Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Kings 9". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-kings-9.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Kings 9". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (2)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KONINGEN 9Hazaël en Jehu waren de mannen, die aangewezen waren om de werktuigen te zijn van Gods gerechtigheid in het straffen en uitroeien van het huis van Achab. Aan Elia was geboden hen aan te stellen tot deze dienst, maar op Achabs verootmoediging werd hem uitstel verleend, en zo werd het aan Elisa overgelaten hen aan te stellen. Van Hazaëls verheffing op de troon van Syrië lazen wij in het vorige hoofdstuk en nu zullen wij Jehu op de troon van Israël zien komen, hem, die aan het zwaard van Hazaël ontkwam zoals Joram en Ahazia, moet Jehu doden, en daarvan geeft dit hoofdstuk ons een bericht.
I. Aan Jehu wordt door de dienst van een van de profeten een opdracht gezonden om de regering op zich te nemen en het huis van Achab uit te roeien, 2 Kings 9:1.
II. Een snelle volvoering van deze opdracht.
1. Hij deelt haar mee aan zijn oversten, 2 Kings 9:11..
2. Hij trekt terstond op naar Jizreël, 2 Kings 9:16, en daar doodt hij Joram, de koning van Israël, 2 Kings 9:20, en Ahazia, de koning van Juda, 2 Kings 9:27, enIzebel, 2 Kings 9:30.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KONINGEN 9Hazaël en Jehu waren de mannen, die aangewezen waren om de werktuigen te zijn van Gods gerechtigheid in het straffen en uitroeien van het huis van Achab. Aan Elia was geboden hen aan te stellen tot deze dienst, maar op Achabs verootmoediging werd hem uitstel verleend, en zo werd het aan Elisa overgelaten hen aan te stellen. Van Hazaëls verheffing op de troon van Syrië lazen wij in het vorige hoofdstuk en nu zullen wij Jehu op de troon van Israël zien komen, hem, die aan het zwaard van Hazaël ontkwam zoals Joram en Ahazia, moet Jehu doden, en daarvan geeft dit hoofdstuk ons een bericht.
I. Aan Jehu wordt door de dienst van een van de profeten een opdracht gezonden om de regering op zich te nemen en het huis van Achab uit te roeien, 2 Kings 9:1.
II. Een snelle volvoering van deze opdracht.
1. Hij deelt haar mee aan zijn oversten, 2 Kings 9:11..
2. Hij trekt terstond op naar Jizreël, 2 Kings 9:16, en daar doodt hij Joram, de koning van Israël, 2 Kings 9:20, en Ahazia, de koning van Juda, 2 Kings 9:27, enIzebel, 2 Kings 9:30.
Verzen 1-10
2 Koningen 9:1-10Wij hebben hier de zalving van Jehu tot koning, die toen een bevelhebber was (waarschijnlijk opperbevelhebber) van de krijgsmacht die tegen Ramoth in Gilead was opgetrokken 2 Kings 9:14. Daar streed hij voor de koning, zijn meester, maar ontving orders van een hogere Koning om tegen hem te strijden. Het blijkt niet dat Jehu naar de regering gestaan heeft of dat hij er ooit aan heeft gedacht, de opdracht, die hem gegeven was, was hem een verrassing. Sommigen denken dat hij tevoren reeds door Elia was gezalfd, aan wie God bevolen had dit te doen, maar in het geheim en met een wenk, dat hij niet handelend moest optreden voor hij nadere orders had ontvangen zoals Samuël David heeft gezalfd lang voordat hij tot de troon kwam, maar dat is volstrekt niet waarschijnlijk, want dan moeten wij veronderstellen dat Elia ook Hazaël had gezalfd. Neen toen God hem gebood deze dingen te doen gebood Hij hem Elisa te zalven om een profeet te zijn in zijn plaats, en het te doen als hij heengegaan zal zijn, en naardat God hem leiden zal. Hier is:
I. De opdracht gezonden. Elisa ging niet zelf heen om Jehu te zalven, omdat hij oud was en ongeschikt voor zo'n reis, en zo welbekend, dat hij er niet in het geheim kon heengaan, niet kon komen en gaan zonder opgemerkt te worden, daarom zendt hij n van de zonen van de profeten om het te doen 2 Kings 9:1. Zij eerden hem niet alleen als hun vader, hoofdst 2:15, maar gehoorzaamden hem ook als hun vader. De dienst om Jehu te zalven:
1. Bracht gevaar mede, 1 Samuel 16:2, en daarom was het niet goed dat Elisa zelf er zich aan zou blootstellen, maar n van de zonen van de profeten, wiens leven minder kostbaar was en die het ook met minder gevaar doen kon.
2. Vereiste arbeid en moeite, en dus was een jonge man in zijn volle kracht er beter voor geschikt. Laat de jeugd arbeiden en laat de rijpheid van jaren besturen.
3. Maar het was ook een eervolle dienst om een koning te zalven, en die hem waarnam kon hopen er later voor bevorderd te zullen worden, daarom heeft Elisa ter aanmoediging van de jonge profeten er n van hen voor gebruikt, hij wilde al de eer niet voor zichzelf houden, en aan de jonge profeten een aandeel er in niet misgunnen. Toen hij hem zond:
A. Gaf hij hem de olie mede, waarmee hij Jehu moest zalven. Neem deze oliekruik in uw hand. Salomo werd gezalfd met olie uit de tabernakel, 1Kon. 1:39. Die was nu niet te krijgen, maar olie uit de hand van een profeten was van gelijke waarde als olie uit Gods huis. Het was niet de standvastige gewoonte om koningen te zalven, maar in het geval dat de opvolger betwist werd, zoals in het geval van Salomo, of bij een onderbreking in de opvolging, zoals in die van Joas, 2 Kings 11:12 of bij de overgang van de regering op een ander geslacht, zoals hier en in het geval van David, werd het gedaan. Het kan ook in het algemeen geschied zijn, hoewel de Schrift er geen melding van maakt.
B. Hij legde hem de woorden in de mond, die hij moest spreken, 2 Kings 9:3. Ik heb u tot koning gezalfd, en ongetwijfeld heeft hij hem ook al het overige gezegd, dat hij gesproken heeft, 2 Kings 9:7. Zij, die door God op Zijn boodschap worden uitgezonden, zullen niet zonder volledige instructies gaan. Hij beval hem ook:
a. Het in het geheim te doen, Jehu af te zonderen van de overige hoofdlieden, en hem te zalven in een binnenste kamer, 2 Kings 9:2, opdat Jehu's vertrouwen in zijn opdracht op de proef gesteld zou worden, daar hij er geen getuigen van had om haar te bevestigen. Dat hij zo plotseling opgewekt was tot de dienst, zal een genoegzaam bewijs zijn, dat hij er toe gezalfd is, een ander bewijs was niet nodig. De zaak, die betekend werd, was het beste bewijs van het teken.
b. Het snel en vaardig te doen. Er toe heengaande moet hij zijn lenden gorden, als hij de daad volbracht heeft, moet hij vlieden en niet vertoeven om een beloning te ontvangen, of om onthaald te worden, of om te zien wat Jehu doen zou. Het betaamt de zonen van de profeten vlug en vaardig te zijn bij hun werk, het te doen als mannen, die het haten om te talmen en te beuzelen. Zij moeten als engelen wezen, die snellijk vliegen.
II. De opdracht overgegeven. De jonge profeet heeft zijn werk schielijk volbracht. Hij was spoedig te Ramoth in Gilead, 2 Kings 9:4, vond er de hoofdlieden bij elkaar, hetzij aan de maaltijd of in krijgsraad vergaderd, 2 Kings 9:5. Met de gerustheid en zekerheid, die betaamden aan een boodschapper Gods, in weerwil van het geringe van zijn voorkomen, onderscheidde hij Jehu van de overigen en riep hem naar buiten, niet wachtende tot het hem gelegen zou komen of hem om verschoning vragende dat hij hem stoorde maar als iemand bekleed met gezag, zei hij: Ik heb een woord aan u, o hoofdman. Misschien had Jehu enigerlei kennis bekomen van deze zaak, om nu de schijn niet te hebben van al te zeer naar die eer te staan, vroeg hij: Tot wie van ons allen? Opdat later niet gezegd zou worden, dat hij die waardigheid verkreeg door het eerst te spreken, maar allen er van overtuigd zouden zijn dat hij werkelijk de aangewezen persoon was Toen de profeet met hem alleen was, zalfde hij hem, 2 Kings 9:6. De zalving des Geestes is een verborgen zaak, het is de nieuwe naam, welke niemand kent, dan die hem ontvangt. Hiermede:
1. Bekleedt hij hem met de koninklijke waardigheid: Zo zegt de Heere, de God van Israël, wiens boodschapper ik ben en wiens woord ik spreek: ik heb u tot koning gezalfd over Israël. Hij geeft hem een onbetwistbaar recht, maar herinnert hem er aan dat hij koning gemaakt is:
a. Door de God Israëls, van Hem moet hij zijn macht zien afgeleid, want door Hem regeren de koningen, voor Hem moet hij haar gebruiken, en aan Hem is hij er voor verantwoordelijk. Magistraten zijn de dienaren Gods, en moeten dus handelen in afhankelijkheid van Hem, en met een algehele toewijding aan Hem en Zijn heerlijkheid.
b. Over het Israël Gods. Hoewel het volk van Israël ellendig verdorven was, en al de eer verbeurd had van tot Hem in betrekking te staan, worden zij hier toch het volk des Heeren genoemd, want Hij had recht op hen en had hun nog geen scheidbrief gegeven. Jehu moet het volk, waarover hij koning was gemaakt, beschouwen als het volk des Heeren, niet als zijn vazallen, maar als Gods vrijen, Zijn zonen, Zijn eerstgeborenen, die niet mishandeld niet getiranniseerd moeten worden, Gods volk, en daarom geregeerd voor Hem, en overeenkomstig Zijn wetten.
2. Hij geeft hem instructies voor zijn tegenwoordige dienst, die bestond in het huis van Achab uit te roeien, 2 Kings 9:7, niet opdat hij zich daardoor de weg naar de troon zal effenen, en er zich het bezit van zal verzekeren, maar om de oordelen Gods te volvoeren aan dat schuldig en schadelijk geslacht. Hij noemt Achab zijn heer, opdat die betrekking geen bezwaar zou zijn. "Hij was uw heer, en uw hand op te heffen tegen zijn zoon en opvolger zou niet slechts lage ondankbaarheid zijn, maar verraad, muiterij. en al wat slecht is, indien gij niet onmiddellijk van God bevel hadt gekregen om het te doen, maar gij zijt onder hogere verplichtingen aan uw Heer in de hemel dan aan uw heer Achab. Hij, uw Heer in de hemel, heeft besloten dat het gehele huis van Achab zal omkomen, en dat wel door uw hand, vrees niet, heeft Hij het u niet geboden? Vrees niet dat het zonde is, Zijn gebod zal u rechtvaardigen en verdedigen, vrees geen gevaar, Zijn gebod zal u beveiligen en voorspoedig maken.
Opdat hij met verstand en op de rechte wijze dit grote oordeel aan het huis van Achab zal volvoeren, zegt hij hem:
a. Wat hun misdaad was, wat de grond is van de twist, en waarom God deze twist met hen had, opdat hij het oog zou hebben op hetgeen waar God het oog op had, en dat was het bloed van Gods dienstknechten, de profeten, en andere getrouwe aanbidders van God, dat zij vergoten hebben, en dat nu van de hand van Izebel geëist wordt. Dat zij afgodendienaars waren, was erg genoeg, en verdiende al het kwaad dat over hen gebracht werd, toch wordt daar nu geen melding van gemaakt, maar de twist, die God met hen heeft, is dat zij vervolgers zijn, niet zozeer dat zij Gods altaren hebben neergeworpen, als wel, dat zij zijn profeten met het zwaard gedood hebben. Door niets wordt de maat van de ongerechtigheid van een vorst of een volk zo gevuld als hierdoor, en niets brengt een zekerder en zwaarder verderf over hen. Dat was de zonde, die de eerste verwoesting over Jeruzalem heeft gebracht, 2 Chronicles 36:16 en ook de laatste verwoesting, Matthew 23:37, Matthew 23:38. Izebels hoererijen en toverijen waren niet zo Godtergend als haar vervolgen van de profeten, van wie zij sommigen heeft gedood, en de overigen in hoeken en spelonken heeft gedreven, 1 Kings 18:4..
b. Wat hun vonnis was, zij werden veroordeeld om ten enenmale uitgeroeid te worden, niet gekastijd, maar verdelgd te worden. Dit moet Jehu weten, opdat zijn oog niet zou sparen uit medelijden, gunst of genegenheid. Allen, die tot Achab behoorden moeten gedood worden, 2 Kings 9:8. Er wordt hem een voorbeeld gegeven van de verdelging, die bedoeld was, In de verdelging van de geslachten van Jerobeam en van Baesa, 2 Kings 9:9, en inzonderheid wordt hem bevolen Izebel de honden voor te werpen, 2 Kings 9:10. Al dat koninklijk bloed was weinig genoeg, ja te weinig, om vergoeding te doen of te boeten voor het bloed van de profeten, van de heiligen en martelaren, dat in Gods schatting van hoge waardij is.
De profeet, zijn boodschap verricht hebbende, spoedde zich naar huis terug en liet Jehu om te overwegen wat hem te doen stond, en leiding van God te vragen.
Verzen 1-10
2 Koningen 9:1-10Wij hebben hier de zalving van Jehu tot koning, die toen een bevelhebber was (waarschijnlijk opperbevelhebber) van de krijgsmacht die tegen Ramoth in Gilead was opgetrokken 2 Kings 9:14. Daar streed hij voor de koning, zijn meester, maar ontving orders van een hogere Koning om tegen hem te strijden. Het blijkt niet dat Jehu naar de regering gestaan heeft of dat hij er ooit aan heeft gedacht, de opdracht, die hem gegeven was, was hem een verrassing. Sommigen denken dat hij tevoren reeds door Elia was gezalfd, aan wie God bevolen had dit te doen, maar in het geheim en met een wenk, dat hij niet handelend moest optreden voor hij nadere orders had ontvangen zoals Samuël David heeft gezalfd lang voordat hij tot de troon kwam, maar dat is volstrekt niet waarschijnlijk, want dan moeten wij veronderstellen dat Elia ook Hazaël had gezalfd. Neen toen God hem gebood deze dingen te doen gebood Hij hem Elisa te zalven om een profeet te zijn in zijn plaats, en het te doen als hij heengegaan zal zijn, en naardat God hem leiden zal. Hier is:
I. De opdracht gezonden. Elisa ging niet zelf heen om Jehu te zalven, omdat hij oud was en ongeschikt voor zo'n reis, en zo welbekend, dat hij er niet in het geheim kon heengaan, niet kon komen en gaan zonder opgemerkt te worden, daarom zendt hij n van de zonen van de profeten om het te doen 2 Kings 9:1. Zij eerden hem niet alleen als hun vader, hoofdst 2:15, maar gehoorzaamden hem ook als hun vader. De dienst om Jehu te zalven:
1. Bracht gevaar mede, 1 Samuel 16:2, en daarom was het niet goed dat Elisa zelf er zich aan zou blootstellen, maar n van de zonen van de profeten, wiens leven minder kostbaar was en die het ook met minder gevaar doen kon.
2. Vereiste arbeid en moeite, en dus was een jonge man in zijn volle kracht er beter voor geschikt. Laat de jeugd arbeiden en laat de rijpheid van jaren besturen.
3. Maar het was ook een eervolle dienst om een koning te zalven, en die hem waarnam kon hopen er later voor bevorderd te zullen worden, daarom heeft Elisa ter aanmoediging van de jonge profeten er n van hen voor gebruikt, hij wilde al de eer niet voor zichzelf houden, en aan de jonge profeten een aandeel er in niet misgunnen. Toen hij hem zond:
A. Gaf hij hem de olie mede, waarmee hij Jehu moest zalven. Neem deze oliekruik in uw hand. Salomo werd gezalfd met olie uit de tabernakel, 1Kon. 1:39. Die was nu niet te krijgen, maar olie uit de hand van een profeten was van gelijke waarde als olie uit Gods huis. Het was niet de standvastige gewoonte om koningen te zalven, maar in het geval dat de opvolger betwist werd, zoals in het geval van Salomo, of bij een onderbreking in de opvolging, zoals in die van Joas, 2 Kings 11:12 of bij de overgang van de regering op een ander geslacht, zoals hier en in het geval van David, werd het gedaan. Het kan ook in het algemeen geschied zijn, hoewel de Schrift er geen melding van maakt.
B. Hij legde hem de woorden in de mond, die hij moest spreken, 2 Kings 9:3. Ik heb u tot koning gezalfd, en ongetwijfeld heeft hij hem ook al het overige gezegd, dat hij gesproken heeft, 2 Kings 9:7. Zij, die door God op Zijn boodschap worden uitgezonden, zullen niet zonder volledige instructies gaan. Hij beval hem ook:
a. Het in het geheim te doen, Jehu af te zonderen van de overige hoofdlieden, en hem te zalven in een binnenste kamer, 2 Kings 9:2, opdat Jehu's vertrouwen in zijn opdracht op de proef gesteld zou worden, daar hij er geen getuigen van had om haar te bevestigen. Dat hij zo plotseling opgewekt was tot de dienst, zal een genoegzaam bewijs zijn, dat hij er toe gezalfd is, een ander bewijs was niet nodig. De zaak, die betekend werd, was het beste bewijs van het teken.
b. Het snel en vaardig te doen. Er toe heengaande moet hij zijn lenden gorden, als hij de daad volbracht heeft, moet hij vlieden en niet vertoeven om een beloning te ontvangen, of om onthaald te worden, of om te zien wat Jehu doen zou. Het betaamt de zonen van de profeten vlug en vaardig te zijn bij hun werk, het te doen als mannen, die het haten om te talmen en te beuzelen. Zij moeten als engelen wezen, die snellijk vliegen.
II. De opdracht overgegeven. De jonge profeet heeft zijn werk schielijk volbracht. Hij was spoedig te Ramoth in Gilead, 2 Kings 9:4, vond er de hoofdlieden bij elkaar, hetzij aan de maaltijd of in krijgsraad vergaderd, 2 Kings 9:5. Met de gerustheid en zekerheid, die betaamden aan een boodschapper Gods, in weerwil van het geringe van zijn voorkomen, onderscheidde hij Jehu van de overigen en riep hem naar buiten, niet wachtende tot het hem gelegen zou komen of hem om verschoning vragende dat hij hem stoorde maar als iemand bekleed met gezag, zei hij: Ik heb een woord aan u, o hoofdman. Misschien had Jehu enigerlei kennis bekomen van deze zaak, om nu de schijn niet te hebben van al te zeer naar die eer te staan, vroeg hij: Tot wie van ons allen? Opdat later niet gezegd zou worden, dat hij die waardigheid verkreeg door het eerst te spreken, maar allen er van overtuigd zouden zijn dat hij werkelijk de aangewezen persoon was Toen de profeet met hem alleen was, zalfde hij hem, 2 Kings 9:6. De zalving des Geestes is een verborgen zaak, het is de nieuwe naam, welke niemand kent, dan die hem ontvangt. Hiermede:
1. Bekleedt hij hem met de koninklijke waardigheid: Zo zegt de Heere, de God van Israël, wiens boodschapper ik ben en wiens woord ik spreek: ik heb u tot koning gezalfd over Israël. Hij geeft hem een onbetwistbaar recht, maar herinnert hem er aan dat hij koning gemaakt is:
a. Door de God Israëls, van Hem moet hij zijn macht zien afgeleid, want door Hem regeren de koningen, voor Hem moet hij haar gebruiken, en aan Hem is hij er voor verantwoordelijk. Magistraten zijn de dienaren Gods, en moeten dus handelen in afhankelijkheid van Hem, en met een algehele toewijding aan Hem en Zijn heerlijkheid.
b. Over het Israël Gods. Hoewel het volk van Israël ellendig verdorven was, en al de eer verbeurd had van tot Hem in betrekking te staan, worden zij hier toch het volk des Heeren genoemd, want Hij had recht op hen en had hun nog geen scheidbrief gegeven. Jehu moet het volk, waarover hij koning was gemaakt, beschouwen als het volk des Heeren, niet als zijn vazallen, maar als Gods vrijen, Zijn zonen, Zijn eerstgeborenen, die niet mishandeld niet getiranniseerd moeten worden, Gods volk, en daarom geregeerd voor Hem, en overeenkomstig Zijn wetten.
2. Hij geeft hem instructies voor zijn tegenwoordige dienst, die bestond in het huis van Achab uit te roeien, 2 Kings 9:7, niet opdat hij zich daardoor de weg naar de troon zal effenen, en er zich het bezit van zal verzekeren, maar om de oordelen Gods te volvoeren aan dat schuldig en schadelijk geslacht. Hij noemt Achab zijn heer, opdat die betrekking geen bezwaar zou zijn. "Hij was uw heer, en uw hand op te heffen tegen zijn zoon en opvolger zou niet slechts lage ondankbaarheid zijn, maar verraad, muiterij. en al wat slecht is, indien gij niet onmiddellijk van God bevel hadt gekregen om het te doen, maar gij zijt onder hogere verplichtingen aan uw Heer in de hemel dan aan uw heer Achab. Hij, uw Heer in de hemel, heeft besloten dat het gehele huis van Achab zal omkomen, en dat wel door uw hand, vrees niet, heeft Hij het u niet geboden? Vrees niet dat het zonde is, Zijn gebod zal u rechtvaardigen en verdedigen, vrees geen gevaar, Zijn gebod zal u beveiligen en voorspoedig maken.
Opdat hij met verstand en op de rechte wijze dit grote oordeel aan het huis van Achab zal volvoeren, zegt hij hem:
a. Wat hun misdaad was, wat de grond is van de twist, en waarom God deze twist met hen had, opdat hij het oog zou hebben op hetgeen waar God het oog op had, en dat was het bloed van Gods dienstknechten, de profeten, en andere getrouwe aanbidders van God, dat zij vergoten hebben, en dat nu van de hand van Izebel geëist wordt. Dat zij afgodendienaars waren, was erg genoeg, en verdiende al het kwaad dat over hen gebracht werd, toch wordt daar nu geen melding van gemaakt, maar de twist, die God met hen heeft, is dat zij vervolgers zijn, niet zozeer dat zij Gods altaren hebben neergeworpen, als wel, dat zij zijn profeten met het zwaard gedood hebben. Door niets wordt de maat van de ongerechtigheid van een vorst of een volk zo gevuld als hierdoor, en niets brengt een zekerder en zwaarder verderf over hen. Dat was de zonde, die de eerste verwoesting over Jeruzalem heeft gebracht, 2 Chronicles 36:16 en ook de laatste verwoesting, Matthew 23:37, Matthew 23:38. Izebels hoererijen en toverijen waren niet zo Godtergend als haar vervolgen van de profeten, van wie zij sommigen heeft gedood, en de overigen in hoeken en spelonken heeft gedreven, 1 Kings 18:4..
b. Wat hun vonnis was, zij werden veroordeeld om ten enenmale uitgeroeid te worden, niet gekastijd, maar verdelgd te worden. Dit moet Jehu weten, opdat zijn oog niet zou sparen uit medelijden, gunst of genegenheid. Allen, die tot Achab behoorden moeten gedood worden, 2 Kings 9:8. Er wordt hem een voorbeeld gegeven van de verdelging, die bedoeld was, In de verdelging van de geslachten van Jerobeam en van Baesa, 2 Kings 9:9, en inzonderheid wordt hem bevolen Izebel de honden voor te werpen, 2 Kings 9:10. Al dat koninklijk bloed was weinig genoeg, ja te weinig, om vergoeding te doen of te boeten voor het bloed van de profeten, van de heiligen en martelaren, dat in Gods schatting van hoge waardij is.
De profeet, zijn boodschap verricht hebbende, spoedde zich naar huis terug en liet Jehu om te overwegen wat hem te doen stond, en leiding van God te vragen.
Verzen 11-15
2 Koningen 9:11-15Na een wijle keerde Jehu terug in het vertrek, waar de andere hoofdlieden nog bijeen waren, en hield zich alsof er niets was voorgevallen, daar hij de zaak nog voor zich scheen te willen houden, maar zij drongen hem om er hun mededeling van te doen. Laat ons dus zien wat er tussen hem en de hoofdlieden voorviel.
1. Met welk een minachting spreken deze hoofdlieden van de jonge profeet, 2 Kings 9:11. Waarom is deze onzinnige tot u gekomen? Wat had hij met u te verhandelen? En waarom betoonde gij hem de inschikkelijkheid om hem een afzonderlijk onderhoud toe te staan? Zijn profeten een geschikt gezelschap voor hoofdlieden? Zij noemen hem een onzinnige, omdat hij een van degenen was, die niet met hen meeliepen tot dezelfde uitgieting van de overdadigheid, 1Petr. 4:4, maar een leven leidden van zelfverloochening, doding van het vlees en minachting van de wereld, en hun tijd doorbrachten in oefeningen van de Godsvrucht, om die dingen hielden zij de profeten voor onzinnigen, de profeet is een dwaas, de man des Geestes is onzinnig, Hosea 9:7. Zij, die geen Godsdienst hebben, spreken gewoonlijk met minachting van Godsdienstige mensen, en beschouwen hen als waanzinnigen. Van onze Heiland werd gezegd: Hij is uitzinnig, van Johannes de Doper: Hij heeft een duivel, het is een arme droefgeestige mens, van Paulus: de grote geleerdheid brengt hem tot razernij. De hoogste wijsheid wordt aldus voorgesteld als dwaasheid, en zij, die het beste begrip hebben van zichzelf, als buiten zichzelf te zijn. Misschien heeft Jehu het als een bestraffing bedoeld voor zijn vrienden, toen hij zei: "Gij kent de man, gij weet dat hij een profeet is waarom noemt gij hem dan een onzinnige? Gij kent zijn spraak, gij weet dat zijn wijze van spreken niet voortkomt uit waanzin, maar uit inspiratie, Goddelijke ingeving." Of: "Daar hij een profeet is, kunt gij wel raden waarom hij tot mij kwam, namelijk om mij op mijn gebreken te wijzen, en mij mijn plicht te leren, daar behoef ik u dus geen mededeling van te doen." Zo dacht hij van hen af te komen, maar zij drongen hem om te zeggen wat er was voorgevallen. "Het is leugen", zeggen zij "wij kunnen niet gissen wat hij van u wilde, zeg het ons dus." Aldus er toe gedrongen zijnde, zei hij hun dat de profeet hem tot koning gezalfd had, en waarschijnlijk toonde hij hun de olie op zijn hoofd, 2 Kings 9:12. Hij wist niet of sommigen van hen hem niet misschien, hetzij uit trouw aan Joram of uit afgunst op hem, zouden tegenstaan en de opstand in de geboorte zouden smoren, maar hij steunde op het Goddelijk bestel, en vreesde niet hiervoor uit te komen, wetende op wie hij vertrouwde. Hij, die hem verhoogde, zal hem bijstaan.
2. Met welk een eerbied zij de nieuwe koning begroetten op de eerste kennisgeving van zijn bevordering tot de troon, 2 Kings 9:13. Hoe gering zij ook dachten over de profeet, die hem had gezalfd, en over diens ambt, toch drukten zij grote eerbied uit voor de koninklijke waardigheid van hem, die gezalfd was, en waren zij ijverig om hem met bazuingeschal tot koning uit te roepen. Ten teken van hun onderworpenheid en trouw aan hem, van hun welgezindheid voor zijn persoon en regering, legden zij hun kleren onder hem, om er op te staan of te zitten op de hoogste trap voor de ogen van de krijgslieden, die op de eerste wenk samenkwamen om de plechtigheid mee te vieren. God heeft het hun in het hart gegeven om hem aldus geredelijk te erkennen, want Hij neigt het hart van het volk, zowel als van de koningen, gelijk waterbeken naar welk kanaal het Hem behaagt. Misschien waren zij verontrust onder Jorams regering of hadden zij een bijzondere genegenheid voor Jehu. Hoe dit zij, de dingen waren rijp voor de omwenteling, en allen kwamen zij tot Jehu, en maakten zij een verbintenis tegen Joram, 2 Kings 9:14. 3. Met wat omzichtigheid Jehu te werk ging. Hij was in gunstiger conditie dan Joram, en daar wist hij goed partij van te trekken. Hij was bij het leger, Joram had het verlaten en was zwaar gewond naar huis gegaan. Jehu's verstandig beleid bleek in twee dingen.
a. Hij was vriendschappelijk beleefd tegenover de hoofdlieden en wilde niets doen zonder hun raad en toestemming. "Zo het ulieder wil is, zullen wij zo en zo doen, maar anders niet" waarmee hij zijn eerbied te kennen gaf voor hun oordeel, en zijn vertrouwen in hun trouw, hetgeen hun genoegen deed, en waardoor hij hen aan zich verbond. Het is de wijsheid van hen, die zich willen verheffen en hun verheffing duurzaam willen maken, om hun vrienden mee te nemen.
b. Dat hij aldus het plan heeft beraamd Joram te overvallen en te die einde snel te handelen, om te voorkomen dat hij bericht kreeg van hetgeen er gebeurde. Laat niemand van de stad uittrekken, om dit in Jizreël te gaan verkondigen zodat het verderf als een strik over hem en zijn huis komen zal. Het plotselinge van een aanval draagt soms evenveel bij om hem te doen gelukken, als de kracht er van.
Verzen 11-15
2 Koningen 9:11-15Na een wijle keerde Jehu terug in het vertrek, waar de andere hoofdlieden nog bijeen waren, en hield zich alsof er niets was voorgevallen, daar hij de zaak nog voor zich scheen te willen houden, maar zij drongen hem om er hun mededeling van te doen. Laat ons dus zien wat er tussen hem en de hoofdlieden voorviel.
1. Met welk een minachting spreken deze hoofdlieden van de jonge profeet, 2 Kings 9:11. Waarom is deze onzinnige tot u gekomen? Wat had hij met u te verhandelen? En waarom betoonde gij hem de inschikkelijkheid om hem een afzonderlijk onderhoud toe te staan? Zijn profeten een geschikt gezelschap voor hoofdlieden? Zij noemen hem een onzinnige, omdat hij een van degenen was, die niet met hen meeliepen tot dezelfde uitgieting van de overdadigheid, 1Petr. 4:4, maar een leven leidden van zelfverloochening, doding van het vlees en minachting van de wereld, en hun tijd doorbrachten in oefeningen van de Godsvrucht, om die dingen hielden zij de profeten voor onzinnigen, de profeet is een dwaas, de man des Geestes is onzinnig, Hosea 9:7. Zij, die geen Godsdienst hebben, spreken gewoonlijk met minachting van Godsdienstige mensen, en beschouwen hen als waanzinnigen. Van onze Heiland werd gezegd: Hij is uitzinnig, van Johannes de Doper: Hij heeft een duivel, het is een arme droefgeestige mens, van Paulus: de grote geleerdheid brengt hem tot razernij. De hoogste wijsheid wordt aldus voorgesteld als dwaasheid, en zij, die het beste begrip hebben van zichzelf, als buiten zichzelf te zijn. Misschien heeft Jehu het als een bestraffing bedoeld voor zijn vrienden, toen hij zei: "Gij kent de man, gij weet dat hij een profeet is waarom noemt gij hem dan een onzinnige? Gij kent zijn spraak, gij weet dat zijn wijze van spreken niet voortkomt uit waanzin, maar uit inspiratie, Goddelijke ingeving." Of: "Daar hij een profeet is, kunt gij wel raden waarom hij tot mij kwam, namelijk om mij op mijn gebreken te wijzen, en mij mijn plicht te leren, daar behoef ik u dus geen mededeling van te doen." Zo dacht hij van hen af te komen, maar zij drongen hem om te zeggen wat er was voorgevallen. "Het is leugen", zeggen zij "wij kunnen niet gissen wat hij van u wilde, zeg het ons dus." Aldus er toe gedrongen zijnde, zei hij hun dat de profeet hem tot koning gezalfd had, en waarschijnlijk toonde hij hun de olie op zijn hoofd, 2 Kings 9:12. Hij wist niet of sommigen van hen hem niet misschien, hetzij uit trouw aan Joram of uit afgunst op hem, zouden tegenstaan en de opstand in de geboorte zouden smoren, maar hij steunde op het Goddelijk bestel, en vreesde niet hiervoor uit te komen, wetende op wie hij vertrouwde. Hij, die hem verhoogde, zal hem bijstaan.
2. Met welk een eerbied zij de nieuwe koning begroetten op de eerste kennisgeving van zijn bevordering tot de troon, 2 Kings 9:13. Hoe gering zij ook dachten over de profeet, die hem had gezalfd, en over diens ambt, toch drukten zij grote eerbied uit voor de koninklijke waardigheid van hem, die gezalfd was, en waren zij ijverig om hem met bazuingeschal tot koning uit te roepen. Ten teken van hun onderworpenheid en trouw aan hem, van hun welgezindheid voor zijn persoon en regering, legden zij hun kleren onder hem, om er op te staan of te zitten op de hoogste trap voor de ogen van de krijgslieden, die op de eerste wenk samenkwamen om de plechtigheid mee te vieren. God heeft het hun in het hart gegeven om hem aldus geredelijk te erkennen, want Hij neigt het hart van het volk, zowel als van de koningen, gelijk waterbeken naar welk kanaal het Hem behaagt. Misschien waren zij verontrust onder Jorams regering of hadden zij een bijzondere genegenheid voor Jehu. Hoe dit zij, de dingen waren rijp voor de omwenteling, en allen kwamen zij tot Jehu, en maakten zij een verbintenis tegen Joram, 2 Kings 9:14. 3. Met wat omzichtigheid Jehu te werk ging. Hij was in gunstiger conditie dan Joram, en daar wist hij goed partij van te trekken. Hij was bij het leger, Joram had het verlaten en was zwaar gewond naar huis gegaan. Jehu's verstandig beleid bleek in twee dingen.
a. Hij was vriendschappelijk beleefd tegenover de hoofdlieden en wilde niets doen zonder hun raad en toestemming. "Zo het ulieder wil is, zullen wij zo en zo doen, maar anders niet" waarmee hij zijn eerbied te kennen gaf voor hun oordeel, en zijn vertrouwen in hun trouw, hetgeen hun genoegen deed, en waardoor hij hen aan zich verbond. Het is de wijsheid van hen, die zich willen verheffen en hun verheffing duurzaam willen maken, om hun vrienden mee te nemen.
b. Dat hij aldus het plan heeft beraamd Joram te overvallen en te die einde snel te handelen, om te voorkomen dat hij bericht kreeg van hetgeen er gebeurde. Laat niemand van de stad uittrekken, om dit in Jizreël te gaan verkondigen zodat het verderf als een strik over hem en zijn huis komen zal. Het plotselinge van een aanval draagt soms evenveel bij om hem te doen gelukken, als de kracht er van.
Verzen 16-29
2 Koningen 9:16-29Het was van Ramoth in Gilead naar Jizreël meer dan een dagmars, halverwege tussen die twee plaatsen moet over de Jordaan worden getrokken. Wij kunnen veronderstellen dat Jehu zo snel mogelijk opgerukt is, en alle mogelijke voorzorgen genomen heeft om te voorkomen dat te Jizreël tijdingen zouden aankomen voordat hij er zelf was, en eindelijk hebben wij hem, eerst binnen het gezicht, en daarna binnen het bereik van de ten verderve gewijde koning.
I. Jorams wachter ontdekt hem en zijn gevolg eerst op een afstand, en geeft de koning kennis van de nadering van een troep, maar hij weet niet of het vrienden of vijanden zijn. Maar de koning (ongeduldig om te vernemen wat er aan de hand is, en misschien bevreesd dat de Syriërs, die hem gewond hadden, door het spoor van zijn bloed geleid, hem vervolgden tot in zijn paleis, om hem gevangen te nemen) zond eerst een bode, en daarna een tweede, om hem bericht te brengen, 2 Kings 9:17 -2 Kings 9:19. Hij was nog nauwelijks bekomen van de schrik, die hem in de veldslag had bevangen, en zijn schuldig geweten hield hem voortdurend in angst. Iedere bode deed dezelfde vraag: "Is het vrede? Zijt gij van ons of van onze vijanden? Brengt gij goede of slechte tijdingen?" leder kreeg hetzelfde antwoord: Wat hebt gij met de vrede te doen? Keer om naar achter mij, 2 Kings 9:18, 2 Kings 9:19, alsof hij gezegd had: "Het is niet aan u, maar aan hem, die u gezonden heeft, dat ik antwoord zal geven op die vraag, zorg gij nu maar voor uw eigen veiligheid, keer u naar achter mij en schaar u onder mijn volgelingen." De wachter geeft kennis dat de boden gevangen genomen zijn, en bemerkt eindelijk dat de aanvoerder van de troep dreef gelijk Jehu, die bekend scheen te zijn om zijn onzinnig drijven, waardoor hij zich een man toonde van een vurig temperament, ijverig in hetgeen hij te doen had. Een man van zo'n heftig karakter was het meest geschikt voor de dienst, die aan Jehu was opgedragen. De wijsheid van God wordt gezien in de keus van geschikte werktuigen om voor Zijn werk gebruikt te worden. Maar het strekt niemand tot eer om voor zijn onzinnigheid of onstuimigheid bekend te zijn. Die heerschappij heeft over zijn geest is beter dan de sterke. De Chaldeeuwse paraphrast geeft een tegenovergestelde lezing: Het leiden is als het leiden van Jehu, want hij leidt bedaard. En hij schijnt ook niet zeer snel te zijn aangekomen, want dan zou er geen tijd zijn geweest voor alles wat gedaan werd. Sommigen denken dat hij verkoos langzaam te marcheren ten einde aan Joram de tijd te geven om tot hem naar buiten te komen, en hem te doden v r hij weer in de stad kwam.
II. Joram zelf gaat uit hem tegemoet, en neemt Ahazia, de koning van Juda, mee, geen van beide uitgerust voor de strijd, daar zij geen vijand verwachtten, maar in haast om hun nieuwsgierigheid te bevredigen. Hoe wonderlijk heeft Gods voorzienigheid het soms zo beschikt, dat de mensen zich haastten om hun verderf tegemoet te gaan, als hun dag gekomen was, waarop zij zouden vallen.
1. De plaats, waar Joram Jehu ontmoette, was onheilspellend, het stuk land van Naboth, de Jizreëliet, 2 Kings 9:21. Het blote gezicht van die plek grond was genoeg om Joram te doen sidderen en Jehu te doen triomferen, want de schuld van Naboths bloed streed tegen Joram, en de kracht van Elia's vloek streed voor Jehu. De omstandigheden van de gebeurtenissen worden door de Goddelijke voorzienigheid soms zo geregeld, dat de straf beantwoordt aan de zonde, zoals in een spiegel het aangezicht is tegen het aangezicht.
2. Jorams vraag was nog dezelfde. "Is het ook vrede, Jehu? Is alles wel. Komt gij terug, vluchtende voor de Syriërs, of als meer dan overwinnaar over hen?" Hij schijnt vrede verwacht te hebben, zodat hij aan niets anders kon denken. Het is iets geheel gewoons, dat grote zondaars, als zij reeds op de rand van het verderf zijn, zich nog vleien met de mening dat alles wel met hen is, en dat zij zich nog vrede toeroepen.
3. Jehu gaf een zeer onverwacht antwoord, en wel met een wedervraag: Wat vrede kunt gij verwachten, zolang als de hoererijen van uw moeder Izebel, ( die hoewel koningin-weduwe, in werkelijkheid koningin-regentes was) en haar toverijen zovele zijn? Zie hoe open en rond Jehu met hem handelt. Vroeger durfde hij dit niet, maar nu was hij van een andere geest. Zondaren zullen niet altijd gevleid worden, er komt een tijd, wanneer hun de volle waarheid zal worden gezegd, "als men hun ongerechtigheid bevindt, die te haten is," Psalms 36:3. Merk op:
a. Hij legt hem de goddeloosheid van zijn moeder ten laste, omdat hij haar eerst geleerd had, en haar daarna met zijn koninklijke macht had beschermd. Zij staat daar nu beschuldigd van hoererij, lichamelijke en geestelijke, afgoden dienende, en die dienende met de daden van de onkuisheid en ongebondenheid, ook van toverij, bezweringen en waarzeggerijen, gebruikt ter ere van haar afgoden, en die dan nog vermenigvuldigd, de hoererijen en de toverijen, die vele zijn, want zij, die zich op een slechte weg begeven, weten niet waar zij stil kunnen staan. De ene zonde brengt de andere voort.
b. Daarom ontzegt hij hem alle recht en aanspraak op vrede. "Wat vrede kan er komen tot het huis, waarin zoveel goddeloosheid heerst, waarover nooit berouw werd betoond?" De weg van de zonde kan nooit de weg van de vrede zijn, Isaiah 57:21. Wat vrede kunnen zondaars hebben met God, wat vrede met hun eigen geweten, welk goed, welke vertroosting kunnen zij verwachten in het leven, in de dood of na de dood, die in hun schulden wandelen? Geen vrede zolang als in de zonde wordt volhard, maar zodra men er zich van bekeert en haar laat, is er vrede.
4. De straf werd terstond voltrokken. Toen Joram van de misdaden van zijn moeder hoorde, ontzonk hem de moed, terstond begreep hij dat de dag van de afrekening, waarmee lang gedreigd was, gekomen is, en hij riep: Het is bedrog, Ahazia! Jehu is onze vijand, en het is tijd voor ons om een goed heenkomen te zoeken." Beiden vluchtten, maar:
A. Joram, de koning van Israël, werd terstond gedood, 2 Kings 9:24. Jehu doodde hem met eigen hand. De boog werd door hem niet in zijn eenvoudigheid gespannen, zoals die, waarvan de noodlottige pijl tussen de voegen van zijns vaders harnas drong, neen, Jehu richtte de pijl tussen Jorams schouders terwijl hij vlood, (het was een van Gods pijlen, "die Hij tegen de hitsige vervolgers te werk stelt," Psalms 7:14, en hij drong door tot zijn hart, zodat hij op de plaats dood bleef. Hij was nu de opperste tak van Achabs geslacht, en werd dus het eerst afgesneden. Hij stierf als misdadiger onder het vonnis van de wet, dat Jehu, de uitvoerder nog vervolgt in de beschikking over het dode lichaam. Naboths wijngaard was daar dichtbij, hetgeen hem het oordeel voor de geest bracht dat Elia over Achab had uitgesproken: Zo Ik gisteravond niet gezien heb het bloed van Naboth en het bloed van zijn zonen, zegt de Heere, en Ik u dat niet vergelde op dit stuk land, 2 Kings 9:25, 2 Kings 9:26, het bloed van Naboth zelf, en het bloed van zijn zonen, die f, als delende in zijn misdaad tegelijk met hem ter dood gebracht werden, f later in het geheim werden vermoord, opdat zij geen beroep zouden doen op de wet, of op de een of andere wijze de dood van hun vader zouden wreken, f wel van hartzeer waren gestorven over zijn verlies, of (daar zijn gehele bezitting, zowel als zijn wijngaard verbeurd verklaard was) hun middel van bestaan hadden verloren, hetgeen gelijk stond met het verlies van hun leven. Daarvoor moet met het huis van Achab worden afgerekend, en datzelfde stuk land, waarvan hij zich met zoveel hoogmoed en genoegen had meester gemaakt ten koste van de schuld van onschuldig bloed te vergieten, werd nu de plaats, het schouwtoneel, waar het dode lichaam van zijn zoons lag, een schouwspel geworden zijnde van de wereld. Aldus is de Heere bekend geworden, Hij heeft recht gedaan.
B. Ahazia, de koning van Juda, werd vervolgd, en niet ver vandaar weldra gedood, 2 Kings 9:27, 2 Kings 9:28.
a. Hoewel hij nu in Jorams gezelschap was, zou hij toch niet gedood zijn, als hij niet samengevoegd was met het huis van Achab in verwantschap en ongerechtigheid, door zijn zonde had hij zich tot een hunner gemaakt, en daarom moet het hem gaan zoals het hun ging. Maar:
b. Misschien zou hij toen niet met hen gevallen zijn, indien hij niet in hun gezelschap ware gevonden. Het is gevaarlijk om verkeer te hebben met boosdoeners, wij kunnen er door verstrikt raken in hun schuld en hun ellende.
Verzen 16-29
2 Koningen 9:16-29Het was van Ramoth in Gilead naar Jizreël meer dan een dagmars, halverwege tussen die twee plaatsen moet over de Jordaan worden getrokken. Wij kunnen veronderstellen dat Jehu zo snel mogelijk opgerukt is, en alle mogelijke voorzorgen genomen heeft om te voorkomen dat te Jizreël tijdingen zouden aankomen voordat hij er zelf was, en eindelijk hebben wij hem, eerst binnen het gezicht, en daarna binnen het bereik van de ten verderve gewijde koning.
I. Jorams wachter ontdekt hem en zijn gevolg eerst op een afstand, en geeft de koning kennis van de nadering van een troep, maar hij weet niet of het vrienden of vijanden zijn. Maar de koning (ongeduldig om te vernemen wat er aan de hand is, en misschien bevreesd dat de Syriërs, die hem gewond hadden, door het spoor van zijn bloed geleid, hem vervolgden tot in zijn paleis, om hem gevangen te nemen) zond eerst een bode, en daarna een tweede, om hem bericht te brengen, 2 Kings 9:17 -2 Kings 9:19. Hij was nog nauwelijks bekomen van de schrik, die hem in de veldslag had bevangen, en zijn schuldig geweten hield hem voortdurend in angst. Iedere bode deed dezelfde vraag: "Is het vrede? Zijt gij van ons of van onze vijanden? Brengt gij goede of slechte tijdingen?" leder kreeg hetzelfde antwoord: Wat hebt gij met de vrede te doen? Keer om naar achter mij, 2 Kings 9:18, 2 Kings 9:19, alsof hij gezegd had: "Het is niet aan u, maar aan hem, die u gezonden heeft, dat ik antwoord zal geven op die vraag, zorg gij nu maar voor uw eigen veiligheid, keer u naar achter mij en schaar u onder mijn volgelingen." De wachter geeft kennis dat de boden gevangen genomen zijn, en bemerkt eindelijk dat de aanvoerder van de troep dreef gelijk Jehu, die bekend scheen te zijn om zijn onzinnig drijven, waardoor hij zich een man toonde van een vurig temperament, ijverig in hetgeen hij te doen had. Een man van zo'n heftig karakter was het meest geschikt voor de dienst, die aan Jehu was opgedragen. De wijsheid van God wordt gezien in de keus van geschikte werktuigen om voor Zijn werk gebruikt te worden. Maar het strekt niemand tot eer om voor zijn onzinnigheid of onstuimigheid bekend te zijn. Die heerschappij heeft over zijn geest is beter dan de sterke. De Chaldeeuwse paraphrast geeft een tegenovergestelde lezing: Het leiden is als het leiden van Jehu, want hij leidt bedaard. En hij schijnt ook niet zeer snel te zijn aangekomen, want dan zou er geen tijd zijn geweest voor alles wat gedaan werd. Sommigen denken dat hij verkoos langzaam te marcheren ten einde aan Joram de tijd te geven om tot hem naar buiten te komen, en hem te doden v r hij weer in de stad kwam.
II. Joram zelf gaat uit hem tegemoet, en neemt Ahazia, de koning van Juda, mee, geen van beide uitgerust voor de strijd, daar zij geen vijand verwachtten, maar in haast om hun nieuwsgierigheid te bevredigen. Hoe wonderlijk heeft Gods voorzienigheid het soms zo beschikt, dat de mensen zich haastten om hun verderf tegemoet te gaan, als hun dag gekomen was, waarop zij zouden vallen.
1. De plaats, waar Joram Jehu ontmoette, was onheilspellend, het stuk land van Naboth, de Jizreëliet, 2 Kings 9:21. Het blote gezicht van die plek grond was genoeg om Joram te doen sidderen en Jehu te doen triomferen, want de schuld van Naboths bloed streed tegen Joram, en de kracht van Elia's vloek streed voor Jehu. De omstandigheden van de gebeurtenissen worden door de Goddelijke voorzienigheid soms zo geregeld, dat de straf beantwoordt aan de zonde, zoals in een spiegel het aangezicht is tegen het aangezicht.
2. Jorams vraag was nog dezelfde. "Is het ook vrede, Jehu? Is alles wel. Komt gij terug, vluchtende voor de Syriërs, of als meer dan overwinnaar over hen?" Hij schijnt vrede verwacht te hebben, zodat hij aan niets anders kon denken. Het is iets geheel gewoons, dat grote zondaars, als zij reeds op de rand van het verderf zijn, zich nog vleien met de mening dat alles wel met hen is, en dat zij zich nog vrede toeroepen.
3. Jehu gaf een zeer onverwacht antwoord, en wel met een wedervraag: Wat vrede kunt gij verwachten, zolang als de hoererijen van uw moeder Izebel, ( die hoewel koningin-weduwe, in werkelijkheid koningin-regentes was) en haar toverijen zovele zijn? Zie hoe open en rond Jehu met hem handelt. Vroeger durfde hij dit niet, maar nu was hij van een andere geest. Zondaren zullen niet altijd gevleid worden, er komt een tijd, wanneer hun de volle waarheid zal worden gezegd, "als men hun ongerechtigheid bevindt, die te haten is," Psalms 36:3. Merk op:
a. Hij legt hem de goddeloosheid van zijn moeder ten laste, omdat hij haar eerst geleerd had, en haar daarna met zijn koninklijke macht had beschermd. Zij staat daar nu beschuldigd van hoererij, lichamelijke en geestelijke, afgoden dienende, en die dienende met de daden van de onkuisheid en ongebondenheid, ook van toverij, bezweringen en waarzeggerijen, gebruikt ter ere van haar afgoden, en die dan nog vermenigvuldigd, de hoererijen en de toverijen, die vele zijn, want zij, die zich op een slechte weg begeven, weten niet waar zij stil kunnen staan. De ene zonde brengt de andere voort.
b. Daarom ontzegt hij hem alle recht en aanspraak op vrede. "Wat vrede kan er komen tot het huis, waarin zoveel goddeloosheid heerst, waarover nooit berouw werd betoond?" De weg van de zonde kan nooit de weg van de vrede zijn, Isaiah 57:21. Wat vrede kunnen zondaars hebben met God, wat vrede met hun eigen geweten, welk goed, welke vertroosting kunnen zij verwachten in het leven, in de dood of na de dood, die in hun schulden wandelen? Geen vrede zolang als in de zonde wordt volhard, maar zodra men er zich van bekeert en haar laat, is er vrede.
4. De straf werd terstond voltrokken. Toen Joram van de misdaden van zijn moeder hoorde, ontzonk hem de moed, terstond begreep hij dat de dag van de afrekening, waarmee lang gedreigd was, gekomen is, en hij riep: Het is bedrog, Ahazia! Jehu is onze vijand, en het is tijd voor ons om een goed heenkomen te zoeken." Beiden vluchtten, maar:
A. Joram, de koning van Israël, werd terstond gedood, 2 Kings 9:24. Jehu doodde hem met eigen hand. De boog werd door hem niet in zijn eenvoudigheid gespannen, zoals die, waarvan de noodlottige pijl tussen de voegen van zijns vaders harnas drong, neen, Jehu richtte de pijl tussen Jorams schouders terwijl hij vlood, (het was een van Gods pijlen, "die Hij tegen de hitsige vervolgers te werk stelt," Psalms 7:14, en hij drong door tot zijn hart, zodat hij op de plaats dood bleef. Hij was nu de opperste tak van Achabs geslacht, en werd dus het eerst afgesneden. Hij stierf als misdadiger onder het vonnis van de wet, dat Jehu, de uitvoerder nog vervolgt in de beschikking over het dode lichaam. Naboths wijngaard was daar dichtbij, hetgeen hem het oordeel voor de geest bracht dat Elia over Achab had uitgesproken: Zo Ik gisteravond niet gezien heb het bloed van Naboth en het bloed van zijn zonen, zegt de Heere, en Ik u dat niet vergelde op dit stuk land, 2 Kings 9:25, 2 Kings 9:26, het bloed van Naboth zelf, en het bloed van zijn zonen, die f, als delende in zijn misdaad tegelijk met hem ter dood gebracht werden, f later in het geheim werden vermoord, opdat zij geen beroep zouden doen op de wet, of op de een of andere wijze de dood van hun vader zouden wreken, f wel van hartzeer waren gestorven over zijn verlies, of (daar zijn gehele bezitting, zowel als zijn wijngaard verbeurd verklaard was) hun middel van bestaan hadden verloren, hetgeen gelijk stond met het verlies van hun leven. Daarvoor moet met het huis van Achab worden afgerekend, en datzelfde stuk land, waarvan hij zich met zoveel hoogmoed en genoegen had meester gemaakt ten koste van de schuld van onschuldig bloed te vergieten, werd nu de plaats, het schouwtoneel, waar het dode lichaam van zijn zoons lag, een schouwspel geworden zijnde van de wereld. Aldus is de Heere bekend geworden, Hij heeft recht gedaan.
B. Ahazia, de koning van Juda, werd vervolgd, en niet ver vandaar weldra gedood, 2 Kings 9:27, 2 Kings 9:28.
a. Hoewel hij nu in Jorams gezelschap was, zou hij toch niet gedood zijn, als hij niet samengevoegd was met het huis van Achab in verwantschap en ongerechtigheid, door zijn zonde had hij zich tot een hunner gemaakt, en daarom moet het hem gaan zoals het hun ging. Maar:
b. Misschien zou hij toen niet met hen gevallen zijn, indien hij niet in hun gezelschap ware gevonden. Het is gevaarlijk om verkeer te hebben met boosdoeners, wij kunnen er door verstrikt raken in hun schuld en hun ellende.
Verzen 30-37
2 Koningen 9:30-37De schuldigste van geheel het huis van Achab was Izebel. Zij was het, die de Balsdienst had ingevoerd, de profeten des Heeren had gedood de moord op Naboth had beraamd, eerst haar man, en daarna haar zonen had aangepord tot goddeloosheid. Een vervloekte wordt zij hier genoemd, 2 Kings 9:34, een vloek voor het land, en voor wie allen, die het goed meenden met hun land, een vloek hadden. Haar heerschappij was over drie regeringen, maar nu is eindelijk de dag gekomen, dat zij moet vallen. Wij lezen van een valse profetes in de kerk van Thyatire die met Izebel wordt vergeleken, en met haar naam genoemd, Revelation 2:20. Haar goddeloosheid is dezelfde, Gods dienstknechten verleidende tot afgoderij, een lange tijd werd haar gegeven opdat zij zich zou bekeren, 2 Kings 9:21, evenals aan Izebel, en een verschrikkelijk oordeel over haar gebracht ten slotte, zoals hierover Izebel, 2 Kings 9:22, 2 Kings 9:23. Zodat Izebels verderf beschouwd kan worden als een type van het verderf over afgodendienaars en vervolgers, inzonderheid over die grote hoer, die moeder van de hoererijen, die zich dronken heeft gemaakt met het bloed van de heiligen en de volken dronken heeft gemaakt met de wijn van haar hoererijen als God het in het hart van de koningen van de aarde zal geven om haar te haten, Revelation 17:2, Revelation 17:6, Revelation 17:16. Nu zien wij hier:
I. Hoe Izebel het oordeel trotseert. Zij hoorde dat Jehu haar zoon had gedood, hem gedood had wegens haar hoererijen en toverijen, en zijn dood lichaam op het stuk land van Naboth had geworpen naar het woord des Heeren, en dat hij nu naar Jizreël kwam, waar zij niet anders kon verwachten, dan nu ook als slachtoffer van zijn wrekend zwaard te zullen vallen. Zie nu hoe zij haar lot tegentreedt, zij plaatste zich aan een venster aan de ingang van de poort om Jehu te beledigen en te trotseren.
1. In plaats van zich te verbergen als iemand, die bevreesd is voor de Goddelijke wraak, stelde zij er zich aan bloot en versmaadde het om te vluchten, zij lacht om vrees, en wordt niet ontsteld. Zie hoe een hart, dat verhard is tegen God, Hem tot het laatste toe tart, "tegen Hem aanloopt met de nek," Job 15:26. Maar nooit heeft iemand zich aldus tegen Hem verhard en is voorspoedig geweest.
2. In plaats van zich te verootmoedigen en zich in zware rouw te kleden over haar zoon blankette zij haar aangezicht en versierde haar hoofd, opdat zij zou verschijnen in haar karakter dat is, (naar zij dacht) groot en majestueus, hopende Jehu hierdoor ontzag in te boezemen, hem van zijn stuk te brengen, en hem te stuiten in zijn loop. "De Heere, de Heere van de heirscharen, riep tot geween en tot rouwklage, en tot kaalheid en tot omgorden met een zak, maar zie daar is blanketten en versieren en een wandelen in verzet met God", Isaiah 22:12, Isaiah 22:13. Geen stelliger voorteken van verderf dan een onverootmoedigd hart onder verootmoedigende omstandigheden. Laat geblankette gezichten eens in Izebels spiegel zien, en dan zien hoe zij zich aanstaan.
3. In plaats van te sidderen voor Jehu, het werktuig van Gods wraak, denkt zij hem te doen sidderen door die dreigende vraag: Had Zimri vrede, die zijn heer doodsloeg?
Merk op:
a. Zij lette niet op de hand van God, die uitgegaan was tegen haar geslacht, maar beledigde en trotseerde hem, die slechts het zwaard was in Zijn hand. Als wij in benauwdheid zijn dan zijn wij maar al te geneigd om hartstochtelijk uit te varen tegen het werktuig van onze benauwdheid, terwijl wij ons behoorden te onderwerpen aan God, en slechts toornig moesten zijn op onszelf.
b. Zij verlustigde zich in de gedachte, dat hetgeen Jehu nu deed gewis in verderf op zijn eigen hoofd zou uitlopen, en dat hij er geen vrede in zou hebben. Hij had alle aanspraken op vrede voor haar afgewezen, 2 Kings 9:22, en nu denkt zij, dat ook zijn vrede afgesneden is. Het is niets nieuws dat zij, die Gods werk doen, beschouwd worden als buiten de weg van de vrede te zijn. IJverige hervormers, getrouwe bestraffers worden met moeite en onrust bedreigd, maar laat hen in geen ding verschrikt worden, Filipp. 1:28.
c. Zij haalde een precedent aan om hem terug te houden van met zijn onderneming voort te gaan, "Had Zimri vrede? Neen, die had hij niet, door bloed en verraad kwam hij op de troon, en binnen zeven dagen was hij genoodzaakt om het paleis boven zijn hoofd te verbranden, en hemzelf er mede, en kunt gij verwachten dat het u beter zal gaan?" Indien de zaak gelijk stond, het zou zeer gepast zijn geweest om hem dit in herinnering te brengen, want de oordelen van God over hen, die ons zijn voorgegaan op een zondige weg, moeten ons tot waarschuwing strekken, om niet in hun voetstappen te treden. Maar het voorbeeld van Zimri was niet van toepassing op Jehu. Zimri was niet gemachtigd om te doen wat hij deed hij werd er slechts toe aangespoord door zijn eigen eerzucht en wreedheid, terwijl Jehu door een van de zonen van de profeten gezalfd was, en dit deed op bevel van God, die hem rechtvaardigen zal in hetgeen hij hierin deed. Bij ons vergelijken van personen en zaken moeten wij nauwkeurig het kostelijke van het snode onderscheiden, en wl toezien dat wij in het lot van zondige mensen het oordeel niet lezen over mensen, die nuttig en tot zegen zijn.
II. Jehu vroeg om hulp tegen haar, hij zag op naar het venster, geheel niet verschrikt door de dreigementen van haar onbeschaamde doch machteloze woede, en riep: Wie is met mij? Wie? 2 Kings 9:32. Hij was geroepen om Gods werk te doen in de hervorming van het volk en hen te straffen, die het verleid en verdorven hadden, en hier roept hij om bijstand voor dat werk, zag hij, of er iemand was die ondersteunde, Isaiah 63:5. Hij richt een banier op, en roept, evenals Mozes, "Wie de Heere toebehoort kome tot mij," Exodus 32:26, en als de psalmist: `Wie zal voor mij staan tegen de boosdoeners?" Psalms 94:16. Als het werk van de reformatie ter hand genomen is, dan is het tijd om te vragen: "Wie kiest er de zijde van?"
III. Haar eigen dienaren leveren haar over aan zijn rechtvaardige wraak. Twee of drie kamerlingen zagen uit naar Jehu met een uitdrukking op hun gelaat, die hem aanmoedigde om te geloven dat zij aan zijn zijde waren, en hun riep hij toe, niet om haar te grijpen en gevangen te houden tot nadere orders, maar om haar terstond naar beneden te werpen, dat ook een manier was om boosdoeners te stenigen, namelijk hen van een steilte neer te werpen. Aldus werd wraak aan haar geoefend voor het stenigen van Naboth. Zij stieten haar van boven neer, 2 Kings 9:33. Indien Gods gebod Jehu zal rechtvaardigen, dan zal zijn gebod hen rechtvaardigen. Misschien hadden zij een stille, verborgen afkeer van Izebels slechtheid, en haatten zij haar, hoewel zij haar dienden. Of misschien was zij wreed en beledigend voor haar omgeving, en waren zij blij met de gelegenheid om aan haar gewroken te worden, of wel, ziende Jehu's voorspoed en welslagen, hoopten zij zich aangenaam bij hem te maken, om aldus hun plaats aan het hof te behouden. Hoe dit nu zij: aldus werd zij smadelijk ter dood gebracht, verpletterd tegen de muur en op het plaveisel, en toen vertreden door de paarden, die bespat waren met haar bloed en haar hersenen. Zie het einde van hoogmoed en wreedheid, en zeg: De Heere is rechtvaardig.
IV. Tot zelfs de honden voltooiden haar schande en haar verderf, overeenkomstig de profetie. Nadat Jehu enige spijs en drank gebruikt had in het paleis, bedacht hij om aan Izebels sekse en rang toch de eerbied te betonen van haar te laten begraven. Slecht als zij was, was zij toch een koningsdochter, echtgenote van de koning, moeder van een koning Ziet nu naar die vervloekte en begraaf haar, 2 Kings 9:34. Maar hoewel hij vergeten had wat de profeet had gezegd, 2 Kings 9:10 :ook zullen de honden Izebel eten, God had het niet vergeten. Terwijl hij at en dronk, verslonden de honden haar dood lichaam, de honden, die gaan rondom de stad, Psalms 59:7, en zich voeden met aas, zodat er niets van haar was overgebleven dan haar naakte schedel-het geblankette aangezicht was verdwenen-en haar voeten en handen. De hongerige honden hadden geen eerbied voor haar rang en afkomst, de dochter van een koning was hun niets meer dan een gewoon persoon. Als wij ons lichaam vertroetelen en er zo keurig op zijn, zo laat ons bedenken hoe gering en vernederd het is, en dat het weldra de prooi zal zijn of van de wormen onder de grond, of van de roofdieren boven de grond. Toen aan Jehu hiervan kennis werd gegeven, herinnerde hij zich de bedreiging, 1 Kings 21:23 :De honden zullen Izebel eten aan de voorwal van Jizreël. Niets moest van haar overblijven dan de gedenktekenen van haar slechtheid en schande. Zij placht met grote staatsie in het openbaar te verschijnen, en dan was de roep: "Dit is Izebel! Welk een majestueuze houding en gestalte! Welk een groots schoon aanzien heeft zij!" Maar nu zal dit niet meer van haar gezegd worden. Wij hebben dikwijls de goddelozen zien begraven Ecclesiastes 8:10, maar soms hebben zij, zoals deze hier, geen begrafenis, Ecclesiastes 6:3. Izebels naam bleef in de Heilige Schrift niet anders dan als geschandvlekt bestaan. Men kon niet eens zeggen: "Dit is Izebels stof, dit is Izebels graf" of "dit is Izebels zaad." Aldus zal de naam van de goddelozen verrotten, verrotten boven de grond.
Verzen 30-37
2 Koningen 9:30-37De schuldigste van geheel het huis van Achab was Izebel. Zij was het, die de Balsdienst had ingevoerd, de profeten des Heeren had gedood de moord op Naboth had beraamd, eerst haar man, en daarna haar zonen had aangepord tot goddeloosheid. Een vervloekte wordt zij hier genoemd, 2 Kings 9:34, een vloek voor het land, en voor wie allen, die het goed meenden met hun land, een vloek hadden. Haar heerschappij was over drie regeringen, maar nu is eindelijk de dag gekomen, dat zij moet vallen. Wij lezen van een valse profetes in de kerk van Thyatire die met Izebel wordt vergeleken, en met haar naam genoemd, Revelation 2:20. Haar goddeloosheid is dezelfde, Gods dienstknechten verleidende tot afgoderij, een lange tijd werd haar gegeven opdat zij zich zou bekeren, 2 Kings 9:21, evenals aan Izebel, en een verschrikkelijk oordeel over haar gebracht ten slotte, zoals hierover Izebel, 2 Kings 9:22, 2 Kings 9:23. Zodat Izebels verderf beschouwd kan worden als een type van het verderf over afgodendienaars en vervolgers, inzonderheid over die grote hoer, die moeder van de hoererijen, die zich dronken heeft gemaakt met het bloed van de heiligen en de volken dronken heeft gemaakt met de wijn van haar hoererijen als God het in het hart van de koningen van de aarde zal geven om haar te haten, Revelation 17:2, Revelation 17:6, Revelation 17:16. Nu zien wij hier:
I. Hoe Izebel het oordeel trotseert. Zij hoorde dat Jehu haar zoon had gedood, hem gedood had wegens haar hoererijen en toverijen, en zijn dood lichaam op het stuk land van Naboth had geworpen naar het woord des Heeren, en dat hij nu naar Jizreël kwam, waar zij niet anders kon verwachten, dan nu ook als slachtoffer van zijn wrekend zwaard te zullen vallen. Zie nu hoe zij haar lot tegentreedt, zij plaatste zich aan een venster aan de ingang van de poort om Jehu te beledigen en te trotseren.
1. In plaats van zich te verbergen als iemand, die bevreesd is voor de Goddelijke wraak, stelde zij er zich aan bloot en versmaadde het om te vluchten, zij lacht om vrees, en wordt niet ontsteld. Zie hoe een hart, dat verhard is tegen God, Hem tot het laatste toe tart, "tegen Hem aanloopt met de nek," Job 15:26. Maar nooit heeft iemand zich aldus tegen Hem verhard en is voorspoedig geweest.
2. In plaats van zich te verootmoedigen en zich in zware rouw te kleden over haar zoon blankette zij haar aangezicht en versierde haar hoofd, opdat zij zou verschijnen in haar karakter dat is, (naar zij dacht) groot en majestueus, hopende Jehu hierdoor ontzag in te boezemen, hem van zijn stuk te brengen, en hem te stuiten in zijn loop. "De Heere, de Heere van de heirscharen, riep tot geween en tot rouwklage, en tot kaalheid en tot omgorden met een zak, maar zie daar is blanketten en versieren en een wandelen in verzet met God", Isaiah 22:12, Isaiah 22:13. Geen stelliger voorteken van verderf dan een onverootmoedigd hart onder verootmoedigende omstandigheden. Laat geblankette gezichten eens in Izebels spiegel zien, en dan zien hoe zij zich aanstaan.
3. In plaats van te sidderen voor Jehu, het werktuig van Gods wraak, denkt zij hem te doen sidderen door die dreigende vraag: Had Zimri vrede, die zijn heer doodsloeg?
Merk op:
a. Zij lette niet op de hand van God, die uitgegaan was tegen haar geslacht, maar beledigde en trotseerde hem, die slechts het zwaard was in Zijn hand. Als wij in benauwdheid zijn dan zijn wij maar al te geneigd om hartstochtelijk uit te varen tegen het werktuig van onze benauwdheid, terwijl wij ons behoorden te onderwerpen aan God, en slechts toornig moesten zijn op onszelf.
b. Zij verlustigde zich in de gedachte, dat hetgeen Jehu nu deed gewis in verderf op zijn eigen hoofd zou uitlopen, en dat hij er geen vrede in zou hebben. Hij had alle aanspraken op vrede voor haar afgewezen, 2 Kings 9:22, en nu denkt zij, dat ook zijn vrede afgesneden is. Het is niets nieuws dat zij, die Gods werk doen, beschouwd worden als buiten de weg van de vrede te zijn. IJverige hervormers, getrouwe bestraffers worden met moeite en onrust bedreigd, maar laat hen in geen ding verschrikt worden, Filipp. 1:28.
c. Zij haalde een precedent aan om hem terug te houden van met zijn onderneming voort te gaan, "Had Zimri vrede? Neen, die had hij niet, door bloed en verraad kwam hij op de troon, en binnen zeven dagen was hij genoodzaakt om het paleis boven zijn hoofd te verbranden, en hemzelf er mede, en kunt gij verwachten dat het u beter zal gaan?" Indien de zaak gelijk stond, het zou zeer gepast zijn geweest om hem dit in herinnering te brengen, want de oordelen van God over hen, die ons zijn voorgegaan op een zondige weg, moeten ons tot waarschuwing strekken, om niet in hun voetstappen te treden. Maar het voorbeeld van Zimri was niet van toepassing op Jehu. Zimri was niet gemachtigd om te doen wat hij deed hij werd er slechts toe aangespoord door zijn eigen eerzucht en wreedheid, terwijl Jehu door een van de zonen van de profeten gezalfd was, en dit deed op bevel van God, die hem rechtvaardigen zal in hetgeen hij hierin deed. Bij ons vergelijken van personen en zaken moeten wij nauwkeurig het kostelijke van het snode onderscheiden, en wl toezien dat wij in het lot van zondige mensen het oordeel niet lezen over mensen, die nuttig en tot zegen zijn.
II. Jehu vroeg om hulp tegen haar, hij zag op naar het venster, geheel niet verschrikt door de dreigementen van haar onbeschaamde doch machteloze woede, en riep: Wie is met mij? Wie? 2 Kings 9:32. Hij was geroepen om Gods werk te doen in de hervorming van het volk en hen te straffen, die het verleid en verdorven hadden, en hier roept hij om bijstand voor dat werk, zag hij, of er iemand was die ondersteunde, Isaiah 63:5. Hij richt een banier op, en roept, evenals Mozes, "Wie de Heere toebehoort kome tot mij," Exodus 32:26, en als de psalmist: `Wie zal voor mij staan tegen de boosdoeners?" Psalms 94:16. Als het werk van de reformatie ter hand genomen is, dan is het tijd om te vragen: "Wie kiest er de zijde van?"
III. Haar eigen dienaren leveren haar over aan zijn rechtvaardige wraak. Twee of drie kamerlingen zagen uit naar Jehu met een uitdrukking op hun gelaat, die hem aanmoedigde om te geloven dat zij aan zijn zijde waren, en hun riep hij toe, niet om haar te grijpen en gevangen te houden tot nadere orders, maar om haar terstond naar beneden te werpen, dat ook een manier was om boosdoeners te stenigen, namelijk hen van een steilte neer te werpen. Aldus werd wraak aan haar geoefend voor het stenigen van Naboth. Zij stieten haar van boven neer, 2 Kings 9:33. Indien Gods gebod Jehu zal rechtvaardigen, dan zal zijn gebod hen rechtvaardigen. Misschien hadden zij een stille, verborgen afkeer van Izebels slechtheid, en haatten zij haar, hoewel zij haar dienden. Of misschien was zij wreed en beledigend voor haar omgeving, en waren zij blij met de gelegenheid om aan haar gewroken te worden, of wel, ziende Jehu's voorspoed en welslagen, hoopten zij zich aangenaam bij hem te maken, om aldus hun plaats aan het hof te behouden. Hoe dit nu zij: aldus werd zij smadelijk ter dood gebracht, verpletterd tegen de muur en op het plaveisel, en toen vertreden door de paarden, die bespat waren met haar bloed en haar hersenen. Zie het einde van hoogmoed en wreedheid, en zeg: De Heere is rechtvaardig.
IV. Tot zelfs de honden voltooiden haar schande en haar verderf, overeenkomstig de profetie. Nadat Jehu enige spijs en drank gebruikt had in het paleis, bedacht hij om aan Izebels sekse en rang toch de eerbied te betonen van haar te laten begraven. Slecht als zij was, was zij toch een koningsdochter, echtgenote van de koning, moeder van een koning Ziet nu naar die vervloekte en begraaf haar, 2 Kings 9:34. Maar hoewel hij vergeten had wat de profeet had gezegd, 2 Kings 9:10 :ook zullen de honden Izebel eten, God had het niet vergeten. Terwijl hij at en dronk, verslonden de honden haar dood lichaam, de honden, die gaan rondom de stad, Psalms 59:7, en zich voeden met aas, zodat er niets van haar was overgebleven dan haar naakte schedel-het geblankette aangezicht was verdwenen-en haar voeten en handen. De hongerige honden hadden geen eerbied voor haar rang en afkomst, de dochter van een koning was hun niets meer dan een gewoon persoon. Als wij ons lichaam vertroetelen en er zo keurig op zijn, zo laat ons bedenken hoe gering en vernederd het is, en dat het weldra de prooi zal zijn of van de wormen onder de grond, of van de roofdieren boven de grond. Toen aan Jehu hiervan kennis werd gegeven, herinnerde hij zich de bedreiging, 1 Kings 21:23 :De honden zullen Izebel eten aan de voorwal van Jizreël. Niets moest van haar overblijven dan de gedenktekenen van haar slechtheid en schande. Zij placht met grote staatsie in het openbaar te verschijnen, en dan was de roep: "Dit is Izebel! Welk een majestueuze houding en gestalte! Welk een groots schoon aanzien heeft zij!" Maar nu zal dit niet meer van haar gezegd worden. Wij hebben dikwijls de goddelozen zien begraven Ecclesiastes 8:10, maar soms hebben zij, zoals deze hier, geen begrafenis, Ecclesiastes 6:3. Izebels naam bleef in de Heilige Schrift niet anders dan als geschandvlekt bestaan. Men kon niet eens zeggen: "Dit is Izebels stof, dit is Izebels graf" of "dit is Izebels zaad." Aldus zal de naam van de goddelozen verrotten, verrotten boven de grond.