Lectionary Calendar
Wednesday, May 22nd, 2024
the Week of Proper 2 / Ordinary 7
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
2 Samuël 13

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 SAMUËL 13

De rechtvaardige God had onlangs aan David, door Nathan de profeet, doen weten dat Hij om hem te kastijden voor zijn zonde in de zaak van Uria, kwaad over hem zou verwekken uit zijn eigen huis, 2 Samuel 12:11. En nu vinden wij reeds in het volgende hoofdstuk, dat dit kwaad begint te ontstaan, van nu voortaan wordt hij door het ene verdriet na het andere vervolgd, waardoor het laatste gedeelte van zijn regering minder roemrijk en aangenaam wordt dan het eerste. Aldus heeft God hem gekastijd met een roede van mensen, maar verzekerde hem toch, dat Hij Zijn goedertierenheid niet geheel en al van hem zal doen wijken. Overspel en moord waren Davids zonden, en die zonden onder zijn kinderen (Amnon zijn zuster Thamar verontreinigende, en Absalom zijn broeder Amnon vermoordende) waren het begin van zijn straf, die te smartelijker was, omdat hij reden had te vrezen, dat zijn slechte voorbeeld medegewerkt kan hebben om hen tot deze goddeloosheid te brengen. In dit hoofdstuk hebben wij:

I. Amnon Thamar verkrachtende, in zijn aanslag hiertoe geholpen door Jonadab, zijn bloedverwant, en laaghartig ten uitvoer gebracht, 2 Samuel 13:1..

II. Absalom vermoordt hem dieswege, 2 Samuel 13:21. Beide gebeurtenissen waren een grote smart voor David, te meer omdat hij er onbewust medeplichtig aan was door Thamar tot Amnon, en Amnon tot Absalom te zenden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 SAMUËL 13

De rechtvaardige God had onlangs aan David, door Nathan de profeet, doen weten dat Hij om hem te kastijden voor zijn zonde in de zaak van Uria, kwaad over hem zou verwekken uit zijn eigen huis, 2 Samuel 12:11. En nu vinden wij reeds in het volgende hoofdstuk, dat dit kwaad begint te ontstaan, van nu voortaan wordt hij door het ene verdriet na het andere vervolgd, waardoor het laatste gedeelte van zijn regering minder roemrijk en aangenaam wordt dan het eerste. Aldus heeft God hem gekastijd met een roede van mensen, maar verzekerde hem toch, dat Hij Zijn goedertierenheid niet geheel en al van hem zal doen wijken. Overspel en moord waren Davids zonden, en die zonden onder zijn kinderen (Amnon zijn zuster Thamar verontreinigende, en Absalom zijn broeder Amnon vermoordende) waren het begin van zijn straf, die te smartelijker was, omdat hij reden had te vrezen, dat zijn slechte voorbeeld medegewerkt kan hebben om hen tot deze goddeloosheid te brengen. In dit hoofdstuk hebben wij:

I. Amnon Thamar verkrachtende, in zijn aanslag hiertoe geholpen door Jonadab, zijn bloedverwant, en laaghartig ten uitvoer gebracht, 2 Samuel 13:1..

II. Absalom vermoordt hem dieswege, 2 Samuel 13:21. Beide gebeurtenissen waren een grote smart voor David, te meer omdat hij er onbewust medeplichtig aan was door Thamar tot Amnon, en Amnon tot Absalom te zenden.

Verzen 1-20

2 Samuël 13:1-20

Wij hebben hier een uitvoerig verhaal van de verfoeilijke goddeloosheid van Amnon in het verkrachten van zijn zuster, een onderwerp niet geschikt om er over uit te weiden, ja waarvan men niet zonder blozen kan zeggen: dat ooit een man zo laag kon wezen, en dat nog wel een zoon van David! Wij hebben reden te geloven dat Amnons karakter ook in andere opzichten slecht was, indien hij God niet had verlaten, hij zou nooit aan die lage neigingen zijn overgegeven. Godvruchtige ouders zijn dikwijls beproefd geworden door goddeloze kinderen, genade zit niet in het bloed, maar wel bederf. Wij bevinden niet dat Davids kinderen hem hebben nagevolgd in zijn vroomheid, maar wel hebben zij in zijn verkeerde voetstappen gewandeld, en daarin zijn zij verder gegaan dan hij, en zij hebben er zich niet van bekeerd. Ouders weten niet hoe noodlottig de gevolgen zijn, als zij in enigerlei geval een slecht voorbeeld geven aan hun kinderen. Let op de verschillende stappen in Amnons zonde.

I. De duivel heeft, onreine geest die hij is, hem in het hart gegeven om een onreine begeerte te hebben naar zijn zuster Thamar. Schoonheid is een strik voor velen, zij was dit voor haar, zij was schoon, en daarom begeerde Amnon haar, 2 Samuel 13:1. Zij, die bijzonder schoon zijn, hebben geen reden om er trots op te wezen, maar wel veel reden om op hun hoede te zijn. Amnons lust was:

1. Onnatuurlijk op zichzelf. Wellustige begeerten te hebben naar zijn zuster is een zonde, waarvan zelfs het natuurlijke geweten terugschrikt, en waaraan het niet zonder afschuw denken kan. Er is in de verdorven natuur des mensen zo'n geest van tegenspraak, dat zij nog altijd hunkert naar verboden vrucht, en hoe sterker zij verboden is, hoe gulziger zij wordt begeerd. Kan hij het denkbeeld in zich laten postvatten, om die deugd en eer te verraden, waarvan hij als een broeder de beschermer had moeten zijn? Maar wat snoodheid zo laag, die geen ingang kan vinden in een ongeheiligd hart, dat aan zichzelf is overgelaten?

2. Het viel hem zwaar. Het was zo'n kwelling voor hem, dat hij geen gelegenheid kon krijgen om haar kuisheid te schenden (want de onschuldige omgang met haar was hem niet ontzegd) dat hij er ziek van werd 2 Samuel 13:2. Vleselijke lusten brengen hun eigen straf mede, zij voeren niet alleen krijg tegen de ziel, maar ook tegen het lichaam, en zijn een verrotting van de beenderen. Zie welk een harde meester de zondaars dienen, en hoe zwaar zijn juk is.

II. Als een listige slang bracht de duivel hem in het hoofd hoe zijn boos voornemen ten uitvoer te brengen. Amnon had een vriend (zo noemde hij hem, maar in werkelijkheid was hij zijn vijand) een bloedverwant, die meer van Davids bloed had (want hij was zijn neef, de zoon zijns broeders) dan van Davids geest, want hij was een listig man, slim in het beramen en uitvoeren van boze plannen, inzonderheid voor een zaak van die aard, 2 Samuel 13:3.

1. Hij bemerkt dat Amnon er slecht uitziet, en zijn slimheid deed hem gissen dat hij minziek was, 2 Samuel 13:4, hij vraagt hem: Waarom zijt gij van morgen tot morgen zo mager, gij koningszoon? Waarom kwijnt gij, die des konings oudste zoon zijt en erfgenaam van de kroon? Des konings zoon zijnde, hebt gij:

a. "De genoegens van het hof om u te vermaken, gebruik die genoegens dan, en verdrijf er het verdriet mede, waarin dit dan ook moge bestaan". Tevredenheid en rust worden niet altijd in de paleizen van de koningen gevonden. Met veel meer reden kunnen wij aan ternedergeslagen, troosteloze heiligen vragen, waarom zij, die de kinderen zijn van de Koning der koningen, erfgenamen zijn van de kroon des levens, van dag tot dag zo mager zijn.

b. De macht van een prins om te beschikken over hetgeen gij wenst, gebruik dan die macht, en bevredig uw verlangen. Kwijn niet weg om hetgeen gij, als zoon des konings geoorloofd of ongeoorloofd, hebben kunt. "Quicquid libet licet-Uw wil is wet". Zo sprak ook Isebel in een soortgelijk geval tot Achab, 1 Kings 21:7 . Zoudt gij nu over het koninkrijk van Israël regeren? Het misbruiken van macht is de grootste verzoeking voor de groten der aarde.

2. Amnon had de onbeschaamdheid om zijn goddeloze lust te bekennen, die hij verkeerdelijk met de naam liefde bestempelde (ik heb Thamar lief), en nu doet Jonadab hem een middel aan de hand om zijn lust te bevredigen, 2 Samuel 13:5. Indien hij geweest was wat hij voorgaf te zijn-Amnons vriend-hij zou verschrikt zijn geworden op het noemen van zo'n afschuwelijke goddeloosheid, hem het kwaad er van hebben voorgehouden, aangetoond hebben welk een zonde het was tegen God en welk een onrecht tegen zijn eigen ziel om aan zo'n snode, lage gedachte plaats te geven in zijn hart, welke noodlottige gevolgen het zou hebben om er gevolg aan te geven, en hij zou zijn wijsheid hebben aangewend om Amnon af te leiden van die gedachte, en hem een vrouw aan te bevelen, die hij wettig zou kunnen huwen. Maar hij schijnt er niet eens verbaasd of verwonderd over, maakt geen bezwaar wegens het ongeoorloofde of het moeilijke van de zaak, de smaad, die er het gevolg van zijn zal, ja niet eens wegens het misnoegen van zijn vader, maar geeft hem het middel aan de hand om Thamar aan zijn legerstede te krijgen, wanneer hij dan doen kon wat hij wilde. De toestand is zeer ongelukkig van die personen, wier vrienden hen vleien inplaats van hen te vermanen en te bestraffen, hen voorthelpen op hun zondige weg, hun raadslieden en helpers zijn in het bedrijven van goddeloosheid. Amnon is reeds ziek, maar is toch nog op de been, hij moet zich nu zo ziek veinzen (en hij ziet er slecht genoeg uit om aan zijn ziek-zijn te doen geloven) dat hij niet kan opstaan, en dat hij niets kan eten dan hetgeen waarin hij zeer bijzonder trek heeft, zijn ziel verfoeit de begeerlijke spijs, Job 33:20, het beste gerecht van des konings tafel kan hem niet behagen, maar als hij iets zou kunnen eten, dan zou het zijn wat zijn zuster Thamar in zijn tegenwoordigheid eigenhandig voor hem bereidt. Dat is het wat hem wordt aangeraden.

3. Amnon volgt die raad, en krijgt aldus. Thamar binnen zijn bereik. Hij legde zich en maakte zich ziek, 2 Samuel 13:6. Aldus legt hij lagen in een verborgen plaats, gelijk een leeuw in zijn hol, om de ellendige te roven, en trekt hem in zijn net, Psalms 10:8. David heeft altijd veel van zijn kinderen gehouden, en was er bezorgd over als hun iets scheelde, niet zodra hoort hij dat Amnon ziek is, of hij gaat hem bezoeken. Laat ouders hieruit leren teder te zijn voor hun kinderen, medelijden met hen te hebben. Het is gewoonlijk de moeder, die het zieke kind troost, Isaiah 66:13, maar laat ook de vader er niet onverschillig, niet onbekommerd om wezen. Wij kunnen onderstellen dat David, toen hij zijn kranke zoon bezocht hem goede raad gaf om een recht gebruik te maken van zijn beproeving, en met hem heeft gebeden, hetgeen echter geen verandering bracht in zijn goddeloos voornemen. Bij het heengaan vraagt de liefdevolle inschikkelijke vader: "Is er ook iets, waar gij zin in hebt en dat ik u bezorgen kan?" "Ja, vader", zegt de veinzende zoon, "mijn maag is zwak, en ik weet niets dat ik zou kunnen eten, of het moest een koek zijn, die mijn zuster Thamar bakt, en die zal mij temeer goed doen, als ik hem uit haar hand kan eten." David zag geen reden om een boos oogmerk te vermoeden, God heeft in deze zaak zijn hart voor kloek verstand verborgen, en zo beveelt hij terstond aan Thamar om haar kranke broeder te gaan oppassen, 2 Samuel 13:7. Hij doet dit volkomen argeloos, maar later heeft hij er waarschijnlijk met diep leedwezen aan gedacht. Even argeloos gaat Thamar naar de kamer haars broeders, hij noch zij enig kwaad vrezende, waarom zou zij ook iets kwaads duchten van een broeder, een kranke broeder? In gehoorzaamheid aan haar vader en genegenheid voor haar broeder-hoewel hij slechts haar halve broeder is-versmaadt zij het niet zijn verpleegster te wezen, 2 Samuel 13:8, 2 Samuel 13:9, hoewel zij een koningsdochter, een grote schoonheid was, en fraaie kleren droeg, 2 Samuel 13:18, achtte zij het toch niet beneden zich, koeken te kneden en te bakken, en zij zou het nu niet hebben kunnen doen, indien zij niet gewoon was het te doen. Goede huishoudsters te zijn is niet beneden de waardigheid van de aanzienlijkste vrouwen, en zij moeten dit ook geen verkleining voor zich achten. De deugdelijke huisvrouw "wier man zit met de oudsten des lands, werkt met lust harer handen," Proverbs 31:13. De nieuwere tijden zijn ook niet zonder voorbeelden hiervan en het is ook lang niet zo onbestaanbaar met voorname manieren, als sommigen het willen doen voorkomen. Spijzen te bereiden voor de kranken moet voor aanzienlijke vrouwen een lieflijker werk zijn dan zich bezig te houden met haar kledij.

4. Haar bij zich gekregen hebbende, maakt hij nu schikkingen om met haar alleen te zijn, want de overspeler (hoeveel temeer niet nog zulk een vuil overspeler als deze!) zorgt er voor dat "geen oog hem zal zien," Job 24:15. De spijs is gereed, maar hij kan niet eten als allen, die om hem heen zijn, hem aanstaren, zij moeten allen weggezonden worden, 2 Samuel 13:9. Aan kranken moet men toegeven, zij denken dat het hun voorrecht is te gebieden. Thamar wil hem gaarne zijn zin geven, haar deugdzame, kuise ziel heeft niet het minste denkbeeld van hetgeen, waarvan zijn verdorven hart vervuld is, en daarom maakt zij geen bezwaar om in de kamer met hem alleen te zijn, 2 Samuel 13:10. En nu wordt het masker afgeworpen, de boze ellendeling noemt haar zuster, en doet haar toch het onbeschaamde aanzoek om bij hem te liggen 2 Samuel 13:11. Het was een laaghartige belediging harer deugd om het mogelijk te achten, dat zij zou bewilligen in die goddeloosheid, daar hij toch wist dat haar gedrag steeds voorbeeldig is geweest in zedigheid en deugd. Maar gewoonlijk denken zij, die in onkuisheid leven, dat anderen zijn zoals zij zelf zijn, dat zij tenminste tonder zijn voor hun vonken.

III. De duivel, als een sterke verzoeker, sluit zijn oor voor alle redeneringen, waarmee zij zijn aanval weerstaat en hem zoekt te overreden om van haar af te laten. Wij kunnen ons voorstellen hoe verrast en verschrikt de jonge maagd was om aldus aangevallen te worden, hoe zij bloosde en hoe zij beefde, toch kon zelfs in de verwarring dier overrompeling niets gezegd worden, dat meer voegzaam en gepast was en meer kracht van betoog had, dan wat zij tot hem zei.

1. Zij noemt hem broeder, hem er aan herinnerende, hoe na zij elkaar in den bloede bestaan, waardoor het ongeoorloofd is dat hij haar zou huwen, en nog veel meer, dat hij haar zou onteren. Het was uitdrukkelijk verboden, Leviticus 18:9, onder bedreiging van een zeer strenge straf, Leviticus 20:17. Er moet grote zorg voor worden gedragen dat de liefde, die onder bloedverwanten behoort te bestaan, niet ontaardt in vleselijke lust.

2. Zij smeekt hem haar niet te verkrachten waaruit blijkt dat zij er nooit in het minst in zou bewilligen, en welke voldoening kon het hem geven geweld te gebruiken?

3. Zij houdt hem de ontzettende slechtheid er van voor. Het is dwaasheid, alle zonde is dit, inzonderheid de zonde van de onkuisheid, het is slechtheid van de ergste soort. Zulke gruwelen moeten in Israël niet bedreven worden, onder het belijdend volk van God dat betere wetten heeft dan de heidenen. Wij zijn Israëlieten, als wij zulke dingen doen, zijn wij minder te verontschuldigen dan anderen, en onze veroordeling zal ondraaglijker zijn, want wij smaden de Here en onteren de hoogwaardige naam, die over ons is aangeroepen.

4. Zij stelt er hem de schande van voor, die misschien meer op hem vermag dan de zonde er van. "Wat mij aangaat, waarheen zou ik mijn schande brengen? Al zou zij verborgen zijn, zal ik toch zolang als ik leef blozen om er aan te denken, en zo zij bekend wordt, hoe zal ik dan mijn vrienden in het aangezicht kunnen zien? En wat u aangaat: Gij zoudt zijn als een van de dwazen in Israël", dat is: "gij zult beschouwd worden als een gruwelijke lichtmis, als de slechtste van de mensen, gij zult alle achting verliezen van hen, die wijs en Godvruchtig zijn, en zo zult gij op zijde worden gezet als ongeschikt om te regeren, hoewel gij de eerstgeborene zijt, want nooit zal Israël er in toestemmen om door zo'n dwaas geregeerd te worden." Het vooruitzicht op schande inzonderheid eeuwige schande, moet ons terughouden van zonde.

5. Om hem voor het ogenblik van zijn snood voornemen af te leiden, en zo mogelijk zich van hem te ontdoen, geeft zij hem te kennen dat de koning, veeleer dan hem uit liefde voor haar te laten sterven, waarschijnlijk wel vrijstelling zal verlenen van de Goddelijke wet en hem haar laten huwen, niet dat zij dacht, dat hij die macht tot vrijstelling had, of voorgaf haar te hebben, zij vertrouwde volkomen dat de koning, zo hem door Amnon zelf die snode begeerte werd meegedeeld, waaraan hij nauwelijks geloof zou hebben geslagen, zo zij hem door iemand anders bekend ware geworden, afdoende maatregelen zou nemen om haar tegen hem te beschermen.

Maar al haar zeggen en betogen baatte niet. Zijn hoogmoedig hart kan geen weigering dulden, maar haar rust, haar eer, alles wat haar dierbaar was, moet aan zijn beestachtige, vuile lust worden opgeofferd 2 Samuel 13:14. Het is te vrezen dat Amnon, hoewel hij nog jong was, reeds lang een ontuchtig leven heeft geleid, dat zijn vader f niet wist, of ongestraft liet, want een mens kan niet opeens en plotseling tot zo'n diepte van goddeloosheid komen. Maar is dit zijn liefde voor Thamar? Is dit de beloning, die hij haar geeft voor haar bereidwilligheid om hem op te passen in zijn ziekte? Zal hij met zijn zuster doen als met een hoer? Lage schurk! God verlosse allen, die zedig en deugdzaam zijn, van zulke goddeloze en onredelijke mannen.

IV. Als een pijniger en verrader verkeert de duivel terstond zijn liefde in haat, 2 Samuel 13:15. Hij haatte haar met een zeer grote haat, hij werd even buitensporig in zijn boosaardige haat, als hij in zijn lust geweest is, laaghartig zette hij haar met geweld buiten de deur, ja, alsof hij het nu versmaadde haar aan te raken met zijn eigen handen, gebood hij zijn dienaar haar naar buiten te drijven en de deur achter haar toe te grendelen, 2 Samuel 13:17.

1. De onschuldige, beledigde jonkvrouw had reden, om dit als een zeer grote belediging op te nemen, in sommige opzichten groter (zoals zij zegt, 2 Samuel 13:16) dan de vorige, want niets wreders of schandelijkers kon haar aangedaan worden. Had hij maatregelen genomen om te verbergen wat er geschied was, haar eer zou alleen in haar eigen ogen verloren zijn geweest. Had hij zich op de knieen geworpen en haar om vergeving gevraagd, het zou een kleine vergoeding zijn geweest. Had hij haar tijd gegeven om tot kalmte te komen na de schrikkelijke ontroering, waarin zij gebracht was, zij zou bedaard hebben kunnen blijven toen zij naar buiten ging, en over de zaak hebben kunnen zwijgen. Maar door haar dus in allerijl, ruw en lomp weg te jagen, alsof zij iets heel slechts gedaan had, bracht hij haar in de noodzakelijkheid om ter haar verdediging zelf het onrecht bekend te maken, dat haar aangedaan was. 2. Hieruit kunnen wij zien beide de boosaardigheid van de zonde ongebreidelde hartstochten zijn even slecht als ongebreidelde lusten en de boze gevolgen van de zonde in het einde bijt zij als een slang, want hier bevinden wij:

a. Dat zonden, zoet in het bedrijven, daarna hatelijk en smartelijk worden, en dat het des zondaars eigen geweten is, die ze aldus maakt voor hemzelf. Amnon haatte Thamar, omdat zij niet wilde bewilligen in zijn goddeloosheid, en dus de schuld er van, zelfs niet ten dele op zich wilde nemen, maar haar tot het laatste toe weerstaan heeft, er tegen gesproken heeft en er dus de gehele schuld van op hem liet rusten. Indien hij de zonde had gehaat en er zichzelf om had verafschuwd, wij zouden hebben kunnen hopen dat hij boetvaardig was. "Droefheid naar God werkt verontwaardiging" 2 Corinthiers 7:11, o maar de persoon te haten, die hij mishandeld had, dat toonde aan dat zijn geweten wel verschrikt, maar zijn hart niet verootmoedigd was. Zie hoe bedrieglijk de genietingen zijn van het vlees, hoe spoedig zij voorbijgaan en in walging verkeren, zie Ezechiël 23:17.

b. Dat zonden, gepleegd in het verborgen, later openbaar worden, en dat ook de zondaars zelf dikwijls bekend worden, openbaar worden als zondaars. De Joodse leraren zeggen dat bij gelegenheid van deze goddeloosheid van Amnon een wet gemaakt werd, dat een jonge man en een jonge vrouw nooit tezamen alleen gelaten mochten worden, want zeiden zij, indien des konings dochter aldus behandeld werd, wat zal er dan van de kinderen van particulieren worden?

Wij moeten de misdadiger nu overlaten aan de verschrikkingen van zijn eigen schuldig geweten, en zien wat er van het arme slachtoffer wordt.

A. Bitterlijk heeft zij het haar aangedane kwaad beweend, daar het een vlek was op haar eer, hoewel er geen wezenlijke smet door kwam op haar deugd. Zij verscheurde haar fraaie klederen ten teken van haar smart, deed as op haar hoofd om zich te ontsieren, een afkeer hebbende van haar eigen schoonheid en versierselen, omdat zij Amnons ongeoorloofde liefde hadden opgewekt, en zij ging heen en kreet weende om de zonde van een ander, 2 Samuel 13:19.

B. Zij trok zich terug in het huis van haar broeder Absalom omdat hij haar eigen broeder was, en daar leefde zij in eenzaamheid en smart, ten teken van haar zedigheid en haar verfoeiing van onkuisheid. Absalom sprak vriendelijk tot haar, zei haar voor het ogenblik de belediging voorbij te zien, daar hij bij zichzelf voornam haar te wreken, 2 Samuel 13:20. Uit Absaloms vraag: Is Amnon bij u geweest? schijnt men te kunnen opmaken, dat Amnon bekend was om zulke ontuchtige handelingen zodat het voor een zedige vrouw gevaarlijk was om bij hem te zijn, dit kon Absalom weten, terwijl Thamar er toch geheel onkundig van was.

Verzen 1-20

2 Samuël 13:1-20

Wij hebben hier een uitvoerig verhaal van de verfoeilijke goddeloosheid van Amnon in het verkrachten van zijn zuster, een onderwerp niet geschikt om er over uit te weiden, ja waarvan men niet zonder blozen kan zeggen: dat ooit een man zo laag kon wezen, en dat nog wel een zoon van David! Wij hebben reden te geloven dat Amnons karakter ook in andere opzichten slecht was, indien hij God niet had verlaten, hij zou nooit aan die lage neigingen zijn overgegeven. Godvruchtige ouders zijn dikwijls beproefd geworden door goddeloze kinderen, genade zit niet in het bloed, maar wel bederf. Wij bevinden niet dat Davids kinderen hem hebben nagevolgd in zijn vroomheid, maar wel hebben zij in zijn verkeerde voetstappen gewandeld, en daarin zijn zij verder gegaan dan hij, en zij hebben er zich niet van bekeerd. Ouders weten niet hoe noodlottig de gevolgen zijn, als zij in enigerlei geval een slecht voorbeeld geven aan hun kinderen. Let op de verschillende stappen in Amnons zonde.

I. De duivel heeft, onreine geest die hij is, hem in het hart gegeven om een onreine begeerte te hebben naar zijn zuster Thamar. Schoonheid is een strik voor velen, zij was dit voor haar, zij was schoon, en daarom begeerde Amnon haar, 2 Samuel 13:1. Zij, die bijzonder schoon zijn, hebben geen reden om er trots op te wezen, maar wel veel reden om op hun hoede te zijn. Amnons lust was:

1. Onnatuurlijk op zichzelf. Wellustige begeerten te hebben naar zijn zuster is een zonde, waarvan zelfs het natuurlijke geweten terugschrikt, en waaraan het niet zonder afschuw denken kan. Er is in de verdorven natuur des mensen zo'n geest van tegenspraak, dat zij nog altijd hunkert naar verboden vrucht, en hoe sterker zij verboden is, hoe gulziger zij wordt begeerd. Kan hij het denkbeeld in zich laten postvatten, om die deugd en eer te verraden, waarvan hij als een broeder de beschermer had moeten zijn? Maar wat snoodheid zo laag, die geen ingang kan vinden in een ongeheiligd hart, dat aan zichzelf is overgelaten?

2. Het viel hem zwaar. Het was zo'n kwelling voor hem, dat hij geen gelegenheid kon krijgen om haar kuisheid te schenden (want de onschuldige omgang met haar was hem niet ontzegd) dat hij er ziek van werd 2 Samuel 13:2. Vleselijke lusten brengen hun eigen straf mede, zij voeren niet alleen krijg tegen de ziel, maar ook tegen het lichaam, en zijn een verrotting van de beenderen. Zie welk een harde meester de zondaars dienen, en hoe zwaar zijn juk is.

II. Als een listige slang bracht de duivel hem in het hoofd hoe zijn boos voornemen ten uitvoer te brengen. Amnon had een vriend (zo noemde hij hem, maar in werkelijkheid was hij zijn vijand) een bloedverwant, die meer van Davids bloed had (want hij was zijn neef, de zoon zijns broeders) dan van Davids geest, want hij was een listig man, slim in het beramen en uitvoeren van boze plannen, inzonderheid voor een zaak van die aard, 2 Samuel 13:3.

1. Hij bemerkt dat Amnon er slecht uitziet, en zijn slimheid deed hem gissen dat hij minziek was, 2 Samuel 13:4, hij vraagt hem: Waarom zijt gij van morgen tot morgen zo mager, gij koningszoon? Waarom kwijnt gij, die des konings oudste zoon zijt en erfgenaam van de kroon? Des konings zoon zijnde, hebt gij:

a. "De genoegens van het hof om u te vermaken, gebruik die genoegens dan, en verdrijf er het verdriet mede, waarin dit dan ook moge bestaan". Tevredenheid en rust worden niet altijd in de paleizen van de koningen gevonden. Met veel meer reden kunnen wij aan ternedergeslagen, troosteloze heiligen vragen, waarom zij, die de kinderen zijn van de Koning der koningen, erfgenamen zijn van de kroon des levens, van dag tot dag zo mager zijn.

b. De macht van een prins om te beschikken over hetgeen gij wenst, gebruik dan die macht, en bevredig uw verlangen. Kwijn niet weg om hetgeen gij, als zoon des konings geoorloofd of ongeoorloofd, hebben kunt. "Quicquid libet licet-Uw wil is wet". Zo sprak ook Isebel in een soortgelijk geval tot Achab, 1 Kings 21:7 . Zoudt gij nu over het koninkrijk van Israël regeren? Het misbruiken van macht is de grootste verzoeking voor de groten der aarde.

2. Amnon had de onbeschaamdheid om zijn goddeloze lust te bekennen, die hij verkeerdelijk met de naam liefde bestempelde (ik heb Thamar lief), en nu doet Jonadab hem een middel aan de hand om zijn lust te bevredigen, 2 Samuel 13:5. Indien hij geweest was wat hij voorgaf te zijn-Amnons vriend-hij zou verschrikt zijn geworden op het noemen van zo'n afschuwelijke goddeloosheid, hem het kwaad er van hebben voorgehouden, aangetoond hebben welk een zonde het was tegen God en welk een onrecht tegen zijn eigen ziel om aan zo'n snode, lage gedachte plaats te geven in zijn hart, welke noodlottige gevolgen het zou hebben om er gevolg aan te geven, en hij zou zijn wijsheid hebben aangewend om Amnon af te leiden van die gedachte, en hem een vrouw aan te bevelen, die hij wettig zou kunnen huwen. Maar hij schijnt er niet eens verbaasd of verwonderd over, maakt geen bezwaar wegens het ongeoorloofde of het moeilijke van de zaak, de smaad, die er het gevolg van zijn zal, ja niet eens wegens het misnoegen van zijn vader, maar geeft hem het middel aan de hand om Thamar aan zijn legerstede te krijgen, wanneer hij dan doen kon wat hij wilde. De toestand is zeer ongelukkig van die personen, wier vrienden hen vleien inplaats van hen te vermanen en te bestraffen, hen voorthelpen op hun zondige weg, hun raadslieden en helpers zijn in het bedrijven van goddeloosheid. Amnon is reeds ziek, maar is toch nog op de been, hij moet zich nu zo ziek veinzen (en hij ziet er slecht genoeg uit om aan zijn ziek-zijn te doen geloven) dat hij niet kan opstaan, en dat hij niets kan eten dan hetgeen waarin hij zeer bijzonder trek heeft, zijn ziel verfoeit de begeerlijke spijs, Job 33:20, het beste gerecht van des konings tafel kan hem niet behagen, maar als hij iets zou kunnen eten, dan zou het zijn wat zijn zuster Thamar in zijn tegenwoordigheid eigenhandig voor hem bereidt. Dat is het wat hem wordt aangeraden.

3. Amnon volgt die raad, en krijgt aldus. Thamar binnen zijn bereik. Hij legde zich en maakte zich ziek, 2 Samuel 13:6. Aldus legt hij lagen in een verborgen plaats, gelijk een leeuw in zijn hol, om de ellendige te roven, en trekt hem in zijn net, Psalms 10:8. David heeft altijd veel van zijn kinderen gehouden, en was er bezorgd over als hun iets scheelde, niet zodra hoort hij dat Amnon ziek is, of hij gaat hem bezoeken. Laat ouders hieruit leren teder te zijn voor hun kinderen, medelijden met hen te hebben. Het is gewoonlijk de moeder, die het zieke kind troost, Isaiah 66:13, maar laat ook de vader er niet onverschillig, niet onbekommerd om wezen. Wij kunnen onderstellen dat David, toen hij zijn kranke zoon bezocht hem goede raad gaf om een recht gebruik te maken van zijn beproeving, en met hem heeft gebeden, hetgeen echter geen verandering bracht in zijn goddeloos voornemen. Bij het heengaan vraagt de liefdevolle inschikkelijke vader: "Is er ook iets, waar gij zin in hebt en dat ik u bezorgen kan?" "Ja, vader", zegt de veinzende zoon, "mijn maag is zwak, en ik weet niets dat ik zou kunnen eten, of het moest een koek zijn, die mijn zuster Thamar bakt, en die zal mij temeer goed doen, als ik hem uit haar hand kan eten." David zag geen reden om een boos oogmerk te vermoeden, God heeft in deze zaak zijn hart voor kloek verstand verborgen, en zo beveelt hij terstond aan Thamar om haar kranke broeder te gaan oppassen, 2 Samuel 13:7. Hij doet dit volkomen argeloos, maar later heeft hij er waarschijnlijk met diep leedwezen aan gedacht. Even argeloos gaat Thamar naar de kamer haars broeders, hij noch zij enig kwaad vrezende, waarom zou zij ook iets kwaads duchten van een broeder, een kranke broeder? In gehoorzaamheid aan haar vader en genegenheid voor haar broeder-hoewel hij slechts haar halve broeder is-versmaadt zij het niet zijn verpleegster te wezen, 2 Samuel 13:8, 2 Samuel 13:9, hoewel zij een koningsdochter, een grote schoonheid was, en fraaie kleren droeg, 2 Samuel 13:18, achtte zij het toch niet beneden zich, koeken te kneden en te bakken, en zij zou het nu niet hebben kunnen doen, indien zij niet gewoon was het te doen. Goede huishoudsters te zijn is niet beneden de waardigheid van de aanzienlijkste vrouwen, en zij moeten dit ook geen verkleining voor zich achten. De deugdelijke huisvrouw "wier man zit met de oudsten des lands, werkt met lust harer handen," Proverbs 31:13. De nieuwere tijden zijn ook niet zonder voorbeelden hiervan en het is ook lang niet zo onbestaanbaar met voorname manieren, als sommigen het willen doen voorkomen. Spijzen te bereiden voor de kranken moet voor aanzienlijke vrouwen een lieflijker werk zijn dan zich bezig te houden met haar kledij.

4. Haar bij zich gekregen hebbende, maakt hij nu schikkingen om met haar alleen te zijn, want de overspeler (hoeveel temeer niet nog zulk een vuil overspeler als deze!) zorgt er voor dat "geen oog hem zal zien," Job 24:15. De spijs is gereed, maar hij kan niet eten als allen, die om hem heen zijn, hem aanstaren, zij moeten allen weggezonden worden, 2 Samuel 13:9. Aan kranken moet men toegeven, zij denken dat het hun voorrecht is te gebieden. Thamar wil hem gaarne zijn zin geven, haar deugdzame, kuise ziel heeft niet het minste denkbeeld van hetgeen, waarvan zijn verdorven hart vervuld is, en daarom maakt zij geen bezwaar om in de kamer met hem alleen te zijn, 2 Samuel 13:10. En nu wordt het masker afgeworpen, de boze ellendeling noemt haar zuster, en doet haar toch het onbeschaamde aanzoek om bij hem te liggen 2 Samuel 13:11. Het was een laaghartige belediging harer deugd om het mogelijk te achten, dat zij zou bewilligen in die goddeloosheid, daar hij toch wist dat haar gedrag steeds voorbeeldig is geweest in zedigheid en deugd. Maar gewoonlijk denken zij, die in onkuisheid leven, dat anderen zijn zoals zij zelf zijn, dat zij tenminste tonder zijn voor hun vonken.

III. De duivel, als een sterke verzoeker, sluit zijn oor voor alle redeneringen, waarmee zij zijn aanval weerstaat en hem zoekt te overreden om van haar af te laten. Wij kunnen ons voorstellen hoe verrast en verschrikt de jonge maagd was om aldus aangevallen te worden, hoe zij bloosde en hoe zij beefde, toch kon zelfs in de verwarring dier overrompeling niets gezegd worden, dat meer voegzaam en gepast was en meer kracht van betoog had, dan wat zij tot hem zei.

1. Zij noemt hem broeder, hem er aan herinnerende, hoe na zij elkaar in den bloede bestaan, waardoor het ongeoorloofd is dat hij haar zou huwen, en nog veel meer, dat hij haar zou onteren. Het was uitdrukkelijk verboden, Leviticus 18:9, onder bedreiging van een zeer strenge straf, Leviticus 20:17. Er moet grote zorg voor worden gedragen dat de liefde, die onder bloedverwanten behoort te bestaan, niet ontaardt in vleselijke lust.

2. Zij smeekt hem haar niet te verkrachten waaruit blijkt dat zij er nooit in het minst in zou bewilligen, en welke voldoening kon het hem geven geweld te gebruiken?

3. Zij houdt hem de ontzettende slechtheid er van voor. Het is dwaasheid, alle zonde is dit, inzonderheid de zonde van de onkuisheid, het is slechtheid van de ergste soort. Zulke gruwelen moeten in Israël niet bedreven worden, onder het belijdend volk van God dat betere wetten heeft dan de heidenen. Wij zijn Israëlieten, als wij zulke dingen doen, zijn wij minder te verontschuldigen dan anderen, en onze veroordeling zal ondraaglijker zijn, want wij smaden de Here en onteren de hoogwaardige naam, die over ons is aangeroepen.

4. Zij stelt er hem de schande van voor, die misschien meer op hem vermag dan de zonde er van. "Wat mij aangaat, waarheen zou ik mijn schande brengen? Al zou zij verborgen zijn, zal ik toch zolang als ik leef blozen om er aan te denken, en zo zij bekend wordt, hoe zal ik dan mijn vrienden in het aangezicht kunnen zien? En wat u aangaat: Gij zoudt zijn als een van de dwazen in Israël", dat is: "gij zult beschouwd worden als een gruwelijke lichtmis, als de slechtste van de mensen, gij zult alle achting verliezen van hen, die wijs en Godvruchtig zijn, en zo zult gij op zijde worden gezet als ongeschikt om te regeren, hoewel gij de eerstgeborene zijt, want nooit zal Israël er in toestemmen om door zo'n dwaas geregeerd te worden." Het vooruitzicht op schande inzonderheid eeuwige schande, moet ons terughouden van zonde.

5. Om hem voor het ogenblik van zijn snood voornemen af te leiden, en zo mogelijk zich van hem te ontdoen, geeft zij hem te kennen dat de koning, veeleer dan hem uit liefde voor haar te laten sterven, waarschijnlijk wel vrijstelling zal verlenen van de Goddelijke wet en hem haar laten huwen, niet dat zij dacht, dat hij die macht tot vrijstelling had, of voorgaf haar te hebben, zij vertrouwde volkomen dat de koning, zo hem door Amnon zelf die snode begeerte werd meegedeeld, waaraan hij nauwelijks geloof zou hebben geslagen, zo zij hem door iemand anders bekend ware geworden, afdoende maatregelen zou nemen om haar tegen hem te beschermen.

Maar al haar zeggen en betogen baatte niet. Zijn hoogmoedig hart kan geen weigering dulden, maar haar rust, haar eer, alles wat haar dierbaar was, moet aan zijn beestachtige, vuile lust worden opgeofferd 2 Samuel 13:14. Het is te vrezen dat Amnon, hoewel hij nog jong was, reeds lang een ontuchtig leven heeft geleid, dat zijn vader f niet wist, of ongestraft liet, want een mens kan niet opeens en plotseling tot zo'n diepte van goddeloosheid komen. Maar is dit zijn liefde voor Thamar? Is dit de beloning, die hij haar geeft voor haar bereidwilligheid om hem op te passen in zijn ziekte? Zal hij met zijn zuster doen als met een hoer? Lage schurk! God verlosse allen, die zedig en deugdzaam zijn, van zulke goddeloze en onredelijke mannen.

IV. Als een pijniger en verrader verkeert de duivel terstond zijn liefde in haat, 2 Samuel 13:15. Hij haatte haar met een zeer grote haat, hij werd even buitensporig in zijn boosaardige haat, als hij in zijn lust geweest is, laaghartig zette hij haar met geweld buiten de deur, ja, alsof hij het nu versmaadde haar aan te raken met zijn eigen handen, gebood hij zijn dienaar haar naar buiten te drijven en de deur achter haar toe te grendelen, 2 Samuel 13:17.

1. De onschuldige, beledigde jonkvrouw had reden, om dit als een zeer grote belediging op te nemen, in sommige opzichten groter (zoals zij zegt, 2 Samuel 13:16) dan de vorige, want niets wreders of schandelijkers kon haar aangedaan worden. Had hij maatregelen genomen om te verbergen wat er geschied was, haar eer zou alleen in haar eigen ogen verloren zijn geweest. Had hij zich op de knieen geworpen en haar om vergeving gevraagd, het zou een kleine vergoeding zijn geweest. Had hij haar tijd gegeven om tot kalmte te komen na de schrikkelijke ontroering, waarin zij gebracht was, zij zou bedaard hebben kunnen blijven toen zij naar buiten ging, en over de zaak hebben kunnen zwijgen. Maar door haar dus in allerijl, ruw en lomp weg te jagen, alsof zij iets heel slechts gedaan had, bracht hij haar in de noodzakelijkheid om ter haar verdediging zelf het onrecht bekend te maken, dat haar aangedaan was. 2. Hieruit kunnen wij zien beide de boosaardigheid van de zonde ongebreidelde hartstochten zijn even slecht als ongebreidelde lusten en de boze gevolgen van de zonde in het einde bijt zij als een slang, want hier bevinden wij:

a. Dat zonden, zoet in het bedrijven, daarna hatelijk en smartelijk worden, en dat het des zondaars eigen geweten is, die ze aldus maakt voor hemzelf. Amnon haatte Thamar, omdat zij niet wilde bewilligen in zijn goddeloosheid, en dus de schuld er van, zelfs niet ten dele op zich wilde nemen, maar haar tot het laatste toe weerstaan heeft, er tegen gesproken heeft en er dus de gehele schuld van op hem liet rusten. Indien hij de zonde had gehaat en er zichzelf om had verafschuwd, wij zouden hebben kunnen hopen dat hij boetvaardig was. "Droefheid naar God werkt verontwaardiging" 2 Corinthiers 7:11, o maar de persoon te haten, die hij mishandeld had, dat toonde aan dat zijn geweten wel verschrikt, maar zijn hart niet verootmoedigd was. Zie hoe bedrieglijk de genietingen zijn van het vlees, hoe spoedig zij voorbijgaan en in walging verkeren, zie Ezechiël 23:17.

b. Dat zonden, gepleegd in het verborgen, later openbaar worden, en dat ook de zondaars zelf dikwijls bekend worden, openbaar worden als zondaars. De Joodse leraren zeggen dat bij gelegenheid van deze goddeloosheid van Amnon een wet gemaakt werd, dat een jonge man en een jonge vrouw nooit tezamen alleen gelaten mochten worden, want zeiden zij, indien des konings dochter aldus behandeld werd, wat zal er dan van de kinderen van particulieren worden?

Wij moeten de misdadiger nu overlaten aan de verschrikkingen van zijn eigen schuldig geweten, en zien wat er van het arme slachtoffer wordt.

A. Bitterlijk heeft zij het haar aangedane kwaad beweend, daar het een vlek was op haar eer, hoewel er geen wezenlijke smet door kwam op haar deugd. Zij verscheurde haar fraaie klederen ten teken van haar smart, deed as op haar hoofd om zich te ontsieren, een afkeer hebbende van haar eigen schoonheid en versierselen, omdat zij Amnons ongeoorloofde liefde hadden opgewekt, en zij ging heen en kreet weende om de zonde van een ander, 2 Samuel 13:19.

B. Zij trok zich terug in het huis van haar broeder Absalom omdat hij haar eigen broeder was, en daar leefde zij in eenzaamheid en smart, ten teken van haar zedigheid en haar verfoeiing van onkuisheid. Absalom sprak vriendelijk tot haar, zei haar voor het ogenblik de belediging voorbij te zien, daar hij bij zichzelf voornam haar te wreken, 2 Samuel 13:20. Uit Absaloms vraag: Is Amnon bij u geweest? schijnt men te kunnen opmaken, dat Amnon bekend was om zulke ontuchtige handelingen zodat het voor een zedige vrouw gevaarlijk was om bij hem te zijn, dit kon Absalom weten, terwijl Thamar er toch geheel onkundig van was.

Verzen 21-29

2 Samuël 13:21-29

Wat Salomo zegt van het begin des krakeels, is even waar van het begin van alle zonde, het is een opening geven aan het water, als de sluisdeuren eenmaal weg zijn, dan volgt een overstroming, het ene kwaad brengt het andere voort, en het is moeilijk te zeggen wat er het einde van zijn zal.

I. Hier wordt ons gezegd dat David zeer vertoornd was wegens de zonde van Amnon, hij ontstak zeer, 2 Samuel 13:21. Hij had er wel reden toe, daar zijn eigen zoon zich aan zo'n gruwel heeft schuldig gemaakt, en er hemzelf in behulpzaam had doen zijn. Het zal een smaad wezen voor hem, dat hij hem geen betere opvoeding had gegeven, het zal een smet wezen op zijn gezin, het ongeluk van zijn dochter, een slecht voorbeeld voor zijn koninkrijk, en een onrecht aan de ziel zijns zoons. Maar was het genoeg, dat hij toornig was? Hij had er zijn zoon voor moeten straffen, hem openlijk schande moeten aandoen, beide als vader en als koning had hij er de macht toe. Maar de Septuaginta voegt er hier deze woorden aan toe: "Doch hij bedroefde het hart van zijn zoon Amnon niet, want hij had hem lief, omdat hij zijn eerstgeborene was." Hij verviel in Eli's dwaling, wiens zonen zich vervloekt hebben gemaakt, terwijl hij hen niet eens zuur heeft aangezien. Indien Amnon hem dierbaar was, dan zou, als hij hem gestraft had, dit een zoveel groter straf voor hemzelf geweest zijn voor zijn eigen onkuisheid. Maar hij kan de schande niet dragen, waaraan diegenen zich hebben te onderwerpen, die anderen bestraffen voor hetgeen waaraan zij zichzelf schuldig weten, en daarom moet zijn toorn in de plaats komen van zijn gerechtigheid. Hierdoor worden zondaren verhard, Ecclesiastes 8:11.

II. Hoe Absalom het opnam. Hij besluit reeds het werk eens rechters te doen in Israël, en daar zijn vader Amnon niet wil straffen, zal hij het doen, niet uit een beginsel van recht en gerechtigheid of ijver voor de deugd, maar van wraakzucht, omdat hij in de mishandeling die zijn zuster had ondergaan, zichzelf beledigd achtte. Hun moeder was de dochter van een heidense vorst, 2 Samuel 3:3, dat hun misschien soms verweten werd door hun broeders, die dan zeiden dat zij kinderen waren van een vreemde. Absalom dacht dat zijn zuster nu als zo een behandeld was, en als Amnon haar geschikt vond om er een hoer van te maken, dan zal hij hem geschikt vinden om een slaaf van hem te maken, dit bracht hem in woede, en niets minder dan Amnons bloed kan zijn toorn tot bedaren brengen. Wij hebben hier:

1. Het plan geboren. Absalom haatte Amnon, 2 Samuel 13:22, en die zijn broeder haat is alrede een doodslager, en is evenals Kaïn uit den boze, 1 John 3:13, 1 John 3:15. Absaloms haat tegen zijns broeders misdaad zou loffelijk geweest zijn, en hij zou hem rechtvaardig door een behoorlijk rechtsgeding hebben kunnen vervolgen, tot een voorbeeld voor anderen, en om aan zijn beledigde zuster enigerlei vergoeding te bezorgen, maar zijn persoon te haten en het plan op te vatten hem te vermoorden, dat was God grotelijks te beledigen, door de overtreding van het zevende gebod te willen goedmaken door het zesde te overtreden, alsof al de geboden niet gelijkelijk heilig waren. Maar: "die gezegd heeft: Gij zult geen overspel doen, die heeft ook gezegd: Gij zult niet doden," James 2:11.

2. Het plan verborgen gehouden. Hij zei aan Amnon niets van deze zaak, goed noch kwaad, hield zich alsof hij er niets van wist en betoonde hem zijn gewone beleefdheid, maar slechts wachtende op een gunstige gelegenheid om hem een onheil te berokkenen. Die haat is het ergst: a. Die verborgen word gehouden, waaraan geen opening, geen uitweg wordt gegeven. Indien Absalom de zaak met Amnon had besproken, hij zou hem hebben kunnen overtuigen van zijn zonde en hem tot berouw en bekering hebben kunnen brengen, maar daar hij niets zei werd Amnons hart verhard, en werd zijn eigen hart al meer en meer tegen hem verbitterd, daarom is het berispen van onze naaste gesteld tegenover hem in ons hart te haten, Leviticus 19:17.

b. Waaraan men de schijn geeft van vriendschap, zo was die van Absalom, zijn "woorden waren gladder dan boter, maar zijn hart was krijg, " zie Proverbs 26:26.

c. Die lang gekoesterd wordt, twee volle jaren heeft Absalom deze wortel van de bitterheid in zijn hart aangekweekt, 2 Samuel 13:23. Misschien had hij niet dadelijk het voornemen zijn broeder te doden, (want indien hij het wel dadelijk van plan was geweest, dan zou hij er wel evengoed de gelegenheid toe gehad hebben als na die twee jaren) hij wachtte slechts op een gelegenheid om hem te schande te maken, of hem op een andere wijze kwaad te doen, maar mettertijd is zijn haat hiertoe gerijpt, dat hij met niets anders tevreden kon zijn, dan hem de dood te veroorzaken. Indien de zon eenmaal ondergegaan zijnde over de toorn, de duivel zoveel plaats geeft als te kennen wordt gegeven in Efeziers 4:26, 27, wat zullen de zonsondergangen van twee volle jaren dan niet doen!

3. Het plan beraamd.

a. Absalom geeft een feestmaal in zijn landhuis, evenals Nabal dit gedaan heeft, bij gelegenheid van het scheren van zijn schapen, 2 Samuel 13:23. Hoeveel zorg Absalom ook droeg voor zijn persoon, 2 Samuel 14:26, en hoe hoog hij zich ook hield, hij kende het aangezicht van zijn schapen, en zette zijn hart op de kudden. Zij, die geen andere zorg hebben omtrent hun goederen op het land, dan hoe ze door te brengen in de stad, slaan de rechte weg in om er spoedig het einde van te zien. Toen Absalom schaapscheerders had, wilde hij zelf er bij wezen.

b. Aan dit feestmaal nodigt hij de koning, zijn vader, en al de prinsen van den bloede, 2 Samuel 13:24. Niet slechts om de gelegenheid te hebben hun zijn achting te betonen, maar ook om zich hierdoor meer geëerd te doen zijn onder zijn naburen. Zij, die verwant zijn aan hoge personen, zijn geneigd om zich op die verwantschap te veel te laten voorstaan.

c. De koning wilde niet zelf gaan, omdat hij hem niet op de onkosten wilde jagen van hem te onthalen, 2 Samuel 13:26. Absalom schijnt een goed in eigen beheer gehad te hebben, de koning had het hem geschonken, en wilde dat hij het goed en zuinig zou besturen, hierin was hij een voorbeeld voor ouders, om aan hun kinderen, als zij volwassen zijn, een genoegzaam levensonderhoud te geven overeenkomstig hun rang, en dan zorg te dragen dat zij niet boven hun vermogen leven, en inzonderheid zelf er niet toe mee te werken, dat zij dit doen. Jonge lieden, die hun eigen huishouding hebben, doen wijs als zij zo beginnen, dat zij kunnen voortgaan.

d. Absalom kreeg verlof voor Amnon en al de andere zonen des konings, om bij hem aan de maaltijd in zijn landhuis te komen, 2 Samuel 13:26, 2 Samuel 13:27. Absalom had zijn vijandschap jegens Amnon zo goed verborgen gehouden, dat David geen reden had om een kwaad opzet jegens hem in die bijzondere uitnodiging te vermoeden. "Laat toch mijn broeder Amnon met ons gaan," maar de slag zal David zoveel dieper wonden, omdat hij zich liet overhalen om zijn toestemming te geven tot hetgeen er de gelegenheid toe gaf, evenals tevoren, 2 Samuel 13:7. Het schijnt dat Davids zonen, hoewel zij volwassen waren, die eerbied aan hun vader bleven betonen, dat zij zo'n kleine reis niet zonder zijn verlof wilden ondernemen. Aldus behoren kinderen, zelfs als zij mannen en vrouwen zijn geworden, hun ouders te eren, hen te raadplegen, en niets van belang te doen of te ondernemen zonder hun toestemming, en nog veel minder tegen hun zin.

4. Het plan ten uitvoer gebracht, 2 Samuel 13:28, 2 Samuel 13:29.

A. Absaloms onthaal was zeer gul en ruim want hij wil dat zij allen vrolijk zijn zullen van de wijn, Amnon ten minste zal dit zijn want hij wist, dat deze wel tot overmatig drinken geneigd was. Maar,

B. De order, die hij betreffende Amnon aan zijn dienaren gaf, namelijk dat zij zijn bloed moeten vermengen met de wijn, was zeer barbaars. Indien hij hem had uitgedaagd en, steunende op zijn goede zaak en de gerechtigheid Gods, zelf met hem gestreden had, dan zou dit wel zeer slecht geweest zijn, maar toch meer eerlijk en meer te verontschuldigen (onze aloude wetten hebben in sommige gevallen zo'n gevecht als Godsgericht toegestaan), maar hem te vermoorden, zoals hij gedaan heeft, dat was Kaïns voorbeeld volgen, waarin alleen de oorzaak verschillend was, Abel werd gedood omdat hij rechtvaardig was, Amnon werd gedood om zijn goddeloosheid. Let op de verzwaringen dier zonde.

a. Hij wilde Amnon doden, als zijn hart vrolijk was van de wijn en hij bijgevolg niet het minst aan gevaar dacht en het minst instaat was om weerstand te bieden, en ook het minst geschikt was om uit de wereld te gaan, alsof zijn boosaardige haat bedoelde beide ziel en lichaam te verderven hem geen tijd gevende om te zeggen: Here, wees mij genadig. Welk een ontzettende verrassing is de dood geweest voor velen, wier hart bezwaard was met brasserij en dronkenschap!

b. Zijn dienaren moeten gebruikt worden om dit te doen, en aldus betrokken worden in de schuld. Hij moest het woord van bevel geven: Slaat Amnon, en dan moeten zij in gehoorzaamheid aan hem en in het vertrouwen dat zijn gezag hen tegen vervolging zal beschermen, hem doden. Hoe goddeloos tart hij de Goddelijke wet als hij, terwijl het gebod Gods uitdrukkelijk zegt: Gij zult niet doodslaan, hun gebiedt Amnon te doden, op die volmacht: Is het niet dat ik het u geboden heb? Dit is genoeg. Zijt sterk, weest dapper, en vreest God noch de mensen." Die dienstknechten zijn slecht onderwezen (en hebben slechte meesters) die gehoorzamen in tegenspraak met God. Diegenen zijn al te gedienstig, die hun ziel aan de verdoemenis prijsgeven, om hun meesters te believen, wier grote woorden hen niet tegen Gods toorn kunnen beschermen. Meesters moeten altijd hun dienstknechten gebieden, als die weten, dat zij zelf een Meester hebben in de hemel.

c. Hij deed het in de tegenwoordigheid van al de zonen des konings, van wie gezegd is, 2 Samuel 8:18, dat zij hoofdofficieren waren, zodat het een belediging was van de openbare gerechtigheid, waarvan zij de bestuurders waren, en van de koning, zijn vader, wiens vertegenwoordigers zij waren, en een minachting van het zwaard, dat een schrik had moeten wezen voor zijn slechte daden terwijl zijn slechte daden integendeel een schrik waren voor hen, die het droegen.

d. Er is reden te vermoeden dat Absalom dit deed, niet alleen om de twist van zijn zuster te wreken, maar om voor zichzelf plaats te maken op de troon, waarnaar zijn eerzucht uitging, en waarop. hij goede kansen had, als Amnon, de oudste zoon, uit de weg was. Toen het woord van bevel gegeven was, bleven Absaloms dienstknechten niet in gebreke het uit te voeren, daar zij ondersteund werden door de mening, dat hun meester, nu de naaste erfgenaam zijnde van de kroon, (want Chileab was dood, naar bisschop Patrick onderstelt) hen wel voor kwaad zou behoeden. Nu wordt in Davids huis het zwaard getrokken, dat, naar luid van de bedreiging, er niet meer van zal wijken.

Ten eerste. Zijn oudste zoon valt er door, er zelf door zijn goddeloosheid de oorzaak van zijnde, terwijl zijn vader door zijn oogluiking van het kwaad er medeplichtig aan is.

Ten tweede. Al zijn zonen vluchten er voor, en komen verschrikt tehuis, niet wetende hoe ver het bloedig plan van hun broeder Absalom zich zou uitstrekken. Zie welk een kwaad door de zonde in een gezin wordt aangericht.

Verzen 21-29

2 Samuël 13:21-29

Wat Salomo zegt van het begin des krakeels, is even waar van het begin van alle zonde, het is een opening geven aan het water, als de sluisdeuren eenmaal weg zijn, dan volgt een overstroming, het ene kwaad brengt het andere voort, en het is moeilijk te zeggen wat er het einde van zijn zal.

I. Hier wordt ons gezegd dat David zeer vertoornd was wegens de zonde van Amnon, hij ontstak zeer, 2 Samuel 13:21. Hij had er wel reden toe, daar zijn eigen zoon zich aan zo'n gruwel heeft schuldig gemaakt, en er hemzelf in behulpzaam had doen zijn. Het zal een smaad wezen voor hem, dat hij hem geen betere opvoeding had gegeven, het zal een smet wezen op zijn gezin, het ongeluk van zijn dochter, een slecht voorbeeld voor zijn koninkrijk, en een onrecht aan de ziel zijns zoons. Maar was het genoeg, dat hij toornig was? Hij had er zijn zoon voor moeten straffen, hem openlijk schande moeten aandoen, beide als vader en als koning had hij er de macht toe. Maar de Septuaginta voegt er hier deze woorden aan toe: "Doch hij bedroefde het hart van zijn zoon Amnon niet, want hij had hem lief, omdat hij zijn eerstgeborene was." Hij verviel in Eli's dwaling, wiens zonen zich vervloekt hebben gemaakt, terwijl hij hen niet eens zuur heeft aangezien. Indien Amnon hem dierbaar was, dan zou, als hij hem gestraft had, dit een zoveel groter straf voor hemzelf geweest zijn voor zijn eigen onkuisheid. Maar hij kan de schande niet dragen, waaraan diegenen zich hebben te onderwerpen, die anderen bestraffen voor hetgeen waaraan zij zichzelf schuldig weten, en daarom moet zijn toorn in de plaats komen van zijn gerechtigheid. Hierdoor worden zondaren verhard, Ecclesiastes 8:11.

II. Hoe Absalom het opnam. Hij besluit reeds het werk eens rechters te doen in Israël, en daar zijn vader Amnon niet wil straffen, zal hij het doen, niet uit een beginsel van recht en gerechtigheid of ijver voor de deugd, maar van wraakzucht, omdat hij in de mishandeling die zijn zuster had ondergaan, zichzelf beledigd achtte. Hun moeder was de dochter van een heidense vorst, 2 Samuel 3:3, dat hun misschien soms verweten werd door hun broeders, die dan zeiden dat zij kinderen waren van een vreemde. Absalom dacht dat zijn zuster nu als zo een behandeld was, en als Amnon haar geschikt vond om er een hoer van te maken, dan zal hij hem geschikt vinden om een slaaf van hem te maken, dit bracht hem in woede, en niets minder dan Amnons bloed kan zijn toorn tot bedaren brengen. Wij hebben hier:

1. Het plan geboren. Absalom haatte Amnon, 2 Samuel 13:22, en die zijn broeder haat is alrede een doodslager, en is evenals Kaïn uit den boze, 1 John 3:13, 1 John 3:15. Absaloms haat tegen zijns broeders misdaad zou loffelijk geweest zijn, en hij zou hem rechtvaardig door een behoorlijk rechtsgeding hebben kunnen vervolgen, tot een voorbeeld voor anderen, en om aan zijn beledigde zuster enigerlei vergoeding te bezorgen, maar zijn persoon te haten en het plan op te vatten hem te vermoorden, dat was God grotelijks te beledigen, door de overtreding van het zevende gebod te willen goedmaken door het zesde te overtreden, alsof al de geboden niet gelijkelijk heilig waren. Maar: "die gezegd heeft: Gij zult geen overspel doen, die heeft ook gezegd: Gij zult niet doden," James 2:11.

2. Het plan verborgen gehouden. Hij zei aan Amnon niets van deze zaak, goed noch kwaad, hield zich alsof hij er niets van wist en betoonde hem zijn gewone beleefdheid, maar slechts wachtende op een gunstige gelegenheid om hem een onheil te berokkenen. Die haat is het ergst: a. Die verborgen word gehouden, waaraan geen opening, geen uitweg wordt gegeven. Indien Absalom de zaak met Amnon had besproken, hij zou hem hebben kunnen overtuigen van zijn zonde en hem tot berouw en bekering hebben kunnen brengen, maar daar hij niets zei werd Amnons hart verhard, en werd zijn eigen hart al meer en meer tegen hem verbitterd, daarom is het berispen van onze naaste gesteld tegenover hem in ons hart te haten, Leviticus 19:17.

b. Waaraan men de schijn geeft van vriendschap, zo was die van Absalom, zijn "woorden waren gladder dan boter, maar zijn hart was krijg, " zie Proverbs 26:26.

c. Die lang gekoesterd wordt, twee volle jaren heeft Absalom deze wortel van de bitterheid in zijn hart aangekweekt, 2 Samuel 13:23. Misschien had hij niet dadelijk het voornemen zijn broeder te doden, (want indien hij het wel dadelijk van plan was geweest, dan zou hij er wel evengoed de gelegenheid toe gehad hebben als na die twee jaren) hij wachtte slechts op een gelegenheid om hem te schande te maken, of hem op een andere wijze kwaad te doen, maar mettertijd is zijn haat hiertoe gerijpt, dat hij met niets anders tevreden kon zijn, dan hem de dood te veroorzaken. Indien de zon eenmaal ondergegaan zijnde over de toorn, de duivel zoveel plaats geeft als te kennen wordt gegeven in Efeziers 4:26, 27, wat zullen de zonsondergangen van twee volle jaren dan niet doen!

3. Het plan beraamd.

a. Absalom geeft een feestmaal in zijn landhuis, evenals Nabal dit gedaan heeft, bij gelegenheid van het scheren van zijn schapen, 2 Samuel 13:23. Hoeveel zorg Absalom ook droeg voor zijn persoon, 2 Samuel 14:26, en hoe hoog hij zich ook hield, hij kende het aangezicht van zijn schapen, en zette zijn hart op de kudden. Zij, die geen andere zorg hebben omtrent hun goederen op het land, dan hoe ze door te brengen in de stad, slaan de rechte weg in om er spoedig het einde van te zien. Toen Absalom schaapscheerders had, wilde hij zelf er bij wezen.

b. Aan dit feestmaal nodigt hij de koning, zijn vader, en al de prinsen van den bloede, 2 Samuel 13:24. Niet slechts om de gelegenheid te hebben hun zijn achting te betonen, maar ook om zich hierdoor meer geëerd te doen zijn onder zijn naburen. Zij, die verwant zijn aan hoge personen, zijn geneigd om zich op die verwantschap te veel te laten voorstaan.

c. De koning wilde niet zelf gaan, omdat hij hem niet op de onkosten wilde jagen van hem te onthalen, 2 Samuel 13:26. Absalom schijnt een goed in eigen beheer gehad te hebben, de koning had het hem geschonken, en wilde dat hij het goed en zuinig zou besturen, hierin was hij een voorbeeld voor ouders, om aan hun kinderen, als zij volwassen zijn, een genoegzaam levensonderhoud te geven overeenkomstig hun rang, en dan zorg te dragen dat zij niet boven hun vermogen leven, en inzonderheid zelf er niet toe mee te werken, dat zij dit doen. Jonge lieden, die hun eigen huishouding hebben, doen wijs als zij zo beginnen, dat zij kunnen voortgaan.

d. Absalom kreeg verlof voor Amnon en al de andere zonen des konings, om bij hem aan de maaltijd in zijn landhuis te komen, 2 Samuel 13:26, 2 Samuel 13:27. Absalom had zijn vijandschap jegens Amnon zo goed verborgen gehouden, dat David geen reden had om een kwaad opzet jegens hem in die bijzondere uitnodiging te vermoeden. "Laat toch mijn broeder Amnon met ons gaan," maar de slag zal David zoveel dieper wonden, omdat hij zich liet overhalen om zijn toestemming te geven tot hetgeen er de gelegenheid toe gaf, evenals tevoren, 2 Samuel 13:7. Het schijnt dat Davids zonen, hoewel zij volwassen waren, die eerbied aan hun vader bleven betonen, dat zij zo'n kleine reis niet zonder zijn verlof wilden ondernemen. Aldus behoren kinderen, zelfs als zij mannen en vrouwen zijn geworden, hun ouders te eren, hen te raadplegen, en niets van belang te doen of te ondernemen zonder hun toestemming, en nog veel minder tegen hun zin.

4. Het plan ten uitvoer gebracht, 2 Samuel 13:28, 2 Samuel 13:29.

A. Absaloms onthaal was zeer gul en ruim want hij wil dat zij allen vrolijk zijn zullen van de wijn, Amnon ten minste zal dit zijn want hij wist, dat deze wel tot overmatig drinken geneigd was. Maar,

B. De order, die hij betreffende Amnon aan zijn dienaren gaf, namelijk dat zij zijn bloed moeten vermengen met de wijn, was zeer barbaars. Indien hij hem had uitgedaagd en, steunende op zijn goede zaak en de gerechtigheid Gods, zelf met hem gestreden had, dan zou dit wel zeer slecht geweest zijn, maar toch meer eerlijk en meer te verontschuldigen (onze aloude wetten hebben in sommige gevallen zo'n gevecht als Godsgericht toegestaan), maar hem te vermoorden, zoals hij gedaan heeft, dat was Kaïns voorbeeld volgen, waarin alleen de oorzaak verschillend was, Abel werd gedood omdat hij rechtvaardig was, Amnon werd gedood om zijn goddeloosheid. Let op de verzwaringen dier zonde.

a. Hij wilde Amnon doden, als zijn hart vrolijk was van de wijn en hij bijgevolg niet het minst aan gevaar dacht en het minst instaat was om weerstand te bieden, en ook het minst geschikt was om uit de wereld te gaan, alsof zijn boosaardige haat bedoelde beide ziel en lichaam te verderven hem geen tijd gevende om te zeggen: Here, wees mij genadig. Welk een ontzettende verrassing is de dood geweest voor velen, wier hart bezwaard was met brasserij en dronkenschap!

b. Zijn dienaren moeten gebruikt worden om dit te doen, en aldus betrokken worden in de schuld. Hij moest het woord van bevel geven: Slaat Amnon, en dan moeten zij in gehoorzaamheid aan hem en in het vertrouwen dat zijn gezag hen tegen vervolging zal beschermen, hem doden. Hoe goddeloos tart hij de Goddelijke wet als hij, terwijl het gebod Gods uitdrukkelijk zegt: Gij zult niet doodslaan, hun gebiedt Amnon te doden, op die volmacht: Is het niet dat ik het u geboden heb? Dit is genoeg. Zijt sterk, weest dapper, en vreest God noch de mensen." Die dienstknechten zijn slecht onderwezen (en hebben slechte meesters) die gehoorzamen in tegenspraak met God. Diegenen zijn al te gedienstig, die hun ziel aan de verdoemenis prijsgeven, om hun meesters te believen, wier grote woorden hen niet tegen Gods toorn kunnen beschermen. Meesters moeten altijd hun dienstknechten gebieden, als die weten, dat zij zelf een Meester hebben in de hemel.

c. Hij deed het in de tegenwoordigheid van al de zonen des konings, van wie gezegd is, 2 Samuel 8:18, dat zij hoofdofficieren waren, zodat het een belediging was van de openbare gerechtigheid, waarvan zij de bestuurders waren, en van de koning, zijn vader, wiens vertegenwoordigers zij waren, en een minachting van het zwaard, dat een schrik had moeten wezen voor zijn slechte daden terwijl zijn slechte daden integendeel een schrik waren voor hen, die het droegen.

d. Er is reden te vermoeden dat Absalom dit deed, niet alleen om de twist van zijn zuster te wreken, maar om voor zichzelf plaats te maken op de troon, waarnaar zijn eerzucht uitging, en waarop. hij goede kansen had, als Amnon, de oudste zoon, uit de weg was. Toen het woord van bevel gegeven was, bleven Absaloms dienstknechten niet in gebreke het uit te voeren, daar zij ondersteund werden door de mening, dat hun meester, nu de naaste erfgenaam zijnde van de kroon, (want Chileab was dood, naar bisschop Patrick onderstelt) hen wel voor kwaad zou behoeden. Nu wordt in Davids huis het zwaard getrokken, dat, naar luid van de bedreiging, er niet meer van zal wijken.

Ten eerste. Zijn oudste zoon valt er door, er zelf door zijn goddeloosheid de oorzaak van zijnde, terwijl zijn vader door zijn oogluiking van het kwaad er medeplichtig aan is.

Ten tweede. Al zijn zonen vluchten er voor, en komen verschrikt tehuis, niet wetende hoe ver het bloedig plan van hun broeder Absalom zich zou uitstrekken. Zie welk een kwaad door de zonde in een gezin wordt aangericht.

Verzen 30-39

2 Samuël 13:30-39

I. Hier is de verschrikking, die over David kwam door een vals gerucht, te Jeruzalem verspreid, dat Absalom al de zonen des konings had verslagen, 2 Samuel 13:30. Losse geruchten zullen gewoonlijk wat erg is nog erger maken, en het eerste bericht nopens een zaak als deze, stelt haar schrikkelijker voor dan zij later blijkt te wezen. Laat ons dan niet verschrikt worden door kwade tijdingen zolang zij nog niet bevestigd zijn, maar als wij het ergste horen het beste hopen, of tenminste hopen op betere. Deze valse tijdingen gaven aan David voor het ogenblik evenveel smart, alsof zij waar waren geweest, hij scheurde zijn klederen, en legde zich neer ter aarde, terwijl het toch nog slechts een los gerucht was, 2 Samuel 13:31. Het was goed dat David genade had, hij had haar zeer nodig, want hij had sterke hartstochten.

II. De herstelling van de vergissing op tweeërlei wijze:

1. Door de slimme gissing van Jonadab, de zoon van Davids broeder, die hem zeggen kon: Amnon alleen is dood, niet al de zonen des konings, 2 Samuel 13:32, 2 Samuel 13:33, en hem ook kon zeggen, dat hij gedood was op bevel van Absalom, en dat het plan ertoe beraamd was van de dag af, dat hij zijn zuster Tamar had verkracht. Welk een slecht mens was hij, dat hij, dit alles wetende of reden hebbende om het te vermoeden, er David niet eerder mee bekend gemaakt heeft, zodat deze middelen had kunnen beramen om de twist bij te leggen! Dat zou Jonadabs plicht geweest zijn indien hij als een eerlijk man had gehandeld, David had dan tenminste Amnon niet het gevaar in de mond laten lopen, door hem verlof te geven om naar Absaloms huis te gaan. Als wij niet alles doen wat wij kunnen om kwaad te voorkomen, dan maken wij er ons medeplichtig aan. "Wanneer wij zeggen: Zie, wij weten dat niet, zal Hij die de harten weegt, dat niet merken", of wij het al of niet wisten? Zie Proverbs 24:11, Proverbs 24:12. Laat het zijn, dat Jonadab niet zo schuldig was aan Amnons dood als aan zijn zonde, maar zulke vrienden blijken zij te wezen, naar wie men luistert als zij goddeloosheden aanraden: hij, die niet zo vriendelijk wilde wezen om Amnons zonde te voorkomen, wilde ook de vriendelijkheid niet hebben om zijn verderf te voorkomen daar hij dit toch gekund schijnt te hebben.

2. Door de behouden terugkomst van al de zonen des konings behalve Amnon. Zij en hun dienaren werden spoedig door de wacht ontdekt, 2 Samuel 13:34, 2 Samuel 13:35, en kwamen spoedig aan om te tonen dat zij in leven waren, maar de stellige tijding te brengen, dat Absalom zijn broeder Amnon had vermoord. De droefheid, die David gevoeld had om hetgeen niet was maakte hem nu te beter instaat om te dragen wat wel was door hem, toen hij beter ingelicht was, aanleiding te geven om God te danken, dat niet al zijn zonen dood waren, maar dat Amnon dood was, op zo verraderlijke barbaarse wijs vermoord door zijn eigen broeder, was toch genoeg om de koning en het hof van de koning en het koninkrijk in rouw te dompelen. Droefheid is nooit meer redelijk dan wanneer er ook zonde in het geval is.

III. Absaloms vlucht voor de gerechtigheid. Absalom nu vluchtte terstond, 2 Samuel 13:34. Thans was hij even bevreesd voor de zonen des konings als zij voor hem geweest zijn, zij vloden voor zijn boosaardigheid, hij voor hun gerechtigheid. Geen deel van het land Israëls kon hem een schuilplaats verlenen. De vrijsteden gaven geen bescherming aan een moedwillige moordenaar. Hoewel David Amnons bloedschande ongestraft liet, kon Absalom zich toch niet vleien zijn vergeving te verkrijgen voor deze moord, zo uitdrukkelijk was de wet in dit geval, en zo welbekend Davids gerechtigheid en zijn vrees voor bloedschuld. Daarom begaf hij zich zo spoedig mogelijk naar de bloedverwanten van zijn moeder, en werd ontvangen door zijn grootvader Thalmai, koning van Gesur, 2 Samuel 13:37, en daar werd hij gedurende drie jaren beschermd, 2 Samuel 13:38, David hem niet opeisende, en Thalmai zich niet verplicht rekenende om hem terug te zenden, behalve in het geval dat hij opgeëist werd.

IV. Davids onrust om zijn afwezigheid. Geruime tijd droeg hij rouw om Amnon, 2 Samuel 13:37, maar mettertijd verminderde die droefheid, hij had zich getroost over Amnon, dat hij dood was, ook zijn verfoeiing van Absaloms zonde nam maar al te veel af, inplaats van hem te verafschuwen als een moordenaar, verlangde zijn ziel om naar Absalom uit te trekken, 2 Samuel 13:39 In het eerst kon hij het niet van zich verkrijgen om recht aan hem te doen, nu is hij bijna bereid om hem weer in gunst aan te nemen. Dit was Davids zwakheid. God moet iets in zijn hart gezien hebben, dat verschil maakte anders zouden wij gedacht hebben dat hij evenzeer als Eli, zijn zonen meer eerde dan God.

Verzen 30-39

2 Samuël 13:30-39

I. Hier is de verschrikking, die over David kwam door een vals gerucht, te Jeruzalem verspreid, dat Absalom al de zonen des konings had verslagen, 2 Samuel 13:30. Losse geruchten zullen gewoonlijk wat erg is nog erger maken, en het eerste bericht nopens een zaak als deze, stelt haar schrikkelijker voor dan zij later blijkt te wezen. Laat ons dan niet verschrikt worden door kwade tijdingen zolang zij nog niet bevestigd zijn, maar als wij het ergste horen het beste hopen, of tenminste hopen op betere. Deze valse tijdingen gaven aan David voor het ogenblik evenveel smart, alsof zij waar waren geweest, hij scheurde zijn klederen, en legde zich neer ter aarde, terwijl het toch nog slechts een los gerucht was, 2 Samuel 13:31. Het was goed dat David genade had, hij had haar zeer nodig, want hij had sterke hartstochten.

II. De herstelling van de vergissing op tweeërlei wijze:

1. Door de slimme gissing van Jonadab, de zoon van Davids broeder, die hem zeggen kon: Amnon alleen is dood, niet al de zonen des konings, 2 Samuel 13:32, 2 Samuel 13:33, en hem ook kon zeggen, dat hij gedood was op bevel van Absalom, en dat het plan ertoe beraamd was van de dag af, dat hij zijn zuster Tamar had verkracht. Welk een slecht mens was hij, dat hij, dit alles wetende of reden hebbende om het te vermoeden, er David niet eerder mee bekend gemaakt heeft, zodat deze middelen had kunnen beramen om de twist bij te leggen! Dat zou Jonadabs plicht geweest zijn indien hij als een eerlijk man had gehandeld, David had dan tenminste Amnon niet het gevaar in de mond laten lopen, door hem verlof te geven om naar Absaloms huis te gaan. Als wij niet alles doen wat wij kunnen om kwaad te voorkomen, dan maken wij er ons medeplichtig aan. "Wanneer wij zeggen: Zie, wij weten dat niet, zal Hij die de harten weegt, dat niet merken", of wij het al of niet wisten? Zie Proverbs 24:11, Proverbs 24:12. Laat het zijn, dat Jonadab niet zo schuldig was aan Amnons dood als aan zijn zonde, maar zulke vrienden blijken zij te wezen, naar wie men luistert als zij goddeloosheden aanraden: hij, die niet zo vriendelijk wilde wezen om Amnons zonde te voorkomen, wilde ook de vriendelijkheid niet hebben om zijn verderf te voorkomen daar hij dit toch gekund schijnt te hebben.

2. Door de behouden terugkomst van al de zonen des konings behalve Amnon. Zij en hun dienaren werden spoedig door de wacht ontdekt, 2 Samuel 13:34, 2 Samuel 13:35, en kwamen spoedig aan om te tonen dat zij in leven waren, maar de stellige tijding te brengen, dat Absalom zijn broeder Amnon had vermoord. De droefheid, die David gevoeld had om hetgeen niet was maakte hem nu te beter instaat om te dragen wat wel was door hem, toen hij beter ingelicht was, aanleiding te geven om God te danken, dat niet al zijn zonen dood waren, maar dat Amnon dood was, op zo verraderlijke barbaarse wijs vermoord door zijn eigen broeder, was toch genoeg om de koning en het hof van de koning en het koninkrijk in rouw te dompelen. Droefheid is nooit meer redelijk dan wanneer er ook zonde in het geval is.

III. Absaloms vlucht voor de gerechtigheid. Absalom nu vluchtte terstond, 2 Samuel 13:34. Thans was hij even bevreesd voor de zonen des konings als zij voor hem geweest zijn, zij vloden voor zijn boosaardigheid, hij voor hun gerechtigheid. Geen deel van het land Israëls kon hem een schuilplaats verlenen. De vrijsteden gaven geen bescherming aan een moedwillige moordenaar. Hoewel David Amnons bloedschande ongestraft liet, kon Absalom zich toch niet vleien zijn vergeving te verkrijgen voor deze moord, zo uitdrukkelijk was de wet in dit geval, en zo welbekend Davids gerechtigheid en zijn vrees voor bloedschuld. Daarom begaf hij zich zo spoedig mogelijk naar de bloedverwanten van zijn moeder, en werd ontvangen door zijn grootvader Thalmai, koning van Gesur, 2 Samuel 13:37, en daar werd hij gedurende drie jaren beschermd, 2 Samuel 13:38, David hem niet opeisende, en Thalmai zich niet verplicht rekenende om hem terug te zenden, behalve in het geval dat hij opgeëist werd.

IV. Davids onrust om zijn afwezigheid. Geruime tijd droeg hij rouw om Amnon, 2 Samuel 13:37, maar mettertijd verminderde die droefheid, hij had zich getroost over Amnon, dat hij dood was, ook zijn verfoeiing van Absaloms zonde nam maar al te veel af, inplaats van hem te verafschuwen als een moordenaar, verlangde zijn ziel om naar Absalom uit te trekken, 2 Samuel 13:39 In het eerst kon hij het niet van zich verkrijgen om recht aan hem te doen, nu is hij bijna bereid om hem weer in gunst aan te nemen. Dit was Davids zwakheid. God moet iets in zijn hart gezien hebben, dat verschil maakte anders zouden wij gedacht hebben dat hij evenzeer als Eli, zijn zonen meer eerde dan God.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Samuel 13". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-samuel-13.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile