Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Kings 8". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-kings-8.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Kings 8". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KONINGEN 8De gebeurtenissen vermeld in dit hoofdstuk, nopen ons terug te zien.
I. Wij lazen tevoren van een Sunamietische vrouw, die een soort van weldoenster van Elisa is geweest, nu wordt ons hier meegedeeld, dat zij later er te beter om gevaren is, door de raad die Elisa haar gaf, en de gunst, die de koning haar betoonde om Elisa's wil, 2 Kings 8:1.
II. Wij lazen tevoren dat Hazaël bestemd was om koning van Syrië te zijn, en hier hebben wij een bericht van zijn verheffing op de troon, en de wijze waarop hij er zich de weg naar baande, door zijn meester te doden 2 Kings 8:7.
III. Wij lazen tevoren, dat Joram zijn vader Josafat opvolgde in de regering over Juda 1 Kings 22:51, hier hebben wij een kort en treurig verhaal van zijn korte en slechte regering, 2 Kings 8:16, en het begin van de geschiedenis van de regering van zijn zoon Ahazia, 2 Kings 8:25.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KONINGEN 8De gebeurtenissen vermeld in dit hoofdstuk, nopen ons terug te zien.
I. Wij lazen tevoren van een Sunamietische vrouw, die een soort van weldoenster van Elisa is geweest, nu wordt ons hier meegedeeld, dat zij later er te beter om gevaren is, door de raad die Elisa haar gaf, en de gunst, die de koning haar betoonde om Elisa's wil, 2 Kings 8:1.
II. Wij lazen tevoren dat Hazaël bestemd was om koning van Syrië te zijn, en hier hebben wij een bericht van zijn verheffing op de troon, en de wijze waarop hij er zich de weg naar baande, door zijn meester te doden 2 Kings 8:7.
III. Wij lazen tevoren, dat Joram zijn vader Josafat opvolgde in de regering over Juda 1 Kings 22:51, hier hebben wij een kort en treurig verhaal van zijn korte en slechte regering, 2 Kings 8:16, en het begin van de geschiedenis van de regering van zijn zoon Ahazia, 2 Kings 8:25.
Verzen 1-6
2 Koningen 8:1-6Hier hebben wij, dat:
I. De boosheid van Israël gestraft wordt met een langdurige hongersnood, een van Gods zware oordelen, waarmee dikwijls in de wet gedreigd is. Kanan, dat vruchtbare land, is tot zoute grond gemaakt, om de boosheid dergenen, die daarin wonen. De hongersnood in Samaria was spoedig geëindigd door de opbreking van het beleg, maar noch dat oordeel, noch die barmhartigheid had een goede invloed op hen, en daarom roept de Heere nog een hongersnood, want als Hij oordeelt, zal Hij overwinnen, indien de kleinere oordelen de mensen niet tot berouw en bekering brengen, dan zal Hij groter en langduriger oordelen zenden, zij staan Hem ten dienste en zullen komen, als Hij ze roept. Door Zijn dienstknechten roept Hij tot bekering en gehoorzaamheid, en zo op Zijn roepstemmen geen acht wordt geslagen, dan kunnen wij verwachten dat Hij de een of andere plaag zal roepen want Hij zal gehoord worden. Deze hongersnood duurde zeven jaren, even lang als die in Elia's tijd, indien de mensen in tegenheid met Hem willen wandelen, dan zal Hij de oven nog heter maken.
II. De vriendelijkheid van de Godvruchtige Sunamietische voor de profeet beloond door de zorg, die voor haar gedragen werd in die hongersnood, wl werd zij niet, zoals de weduwe te Sarepta, door een wonder gevoed, maar:
1. Er werd haar kennis gegeven van die hongersnood, eer hij nog gekomen was, teneinde daarnaar haar maatregelen te kunnen nemen, en haar werd gezegd naar een ander land te verhuizen, overal zo het slechts buiten het land Israëls was, zal zij overvloed vinden. Het was in Jozefs tijd een groot voordeel voor Egypte, dat er kennis werd gegeven van de hongersnood voordat hij kwam, en evenzo was dit een voorrecht voor deze Sunamietische. Anderen zullen ten slotte tot vertrekken genoodzaakt zijn, nadat zij lange tijd van de honger geleden hadden en hun bezittingen verteerd waren, en dan konden zij zich elders niet op zo goede voorwaarden vestigen als zij, die reeds vroeg weggegaan was, voordat de grote menigte kwam, en haar voorraad dus had kunnen meenemen. Het is een geluk voor ons om een kwaad te voorzien, en het is onze wijsheid om, als wij het voorzien, ons te verbergen.
2. Door Gods voorzienigheid geleid, kon zij zich gerieflijk vestigen in het land van de Filistijnen, die, hoewel door David tenonder gebracht, toch niet geheel uitgeroeid waren. Het schijnt dat de hongersnood tot het land Israëls beperkt was, en dat er op de zelfde tijd in andere landen, die er aan grensden, overvloed was, hetgeen duidelijk toont dat er de hand Gods in was zoals in de plagen van Egypte, die onderscheid maakten tussen de Israëlieten en de Egyptenaren, en dat de zonden van Israël, tegen wie dit oordeel gericht was, God meer tot toorn verwekten dan de zonden van hun naburen, omdat Israël beleed tot God in betrekking te staan. "Uit alle geslachten van de aardbodem heb Ik ulieden alleen gekend, daarom zal Ik al uw ongerechtigheden over ulieden bezoeken," Amos 3:2. Andere landen hadden regen als zij er geen hadden, waren vrij van sprinkhanen en rupsen, als zij er door opgegeten werden, want sommigen denken dat dit de hongersnood was, waarvan gesproken wordt in Joel 1:3, Joel 1:4. Het is vreemd dat, toen er in de naburige landen overvloed was, er geen personen waren, die er hun bedrijf van maakten koren in te voeren in het land Israëls, hetgeen voorkomen zou hebben dat de inwoners naar elders vertrokken, maar gelijk zij verdwaasd waren in hun afgoderijen, zo was hun oordeel ook verzwakt ten opzichte van hun maatschappelijke belangen. III. Haar verzoek aan de koning bij haar terugkomst.
1. Toen de hongersnood voorbij was, keerde zij weer uit het land van de Filistijnen, dat land was ook geen geschikte verblijfplaats voor Israëlieten, zij moest er niet langer blijven dan volstrekt noodzakelijk was, want daar kon zij haar nieuwe maanden en haar sabbatten niet waarnemen, zoals zij in haar eigen land placht te doen onder de profetenscholen, 2 Kings 4:23.
2. Bij haar terugkeer vond zij zich buiten haar eigen bezitting gesloten, daar zij of aan de schatkist was verbeurd verklaard, en door de koning aan iemand was toegewezen, of misschien was de persoon, aan wie zij het beheer er over had toevertrouwd, ontrouw gebleken, zodat hij de bezitting niet weer aan haar wilde afstaan, of haar rekenschap wilde geven van het beheer, geen afrekening wilde houden van de winsten, zo moeilijk is het iemand te vinden, op wie men ten dage van de benauwdheid vertrouwen kan, Proverbs 25:19, Micah 7:5.
3. Om herstel van haar gerief te verkrijgen wendde zij zich tot de koning zelf, die-zij het opgemerkt tot zijn lof-gemakkelijk tot zich liet naderen en zelf kennis nam van de klachten van zijn benadeelde onderdanen. Er was een tijd, dat zij zo veilig en gerust onder haar volk woonde, dat zij het niet nodig had dat er voor haar tot de koning of tot de krijgsoverste gesproken werd, 2 Kings 4:13, maar nu bleken haar eigen, goede vrienden, op wie zij vertrouwd had, zo onrechtvaardig en onvriendelijk, dat zij blij was om zich tegen hen op de koning te beroepen. Zulk een onvastheid en onzekerheid is er in het schepsel dat hetgeen, waarop wij het meest vertrouwden, ons faalt, en datgene ons te hulp komt, dat wij dachten nooit nodig te hebben.
4. Zij vond de koning in gesprek met Gehazi over Elisa's wonderen, 2 Kings 8:4. Het was een schande voor hem dat hij nu nog nodig had er over ingelicht te worden, daar hij er door Elisa zelf mee bekend had kunnen worden, indien hij zijn ogen niet had willen sluiten voor het overtuigend bewijs van zijn zending, maar het was tot zijn lof, dat hij nu in een betere gezindheid was, en nog liever met een melaatse wilde spreken, die instaat was er hem een goed bericht van te geven, dan er nog langer onbekend mee te blijven. De wet verbood niet alle omgang met melaatsen, maar alleen samenwoning met hen. Daar er in Israël geen priesters waren, had misschien de koning of iemand, die door hem daartoe was aangesteld, het toezicht op of het onderzoek van de melaatsen, om een oordeel over hen te spreken, en was hij zodoende met Gehazi bekend geworden.
5. Deze gelukkige ontmoeting begunstigde zowel Gehazi's verhaal, als haar verzoek. Gods voorzienigheid moet erkend worden in de schikking van de omstandigheden van de gebeurtenissen want soms blijken zij, die op zichzelf van generlei gewicht of betekenis zijn, van het uiterste belang te wezen in de gevolgen, zoals ook hier, want:
1. Het maakte, dat de koning geloof sloeg aan Gehazi's verhaal, toen het aldus bevestigd werd door de personen die er zo van nabij in waren betrokken. "Dit is de vrouw, en dit is haar zoon, zij kunnen zelf getuigenis afleggen van het wonder, dat aan hen geschied is," 2 Kings 8:5. Zo heeft God hem genoodzaakt te geloven, wat hij in twijfel had kunnen trekken, indien hij alleen Gehazi's woord er voor had gehad, omdat die als leugenaar gebrandmerkt was, getuige zijn melaatsheid.
2. Het maakte hem gewillig haar verzoek toe te staan, want, wie zou niet bereid zijn gunst te bewijzen aan een vrouw, die aldus door de hemel werd begunstigd, en een leven te onderhouden, dat eens en nogmaals door een wonder was gegeven? Als gevolg hiervan gaf de koning bevel, dat haar akkers haar teruggegeven zullen worden, met al de winst, die er in haar afwezigheid van verkregen was. Indien het land aan hemzelf was toegevallen met het gewin er van, dan was het vriendelijk en edelmoedig van hem om het ten volle te restitueren, hij wilde niet, (zoals Farao gedaan heeft in Jozefs tijd) de kroon verrijken door de rampen van zijn onderdanen. Indien iemand anders zich haar bezitting wederrechtelijk had toegeëigend, dan was het een daad van gerechtigheid van de koning en behoorde het tot de plichten van zijn ambt, om haar recht te doen, Psalms 82:3, Psalms 82:4, Proverbs 31:9. Het is niet genoeg dat zij, die met gezag en macht bekleed zijn, zelf geen kwaad doen, zij moeten ook het recht handhaven van hen, aan wie onrecht gedaan is.
Verzen 1-6
2 Koningen 8:1-6Hier hebben wij, dat:
I. De boosheid van Israël gestraft wordt met een langdurige hongersnood, een van Gods zware oordelen, waarmee dikwijls in de wet gedreigd is. Kanan, dat vruchtbare land, is tot zoute grond gemaakt, om de boosheid dergenen, die daarin wonen. De hongersnood in Samaria was spoedig geëindigd door de opbreking van het beleg, maar noch dat oordeel, noch die barmhartigheid had een goede invloed op hen, en daarom roept de Heere nog een hongersnood, want als Hij oordeelt, zal Hij overwinnen, indien de kleinere oordelen de mensen niet tot berouw en bekering brengen, dan zal Hij groter en langduriger oordelen zenden, zij staan Hem ten dienste en zullen komen, als Hij ze roept. Door Zijn dienstknechten roept Hij tot bekering en gehoorzaamheid, en zo op Zijn roepstemmen geen acht wordt geslagen, dan kunnen wij verwachten dat Hij de een of andere plaag zal roepen want Hij zal gehoord worden. Deze hongersnood duurde zeven jaren, even lang als die in Elia's tijd, indien de mensen in tegenheid met Hem willen wandelen, dan zal Hij de oven nog heter maken.
II. De vriendelijkheid van de Godvruchtige Sunamietische voor de profeet beloond door de zorg, die voor haar gedragen werd in die hongersnood, wl werd zij niet, zoals de weduwe te Sarepta, door een wonder gevoed, maar:
1. Er werd haar kennis gegeven van die hongersnood, eer hij nog gekomen was, teneinde daarnaar haar maatregelen te kunnen nemen, en haar werd gezegd naar een ander land te verhuizen, overal zo het slechts buiten het land Israëls was, zal zij overvloed vinden. Het was in Jozefs tijd een groot voordeel voor Egypte, dat er kennis werd gegeven van de hongersnood voordat hij kwam, en evenzo was dit een voorrecht voor deze Sunamietische. Anderen zullen ten slotte tot vertrekken genoodzaakt zijn, nadat zij lange tijd van de honger geleden hadden en hun bezittingen verteerd waren, en dan konden zij zich elders niet op zo goede voorwaarden vestigen als zij, die reeds vroeg weggegaan was, voordat de grote menigte kwam, en haar voorraad dus had kunnen meenemen. Het is een geluk voor ons om een kwaad te voorzien, en het is onze wijsheid om, als wij het voorzien, ons te verbergen.
2. Door Gods voorzienigheid geleid, kon zij zich gerieflijk vestigen in het land van de Filistijnen, die, hoewel door David tenonder gebracht, toch niet geheel uitgeroeid waren. Het schijnt dat de hongersnood tot het land Israëls beperkt was, en dat er op de zelfde tijd in andere landen, die er aan grensden, overvloed was, hetgeen duidelijk toont dat er de hand Gods in was zoals in de plagen van Egypte, die onderscheid maakten tussen de Israëlieten en de Egyptenaren, en dat de zonden van Israël, tegen wie dit oordeel gericht was, God meer tot toorn verwekten dan de zonden van hun naburen, omdat Israël beleed tot God in betrekking te staan. "Uit alle geslachten van de aardbodem heb Ik ulieden alleen gekend, daarom zal Ik al uw ongerechtigheden over ulieden bezoeken," Amos 3:2. Andere landen hadden regen als zij er geen hadden, waren vrij van sprinkhanen en rupsen, als zij er door opgegeten werden, want sommigen denken dat dit de hongersnood was, waarvan gesproken wordt in Joel 1:3, Joel 1:4. Het is vreemd dat, toen er in de naburige landen overvloed was, er geen personen waren, die er hun bedrijf van maakten koren in te voeren in het land Israëls, hetgeen voorkomen zou hebben dat de inwoners naar elders vertrokken, maar gelijk zij verdwaasd waren in hun afgoderijen, zo was hun oordeel ook verzwakt ten opzichte van hun maatschappelijke belangen. III. Haar verzoek aan de koning bij haar terugkomst.
1. Toen de hongersnood voorbij was, keerde zij weer uit het land van de Filistijnen, dat land was ook geen geschikte verblijfplaats voor Israëlieten, zij moest er niet langer blijven dan volstrekt noodzakelijk was, want daar kon zij haar nieuwe maanden en haar sabbatten niet waarnemen, zoals zij in haar eigen land placht te doen onder de profetenscholen, 2 Kings 4:23.
2. Bij haar terugkeer vond zij zich buiten haar eigen bezitting gesloten, daar zij of aan de schatkist was verbeurd verklaard, en door de koning aan iemand was toegewezen, of misschien was de persoon, aan wie zij het beheer er over had toevertrouwd, ontrouw gebleken, zodat hij de bezitting niet weer aan haar wilde afstaan, of haar rekenschap wilde geven van het beheer, geen afrekening wilde houden van de winsten, zo moeilijk is het iemand te vinden, op wie men ten dage van de benauwdheid vertrouwen kan, Proverbs 25:19, Micah 7:5.
3. Om herstel van haar gerief te verkrijgen wendde zij zich tot de koning zelf, die-zij het opgemerkt tot zijn lof-gemakkelijk tot zich liet naderen en zelf kennis nam van de klachten van zijn benadeelde onderdanen. Er was een tijd, dat zij zo veilig en gerust onder haar volk woonde, dat zij het niet nodig had dat er voor haar tot de koning of tot de krijgsoverste gesproken werd, 2 Kings 4:13, maar nu bleken haar eigen, goede vrienden, op wie zij vertrouwd had, zo onrechtvaardig en onvriendelijk, dat zij blij was om zich tegen hen op de koning te beroepen. Zulk een onvastheid en onzekerheid is er in het schepsel dat hetgeen, waarop wij het meest vertrouwden, ons faalt, en datgene ons te hulp komt, dat wij dachten nooit nodig te hebben.
4. Zij vond de koning in gesprek met Gehazi over Elisa's wonderen, 2 Kings 8:4. Het was een schande voor hem dat hij nu nog nodig had er over ingelicht te worden, daar hij er door Elisa zelf mee bekend had kunnen worden, indien hij zijn ogen niet had willen sluiten voor het overtuigend bewijs van zijn zending, maar het was tot zijn lof, dat hij nu in een betere gezindheid was, en nog liever met een melaatse wilde spreken, die instaat was er hem een goed bericht van te geven, dan er nog langer onbekend mee te blijven. De wet verbood niet alle omgang met melaatsen, maar alleen samenwoning met hen. Daar er in Israël geen priesters waren, had misschien de koning of iemand, die door hem daartoe was aangesteld, het toezicht op of het onderzoek van de melaatsen, om een oordeel over hen te spreken, en was hij zodoende met Gehazi bekend geworden.
5. Deze gelukkige ontmoeting begunstigde zowel Gehazi's verhaal, als haar verzoek. Gods voorzienigheid moet erkend worden in de schikking van de omstandigheden van de gebeurtenissen want soms blijken zij, die op zichzelf van generlei gewicht of betekenis zijn, van het uiterste belang te wezen in de gevolgen, zoals ook hier, want:
1. Het maakte, dat de koning geloof sloeg aan Gehazi's verhaal, toen het aldus bevestigd werd door de personen die er zo van nabij in waren betrokken. "Dit is de vrouw, en dit is haar zoon, zij kunnen zelf getuigenis afleggen van het wonder, dat aan hen geschied is," 2 Kings 8:5. Zo heeft God hem genoodzaakt te geloven, wat hij in twijfel had kunnen trekken, indien hij alleen Gehazi's woord er voor had gehad, omdat die als leugenaar gebrandmerkt was, getuige zijn melaatsheid.
2. Het maakte hem gewillig haar verzoek toe te staan, want, wie zou niet bereid zijn gunst te bewijzen aan een vrouw, die aldus door de hemel werd begunstigd, en een leven te onderhouden, dat eens en nogmaals door een wonder was gegeven? Als gevolg hiervan gaf de koning bevel, dat haar akkers haar teruggegeven zullen worden, met al de winst, die er in haar afwezigheid van verkregen was. Indien het land aan hemzelf was toegevallen met het gewin er van, dan was het vriendelijk en edelmoedig van hem om het ten volle te restitueren, hij wilde niet, (zoals Farao gedaan heeft in Jozefs tijd) de kroon verrijken door de rampen van zijn onderdanen. Indien iemand anders zich haar bezitting wederrechtelijk had toegeëigend, dan was het een daad van gerechtigheid van de koning en behoorde het tot de plichten van zijn ambt, om haar recht te doen, Psalms 82:3, Psalms 82:4, Proverbs 31:9. Het is niet genoeg dat zij, die met gezag en macht bekleed zijn, zelf geen kwaad doen, zij moeten ook het recht handhaven van hen, aan wie onrecht gedaan is.
Verzen 7-15
2 Koningen 8:7-15I. Wij mogen hier wel vragen: wat heeft Elisa naar Damascus, de hoofdstad van Syrië gevoerd? Was hij tot iemand anders dan tot de verloren schapen van het huis Israëls gezonden? Dat schijnt zo. Misschien ging hij een bezoek brengen aan Naman, zijn bekeerling, om hem te bevestigen in zijn keus van de ware Godsdienst, hetgeen nu zoveel nodiger was, omdat hij niet meer in zijn betrekking aan het hof schijnt geweest te zijn, want Hazaël wordt nu verondersteld krijgsoverste te zijn, hetzij, dat hij zelf de post had opgegeven, of dat hij er uit ontzet was, omdat hij zich niet, of niet van harte, wilde buigen in het huis van Rimmon. Sommigen denken dat hij naar Damascus ging vanwege de hongersnood, of liever, hij ging er heen in gehoorzaamheid aan de orders, die God aan Elia had gegeven, 1 Kings 19:15. Ga naar Damascus en zalf Hazaël tot koning, gij of uw opvolger.
II. Benhadad, een groot, rijk en machtig koning, was ziek. Geen eer of aanzien, geen rijkdom of macht zal de mensen beveiligen tegen de gewone kwalen en ziekten en rampen van het menselijk leven, paleizen en tronen zijn even toegankelijk voor ziekte en dood als de armoedigste hutten.
III. Het kan ons verwonderen dat de koning van Syrië in zijn ziekte Elisa tot zijn orakel aannam. Er werd hem spoedig bericht gebracht, dat de man Gods (bij die titel was hij sedert de genezing van Naman welbekend in Syrië) te Damascus was gekomen, 2 Kings 8:7. "Hij kon op geen gelegener tijd gekomen zijn," zegt Benhadad, "ga en vraag door hem de Heere." Toen hij gezond was, boog hij zich in het huis van Rimmon, maar nu hij ziek is, mistrouwt hij zijn afgod en zendt heen om de God Israëls te vragen. Beproeving brengt diegenen tot God, die in voorspoed Hem gering achtten, ziekte opent de ogen van de mensen wel eens, en doet hen hun dwalingen inzien. Dit is des te meer opmerkelijk:
1. Omdat niet lang geleden een koning van Israël in zijn ziekte gezonden had om de god van Ekron te vragen, 2 Kings 1:2, alsof er geen God was in Israël. Soms verkrijgt God van vreemden de eer, die Hem door Zijn eigen volk onthouden wordt.
2. Omdat het niet lang geleden is dat deze Benhadad een grote krijgsmacht had gezonden om Elisa als vijand te behandelen 2 Kings 6:14, maar nu zoekt hij hem als profeet. Onder andere voorbeelden van de verandering die door ziekte en beproeving in der mensen gemoed teweeggebracht wordt, is dit er een, dat zij er dikwijls andere gedachten door krijgen van de dienstknechten Gods en dat zij er door leren de raadgevingen en gebeden op prijs te stellen van hen, die zij gehaat en veracht hebben.
Om de profeet eer te bewijzen. zond hij tot hem, niet om hem, alsof hij, evenals de hoofdman over honderd, zich niet waardig achtte dat de man Gods onder zijn dak zou komen. Hij zond tot hem door Hazaël, zijn eerste staatsminister, en niet door een gewone bode. Het is voor de grootsten en aanzienlijksten geen verkleining om tot de profeten van de Heere te gaan. Hazaël moet tot hem gaan naar de plaats waar hij zijn vrienden bescheiden had. Hij zond hem een kostbaar geschenk van alle goed van Damascus, een gift van veertig kamelen 2 Kings 8:9, hiermede zijn genegenheid betuigende voor de profeet, hem welkom hetende te Damascus, en in zijn onderhoud voorziende gedurende zijn verblijf aldaar. Elisa heeft dit geschenk waarschijnlijk aangenomen (waarom niet?) hoewel hij dat van Naman had afgewezen. De koning beveelt Hazaël hem zijn zoon Benhadad te noemen, volgens het spraakgebruik van de Israëlieten, die de profeten vaders noemden. Hij eerde hem als een man, die bekend was met de verborgenheden des hemels toen hij hem vroeg: Zal ik van deze ziekte genezen? Het is natuurlijk in ons om te willen weten wat er in de toekomst geschieden zal terwijl men aan de dingen van de eeuwigheid weinig denkt of er naar vraagt.
IV. Wat er voorviel tussen Hazaël en Elisa is zeer bijzonder merkwaardig.
1. De vraag des konings beantwoordt Elisa bevestigend: gij zoudt kunnen genezen. Hij leed aan geen dodelijke ziekte, maar hij zal op een andere wijze, door iets anders sterven, geen natuurlijke, maar een gewelddadige dood. Er zijn velerlei wegen om uit de wereld te komen, en soms gebeurt het dat de mensen de ene zoeken te vermijden, en vervallen op de anderen.
2. Hij zag Hazaël met ongewone zorg en belangstelling aan, totdat Hazaël bloosde en hij zelf weende, 2 Kings 8:11. Het was niet op Hazaëls gelaat, dat Elisa las wat hij doen zal, maar God heeft het hem toen geopenbaard, en het deed tranen uit zijn ogen vloeien, hoe meer inzicht de mensen hebben in de gebeurtenissen hoe meer smart zij hebben.
3. Toen Hazaël vroeg waarom hij weende zei hij hem, hoeveel kwaads hij voorzag, dat hij aan het Israël Gods doen zou, 2 Kings 8:12, welke verwoestingen hij zou aanrichten in hun sterkten, en welk een wrede slachting hij onder hun mannen, vrouwen en kinderen zou aanrichten. De zonden van Israël hebben God er toegebracht hen over te geven in de handen van hun wrede vijanden, maar Elisa weende bij de gedachte, dat Israëlieten ooit aldus mishandeld zullen worden, want hoewel hij de dodelijke dag heeft voorzegd, heeft hij hem toch niet begeerd. Zie welk een verwoesting de oorlog aanricht, welk een verwoesting de zonde teweegbrengt, en hoe de natuur van de mens veranderd is door de val, en zelfs van gewone menselijkheid ontbloot is geworden.
4. Hazaël is ten hoogste verwonderd over deze voorzegging, 2 Kings 8:15. Wat! zegt hij, is uw knecht een hond, dat hij deze grote zaak doen zou! Hij beschouwt deze grote zaak:
A. Als een daad van macht, die door niemand dan door een gekroond hoofd gedaan kan worden, het moet wel een machtige potentaat zijn, die er ook maar aan kan denken om z de overhand te hebben over Israël, en dus kan ik dit niet zijn. Velen worden opgeheven tot een heerschappij, waaraan zij nooit gedacht hebben, en dikwijls blijkt het hun ten kwade te zijn, Ecclesiastes 8:9.
B. Als een daad van grote wreedheid, die niet gedaan kan worden dan door iemand, die alle eer en deugd afgelegd heeft, "en dus", zegt hij, zal ik het nooit van mij kunnen verkrijgen om mij daaraan schuldig te maken, is uw knecht een hond, om te scheuren en te verslinden? ik zou het niet kunnen, tenzij ik een hond zou zijn." Zie hier:
a. Welk een slechte dunk hij had van de zonde, hij beschouwde haar als een grote slechtheid, die eerder door een roofdier dan door een mens gedaan kon worden. Het is mogelijk, dat een goddeloos man onder overtuiging en bedwang van het natuurlijk geweten grote afschuw te kennen geeft van een zonde, die hij later toch zal plegen.
b. Welk een goede dunk hij had van zichzelf, hoeveel beter dan hij waard was. Hij dacht dat het onmogelijk was, dat hij zulke barbaarsheden kon doen, als de profeet voorzag. Wij zijn zeer geneigd te denken dat wij voldoende gewapend zijn tegen de zonden, door welke wij later toch overmeesterd worden, zoals Petrus, Matthew 26:35.
Eindelijk. Als antwoord hierop zei Elisa hem slechts, dat hij koning zal zijn over Syrië, dan zal hij macht hebben om dit te doen, en dan zal hij het van zich kunnen verkrijgen om het te doen. Hoge eerambten brengen verandering in der mensen gezindheid en manieren, maar die verandering is zelden een verbetering. "Gij weet niet wat gij doen zult, als gij er toe komt om koning te zijn, maar ik zeg u, dat gij dit doen zult." Zij die klein en onbeduidend zijn in de wereld kunnen zich niet voorstellen hoe sterk de verzoekingen zijn van macht en voorspoed, en als zij ooit daartoe geraken, dan zullen zij bevinden hoe bedrieglijk hun hart was, en hoeveel slechter dan zij vermoed hebben.
V. Welk kwaad Hazaël hierop aan zijn meester gedaan heeft. Indien hij er aanleiding toe nam uit hetgeen Elisa gezegd had, dan lag de schuld bij hem, niet in het woord.
1. Laaghartig bedroog hij zijn meester en beloog hij de profeet, 2 Kings 8:14. Hij heeft tot mij gezegd: gij zult zeker genezen. Dit was een lage leugen, hij had hem gezegd dat hij zal sterven, 2 Kings 8:10, maar dat hield hij verborgen, dat verzweeg hij, hetzij omdat hij de koning niet uit zijn humeur wilde brengen door een slechte tijding, of omdat hij aldus beter zijn bloedig plan kon volvoeren, dat hij gevormd had toen hem werd gezegd, dat hij zijn opvolger zal zijn. De duivel brengt de mensen ten verderve, door hun te zeggen dat zij zeker genezen zullen en wl zullen varen, hen aldus in slaap wiegende, zodat zij gerust zijn, terwijl er niets meer noodlottig is dan dat. Dit was een kwaad voor de koning, die er het voordeel door verloor van de waarschuwing om zich op de dood te bereiden, en een kwaad voor Elisa, die men daardoor voor een vals profeet zou houden.
2. Hij heeft zijn meester wreed vermoord en aldus het woord van de profeet in vervulling gebracht, 2 Kings 8:15. Hij doopte een deken in koud water, en spreidde hem uit over zijn gelaat onder voorwendsel van hem verkoeling en verfrissing te bezorgen, maar hij deed het zo, dat het hem de adem afsneed en hem dadelijk smoorde, daar hij zwak was en zich niet kon verweren, of misschien was hij in slaap. Zulk een zeepbel is het leven ook van de voornaamsten van de mensen, en zozeer zijn vorsten blootgesteld aan geweld. Hazaël, die Benhadads vertrouweling was, is zijn moordenaar, en sommigen denken dat hij er nooit van verdacht werd, en het niet anders aan het licht kwam dan door de pen van de gewijde geschiedschrijver. Wij vonden deze trotse monarch 1 Kings 20:1 als schrik van de helden in het land van de levenden, maar "hij daalt ter helle neer met zijn ongerechtigheid op zijn beenderen", Ezechiël 32:27.
Verzen 7-15
2 Koningen 8:7-15I. Wij mogen hier wel vragen: wat heeft Elisa naar Damascus, de hoofdstad van Syrië gevoerd? Was hij tot iemand anders dan tot de verloren schapen van het huis Israëls gezonden? Dat schijnt zo. Misschien ging hij een bezoek brengen aan Naman, zijn bekeerling, om hem te bevestigen in zijn keus van de ware Godsdienst, hetgeen nu zoveel nodiger was, omdat hij niet meer in zijn betrekking aan het hof schijnt geweest te zijn, want Hazaël wordt nu verondersteld krijgsoverste te zijn, hetzij, dat hij zelf de post had opgegeven, of dat hij er uit ontzet was, omdat hij zich niet, of niet van harte, wilde buigen in het huis van Rimmon. Sommigen denken dat hij naar Damascus ging vanwege de hongersnood, of liever, hij ging er heen in gehoorzaamheid aan de orders, die God aan Elia had gegeven, 1 Kings 19:15. Ga naar Damascus en zalf Hazaël tot koning, gij of uw opvolger.
II. Benhadad, een groot, rijk en machtig koning, was ziek. Geen eer of aanzien, geen rijkdom of macht zal de mensen beveiligen tegen de gewone kwalen en ziekten en rampen van het menselijk leven, paleizen en tronen zijn even toegankelijk voor ziekte en dood als de armoedigste hutten.
III. Het kan ons verwonderen dat de koning van Syrië in zijn ziekte Elisa tot zijn orakel aannam. Er werd hem spoedig bericht gebracht, dat de man Gods (bij die titel was hij sedert de genezing van Naman welbekend in Syrië) te Damascus was gekomen, 2 Kings 8:7. "Hij kon op geen gelegener tijd gekomen zijn," zegt Benhadad, "ga en vraag door hem de Heere." Toen hij gezond was, boog hij zich in het huis van Rimmon, maar nu hij ziek is, mistrouwt hij zijn afgod en zendt heen om de God Israëls te vragen. Beproeving brengt diegenen tot God, die in voorspoed Hem gering achtten, ziekte opent de ogen van de mensen wel eens, en doet hen hun dwalingen inzien. Dit is des te meer opmerkelijk:
1. Omdat niet lang geleden een koning van Israël in zijn ziekte gezonden had om de god van Ekron te vragen, 2 Kings 1:2, alsof er geen God was in Israël. Soms verkrijgt God van vreemden de eer, die Hem door Zijn eigen volk onthouden wordt.
2. Omdat het niet lang geleden is dat deze Benhadad een grote krijgsmacht had gezonden om Elisa als vijand te behandelen 2 Kings 6:14, maar nu zoekt hij hem als profeet. Onder andere voorbeelden van de verandering die door ziekte en beproeving in der mensen gemoed teweeggebracht wordt, is dit er een, dat zij er dikwijls andere gedachten door krijgen van de dienstknechten Gods en dat zij er door leren de raadgevingen en gebeden op prijs te stellen van hen, die zij gehaat en veracht hebben.
Om de profeet eer te bewijzen. zond hij tot hem, niet om hem, alsof hij, evenals de hoofdman over honderd, zich niet waardig achtte dat de man Gods onder zijn dak zou komen. Hij zond tot hem door Hazaël, zijn eerste staatsminister, en niet door een gewone bode. Het is voor de grootsten en aanzienlijksten geen verkleining om tot de profeten van de Heere te gaan. Hazaël moet tot hem gaan naar de plaats waar hij zijn vrienden bescheiden had. Hij zond hem een kostbaar geschenk van alle goed van Damascus, een gift van veertig kamelen 2 Kings 8:9, hiermede zijn genegenheid betuigende voor de profeet, hem welkom hetende te Damascus, en in zijn onderhoud voorziende gedurende zijn verblijf aldaar. Elisa heeft dit geschenk waarschijnlijk aangenomen (waarom niet?) hoewel hij dat van Naman had afgewezen. De koning beveelt Hazaël hem zijn zoon Benhadad te noemen, volgens het spraakgebruik van de Israëlieten, die de profeten vaders noemden. Hij eerde hem als een man, die bekend was met de verborgenheden des hemels toen hij hem vroeg: Zal ik van deze ziekte genezen? Het is natuurlijk in ons om te willen weten wat er in de toekomst geschieden zal terwijl men aan de dingen van de eeuwigheid weinig denkt of er naar vraagt.
IV. Wat er voorviel tussen Hazaël en Elisa is zeer bijzonder merkwaardig.
1. De vraag des konings beantwoordt Elisa bevestigend: gij zoudt kunnen genezen. Hij leed aan geen dodelijke ziekte, maar hij zal op een andere wijze, door iets anders sterven, geen natuurlijke, maar een gewelddadige dood. Er zijn velerlei wegen om uit de wereld te komen, en soms gebeurt het dat de mensen de ene zoeken te vermijden, en vervallen op de anderen.
2. Hij zag Hazaël met ongewone zorg en belangstelling aan, totdat Hazaël bloosde en hij zelf weende, 2 Kings 8:11. Het was niet op Hazaëls gelaat, dat Elisa las wat hij doen zal, maar God heeft het hem toen geopenbaard, en het deed tranen uit zijn ogen vloeien, hoe meer inzicht de mensen hebben in de gebeurtenissen hoe meer smart zij hebben.
3. Toen Hazaël vroeg waarom hij weende zei hij hem, hoeveel kwaads hij voorzag, dat hij aan het Israël Gods doen zou, 2 Kings 8:12, welke verwoestingen hij zou aanrichten in hun sterkten, en welk een wrede slachting hij onder hun mannen, vrouwen en kinderen zou aanrichten. De zonden van Israël hebben God er toegebracht hen over te geven in de handen van hun wrede vijanden, maar Elisa weende bij de gedachte, dat Israëlieten ooit aldus mishandeld zullen worden, want hoewel hij de dodelijke dag heeft voorzegd, heeft hij hem toch niet begeerd. Zie welk een verwoesting de oorlog aanricht, welk een verwoesting de zonde teweegbrengt, en hoe de natuur van de mens veranderd is door de val, en zelfs van gewone menselijkheid ontbloot is geworden.
4. Hazaël is ten hoogste verwonderd over deze voorzegging, 2 Kings 8:15. Wat! zegt hij, is uw knecht een hond, dat hij deze grote zaak doen zou! Hij beschouwt deze grote zaak:
A. Als een daad van macht, die door niemand dan door een gekroond hoofd gedaan kan worden, het moet wel een machtige potentaat zijn, die er ook maar aan kan denken om z de overhand te hebben over Israël, en dus kan ik dit niet zijn. Velen worden opgeheven tot een heerschappij, waaraan zij nooit gedacht hebben, en dikwijls blijkt het hun ten kwade te zijn, Ecclesiastes 8:9.
B. Als een daad van grote wreedheid, die niet gedaan kan worden dan door iemand, die alle eer en deugd afgelegd heeft, "en dus", zegt hij, zal ik het nooit van mij kunnen verkrijgen om mij daaraan schuldig te maken, is uw knecht een hond, om te scheuren en te verslinden? ik zou het niet kunnen, tenzij ik een hond zou zijn." Zie hier:
a. Welk een slechte dunk hij had van de zonde, hij beschouwde haar als een grote slechtheid, die eerder door een roofdier dan door een mens gedaan kon worden. Het is mogelijk, dat een goddeloos man onder overtuiging en bedwang van het natuurlijk geweten grote afschuw te kennen geeft van een zonde, die hij later toch zal plegen.
b. Welk een goede dunk hij had van zichzelf, hoeveel beter dan hij waard was. Hij dacht dat het onmogelijk was, dat hij zulke barbaarsheden kon doen, als de profeet voorzag. Wij zijn zeer geneigd te denken dat wij voldoende gewapend zijn tegen de zonden, door welke wij later toch overmeesterd worden, zoals Petrus, Matthew 26:35.
Eindelijk. Als antwoord hierop zei Elisa hem slechts, dat hij koning zal zijn over Syrië, dan zal hij macht hebben om dit te doen, en dan zal hij het van zich kunnen verkrijgen om het te doen. Hoge eerambten brengen verandering in der mensen gezindheid en manieren, maar die verandering is zelden een verbetering. "Gij weet niet wat gij doen zult, als gij er toe komt om koning te zijn, maar ik zeg u, dat gij dit doen zult." Zij die klein en onbeduidend zijn in de wereld kunnen zich niet voorstellen hoe sterk de verzoekingen zijn van macht en voorspoed, en als zij ooit daartoe geraken, dan zullen zij bevinden hoe bedrieglijk hun hart was, en hoeveel slechter dan zij vermoed hebben.
V. Welk kwaad Hazaël hierop aan zijn meester gedaan heeft. Indien hij er aanleiding toe nam uit hetgeen Elisa gezegd had, dan lag de schuld bij hem, niet in het woord.
1. Laaghartig bedroog hij zijn meester en beloog hij de profeet, 2 Kings 8:14. Hij heeft tot mij gezegd: gij zult zeker genezen. Dit was een lage leugen, hij had hem gezegd dat hij zal sterven, 2 Kings 8:10, maar dat hield hij verborgen, dat verzweeg hij, hetzij omdat hij de koning niet uit zijn humeur wilde brengen door een slechte tijding, of omdat hij aldus beter zijn bloedig plan kon volvoeren, dat hij gevormd had toen hem werd gezegd, dat hij zijn opvolger zal zijn. De duivel brengt de mensen ten verderve, door hun te zeggen dat zij zeker genezen zullen en wl zullen varen, hen aldus in slaap wiegende, zodat zij gerust zijn, terwijl er niets meer noodlottig is dan dat. Dit was een kwaad voor de koning, die er het voordeel door verloor van de waarschuwing om zich op de dood te bereiden, en een kwaad voor Elisa, die men daardoor voor een vals profeet zou houden.
2. Hij heeft zijn meester wreed vermoord en aldus het woord van de profeet in vervulling gebracht, 2 Kings 8:15. Hij doopte een deken in koud water, en spreidde hem uit over zijn gelaat onder voorwendsel van hem verkoeling en verfrissing te bezorgen, maar hij deed het zo, dat het hem de adem afsneed en hem dadelijk smoorde, daar hij zwak was en zich niet kon verweren, of misschien was hij in slaap. Zulk een zeepbel is het leven ook van de voornaamsten van de mensen, en zozeer zijn vorsten blootgesteld aan geweld. Hazaël, die Benhadads vertrouweling was, is zijn moordenaar, en sommigen denken dat hij er nooit van verdacht werd, en het niet anders aan het licht kwam dan door de pen van de gewijde geschiedschrijver. Wij vonden deze trotse monarch 1 Kings 20:1 als schrik van de helden in het land van de levenden, maar "hij daalt ter helle neer met zijn ongerechtigheid op zijn beenderen", Ezechiël 32:27.
Verzen 16-24
2 Koningen 8:16-24Wij hebben hier een kort bericht van het leven en de regering van Joram, een van de slechtsten van de koningen van Juda, maar de zoon en opvolger van Josafat, een van de besten. Ouders kunnen aan hun kinderen geen genade geven, velen, die zelf Godvruchtig waren, hebben het verdriet en de schande gehad om hen die uit hen zijn voortgekomen, goddeloos en slecht te zien, laat de gezinnen, die aldus beproefd worden, dit niet vreemd achten. Als de kinderen van Godvruchtige ouders slecht zijn, dan zijn zij gewoonlijk erger dan anderen, de onreine geest brengt zeven andere mede, bozer dan hij zelf, Luke 11:26. Een volk wordt soms rechtvaardig gestraft met de ellende van een slechte regering, omdat het van de zegeningen en weldaden van een goede regering geen goed gebruik heeft gemaakt.
Let betreffende deze Joram:
I. Op het algemene denkbeeld, dat hiervan zijn slechtheid wordt gegeven, 2 Kings 8:18, hij deed gelijk het huis van Achab, en erger kon hij niet doen. Zijn karakter wordt getekend naar het slechte voorbeeld, dat hij heeft gevolgd, want de mensen zijn zoals hun gezelschap is en het voorbeeld, dat zij volgen. Geen vergissing is noodlottiger voor jonge lieden dan een vergissing in de keuze van de personen met wie zij omgaan, en naar wier goede mening zij zich schatten. Joram verkoos zich het huis van Achab ten voorbeeld te stellen, liever dan zijns vaders huis, en dat was zijn verderf. Wij vinden een bijzonder bericht van zijn goddeloosheid in 2 Chronicles 21:1 moord, afgoderij, vervolging, alles wat slecht was.
II. De gelegenheid van zijn slechtheid. Zijn vader was een zeer Godvruchtig man, en heeft er ongetwijfeld zorg voor gedragen hem de goede kennis des Heeren te leren, maar:
1. Het is zeker dat hij verkeerd deed door hem met de dochter van Achab te doen huwen, geen goed kon voortkomen uit een verbintenis met een afgodische familie, maar alle kwaad met zo'n dochter van zo'n moeder, als Athalia, de dochter van Izebel, was. De ontaarding van de oude wereld ontstond uit de ongelijke huwelijken van belijders met onheiligen, zij die slecht gehuwd zijn, zijn reeds half verdorven.
2. Ik vrees dat hij er niet goed aan gedaan heeft om hem nog bij zijn leven koning te maken. Er wordt hier gezegd, 2 Kings 8:16, hij begon te regeren toen Josafat koning was. Hiermede streelde hij zijn hoogmoed, (en niets is verderfelijker voor jonge lieden) gaf hem toe in zijn eerzucht in de hoop van hem door toegeven beter gezind te maken, en zo bracht hij een vloek op zijn geslacht, zoals Eli wiens zonen zich vervloekt hebben gemaakt, en hij heeft hen niet eens zuur aangezien. Josafat heeft deze slechte zoon tot onderkoning aangesteld eens toen hij met Achab naar Ramoth in Gilead aftoog, van welks Josafats zeventiende jaar 1 Kings 22:51, Jorams tweede jaar gemaakt wordt, 2 Kings 1:17, en later in zijn twee en twintigste jaar, toen hij hem deelgenoot heeft gemaakt in de regering, en van dat tijdstip worden Jorams acht jaren gedateerd, drie jaren dus voor de dood van zijn vader. Het is voor vele jonge lieden schadelijk geweest al te vroeg tot hun staat en rang te komen. Samuël heeft er niets mee gewonnen, dat hij zijn zonen tot rechters heeft gemaakt.
III. De bestraffing van de Voorzienigheid, waaronder hij was vanwege zijn goddeloosheid. 1. De Edomieten, die sedert Davids tijd altijd onder de regering van de koningen van Juda zijn geweest, dus ongeveer honderd en twintig jaren, kwamen in opstand, 2 Kings 8:20. Hij beproefde hen tenonder te brengen, en bracht hun een nederlaag toe, maar hij kon zijn overwinning niet zo vervolgen, dat hij zijn heerschappij over hen herwon de Edomieten vielen evenwel af, 2 Kings 8:22, en daarna zijn zij bittere vijanden van de Joden geworden, zoals blijkt uit de profetie van Obadja, en Psalms 137:7. Nu werd Izaks profetie vervuld, dat deze Ezau, de oudste, Jakob, de jongste, zou dienen, maar in vervolg van tijd "zijn juk van zijn hals zal afrukken," Genesis 27:40.
2. In dezelfde tijd viel Libna af. Dat was een stad in Juda, in het hart van het land, een priesterstad. De inwoners van die stad stonden op tegen zijn regering, omdat hij de Heere de God van zijn vaderen had verlaten, en hen gedwongen zou hebben om dit ook te doen, 2 Chronicles 21:10, 2 Chronicles 21:11. Om hun Godsdienst in stand te houden, verklaarden zij zich tot een vrije staat, en misschien hebben andere steden dit ook gedaan.
3. Zijn regering was kort, God sneed hem af in het midden van zijn dagen, toen hij pas veertig jaren oud was, en slechts acht jaren had geregeerd, mannen van bloed en bedrog zullen hun dagen niet ter helft brengen.
IV. De genadige zorg van Gods voorzienigheid om het koninkrijk van Juda in het huis van David in stand te houden niettegenstaande de afval en de rampen van Jorams regering, 2 Kings 8:19. Doch de Heere wilde Juda niet verderven. Hij zou het gemakkelijk gekund hebben, Hij zou het rechtvaardig hebben kunnen doen, het zou voor Hem geen verlies zijn geweest, zo Hij het gedaan had, maar Hij wilde het niet doen om Davids wil, niet om enigerlei verdienste van hem, waardoor hij die gunst over zijn geslacht kon eisen, als een verschuldigd recht, maar terwille van een belofte, die hem gedaan was, dat Hij hem te allen tijde voor zijn zonen een lamp zou geven, dat is: een opvolging van koningen van geslacht tot geslacht, door welke zijn naam in ere zou blijven schitteren, zoals een lamp brandend wordt gehouden door een gestadige toevoer van olie. Aldus moet zijn geslacht niet uitsterven, totdat het eindigde in de Messias, die Zoon van David, aan wie men alle heerlijkheid van het huis Zijns vaders zal hangen, en in wiens eeuwig koninkrijk deze belofte aan David vervuld is: "Ik heb voor Mijn Gezalfde een lamp toegericht," Psalms 132:17.
Het einde van deze goddeloze en roemloze regering, 2 Kings 8:23, 2 Kings 8:24. Er wordt ons hier niets bijzonders van hem gezegd, maar in 2 Chronicles 21:19, 2 Chronicles 21:20 wordt ons meegedeeld, dat hij stierf aan een ernstige ziekte, en heenging zonder begeerd te zijn.
Verzen 16-24
2 Koningen 8:16-24Wij hebben hier een kort bericht van het leven en de regering van Joram, een van de slechtsten van de koningen van Juda, maar de zoon en opvolger van Josafat, een van de besten. Ouders kunnen aan hun kinderen geen genade geven, velen, die zelf Godvruchtig waren, hebben het verdriet en de schande gehad om hen die uit hen zijn voortgekomen, goddeloos en slecht te zien, laat de gezinnen, die aldus beproefd worden, dit niet vreemd achten. Als de kinderen van Godvruchtige ouders slecht zijn, dan zijn zij gewoonlijk erger dan anderen, de onreine geest brengt zeven andere mede, bozer dan hij zelf, Luke 11:26. Een volk wordt soms rechtvaardig gestraft met de ellende van een slechte regering, omdat het van de zegeningen en weldaden van een goede regering geen goed gebruik heeft gemaakt.
Let betreffende deze Joram:
I. Op het algemene denkbeeld, dat hiervan zijn slechtheid wordt gegeven, 2 Kings 8:18, hij deed gelijk het huis van Achab, en erger kon hij niet doen. Zijn karakter wordt getekend naar het slechte voorbeeld, dat hij heeft gevolgd, want de mensen zijn zoals hun gezelschap is en het voorbeeld, dat zij volgen. Geen vergissing is noodlottiger voor jonge lieden dan een vergissing in de keuze van de personen met wie zij omgaan, en naar wier goede mening zij zich schatten. Joram verkoos zich het huis van Achab ten voorbeeld te stellen, liever dan zijns vaders huis, en dat was zijn verderf. Wij vinden een bijzonder bericht van zijn goddeloosheid in 2 Chronicles 21:1 moord, afgoderij, vervolging, alles wat slecht was.
II. De gelegenheid van zijn slechtheid. Zijn vader was een zeer Godvruchtig man, en heeft er ongetwijfeld zorg voor gedragen hem de goede kennis des Heeren te leren, maar:
1. Het is zeker dat hij verkeerd deed door hem met de dochter van Achab te doen huwen, geen goed kon voortkomen uit een verbintenis met een afgodische familie, maar alle kwaad met zo'n dochter van zo'n moeder, als Athalia, de dochter van Izebel, was. De ontaarding van de oude wereld ontstond uit de ongelijke huwelijken van belijders met onheiligen, zij die slecht gehuwd zijn, zijn reeds half verdorven.
2. Ik vrees dat hij er niet goed aan gedaan heeft om hem nog bij zijn leven koning te maken. Er wordt hier gezegd, 2 Kings 8:16, hij begon te regeren toen Josafat koning was. Hiermede streelde hij zijn hoogmoed, (en niets is verderfelijker voor jonge lieden) gaf hem toe in zijn eerzucht in de hoop van hem door toegeven beter gezind te maken, en zo bracht hij een vloek op zijn geslacht, zoals Eli wiens zonen zich vervloekt hebben gemaakt, en hij heeft hen niet eens zuur aangezien. Josafat heeft deze slechte zoon tot onderkoning aangesteld eens toen hij met Achab naar Ramoth in Gilead aftoog, van welks Josafats zeventiende jaar 1 Kings 22:51, Jorams tweede jaar gemaakt wordt, 2 Kings 1:17, en later in zijn twee en twintigste jaar, toen hij hem deelgenoot heeft gemaakt in de regering, en van dat tijdstip worden Jorams acht jaren gedateerd, drie jaren dus voor de dood van zijn vader. Het is voor vele jonge lieden schadelijk geweest al te vroeg tot hun staat en rang te komen. Samuël heeft er niets mee gewonnen, dat hij zijn zonen tot rechters heeft gemaakt.
III. De bestraffing van de Voorzienigheid, waaronder hij was vanwege zijn goddeloosheid. 1. De Edomieten, die sedert Davids tijd altijd onder de regering van de koningen van Juda zijn geweest, dus ongeveer honderd en twintig jaren, kwamen in opstand, 2 Kings 8:20. Hij beproefde hen tenonder te brengen, en bracht hun een nederlaag toe, maar hij kon zijn overwinning niet zo vervolgen, dat hij zijn heerschappij over hen herwon de Edomieten vielen evenwel af, 2 Kings 8:22, en daarna zijn zij bittere vijanden van de Joden geworden, zoals blijkt uit de profetie van Obadja, en Psalms 137:7. Nu werd Izaks profetie vervuld, dat deze Ezau, de oudste, Jakob, de jongste, zou dienen, maar in vervolg van tijd "zijn juk van zijn hals zal afrukken," Genesis 27:40.
2. In dezelfde tijd viel Libna af. Dat was een stad in Juda, in het hart van het land, een priesterstad. De inwoners van die stad stonden op tegen zijn regering, omdat hij de Heere de God van zijn vaderen had verlaten, en hen gedwongen zou hebben om dit ook te doen, 2 Chronicles 21:10, 2 Chronicles 21:11. Om hun Godsdienst in stand te houden, verklaarden zij zich tot een vrije staat, en misschien hebben andere steden dit ook gedaan.
3. Zijn regering was kort, God sneed hem af in het midden van zijn dagen, toen hij pas veertig jaren oud was, en slechts acht jaren had geregeerd, mannen van bloed en bedrog zullen hun dagen niet ter helft brengen.
IV. De genadige zorg van Gods voorzienigheid om het koninkrijk van Juda in het huis van David in stand te houden niettegenstaande de afval en de rampen van Jorams regering, 2 Kings 8:19. Doch de Heere wilde Juda niet verderven. Hij zou het gemakkelijk gekund hebben, Hij zou het rechtvaardig hebben kunnen doen, het zou voor Hem geen verlies zijn geweest, zo Hij het gedaan had, maar Hij wilde het niet doen om Davids wil, niet om enigerlei verdienste van hem, waardoor hij die gunst over zijn geslacht kon eisen, als een verschuldigd recht, maar terwille van een belofte, die hem gedaan was, dat Hij hem te allen tijde voor zijn zonen een lamp zou geven, dat is: een opvolging van koningen van geslacht tot geslacht, door welke zijn naam in ere zou blijven schitteren, zoals een lamp brandend wordt gehouden door een gestadige toevoer van olie. Aldus moet zijn geslacht niet uitsterven, totdat het eindigde in de Messias, die Zoon van David, aan wie men alle heerlijkheid van het huis Zijns vaders zal hangen, en in wiens eeuwig koninkrijk deze belofte aan David vervuld is: "Ik heb voor Mijn Gezalfde een lamp toegericht," Psalms 132:17.
Het einde van deze goddeloze en roemloze regering, 2 Kings 8:23, 2 Kings 8:24. Er wordt ons hier niets bijzonders van hem gezegd, maar in 2 Chronicles 21:19, 2 Chronicles 21:20 wordt ons meegedeeld, dat hij stierf aan een ernstige ziekte, en heenging zonder begeerd te zijn.
Verzen 25-29
2 Koningen 8:25-29Evenals er onder gewone personen mensen zijn, die wij klein of onbeduidend noemen, daar zij geen groot figuur maken en zeer weinig in tel zijn, en nog minder op enigerlei prijs worden gesteld, zo zijn er ook onder de koningen sommigen, die wij, in vergelijking met anderen, kleine koningen kunnen noemen. Zodanig een was deze Ahazia, hij maakt een klein figuur in de geschiedenis, en, omdat hij slecht is, is hij gering, van geen waarde in Gods ogen. Het is maar al te duidelijk een bewijs van de verwantschap tussen Josafat en Achab, dat zij dezelfde namen hadden in hun familie, en wel op dezelfde tijd, waarmee zij elkaar, naar wij kunnen veronderstellen, een beleefdheid wilden bewijzen. Achab had twee zonen, Ahazia en Joram, die achtereenvolgens geregeerd hebben, Josafat had een zoon Joram, en een kleinzoon Ahazia genaamd, die evenzo elkaar hebben opgevolgd in de regering. Het is waar: een naam maakt geen natuur, maar het was toch een slecht voorteken voor Josafats geslacht, dat hij namen ontleend heeft aan Achabs geslacht, of, indien deze ongelukkige familie haar namen aan hem ontleend heeft, dan werd er toch de Godvruchtige betekenis niet van meegedeeld aan de personen, die ze droegen. Ahazia, de Heere aangrijpende, en Joram, de Heere is verhoogd.
Ahazia, koning van Israël, had slechts twee jaren geregeerd, Ahazia, koning van Juda, slechts n jaar. Hier wordt ons gezegd dat zijn betrekking tot Achabs familie de aanleidende oorzaak was:
1. Van zijn goddeloosheid, 2 Kings 8:27. hij wandelde in de weg van het huis van Achab, dat afgodische bloeddorstige huis, want zijn moeder was Achabs dochter, 2 Kings 8:26, zodat hij de goddeloosheid met de moedermelk heeft ingezogen. "Partus sequitur ventrem-Het kind zal naar de moeder aarden." Als mannen zich vrouwen kiezen, dan moeten zij er aan denken dat zij moeders kiezen voor hun kinderen en dat het hun plicht is om daarnaar hun keus te regelen.
2. Van zijn val. Joram, de broeder van zijn moeder, heeft hem aangezocht om zich bij hem te voegen voor de herovering van Ramoth in Gilead, een poging, die Achab noodlottig is geweest, en dit was zij ook voor Joram, zijn zoon, want op deze expeditie werd hij gewond, 2 Kings 8:28, en hij keerde terug naar Jizreël om genezen te worden, terwijl hij zijn leger in het bezit van de plaats liet. Ook Ahazia keerde terug, maar ging naar Jizreël om Joram te bezoeken 2 Kings 8:29. Gods voorzienigheid heeft het zo beschikt, dat hij, die door het huis van Achab verleid en verdorven werd, met dit huis zou vergaan, als de mate van hun ongerechtigheid vol was, gelijk wij in het volgende hoofdstuk zien zullen. Zij, die delen in de zonden van de zondaren, moeten verwachten ook in hun plagen te zullen delen.
Verzen 25-29
2 Koningen 8:25-29Evenals er onder gewone personen mensen zijn, die wij klein of onbeduidend noemen, daar zij geen groot figuur maken en zeer weinig in tel zijn, en nog minder op enigerlei prijs worden gesteld, zo zijn er ook onder de koningen sommigen, die wij, in vergelijking met anderen, kleine koningen kunnen noemen. Zodanig een was deze Ahazia, hij maakt een klein figuur in de geschiedenis, en, omdat hij slecht is, is hij gering, van geen waarde in Gods ogen. Het is maar al te duidelijk een bewijs van de verwantschap tussen Josafat en Achab, dat zij dezelfde namen hadden in hun familie, en wel op dezelfde tijd, waarmee zij elkaar, naar wij kunnen veronderstellen, een beleefdheid wilden bewijzen. Achab had twee zonen, Ahazia en Joram, die achtereenvolgens geregeerd hebben, Josafat had een zoon Joram, en een kleinzoon Ahazia genaamd, die evenzo elkaar hebben opgevolgd in de regering. Het is waar: een naam maakt geen natuur, maar het was toch een slecht voorteken voor Josafats geslacht, dat hij namen ontleend heeft aan Achabs geslacht, of, indien deze ongelukkige familie haar namen aan hem ontleend heeft, dan werd er toch de Godvruchtige betekenis niet van meegedeeld aan de personen, die ze droegen. Ahazia, de Heere aangrijpende, en Joram, de Heere is verhoogd.
Ahazia, koning van Israël, had slechts twee jaren geregeerd, Ahazia, koning van Juda, slechts n jaar. Hier wordt ons gezegd dat zijn betrekking tot Achabs familie de aanleidende oorzaak was:
1. Van zijn goddeloosheid, 2 Kings 8:27. hij wandelde in de weg van het huis van Achab, dat afgodische bloeddorstige huis, want zijn moeder was Achabs dochter, 2 Kings 8:26, zodat hij de goddeloosheid met de moedermelk heeft ingezogen. "Partus sequitur ventrem-Het kind zal naar de moeder aarden." Als mannen zich vrouwen kiezen, dan moeten zij er aan denken dat zij moeders kiezen voor hun kinderen en dat het hun plicht is om daarnaar hun keus te regelen.
2. Van zijn val. Joram, de broeder van zijn moeder, heeft hem aangezocht om zich bij hem te voegen voor de herovering van Ramoth in Gilead, een poging, die Achab noodlottig is geweest, en dit was zij ook voor Joram, zijn zoon, want op deze expeditie werd hij gewond, 2 Kings 8:28, en hij keerde terug naar Jizreël om genezen te worden, terwijl hij zijn leger in het bezit van de plaats liet. Ook Ahazia keerde terug, maar ging naar Jizreël om Joram te bezoeken 2 Kings 8:29. Gods voorzienigheid heeft het zo beschikt, dat hij, die door het huis van Achab verleid en verdorven werd, met dit huis zou vergaan, als de mate van hun ongerechtigheid vol was, gelijk wij in het volgende hoofdstuk zien zullen. Zij, die delen in de zonden van de zondaren, moeten verwachten ook in hun plagen te zullen delen.