewonnen. Indien hij er oprecht in geweest was, het zou hem tot lof hebben gestrekt maar het volk op zo kruipende wijze te vleien, teneinde het te verraden, was afschuwelijke geveinsdheid. Hij duikt neer, hij buigt zich om hen in zijn net te trekken. Zie Psalms 10:9, Psalms 10:10.
Verzen 7-12
2 Samuël 15:7-12Wij hebben hier de uitbarsting van Absaloms opstand, die hij lang beraamd had. Er wordt gezegd, dat het geschiedde ten einde van veertig jaren, maar van wanneer af dat gerekend moet worden is ons niet gezegd. Wij moeten wel geloven dat hier bij het afschrijven een fout in de tekst geslopen is, dat er inplaats van "arbaïem" veertig "arba" vier moest staan, dat is vier jaren nadat Absalom weer te Jeruzalem gevestigd was, en al zijn kunstenarijen had aangewend om de genegenheid des volks te winnen, de eerste stap, die hij daartoe deed, was naar Hebron te gaan. Dit maakt de zin duidelijk en volledig, en die mening wordt bevestigd door de Syrische en Arabische overzetting, het oordeel van verscheidene bekwame critici en het getuigenis van Josephus, wiens woorden zijn, dat "vier jaren nadat zijn vader met hem verzoend was, deze samenzwering tot uitbarsting kwam". Calmet's commentary, Howell's history in the notes, en Josephus, Joodse oudheden. Boek 7. 2 Samuel 8:1.
Absaloms komplot was nu rijp voor de uitvoering.
I. De plaats van samenkomst, die hij uitkoos voor zijn partij, was Hebron, de stad waar hij geboren was, en waar zijn vader zijn regering heeft aangevangen en verscheiden jaren heeft voortgezet, hetgeen zijn aanspraken enigszins begunstigde. Iedereen wist dat Hebron een koninklijke stad was, zij lag in het hart van Juda's erfdeel, in welke stam hij waarschijnlijk dacht groten invloed te hebben.
II. Het voorwendsel om zelf daar heen te gaan en er zijn vrienden bij zich te nodigen, was: Gode een offer te brengen ter vervulling van een gelofte, die hij gedaan had gedurende zijn ballingschap, 2 Samuel 15:7, 2 Samuel 15:8. Wij hebben genoeg reden om te vermoeden dat hij nooit zo'n gelofte gedaan heeft, het blijkt niet dat hij zo Godsdienstig gezind was, maar hij, die niet terugdeinsde voor moord en verraad, had ook geen bezwaar tegen een leugen, als zij zijn oogmerk kon bevorderen. Als hij zei dat hij zo'n gelofte gedaan had, dan kon niemand hem logenstraffen. Onder dit voorwendsel:
1. Kreeg hij verlof van zijn vader om naar Hebron te gaan. Het zal hem genoegen gedaan hebben te horen dat zijn zoon, toen hij in ballingschap verkeerde, zo verlangend was om naar Jeruzalem terug te keren, de stad zijns vaders niet alleen, maar de stad des levenden Gods, dat hij tot God opzag om er hem terug te brengen, dat hij een gelofte gedaan had, om, zo hij teruggebracht werd de Here te zullen dienen, wiens dienst hij tot nu toe veronachtzaamd had, en dat hij, teruggebracht zijnde, nu gedacht aan zijn gelofte, en besloot haar te betalen. Als hij het geschikter vindt om dit te Hebron te doen veeleer dan in Zion of te Gibeon, dan maakt de goede, inschikkelijke koning daar geen bezwaar tegen, daar de zaak zelf zozeer zijn goedkeuring wegdraagt. Zie hoe bereid tedere ouders zijn om het beste te geloven van hun kinderen, en bij de minste aanduiding van iets goeds? zelfs van hen, die ongehoorzaam waren en zich verkeerd hebben gedragen, te hopen dat zij berouw zullen hebben en tot bekering komen. Maar hoe gemakkelijk is het voor kinderen om partij te trekken van de lichtgelovigheid hunner goede ouders, en hen te bedriegen met een schijn van Godsdienst terwijl zij nog precies dezelfden zijn, die zij waren! David was verrukt van blijdschap te horen dat Absalom geneigd was de Here te dienen, weshalve hij hem gaarne verlof gaf om naar Hebron te gaan, en zelfs er heen te gaan met plechtigheid.
2. Hij kreeg een goed aantal van sobere degelijke burgers van Jeruzalem om hem derwaarts te vergezellen, 2 Samuel 15:11. Twee honderd mannen de voornaamsten van Jeruzalem waarschijnlijk, had hij uitgenodigd om zich met hem te verenigen in het offermaal, en zij gingen in hun eenvoudigheid, niet het minste vermoeden hebbende dat Absalom boze bedoelingen had met zijn reis. Hij wist dat het tevergeefs zou zijn hen te verleiden om deel te nemen in het komplot, zij waren onwankelbaar trouw aan David, maar hij wilde dat zij hem zouden vergezellen, opdat het gemene volk zou geloven dat zij zijn zaak waren toegedaan, en dat David door sommigen van zijn vrienden was verlaten. Het is niets nieuws dat listige mensen gebruik maken van zeer goede dingen om een goede schijn te geven aan hun slechte handelingen. Als Godsdienstige handelingen tot dekmantel worden gebruikt voor oproer en overweldiging, dan is het niet te verwonderen dat sommigen, die de Godsdienst welgezind zijn, zoals hier deze volgelingen van Absalom, door de schijn worden bedrogen, en er toe gebracht worden om door hun naam datgene te steunen, wat zij in hun hart verfoeien, daar zij de diepten van Satan niet gekend hebben.
III. Het plan was op een gegeven teken zich door al de stammen van Israël tot koning te laten uitroepen, 2 Samuel 15:10. Er werden verspieders uitgezonden in alle stammen om het bericht met gejuich en vreugdebetoon te ontvangen, en het volk te doen geloven dat de tijding zeer waar en zeer heugelijk was, en dat het nu aller plicht en belang was, om voor hun nieuwe koning de wapens op te vatten. Op de plotselinge bekendmaking: Absalom is koning te Hebron, zullen sommigen denken, dat David gestorven is, anderen dat hij afstand had gedaan van de regering, en zo zullen zij, die in het geheim waren, velen trekken om zich voor Absalom te verklaren en hem ter hulp te komen, die, indien zij de zaak recht hadden begrepen, er het denkbeeld van verafschuwd zouden hebben, maar medegesleept zijnde, hem zullen blijven aanhangen. Zie welke kunstgrepen eerzuchtige mannen gebruiken om hun doel te bereiken, zo laat ons dan in staatszaken evenmin als in Godsdienstige zaken haastig zijn om iedere geest te geloven, maar de geesten beproeven.
IV. De persoon, die hij zeer bijzonder voor zijn zaak wilde winnen, was Achitofel, een staatkundig man met een helder hoofd, die Davids raadsman was geweest, "zijn leidsman en zijn bekende," Psalms 55:14, "zijn vriend, op wie hij vertrouwde en die zijn brood at," Psalms 41:10, maar wegens enigerlei misnoegen van David tegen hem, of van hem tegen David, was hij gebannen en leefde in afzondering op het land, daar hij zich van de openbare zaken had teruggetrokken. Hoe zouden ook een man van zulke goede beginselen als David en een van zulke verdorven beginselen als Achitofel, lang met elkaar overeen kunnen komen? In geheel het koninkrijk kon Absalom geen geschikter werktuig vinden dan in hem, die zo'n bekwaam staatsman was, en tevens zo misnoegd op de tegenwoordige regering. Terwijl Absalom zijn offer bracht ter vervulling van zijn voorgewende gelofte, zond hij om die man. Zozeer was zijn hart gezet op zijn eerzuchtige plannen, dat hij niet kon wachten totdat zijn Godsdienstige verrichtingen volbracht waren, hetgeen aantoonde waarop in dat alles zijn oog gericht was, en dat zijn langdurige offerande slechts een voorwendsel was.
V. De partij, die zich bij hem voegde, bleek ten laatste zeer aanzienlijk te zijn. Het volk, dat bij Absalom was, nam gestadig toe, waardoor de verbintenis sterk en geducht werd. leder, die hij gevleid en geliefkoosd had, (zijn zaken goed en recht verklarende, inzonderheid als daarna de uitspraak tegen hem was) kwam niet alleen zelf, maar wendde al zijn invloed aan op anderen om ook te komen, zodat het hem niet aan getallen ontbrak. De meerderheid is geen stellig bewijs van rechtmatigheid. De gehele aarde verwonderde zich achter het beest. Of Absalom dit plan had gevormd alleen uit eerzucht, of dat er ook kwaadaardigheid in was jegens zijn vader en de begeerte om zich op hem te wreken wegens zijn ballingschap en latere gevangenschap op vrije voeten, hoewel beide een veel minder kwaad voor hem waren dan hij verdiende, blijkt niet. Maar over het algemeen zal wie het op de kroon gemunt heeft, het gemunt hebben op het hoofd, dat haar draagt.
Verzen 7-12
2 Samuël 15:7-12Wij hebben hier de uitbarsting van Absaloms opstand, die hij lang beraamd had. Er wordt gezegd, dat het geschiedde ten einde van veertig jaren, maar van wanneer af dat gerekend moet worden is ons niet gezegd. Wij moeten wel geloven dat hier bij het afschrijven een fout in de tekst geslopen is, dat er inplaats van "arbaïem" veertig "arba" vier moest staan, dat is vier jaren nadat Absalom weer te Jeruzalem gevestigd was, en al zijn kunstenarijen had aangewend om de genegenheid des volks te winnen, de eerste stap, die hij daartoe deed, was naar Hebron te gaan. Dit maakt de zin duidelijk en volledig, en die mening wordt bevestigd door de Syrische en Arabische overzetting, het oordeel van verscheidene bekwame critici en het getuigenis van Josephus, wiens woorden zijn, dat "vier jaren nadat zijn vader met hem verzoend was, deze samenzwering tot uitbarsting kwam". Calmet's commentary, Howell's history in the notes, en Josephus, Joodse oudheden. Boek 7. 2 Samuel 8:1.
Absaloms komplot was nu rijp voor de uitvoering.
I. De plaats van samenkomst, die hij uitkoos voor zijn partij, was Hebron, de stad waar hij geboren was, en waar zijn vader zijn regering heeft aangevangen en verscheiden jaren heeft voortgezet, hetgeen zijn aanspraken enigszins begunstigde. Iedereen wist dat Hebron een koninklijke stad was, zij lag in het hart van Juda's erfdeel, in welke stam hij waarschijnlijk dacht groten invloed te hebben.
II. Het voorwendsel om zelf daar heen te gaan en er zijn vrienden bij zich te nodigen, was: Gode een offer te brengen ter vervulling van een gelofte, die hij gedaan had gedurende zijn ballingschap, 2 Samuel 15:7, 2 Samuel 15:8. Wij hebben genoeg reden om te vermoeden dat hij nooit zo'n gelofte gedaan heeft, het blijkt niet dat hij zo Godsdienstig gezind was, maar hij, die niet terugdeinsde voor moord en verraad, had ook geen bezwaar tegen een leugen, als zij zijn oogmerk kon bevorderen. Als hij zei dat hij zo'n gelofte gedaan had, dan kon niemand hem logenstraffen. Onder dit voorwendsel:
1. Kreeg hij verlof van zijn vader om naar Hebron te gaan. Het zal hem genoegen gedaan hebben te horen dat zijn zoon, toen hij in ballingschap verkeerde, zo verlangend was om naar Jeruzalem terug te keren, de stad zijns vaders niet alleen, maar de stad des levenden Gods, dat hij tot God opzag om er hem terug te brengen, dat hij een gelofte gedaan had, om, zo hij teruggebracht werd de Here te zullen dienen, wiens dienst hij tot nu toe veronachtzaamd had, en dat hij, teruggebracht zijnde, nu gedacht aan zijn gelofte, en besloot haar te betalen. Als hij het geschikter vindt om dit te Hebron te doen veeleer dan in Zion of te Gibeon, dan maakt de goede, inschikkelijke koning daar geen bezwaar tegen, daar de zaak zelf zozeer zijn goedkeuring wegdraagt. Zie hoe bereid tedere ouders zijn om het beste te geloven van hun kinderen, en bij de minste aanduiding van iets goeds? zelfs van hen, die ongehoorzaam waren en zich verkeerd hebben gedragen, te hopen dat zij berouw zullen hebben en tot bekering komen. Maar hoe gemakkelijk is het voor kinderen om partij te trekken van de lichtgelovigheid hunner goede ouders, en hen te bedriegen met een schijn van Godsdienst terwijl zij nog precies dezelfden zijn, die zij waren! David was verrukt van blijdschap te horen dat Absalom geneigd was de Here te dienen, weshalve hij hem gaarne verlof gaf om naar Hebron te gaan, en zelfs er heen te gaan met plechtigheid.
2. Hij kreeg een goed aantal van sobere degelijke burgers van Jeruzalem om hem derwaarts te vergezellen, 2 Samuel 15:11. Twee honderd mannen de voornaamsten van Jeruzalem waarschijnlijk, had hij uitgenodigd om zich met hem te verenigen in het offermaal, en zij gingen in hun eenvoudigheid, niet het minste vermoeden hebbende dat Absalom boze bedoelingen had met zijn reis. Hij wist dat het tevergeefs zou zijn hen te verleiden om deel te nemen in het komplot, zij waren onwankelbaar trouw aan David, maar hij wilde dat zij hem zouden vergezellen, opdat het gemene volk zou geloven dat zij zijn zaak waren toegedaan, en dat David door sommigen van zijn vrienden was verlaten. Het is niets nieuws dat listige mensen gebruik maken van zeer goede dingen om een goede schijn te geven aan hun slechte handelingen. Als Godsdienstige handelingen tot dekmantel worden gebruikt voor oproer en overweldiging, dan is het niet te verwonderen dat sommigen, die de Godsdienst welgezind zijn, zoals hier deze volgelingen van Absalom, door de schijn worden bedrogen, en er toe gebracht worden om door hun naam datgene te steunen, wat zij in hun hart verfoeien, daar zij de diepten van Satan niet gekend hebben.
III. Het plan was op een gegeven teken zich door al de stammen van Israël tot koning te laten uitroepen, 2 Samuel 15:10. Er werden verspieders uitgezonden in alle stammen om het bericht met gejuich en vreugdebetoon te ontvangen, en het volk te doen geloven dat de tijding zeer waar en zeer heugelijk was, en dat het nu aller plicht en belang was, om voor hun nieuwe koning de wapens op te vatten. Op de plotselinge bekendmaking: Absalom is koning te Hebron, zullen sommigen denken, dat David gestorven is, anderen dat hij afstand had gedaan van de regering, en zo zullen zij, die in het geheim waren, velen trekken om zich voor Absalom te verklaren en hem ter hulp te komen, die, indien zij de zaak recht hadden begrepen, er het denkbeeld van verafschuwd zouden hebben, maar medegesleept zijnde, hem zullen blijven aanhangen. Zie welke kunstgrepen eerzuchtige mannen gebruiken om hun doel te bereiken, zo laat ons dan in staatszaken evenmin als in Godsdienstige zaken haastig zijn om iedere geest te geloven, maar de geesten beproeven.
IV. De persoon, die hij zeer bijzonder voor zijn zaak wilde winnen, was Achitofel, een staatkundig man met een helder hoofd, die Davids raadsman was geweest, "zijn leidsman en zijn bekende," Psalms 55:14, "zijn vriend, op wie hij vertrouwde en die zijn brood at," Psalms 41:10, maar wegens enigerlei misnoegen van David tegen hem, of van hem tegen David, was hij gebannen en leefde in afzondering op het land, daar hij zich van de openbare zaken had teruggetrokken. Hoe zouden ook een man van zulke goede beginselen als David en een van zulke verdorven beginselen als Achitofel, lang met elkaar overeen kunnen komen? In geheel het koninkrijk kon Absalom geen geschikter werktuig vinden dan in hem, die zo'n bekwaam staatsman was, en tevens zo misnoegd op de tegenwoordige regering. Terwijl Absalom zijn offer bracht ter vervulling van zijn voorgewende gelofte, zond hij om die man. Zozeer was zijn hart gezet op zijn eerzuchtige plannen, dat hij niet kon wachten totdat zijn Godsdienstige verrichtingen volbracht waren, hetgeen aantoonde waarop in dat alles zijn oog gericht was, en dat zijn langdurige offerande slechts een voorwendsel was.
V. De partij, die zich bij hem voegde, bleek ten laatste zeer aanzienlijk te zijn. Het volk, dat bij Absalom was, nam gestadig toe, waardoor de verbintenis sterk en geducht werd. leder, die hij gevleid en geliefkoosd had, (zijn zaken goed en recht verklarende, inzonderheid als daarna de uitspraak tegen hem was) kwam niet alleen zelf, maar wendde al zijn invloed aan op anderen om ook te komen, zodat het hem niet aan getallen ontbrak. De meerderheid is geen stellig bewijs van rechtmatigheid. De gehele aarde verwonderde zich achter het beest. Of Absalom dit plan had gevormd alleen uit eerzucht, of dat er ook kwaadaardigheid in was jegens zijn vader en de begeerte om zich op hem te wreken wegens zijn ballingschap en latere gevangenschap op vrije voeten, hoewel beide een veel minder kwaad voor hem waren dan hij verdiende, blijkt niet. Maar over het algemeen zal wie het op de kroon gemunt heeft, het gemunt hebben op het hoofd, dat haar draagt.
Verzen 13-23
2 Samuël 15:13-23I. Hier is het bericht aan David gebracht van Absaloms rebellie, 2 Samuel 15:13. De zaak was slecht genoeg, maar toch schijnt zij hem nog slechter voorgesteld te zijn, (zoals dit gewoonlijk gaat) dan zij werkelijk was, want men zei hem, dat het hart eens iegelijken in Israël (dat is: van de meerderheid, of tenminste van de voornaamsten) Absalom navolgde. Maar David kon dit zoveel gemakkelijker geloven omdat hij zich nu Absaloms kunstgrepen herinnerde, die hij had aangewend om hem te verlokken en wellicht dacht hij er nu aan met leedwezen, dat hij niet meer gedaan had om hem tegen te werken en voor zijn eigen belangen te zorgen en ze tegen hem te beveiligen, en zijn invloed op het volk, waarop hij al te veel vertrouwde, te behouden en te versterken. Het is de wijsheid van vorsten, om zich van het hart en de genegenheid hunner onderdanen te verzekeren, want als zij die hebben, dan hebben zij hun beurs, hun wapenen en hun alles tot hun dienst.
II. De verschrikking, die dit bracht over David, en het besluit, dat hij hierop genomen heeft. Wij kunnen ons wel enigszins voorstellen, hoe verbaasd en als van de donder getroffen David geweest moet zijn, toen hij hoorde dat de zoon, die hij zo tederlijk liefhad en voor wie hij zo toegevend was geweest, zo onnatuurlijk en ondankbaar was dat hij de wapenen tegen hem had opgevat. Wel mocht hij zeggen met Caesar: "Kai su teknon-Wat! gij mijn zoon?" Laat ouders dan niet al te hoge hoop koesteren van hun kinderen, opdat zij niet teleurgesteld worden. David heeft de raad niet bijeengeroepen, maar alleen te rade gaande met God en zijn eigen hart, besloot hij Jeruzalem terstond te verlaten, 2 Samuel 15:14. Dit vreemde besluit, dat zo weinig strookte met zijn hoedanigheid als man van moed, nam hij, hetzij:
1. Als boetvaardige, zich onderwerpende aan de roede, en zich nederleggende onder de kastijdende hand Gods. Zijn geweten herinnerde hem nu aan zijn zonde in de zaak van Uria, en het vonnis, dieswege over hem uitgesproken dat kwaad tegen hem zou verwekt worden uit zijn eigen huis. "Nu", denkt hij, "begint het woord Gods in vervulling te gaan, en het betaamt mij niet er tegen in verzet te komen, God is rechtvaardig, en ik onderwerp mij." Voor de onrechtvaardige Absalom kon hij zich rechtvaardigen en staande houden, maar voor de rechtvaardige God moet hij zich veroordelen, en zich onderwerpen aan Zijn oordelen. Aldus zal hij de straf van zijn ongerechtigheid dragen. Of:
2. Als een staatsman. Jeruzalem was een grote stad, maar niet verdedigbaar. Te oordelen naar Davids gebed in Psalms 51:20 :"Bouw de muren van Jeruzalem op," moeten toen de muren er van niet gebouwd zijn geweest, veel minder nog was de stad regelmatig versterkt, zij was te groot om bezet te worden door zo'n kleine krijgsmacht als waarover David toen kon beschikken, hij had redenen om te vrezen dat het gros van de inwoners Absalom te zeer genegen was, om hem (David) trouw te zijn. Indien hij er zich in versterkte zou hij het land kunnen verliezen, in hetwelk, inzonderheid in die delen, die het verst verwijderd lagen van Absaloms verleidingen en kuiperijen, hij hoopte de meeste vrienden te hebben. Hij had ook zo'n liefde voor Jeruzalem, dat hij er afkerig van was om het tot het toneel des oorlogs te maken en het bloot te stellen aan de rampen van een beleg, eerder zal hij het gedwee aan de rebellen overlaten. Als Godvruchtige mensen lijden, wensen zij, dat zo min mogelijk hun lijden door anderen gedeeld wordt. III. Zijn haastige vlucht van Jeruzalem. Zijn dienaren stemden in met zijn maatregelen, bleven hem trouw aanhangen, 2 Samuel 15:15, en verzekerden hem van hun onwankelbare trouw. Hierop:
1. Verliet hijzelf Jeruzalem te voet, terwijl zijn zoon Absalom wagens en paarden had. Het is niet altijd de waardigste man, noch de beste zaak, die het beste en waardigste aanzien heeft. Zie hier, niet slechts de knecht, maar de verrader, te paard, terwijl de vorst, de rechtmatige, wettige vorst, "als een knecht op de aarde gaat," Ecclesiastes 10:7. Dit verkoos hij te doen, om zich des te meer te vernederen onder Gods hand, en uit vriendelijke minzaamheid jegens zijn vrienden en volgelingen, met wie hij wenste te lopen, ten teken dat hij met hen wilde leven en sterven.
2. Hij nam zijn gezin mede, zijn vrouwen en kinderen, teneinde hen in deze dag des gevaars te beschermen en opdat zij hem ten troost zullen wezen ten dage van zijn smart en van zijn rampspoed. Hoofden van gezinnen moeten ook in de grootste ontroering en schrik hun gezin niet veronachtzamen. Tien bijwijven liet hij achter om het huis te bewaren, denkende dat de zwakheid hunner kunne haar wel tegen moord zou behoeden, en haar leeftijd en de betrekking, waarin zij tot hem stonden, voor ontering, maar God bestuurde het ter vervulling van Zijn woord.
3. Hij nam zijn lijfwacht mede, de Krethi en de Plethi, die onder bevel stonden van Benaja en de Gethieten, die onder het bevel waren van Ithai, 2 Samuel 15:18. Deze Gethieten schijnen van geboorte Filistijnen geweest te zijn, Filistijnen van Gath, een regiment, zes honderd man sterk gekomen om dienst te nemen onder David, hem te Gath gekend hebbende, en zeer met hem ingenomen zijnde om zijn deugd en Godsvrucht en de Joodse Godsdienst omhelsd hebbende. David stelde hen aan tot zijn bijzondere lijfwacht, en in zijn tegenspoed bleven zij hem aanhangen. De Zone Davids vond zo'n groot geloof niet in Israël als Hij in een Romeinse hoofdman over honderd gevonden heeft en in een Kananese vrouw.
4. Zovelen als wilden van het volk van Jeruzalem nam hij mede, en ergens op een goede afstand van Jeruzalem hield hij halt, om hen te rangschikken, 2 Samuel 15:17. Hij dwong niemand, zij, wier hart met Absalom was, konden tot Absalom gaan, en zo zal hun oordeel wezen, zij zullen spoedig genoeg van hem hebben. Christus neemt alleen vrijwilligers op onder Zijn banier.
IV. Zijn gesprek met Ithai, de Gethiet, die over de Filistijnse proselieten het bevel voerde.
1. David ried hem af om met hem mee te gaan, 2 Samuel 15:19, 2 Samuel 15:20. Hoewel hij en zijn mannen hem grotelijks van dienst konden zijn, wilde hij toch:
a. Zien of hij hem van harte toegedaan was, en geen neiging had voor Absalom, daarom zegt hij hem terug te keren naar zijn post te Jeruzalem en de nieuwe koning te dienen. Indien hij niets meer was dan een soldaat van fortuin, -zoals wij zeggen-dan zou hij wezen voor de partij, die hem de meeste soldij en de grootste bevordering zou geven zo laat hem zich dan tot die zijde begeven.
b. Indien hij trouw was aan David, wilde hij hem toch niet blootstellen aan de vermoeienissen en gevaren, waarop hij nu rekende. Davids teder gemoed kon het niet dragen om te denken dat een vreemdeling en balling, een pas bekeerde, die op alle mogelijke wijze aangemoedigd behoorde te worden, en wie men het leven zo gemakkelijk mogelijk moest maken, reeds terstond zoveel hardheid en ontbering zal hebben te lijden. Zou ik u met ons omvoeren om te gaan? Neen, keer weer, en breng uw broederen weer. Grootmoedige zielen zijn meer bekommerd over het deel dat anderen hebben in hun moeilijkheden, dan over hetgeen zij zelf hebben te lijden. Ithai zal dus weggezonden worden met een zegen: weldadigheid en trouw zij met u, dat is: Gods weldadigheid en trouw, weldadigheid overeenkomstig de belofte, gedaan aan hen die andere goden verzaken en zich onder de vleugelen van de Goddelijke majesteit stellen. Dit is een zeer gepast en Godvruchtig woord van vaarwel als wij van een vriend scheiden. "Weldadigheid en trouw zij met u, dan zijt gij veilig, waar gij u ook bevindt." Davids vertrouwen was op de weldadigheid en trouw van God, ter vertroosting en welzijn van zichzelf en zijn vrienden. Zie Psalms 61:8.
2. Ithai besluit kloekmoedig hem niet te verlaten, 2 Samuel 15:21. Waar David is, hetzij ten dode hetzij ten leven, in veiligheid of in gevaar, daar zal zijn trouwe vriend ook zijn, en hij bevestigt zijn besluit met een eed, teneinde niet in verzoeking te komen om van besluit te veranderen, zo'n waardering heeft hij voor David, niet om der wille van zijn rijkdom en grootheid, (want dan zou hij hem thans verlaten hebben, nu hij hem in zo treurige, ellendige toestand ziet gebracht) maar om wille van zijn wijsheid en Godsvrucht, die nu nog dezelfde waren, zodat, wat er ook moge geschieden, hij hem nooit zal verlaten. Het is een ware vriend, die te allen tijde liefheeft, en ons aankleeft in tegenspoed. Aldus behoren wij de Zone Davids aan te kleven met een vast voornemen des harten, zodat noch leven noch dood ons zullen scheiden van Zijn liefde.
V. Des volks medegevoel met David in zijn beproeving. Toen hij en degenen die hem vergezelden over de beek Kidron gingen (dezelfde beek, waarover Christus gegaan is, toen Hij inging tot Zijn lijden, Johannes 18:naar de weg van de woestijn, die lag tussen Jeruzalem en Jericho, weende het gehele land met luider stemme, 2 Samuel 15:23. Er was oorzaak genoeg om te wenen.
1. Om een vorst tot zo'n treurige toestand te zien gebracht, genoodzaakt om zijn paleis te verlaten, in levensgevaar, met een klein gevolg, een schuilplaats zoekende in een woestijn, de stad Davids, die hijzelf veroverd, gebouwd, versterkt had, tot een onveilig verblijf voor David zelf geworden, het zou zelfs het medelijden opwekken van vreemdelingen, om een man van zo'n grote hoogte zo diep gevallen te zien, en dat wel door de slechtheid van zijn eigen zoon, het was een erbarmelijk geval. Ouders, die door hun eigen kinderen mishandeld en in het verderf worden gestort verdienen het teder medegevoel van hun vrienden evenzeer als ieder van de zonen en dochteren van de smart. Inzonderheid:
2. Hun eigen vorst aldus verongelijkt te zien, die zo'n grote zegen is geweest voor hun land, en niets gedaan had om de genegenheid des volks te verbeuren, hem in die nood te zien en niet instaat te zijn om hem te helpen, dat was genoeg om stromen van tranen uit hun ogen te doen vloeien.
Verzen 13-23
2 Samuël 15:13-23I. Hier is het bericht aan David gebracht van Absaloms rebellie, 2 Samuel 15:13. De zaak was slecht genoeg, maar toch schijnt zij hem nog slechter voorgesteld te zijn, (zoals dit gewoonlijk gaat) dan zij werkelijk was, want men zei hem, dat het hart eens iegelijken in Israël (dat is: van de meerderheid, of tenminste van de voornaamsten) Absalom navolgde. Maar David kon dit zoveel gemakkelijker geloven omdat hij zich nu Absaloms kunstgrepen herinnerde, die hij had aangewend om hem te verlokken en wellicht dacht hij er nu aan met leedwezen, dat hij niet meer gedaan had om hem tegen te werken en voor zijn eigen belangen te zorgen en ze tegen hem te beveiligen, en zijn invloed op het volk, waarop hij al te veel vertrouwde, te behouden en te versterken. Het is de wijsheid van vorsten, om zich van het hart en de genegenheid hunner onderdanen te verzekeren, want als zij die hebben, dan hebben zij hun beurs, hun wapenen en hun alles tot hun dienst.
II. De verschrikking, die dit bracht over David, en het besluit, dat hij hierop genomen heeft. Wij kunnen ons wel enigszins voorstellen, hoe verbaasd en als van de donder getroffen David geweest moet zijn, toen hij hoorde dat de zoon, die hij zo tederlijk liefhad en voor wie hij zo toegevend was geweest, zo onnatuurlijk en ondankbaar was dat hij de wapenen tegen hem had opgevat. Wel mocht hij zeggen met Caesar: "Kai su teknon-Wat! gij mijn zoon?" Laat ouders dan niet al te hoge hoop koesteren van hun kinderen, opdat zij niet teleurgesteld worden. David heeft de raad niet bijeengeroepen, maar alleen te rade gaande met God en zijn eigen hart, besloot hij Jeruzalem terstond te verlaten, 2 Samuel 15:14. Dit vreemde besluit, dat zo weinig strookte met zijn hoedanigheid als man van moed, nam hij, hetzij:
1. Als boetvaardige, zich onderwerpende aan de roede, en zich nederleggende onder de kastijdende hand Gods. Zijn geweten herinnerde hem nu aan zijn zonde in de zaak van Uria, en het vonnis, dieswege over hem uitgesproken dat kwaad tegen hem zou verwekt worden uit zijn eigen huis. "Nu", denkt hij, "begint het woord Gods in vervulling te gaan, en het betaamt mij niet er tegen in verzet te komen, God is rechtvaardig, en ik onderwerp mij." Voor de onrechtvaardige Absalom kon hij zich rechtvaardigen en staande houden, maar voor de rechtvaardige God moet hij zich veroordelen, en zich onderwerpen aan Zijn oordelen. Aldus zal hij de straf van zijn ongerechtigheid dragen. Of:
2. Als een staatsman. Jeruzalem was een grote stad, maar niet verdedigbaar. Te oordelen naar Davids gebed in Psalms 51:20 :"Bouw de muren van Jeruzalem op," moeten toen de muren er van niet gebouwd zijn geweest, veel minder nog was de stad regelmatig versterkt, zij was te groot om bezet te worden door zo'n kleine krijgsmacht als waarover David toen kon beschikken, hij had redenen om te vrezen dat het gros van de inwoners Absalom te zeer genegen was, om hem (David) trouw te zijn. Indien hij er zich in versterkte zou hij het land kunnen verliezen, in hetwelk, inzonderheid in die delen, die het verst verwijderd lagen van Absaloms verleidingen en kuiperijen, hij hoopte de meeste vrienden te hebben. Hij had ook zo'n liefde voor Jeruzalem, dat hij er afkerig van was om het tot het toneel des oorlogs te maken en het bloot te stellen aan de rampen van een beleg, eerder zal hij het gedwee aan de rebellen overlaten. Als Godvruchtige mensen lijden, wensen zij, dat zo min mogelijk hun lijden door anderen gedeeld wordt. III. Zijn haastige vlucht van Jeruzalem. Zijn dienaren stemden in met zijn maatregelen, bleven hem trouw aanhangen, 2 Samuel 15:15, en verzekerden hem van hun onwankelbare trouw. Hierop:
1. Verliet hijzelf Jeruzalem te voet, terwijl zijn zoon Absalom wagens en paarden had. Het is niet altijd de waardigste man, noch de beste zaak, die het beste en waardigste aanzien heeft. Zie hier, niet slechts de knecht, maar de verrader, te paard, terwijl de vorst, de rechtmatige, wettige vorst, "als een knecht op de aarde gaat," Ecclesiastes 10:7. Dit verkoos hij te doen, om zich des te meer te vernederen onder Gods hand, en uit vriendelijke minzaamheid jegens zijn vrienden en volgelingen, met wie hij wenste te lopen, ten teken dat hij met hen wilde leven en sterven.
2. Hij nam zijn gezin mede, zijn vrouwen en kinderen, teneinde hen in deze dag des gevaars te beschermen en opdat zij hem ten troost zullen wezen ten dage van zijn smart en van zijn rampspoed. Hoofden van gezinnen moeten ook in de grootste ontroering en schrik hun gezin niet veronachtzamen. Tien bijwijven liet hij achter om het huis te bewaren, denkende dat de zwakheid hunner kunne haar wel tegen moord zou behoeden, en haar leeftijd en de betrekking, waarin zij tot hem stonden, voor ontering, maar God bestuurde het ter vervulling van Zijn woord.
3. Hij nam zijn lijfwacht mede, de Krethi en de Plethi, die onder bevel stonden van Benaja en de Gethieten, die onder het bevel waren van Ithai, 2 Samuel 15:18. Deze Gethieten schijnen van geboorte Filistijnen geweest te zijn, Filistijnen van Gath, een regiment, zes honderd man sterk gekomen om dienst te nemen onder David, hem te Gath gekend hebbende, en zeer met hem ingenomen zijnde om zijn deugd en Godsvrucht en de Joodse Godsdienst omhelsd hebbende. David stelde hen aan tot zijn bijzondere lijfwacht, en in zijn tegenspoed bleven zij hem aanhangen. De Zone Davids vond zo'n groot geloof niet in Israël als Hij in een Romeinse hoofdman over honderd gevonden heeft en in een Kananese vrouw.
4. Zovelen als wilden van het volk van Jeruzalem nam hij mede, en ergens op een goede afstand van Jeruzalem hield hij halt, om hen te rangschikken, 2 Samuel 15:17. Hij dwong niemand, zij, wier hart met Absalom was, konden tot Absalom gaan, en zo zal hun oordeel wezen, zij zullen spoedig genoeg van hem hebben. Christus neemt alleen vrijwilligers op onder Zijn banier.
IV. Zijn gesprek met Ithai, de Gethiet, die over de Filistijnse proselieten het bevel voerde.
1. David ried hem af om met hem mee te gaan, 2 Samuel 15:19, 2 Samuel 15:20. Hoewel hij en zijn mannen hem grotelijks van dienst konden zijn, wilde hij toch:
a. Zien of hij hem van harte toegedaan was, en geen neiging had voor Absalom, daarom zegt hij hem terug te keren naar zijn post te Jeruzalem en de nieuwe koning te dienen. Indien hij niets meer was dan een soldaat van fortuin, -zoals wij zeggen-dan zou hij wezen voor de partij, die hem de meeste soldij en de grootste bevordering zou geven zo laat hem zich dan tot die zijde begeven.
b. Indien hij trouw was aan David, wilde hij hem toch niet blootstellen aan de vermoeienissen en gevaren, waarop hij nu rekende. Davids teder gemoed kon het niet dragen om te denken dat een vreemdeling en balling, een pas bekeerde, die op alle mogelijke wijze aangemoedigd behoorde te worden, en wie men het leven zo gemakkelijk mogelijk moest maken, reeds terstond zoveel hardheid en ontbering zal hebben te lijden. Zou ik u met ons omvoeren om te gaan? Neen, keer weer, en breng uw broederen weer. Grootmoedige zielen zijn meer bekommerd over het deel dat anderen hebben in hun moeilijkheden, dan over hetgeen zij zelf hebben te lijden. Ithai zal dus weggezonden worden met een zegen: weldadigheid en trouw zij met u, dat is: Gods weldadigheid en trouw, weldadigheid overeenkomstig de belofte, gedaan aan hen die andere goden verzaken en zich onder de vleugelen van de Goddelijke majesteit stellen. Dit is een zeer gepast en Godvruchtig woord van vaarwel als wij van een vriend scheiden. "Weldadigheid en trouw zij met u, dan zijt gij veilig, waar gij u ook bevindt." Davids vertrouwen was op de weldadigheid en trouw van God, ter vertroosting en welzijn van zichzelf en zijn vrienden. Zie Psalms 61:8.
2. Ithai besluit kloekmoedig hem niet te verlaten, 2 Samuel 15:21. Waar David is, hetzij ten dode hetzij ten leven, in veiligheid of in gevaar, daar zal zijn trouwe vriend ook zijn, en hij bevestigt zijn besluit met een eed, teneinde niet in verzoeking te komen om van besluit te veranderen, zo'n waardering heeft hij voor David, niet om der wille van zijn rijkdom en grootheid, (want dan zou hij hem thans verlaten hebben, nu hij hem in zo treurige, ellendige toestand ziet gebracht) maar om wille van zijn wijsheid en Godsvrucht, die nu nog dezelfde waren, zodat, wat er ook moge geschieden, hij hem nooit zal verlaten. Het is een ware vriend, die te allen tijde liefheeft, en ons aankleeft in tegenspoed. Aldus behoren wij de Zone Davids aan te kleven met een vast voornemen des harten, zodat noch leven noch dood ons zullen scheiden van Zijn liefde.
V. Des volks medegevoel met David in zijn beproeving. Toen hij en degenen die hem vergezelden over de beek Kidron gingen (dezelfde beek, waarover Christus gegaan is, toen Hij inging tot Zijn lijden, Johannes 18:naar de weg van de woestijn, die lag tussen Jeruzalem en Jericho, weende het gehele land met luider stemme, 2 Samuel 15:23. Er was oorzaak genoeg om te wenen.
1. Om een vorst tot zo'n treurige toestand te zien gebracht, genoodzaakt om zijn paleis te verlaten, in levensgevaar, met een klein gevolg, een schuilplaats zoekende in een woestijn, de stad Davids, die hijzelf veroverd, gebouwd, versterkt had, tot een onveilig verblijf voor David zelf geworden, het zou zelfs het medelijden opwekken van vreemdelingen, om een man van zo'n grote hoogte zo diep gevallen te zien, en dat wel door de slechtheid van zijn eigen zoon, het was een erbarmelijk geval. Ouders, die door hun eigen kinderen mishandeld en in het verderf worden gestort verdienen het teder medegevoel van hun vrienden evenzeer als ieder van de zonen en dochteren van de smart. Inzonderheid:
2. Hun eigen vorst aldus verongelijkt te zien, die zo'n grote zegen is geweest voor hun land, en niets gedaan had om de genegenheid des volks te verbeuren, hem in die nood te zien en niet instaat te zijn om hem te helpen, dat was genoeg om stromen van tranen uit hun ogen te doen vloeien.
Verzen 24-30
2 Samuël 15:24-30I. Hier is de trouw van de priesters en Levieten en hun standvastig aankleven aan David en zijn zaak. Zij kenden Davids grote liefde voor hen en hun ambt in weerwil van zijn gebreken. Absaloms methode om de genegenheid des volks te winnen, had op hen geen invloed, in hem was weinig Godsdienstzin en daarom hielden zij standvastig Davids zijde. Zadok en Abjathar en al de Levieten zullen, als hij heengaat, met hem gaan en de ark medenemen, opdat zij er God door kunnen raadplegen voor hem, 2 Samuel 15:24. Zij, die vrienden van de ark zijn in hun voorspoed, zullen bevinden dat zij een vriendin voor hen is in tegenspoed. Vroeger kon David niet rusten voor hij een rustplaats had gevonden voor de ark, en nu zal indien de priesters hun zin hebben, de ark niet rusten voordat David tot zijn rust is wedergekeerd.
II. David zendt hen terug naar de stad, 2 Samuel 15:25, 2 Samuel 15:26. Abjathar was hogepriester, 1 Kings 2:35, maar Zadok was zijn helper en deed meest dienst bij de ark, terwijl Abjathar zich met de openbare zaken bezighield, 2 Samuel 15:24. Daarom richt David zijn rede tot Zadok en het is een zeer voortreffelijke rede, waaruit blijkt dat hij in een zeer goede gemoedsstemming is onder zijn beproeving, en nog vasthoudt aan zijn oprechtheid.
1. Hij is zeer bezorgd voor de veiligheid van de ark. " Breng haar vooral weer in de stad. Laat haar niet met mij omzwerven en aan gevaar zijn blootgesteld, breng haar terug in de tent, die voor haar gespannen is. Hoe slecht Absalom ook is, haar zal hij toch zeker geen kwaad doen". Davids hart, evenals het hart van Eli, beefde vanwege de ark Gods. Het toont een goed beginsel, als wij meer bezorgd zijn voor het welzijn van de kerk dan voor ons eigen welzijn, "Jeruzalem verheffen boven het hoogste van onze blijdschap," Psalms 137:6, de voorspoed van het Evangelie en de bloei van de kerk boven onze eigen rijkdom, onze eer en onze veiligheid, zelfs als die het meest in gevaar zijn.
2. Hij is zeer verlangend om wederom de voorrechten te genieten van Gods huis. Hij zal het als de grootste gunst van God jegens hem beschouwen, als hij nog eens teruggebracht wordt om het huis Gods, Zijn heilige woning weer te aanschouwen, dat zal hem grotere vreugde wezen dan om naar zijn eigen paleis en op zijn troon teruggebracht te worden. Godvruchtige personen meten hun genoegen en gerieflijkheid in deze wereld af naar de gelegenheid, die zij er door hebben, om gemeenschap te oefenen met God. Hizkia verlangt naar het herstel van zijn gezondheid, om "ten huize des Heren te kunnen opgaan," Isaiah 38:22.
3. Hij is zeer onderworpen aan de heilige wil van God betreffende de uitkomst van deze zo zware beproeving. Hij hoopt het beste, 2 Samuel 15:25, hoopt het van de gunst van God, waarop hij ziet als de bron van alle goed. "Indien God mij in zoverre gunst verleent, dan zal ik weer evenals tevoren gevestigd zijn", maar hij voorziet het ergste. "Indien Hij mij deze gunst ontzegt, indien Hij zegt: Ik heb geen lust tot u -ik weet dat ik het voortduren van Zijn misnoegen verdiend heb-Zijn heilige wil geschiede." Zie hem hier wachtende op de uitkomst. Zie, hier ben ik, als een dienstknecht, wachtende op orders, en zie hem bereid om zich aan Gods wil te onderwerpen. "Hij doe mij zoals het in Zijn ogen goed is, ik heb er niets tegen in te brengen, wat God doet is wel gedaan". Zie met welk een voldoening en heilig welbehagen hij van de Goddelijke beschikking spreekt, niet slechts: "Hij kan doen wat Hij wil", zich onderwerpende aan Zijn macht, Job 9:1-12, of "Hij zal doen wat Hij wil", zich onderwerpende aan Zijn onveranderlijkheid, Job 23:13, Job 23:15, maar: Hij doe wat Hij wil, zich onderwerpende aan Zijn wijsheid en goedheid. Het is zowel ons belang als onze plicht om blijmoedig te berusten in de wil van God bij alles wat ons overkomt. Laat ons, teneinde niet te klagen over hetgeen is, de hand Gods zien in alle gebeurtenissen, en teneinde niet te vrezen voor hetgeen zijn zal, alle gebeurtenissen in Gods hand zien.
III. Davids vertrouwen in de priesters, dat zij in zijn afwezigheid zijn belangen zullen voorstaan zoveel zij slechts kunnen. Hij noemt Zadok een ziener, 2 Samuel 15:27, dat is: een wijs man, een man, die een blik heeft in zaken, tijden en gelegenheden kan onderscheiden: "Gij hebt uw ogen in uw hoofd, Ecclesiastes 2:14, en daarom zijt bekwaam om mij dienst te doen, inzonderheid door mij bericht te zenden van de bewegingen en besluiten des vijands". Een vriend, die een ziener is, is in zo'n nood twintig waard, die niet zo goed zien. Om een geheime verstandhouding vast te stellen met de priesters gedurende zijn afwezigheid, bepaalt hij:
1. Wie zij tot hem zullen zenden: hun twee zonen, Ahimaaz en Jonathan, wier gewaad, naar te hopen was, hun bescherming zou zijn, en van wier wijsheid en trouw hij waarschijnlijk ondervinding had.
2. Waarheen zij hem zullen zenden. Hij zal vertoeven in de vlakke velden van de woestijn, totdat hij van hen zal horen, 2 Samuel 15:28, en dan zal hij zijn bewegingen richten naar de inlichting en de raad, die zij hem zullen geven. Hierop keerden zij terug naar de stad om de gebeurtenissen af te wachten. Het was droevig dat er stoornis zou komen in zo'n gelukkige toestand als deze was, nu de vorst en de priesters zo'n volkomen genegenheid hadden voor en zulk een volkomen vertrouwen in elkaar.
IV. De treurige houding, die David en zijn mannen aannamen, toen zij bij de aanvang van hun tocht door de opgang van de olijven gingen, 2 Samuel 15:30.
1. David zelf, als een rouwdragende, bedekte zijn hoofd en zijn gelaat van schaamte en blozen, ging barrevoets als een gevangene of een slaaf en tot vernedering, en ging al wenende. Betaamde het een man van zijn hoedanigheid, vermaard als hij was om zijn kloekmoedigheid en grootheid van ziel, om aldus te wenen als een kind, alleen uit vrees voor een vijand in de verte, die hij gemakkelijk het hoofd kon bieden, hem misschien met een enkele stoute aanval had kunnen verslaan? Ja, het kan niet onvoegzaam in hem genoemd worden, in aanmerking genomen dat er in dit zijn verdriet:
a. Zoveel onvriendelijkheid was van zijn zoon. Hij kon slechts wenen bij de gedachte dat iemand, die uit hem was voortgekomen, zo dikwijls in zijn armen heeft gelegen, aldus de verzenen tegen hem zou opheffen. God zelf wordt gezegd smart te hebben van de rebellie van Zijn kinderen, verdriet aan hen te hebben Psalms 95:10, en zelfs "verbroken te zijn door hun hoerachtig hart," Ezechiël 6:9.
b. Er was veel in van Gods misnoegen, dit mengde alsem en gal in zijn ellende, Lamentations 3:19. Zijn zonde was steeds voor hem, Psalms 51:5, maar nooit zo duidelijk, nooit zo in al haar afschuwelijkheid als nu. Hij heeft nooit zo geweend als Saul hem vervolgde, maar een gewonde consciëntie maakt, dat het verdriet zwaar drukt, Psalms 38:5.
2. Toen David weende, hebben ook allen, die hem vergezelden, geweend, daar zij zeer bewogen waren door zijn smart, en er gaarne in wilden delen. Het is onze plicht om te wenen met de wenenden, inzonderheid met onze meerderen en met hen die beter zijn dan wij, want zo dit aan het groene hout geschiedt, wat zal aan het dorre geschieden? Wij moeten wenen met hen, die wenen om de zonde. Toen Hizkia zich verootmoedigd heeft om zijn zonde, heeft geheel Jeruzalem zich met hem verenigd, 2 Chronicles 32:26. Laat ons, om niet te lijden met de zondaren, met hen treuren en wenen.
Verzen 24-30
2 Samuël 15:24-30I. Hier is de trouw van de priesters en Levieten en hun standvastig aankleven aan David en zijn zaak. Zij kenden Davids grote liefde voor hen en hun ambt in weerwil van zijn gebreken. Absaloms methode om de genegenheid des volks te winnen, had op hen geen invloed, in hem was weinig Godsdienstzin en daarom hielden zij standvastig Davids zijde. Zadok en Abjathar en al de Levieten zullen, als hij heengaat, met hem gaan en de ark medenemen, opdat zij er God door kunnen raadplegen voor hem, 2 Samuel 15:24. Zij, die vrienden van de ark zijn in hun voorspoed, zullen bevinden dat zij een vriendin voor hen is in tegenspoed. Vroeger kon David niet rusten voor hij een rustplaats had gevonden voor de ark, en nu zal indien de priesters hun zin hebben, de ark niet rusten voordat David tot zijn rust is wedergekeerd.
II. David zendt hen terug naar de stad, 2 Samuel 15:25, 2 Samuel 15:26. Abjathar was hogepriester, 1 Kings 2:35, maar Zadok was zijn helper en deed meest dienst bij de ark, terwijl Abjathar zich met de openbare zaken bezighield, 2 Samuel 15:24. Daarom richt David zijn rede tot Zadok en het is een zeer voortreffelijke rede, waaruit blijkt dat hij in een zeer goede gemoedsstemming is onder zijn beproeving, en nog vasthoudt aan zijn oprechtheid.
1. Hij is zeer bezorgd voor de veiligheid van de ark. " Breng haar vooral weer in de stad. Laat haar niet met mij omzwerven en aan gevaar zijn blootgesteld, breng haar terug in de tent, die voor haar gespannen is. Hoe slecht Absalom ook is, haar zal hij toch zeker geen kwaad doen". Davids hart, evenals het hart van Eli, beefde vanwege de ark Gods. Het toont een goed beginsel, als wij meer bezorgd zijn voor het welzijn van de kerk dan voor ons eigen welzijn, "Jeruzalem verheffen boven het hoogste van onze blijdschap," Psalms 137:6, de voorspoed van het Evangelie en de bloei van de kerk boven onze eigen rijkdom, onze eer en onze veiligheid, zelfs als die het meest in gevaar zijn.
2. Hij is zeer verlangend om wederom de voorrechten te genieten van Gods huis. Hij zal het als de grootste gunst van God jegens hem beschouwen, als hij nog eens teruggebracht wordt om het huis Gods, Zijn heilige woning weer te aanschouwen, dat zal hem grotere vreugde wezen dan om naar zijn eigen paleis en op zijn troon teruggebracht te worden. Godvruchtige personen meten hun genoegen en gerieflijkheid in deze wereld af naar de gelegenheid, die zij er door hebben, om gemeenschap te oefenen met God. Hizkia verlangt naar het herstel van zijn gezondheid, om "ten huize des Heren te kunnen opgaan," Isaiah 38:22.
3. Hij is zeer onderworpen aan de heilige wil van God betreffende de uitkomst van deze zo zware beproeving. Hij hoopt het beste, 2 Samuel 15:25, hoopt het van de gunst van God, waarop hij ziet als de bron van alle goed. "Indien God mij in zoverre gunst verleent, dan zal ik weer evenals tevoren gevestigd zijn", maar hij voorziet het ergste. "Indien Hij mij deze gunst ontzegt, indien Hij zegt: Ik heb geen lust tot u -ik weet dat ik het voortduren van Zijn misnoegen verdiend heb-Zijn heilige wil geschiede." Zie hem hier wachtende op de uitkomst. Zie, hier ben ik, als een dienstknecht, wachtende op orders, en zie hem bereid om zich aan Gods wil te onderwerpen. "Hij doe mij zoals het in Zijn ogen goed is, ik heb er niets tegen in te brengen, wat God doet is wel gedaan". Zie met welk een voldoening en heilig welbehagen hij van de Goddelijke beschikking spreekt, niet slechts: "Hij kan doen wat Hij wil", zich onderwerpende aan Zijn macht, Job 9:1-12, of "Hij zal doen wat Hij wil", zich onderwerpende aan Zijn onveranderlijkheid, Job 23:13, Job 23:15, maar: Hij doe wat Hij wil, zich onderwerpende aan Zijn wijsheid en goedheid. Het is zowel ons belang als onze plicht om blijmoedig te berusten in de wil van God bij alles wat ons overkomt. Laat ons, teneinde niet te klagen over hetgeen is, de hand Gods zien in alle gebeurtenissen, en teneinde niet te vrezen voor hetgeen zijn zal, alle gebeurtenissen in Gods hand zien.
III. Davids vertrouwen in de priesters, dat zij in zijn afwezigheid zijn belangen zullen voorstaan zoveel zij slechts kunnen. Hij noemt Zadok een ziener, 2 Samuel 15:27, dat is: een wijs man, een man, die een blik heeft in zaken, tijden en gelegenheden kan onderscheiden: "Gij hebt uw ogen in uw hoofd, Ecclesiastes 2:14, en daarom zijt bekwaam om mij dienst te doen, inzonderheid door mij bericht te zenden van de bewegingen en besluiten des vijands". Een vriend, die een ziener is, is in zo'n nood twintig waard, die niet zo goed zien. Om een geheime verstandhouding vast te stellen met de priesters gedurende zijn afwezigheid, bepaalt hij:
1. Wie zij tot hem zullen zenden: hun twee zonen, Ahimaaz en Jonathan, wier gewaad, naar te hopen was, hun bescherming zou zijn, en van wier wijsheid en trouw hij waarschijnlijk ondervinding had.
2. Waarheen zij hem zullen zenden. Hij zal vertoeven in de vlakke velden van de woestijn, totdat hij van hen zal horen, 2 Samuel 15:28, en dan zal hij zijn bewegingen richten naar de inlichting en de raad, die zij hem zullen geven. Hierop keerden zij terug naar de stad om de gebeurtenissen af te wachten. Het was droevig dat er stoornis zou komen in zo'n gelukkige toestand als deze was, nu de vorst en de priesters zo'n volkomen genegenheid hadden voor en zulk een volkomen vertrouwen in elkaar.
IV. De treurige houding, die David en zijn mannen aannamen, toen zij bij de aanvang van hun tocht door de opgang van de olijven gingen, 2 Samuel 15:30.
1. David zelf, als een rouwdragende, bedekte zijn hoofd en zijn gelaat van schaamte en blozen, ging barrevoets als een gevangene of een slaaf en tot vernedering, en ging al wenende. Betaamde het een man van zijn hoedanigheid, vermaard als hij was om zijn kloekmoedigheid en grootheid van ziel, om aldus te wenen als een kind, alleen uit vrees voor een vijand in de verte, die hij gemakkelijk het hoofd kon bieden, hem misschien met een enkele stoute aanval had kunnen verslaan? Ja, het kan niet onvoegzaam in hem genoemd worden, in aanmerking genomen dat er in dit zijn verdriet:
a. Zoveel onvriendelijkheid was van zijn zoon. Hij kon slechts wenen bij de gedachte dat iemand, die uit hem was voortgekomen, zo dikwijls in zijn armen heeft gelegen, aldus de verzenen tegen hem zou opheffen. God zelf wordt gezegd smart te hebben van de rebellie van Zijn kinderen, verdriet aan hen te hebben Psalms 95:10, en zelfs "verbroken te zijn door hun hoerachtig hart," Ezechiël 6:9.
b. Er was veel in van Gods misnoegen, dit mengde alsem en gal in zijn ellende, Lamentations 3:19. Zijn zonde was steeds voor hem, Psalms 51:5, maar nooit zo duidelijk, nooit zo in al haar afschuwelijkheid als nu. Hij heeft nooit zo geweend als Saul hem vervolgde, maar een gewonde consciëntie maakt, dat het verdriet zwaar drukt, Psalms 38:5.
2. Toen David weende, hebben ook allen, die hem vergezelden, geweend, daar zij zeer bewogen waren door zijn smart, en er gaarne in wilden delen. Het is onze plicht om te wenen met de wenenden, inzonderheid met onze meerderen en met hen die beter zijn dan wij, want zo dit aan het groene hout geschiedt, wat zal aan het dorre geschieden? Wij moeten wenen met hen, die wenen om de zonde. Toen Hizkia zich verootmoedigd heeft om zijn zonde, heeft geheel Jeruzalem zich met hem verenigd, 2 Chronicles 32:26. Laat ons, om niet te lijden met de zondaren, met hen treuren en wenen.
Verzen 31-37
2 Samuël 15:31-37Het schijnt dat aan David niets zo dreigend voorkwam in Absaloms opstand, als dat Achitofel er bij was, want in zo'n raadslag is een goed hoofd duizend goede handen waard. Absalom zelf was geen staatsman, maar hij had iemand aan zijn zijde gekregen, die het wel was, en te gevaarlijker zal zijn, omdat hij sedert lang met Davids raad en met zijn zaken bekend was, indien zijn raad dus verijdeld kan worden, dan is Absalom zo goed als verslagen, dan is het hoofd van de samenzwering afgesneden. Dit poogt David te doen:
1. Door gebed. Toen hij hoorde, dat Achitofel in het komplot was, hief hij zijn hart op tot God in dit korte gebed: O Here! maak toch Achitofels raad tot zotheid, 2 Samuel 15:31. Hij had geen gelegenheid voor een lang gebed, maar hij behoorde niet tot hen, die denken verhoord te worden om hun vele spreken. Het was een vurig gebed. "Here, ik bid U, doe dit". God heeft een welbehagen in het vurig dringen van hen, die met hun gebeden tot Hem komen. David was nauwkeurig in zijn gebed, hij noemt de persoon, tegen wiens raad hij bidt. God veroorlooft ons om in ootmoed en met eerbied vrij met Hem te zijn, die bijzondere zorg, of vrees, of droefheid te noemen, die ons zwaar op het hart ligt. Hij bidt niet tegen de persoon van Achitofel, maar tegen zijn raad, dat God die in zotheid zou verkeren, dat hij, hoewel hij een wijs man was, ditmaal dwaze raad zal geven, of dat, zo hij wijze raad gaf, die raad als dwaas zou worden verworpen, of dat, zo hij gevolgd werd, hij door de ene of andere leiding van Gods voorzienigheid teniet gedaan zou worden, zodat er het doel niet mee bereikt wordt. David bad dit in het vaste geloof, dat God alle harten in Zijn hand heeft en ook alle tongen, dat Hij, als het Hem behaagt, het oordeel van de ouden kan wegnemen, de rechters uitzinnig kan maken, Job 12:20, Job 12:17, Isaiah 3:2, en in de hoop dat God zijn rechtvaardige zaak zal erkennen en voorstaan. Wij kunnen bidden in het geloof, en moeten bidden met vurigheid, dat God die raad in zotheid zal verkeren, die tegen Zijn volk is gericht.
2. Door staatkunde. Wij moeten ons gebed steunen door onze pogingen, want anders verzoeken wij God. Het is een goede dienst om de staatkunde van de vijanden van de kerk tegen te werken en te verijdelen. Toen David tot op de hoogte was gekomen, aanbad hij God, 2 Samuel 15:32. Het wenen moet het aanbidden niet in de weg staan, maar het integendeel aanvuren. Nu schreef hij de derde psalm, zoals blijkt uit het opschrift, en sommigen denken dat in het zingen er van nu zijn aanbidding van God bestond. Juist toen heeft Gods voorzienigheid Husai tot hem gebracht, terwijl hij nog sprak hoorde God, en zond hem de persoon, die het middel zal zijn om Achitofel te verdwazen. Hij kwam om David deelneming te betonen in zijn smart, met gescheurde rok en as op zijn hoofd, maar David, die groot vertrouwen had in zijn beleid en zijn trouw, besloot gebruik van hem te maken als verspieder bij Absalom. Hij wilde hem niet medenemen, 2 Samuel 15:33, want hij had nu meer soldaten dan raadslieden nodig maar zond hem terug naar Jeruzalem om daar de komst van Absalom af te wachten, als deserteur van David, en hem zijn diensten aan te bieden, 2 Samuel 15:34. Aldus kon hij toegang krijgen tot zijn raad en Achitofel verslaan, hetzij door Absalom te overreden om zijn raad niet te volgen, of door hem bekend te maken aan David, opdat deze zou weten waar hij op zijn hoede had te zijn. Hoe deze grove veinzerij die David aan Husai gelastte, als een krijgslist kan gerechtvaardigd worden, zie ik niet. Het beste wat men er van maken kan, is: dat Absalom, als hij in opstand is tegen zijn vader, tegen geheel het mensdom op zijn hoede moet wezen, en, zo hij bedrogen wil wezen zo laat hem bedrogen zijn. David beveelt hem Zadok en Abjathar aan als personen, geschikt om geraadpleegd te worden, 2 Samuel 15:35, en hun twee zonen, als betrouwbare mannen om met boodschappen tot David te worden gezonden, 2 Samuel 15:36. Met deze instructie kwam Husai te Jeruzalem, 2 Samuel 15:37, waar ook spoedig daarna Absalom met zijn krijgsmacht aankwam. Hoe spoedig verwisselen koninklijke paleizen en koninklijke steden van meesters! Maar wij verwachten een koninkrijk, dat niet aldus bewogen kan worden, en in welks bezit wij niet kunnen worden gestoord.
Verzen 31-37
2 Samuël 15:31-37Het schijnt dat aan David niets zo dreigend voorkwam in Absaloms opstand, als dat Achitofel er bij was, want in zo'n raadslag is een goed hoofd duizend goede handen waard. Absalom zelf was geen staatsman, maar hij had iemand aan zijn zijde gekregen, die het wel was, en te gevaarlijker zal zijn, omdat hij sedert lang met Davids raad en met zijn zaken bekend was, indien zijn raad dus verijdeld kan worden, dan is Absalom zo goed als verslagen, dan is het hoofd van de samenzwering afgesneden. Dit poogt David te doen:
1. Door gebed. Toen hij hoorde, dat Achitofel in het komplot was, hief hij zijn hart op tot God in dit korte gebed: O Here! maak toch Achitofels raad tot zotheid, 2 Samuel 15:31. Hij had geen gelegenheid voor een lang gebed, maar hij behoorde niet tot hen, die denken verhoord te worden om hun vele spreken. Het was een vurig gebed. "Here, ik bid U, doe dit". God heeft een welbehagen in het vurig dringen van hen, die met hun gebeden tot Hem komen. David was nauwkeurig in zijn gebed, hij noemt de persoon, tegen wiens raad hij bidt. God veroorlooft ons om in ootmoed en met eerbied vrij met Hem te zijn, die bijzondere zorg, of vrees, of droefheid te noemen, die ons zwaar op het hart ligt. Hij bidt niet tegen de persoon van Achitofel, maar tegen zijn raad, dat God die in zotheid zou verkeren, dat hij, hoewel hij een wijs man was, ditmaal dwaze raad zal geven, of dat, zo hij wijze raad gaf, die raad als dwaas zou worden verworpen, of dat, zo hij gevolgd werd, hij door de ene of andere leiding van Gods voorzienigheid teniet gedaan zou worden, zodat er het doel niet mee bereikt wordt. David bad dit in het vaste geloof, dat God alle harten in Zijn hand heeft en ook alle tongen, dat Hij, als het Hem behaagt, het oordeel van de ouden kan wegnemen, de rechters uitzinnig kan maken, Job 12:20, Job 12:17, Isaiah 3:2, en in de hoop dat God zijn rechtvaardige zaak zal erkennen en voorstaan. Wij kunnen bidden in het geloof, en moeten bidden met vurigheid, dat God die raad in zotheid zal verkeren, die tegen Zijn volk is gericht.
2. Door staatkunde. Wij moeten ons gebed steunen door onze pogingen, want anders verzoeken wij God. Het is een goede dienst om de staatkunde van de vijanden van de kerk tegen te werken en te verijdelen. Toen David tot op de hoogte was gekomen, aanbad hij God, 2 Samuel 15:32. Het wenen moet het aanbidden niet in de weg staan, maar het integendeel aanvuren. Nu schreef hij de derde psalm, zoals blijkt uit het opschrift, en sommigen denken dat in het zingen er van nu zijn aanbidding van God bestond. Juist toen heeft Gods voorzienigheid Husai tot hem gebracht, terwijl hij nog sprak hoorde God, en zond hem de persoon, die het middel zal zijn om Achitofel te verdwazen. Hij kwam om David deelneming te betonen in zijn smart, met gescheurde rok en as op zijn hoofd, maar David, die groot vertrouwen had in zijn beleid en zijn trouw, besloot gebruik van hem te maken als verspieder bij Absalom. Hij wilde hem niet medenemen, 2 Samuel 15:33, want hij had nu meer soldaten dan raadslieden nodig maar zond hem terug naar Jeruzalem om daar de komst van Absalom af te wachten, als deserteur van David, en hem zijn diensten aan te bieden, 2 Samuel 15:34. Aldus kon hij toegang krijgen tot zijn raad en Achitofel verslaan, hetzij door Absalom te overreden om zijn raad niet te volgen, of door hem bekend te maken aan David, opdat deze zou weten waar hij op zijn hoede had te zijn. Hoe deze grove veinzerij die David aan Husai gelastte, als een krijgslist kan gerechtvaardigd worden, zie ik niet. Het beste wat men er van maken kan, is: dat Absalom, als hij in opstand is tegen zijn vader, tegen geheel het mensdom op zijn hoede moet wezen, en, zo hij bedrogen wil wezen zo laat hem bedrogen zijn. David beveelt hem Zadok en Abjathar aan als personen, geschikt om geraadpleegd te worden, 2 Samuel 15:35, en hun twee zonen, als betrouwbare mannen om met boodschappen tot David te worden gezonden, 2 Samuel 15:36. Met deze instructie kwam Husai te Jeruzalem, 2 Samuel 15:37, waar ook spoedig daarna Absalom met zijn krijgsmacht aankwam. Hoe spoedig verwisselen koninklijke paleizen en koninklijke steden van meesters! Maar wij verwachten een koninkrijk, dat niet aldus bewogen kan worden, en in welks bezit wij niet kunnen worden gestoord.