Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Kings 6". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-kings-6.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Kings 6". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KONINGEN 6In dit hoofdstuk hebben wij:
I. Een verder bericht van Elisa's wonderen.
1. Hij deed ijzer op water drijven, 2 Kings 6:1 -2 Kings 6:7.
2. Hij ontdekte aan de koning van Israël de verborgen raadslagen van de koning van Syrië, 2 Kings 6:8..
3. Hij verloste zich uit de handen van hen, die gekomen waren om hem gevangen te nemen, 2 Kings 6:13.
II. De belegering van Samaria door de Syriërs, en de grote nood, waarin de stad gekomen was, 2 Kings 6:24. De verlichting van die nood is wederom een wonder, gewrocht naar Elisa's woord, waarvan wij het verhaal zullen hebben in het volgende hoofdstuk. Elisa is nog een grote zegen, beide voor de kerk en de staat, beide voor de zonen van de profeten en voor de vorst.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KONINGEN 6In dit hoofdstuk hebben wij:
I. Een verder bericht van Elisa's wonderen.
1. Hij deed ijzer op water drijven, 2 Kings 6:1 -2 Kings 6:7.
2. Hij ontdekte aan de koning van Israël de verborgen raadslagen van de koning van Syrië, 2 Kings 6:8..
3. Hij verloste zich uit de handen van hen, die gekomen waren om hem gevangen te nemen, 2 Kings 6:13.
II. De belegering van Samaria door de Syriërs, en de grote nood, waarin de stad gekomen was, 2 Kings 6:24. De verlichting van die nood is wederom een wonder, gewrocht naar Elisa's woord, waarvan wij het verhaal zullen hebben in het volgende hoofdstuk. Elisa is nog een grote zegen, beide voor de kerk en de staat, beide voor de zonen van de profeten en voor de vorst.
Verzen 1-7
2 Koningen 6:1-7Er zijn hier verscheidene dingen op te merken.
I. Betreffende de zonen van de profeten en hun toestand en karakter. De school, waarvan hier gesproken wordt, schijnt die van Gilgal te zijn geweest, want daar bevond zich Elisa, 2 Kings 4:38, en het was nabij de Jordaan. Waarschijnlijk zijn overal waar Elisa woonde, zovelen van de zonen van de profeten als slechts konden, tot hem gekomen om het voorrecht te hebben van zijn onderwijs, zijn raad en zijn gebeden. Ieder hunner begeerde bij hem te wonen in zijn nabijheid te zijn. Zij, die leraren willen worden, moeten streven naar de beste middelen om kennis te verkrijgen. Merk nu op:
1. Dat hun aantal toenam, zodat zij gebrek hadden aan ruimte. De plaats is voor ons te eng, 2 Kings 6:1. Dit was aangenaam om te horen, want er blijkt uit dat velen tot hen waren toegedaan. Ongetwijfeld hebben Elisa's wonderen velen tot hem getrokken, misschien namen zij te meer toe, nu Gehazi omslagen was, en waarschijnlijk een eerlijker man in zijn plaats was gekomen om voor hun provisie te zorgen want naar hetgeen wij lazen in 2 Kings 4:43 schijnt het, dat Namans geval niet het enige was, waarin hij zijns meesters edelmoedigheid afkeurde.
2. Het waren nederige mannen, niet gesteld op sierlijkheid of grootheid. Toen zij ruimte nodig hadden, stelden zij niet voor om cederhout en marmer te laten komen, en kunstige werkmeesters, maar alleen, dat ieder van hun een timmerhout zou gaan halen, ten einde er een eenvoudig houten gebouw van op te trekken. Het betaamt de zonen van de profeten, die belijden dat zij naar grote dingen uitzien in de toekomende wereld, met eenvoudige dingen tevreden te zijn in deze wereld.
3. Het waren arme mannen, mannen, die geen invloed hadden bij de groten van de aarde. Het was een teken dat Joram koning was, en ook Izebel nog regeerde, want anders zouden de zonen van de profeten, als zij ruimte nodig hadden, zich slechts tot de regering hebben behoeven te wenden, niet onder elkaar behoeven te beraadslagen, om uitbreiding van hun gebouwen te verkrijgen. Gods profeten zijn zelden in gunst geweest bij de wereld. Ja meer, zij waren zo arm, dat zij niet eens werklieden konden aannemen, maar van hun studie voor het ogenblik moesten aflaten, om zelf het werk te doen, ja zij konden zelfs geen gereedschappen kopen, maar moesten ze van hun naburen lenen. En zo is dan armoede geen hinderpaal voor profetie.
4. Het waren naarstige mannen, bereid en gewillig om zich moeite te geven. Zij begeerden niet als luie hommels, (luie monniken had ik wel kunnen zeggen) te leven van de arbeid van anderen, maar begeerden slechts verlof van hun president om zelf de arbeid te verrichten. Gelijk de zonen van de profeten niet zo in bepeinzing verdiept moeten zijn, dat zij er ongeschikt door worden voor handelen, zo moeten zij zich nog veel minder toegeven in gemakzucht, zodat zij afkerig zijn van werken. Hij die moet eten of sterven, moet werken of verhongeren, 2 Thessalonians 3:8, 2 Thessalonians 3:10. Laat niemand eerlijke arbeid als een last of een verkleining beschouwen.
5. Het waren mannen, die grote waardering van en eerbied voor Elisa hebben gekoesterd. Hoewel zij zelf profeten waren, hebben zij hem grote achting en eerbied betoond. a. Zij wilden volstrekt niet gaan bouwen zonder zijn toestemming, 2 Kings 6:2. Het is voor ons allen goed om ons eigen oordeel te wantrouwen, zelfs als wij denken dat het op alle rede berust, en begerig te zijn naar de raad van hen, die wijzer zijn en meer ervaring hebben dan wij. En het is inzonderheid aanbevelenswaardig voor de zonen van de profeten, om hun vaders mee te nemen, en in alle zaken van gewicht te handelen onder hun leiding, "permissu superiorem-met verlof van hun meerderen."
b. Zij wilden niet gaarne hun bomen gaan vellen zonder zijn gezelschap: het believe u toch te gaan met uw knechten, 2 Kings 6:3, niet alleen om ons van raad te dienen in het een of ander voorkomend geval maar om goede orde onder ons te houden, opdat wij, onder uw oog zijnde, ons gedragen zoals het ons betaamt." Goede discipelen begeren altijd onder goede discipline te zijn.
6. Het waren eerlijke mannen, mannen, die in zorg waren, om aan ieder het zijne te geven. Toen een van hun met al te heftige beweging de bijl ophief om de slag te geven, zoals zij, die slechts zelden zulk werk verrichten, allicht geneigd zijn te doen-vloog de kop van zijn bijl in het water. Nu zei hij niet: "Het was een ongeluk, en wie kan een ongeluk voorkomen? De steel was er niet goed aan vast, en de eigenaar verdient het verlies te dragen." Neen, met smartelijke bezorgdheid roept hij uit: Ach mijn heer! want het was geleend, 2 Kings 6:5. Ware de bijl zijn eigendom geweest, het zou hem slechts verdrietig gemaakt hebben, dat hij nu niet verder zijn broederen kon helpen in het werk, maar daarbij is het hem een smart, dat hij nu niet rechtvaardig kan zijn tegenover de eigenaar, tegenover wie hij niet slechts rechtvaardig maar ook dankbaar moet wezen. Wij behoren met hetgeen wij van iemand geleend hebben even zorgzaam te zijn als met onze eigen zaken, om het niet te verliezen of te beschadigen, omdat wij onze naaste moeten liefhebben als onszelf, en hem doen zoals wij wensen, dat ons gedaan zal worden. Waarschijnlijk was deze profeet arm, en had hij het geld niet om voor de bijl te betalen, hetgeen het verdriet over het verlies er van nog groter maakte. Voor mensen met een eerlijk gemoed bestaat het grievendste van de armoede hierin, dat zij niet bij machte zijn hun schulden te betalen, niet, dat zij zelf er door aan gebrek en schande zijn blootgesteld.
II. Betreffende Elisa, de vader van de profeten.
1. Dat hij een zeer inschikkelijk en medelijdend man was, hij ging met de zonen van de profeten naar het bos, toen zij zijn gezelschap begeerden, 2 Kings 6:3. Laat niemand, laat inzonderheid geen leraar, zich te groot of te voornaam achten om goed te doen, maar teer en vriendelijk zijn voor allen.
2. Dat hij een man was van grote macht, hij kon ijzer op het water doen drijven tegen deszelfs aard, 2 Kings 6:6, want de God van de natuur is niet aan haar wetten gebonden. Hij heeft de steel niet naar de bijl geworpen, maar sneed een nieuw hout af, en wierp het in de rivier. Wij behoeven het wonder niet te verdubbelen door te veronderstellen dat het hout zonk om het ijzer te halen, het was genoeg, dat het tot teken diende van de Goddelijke roepstem tot het ijzer om te komen bovendrijven. Gods genade kan aldus het steenachtige ijzeren hart opheffen, dat verzonken is in het slijk van deze wereld, en de genegenheden, die van nature uitgaan naar hetgeen aards is, verheffen en doen uitgaan naar hetgeen boven is.
Verzen 1-7
2 Koningen 6:1-7Er zijn hier verscheidene dingen op te merken.
I. Betreffende de zonen van de profeten en hun toestand en karakter. De school, waarvan hier gesproken wordt, schijnt die van Gilgal te zijn geweest, want daar bevond zich Elisa, 2 Kings 4:38, en het was nabij de Jordaan. Waarschijnlijk zijn overal waar Elisa woonde, zovelen van de zonen van de profeten als slechts konden, tot hem gekomen om het voorrecht te hebben van zijn onderwijs, zijn raad en zijn gebeden. Ieder hunner begeerde bij hem te wonen in zijn nabijheid te zijn. Zij, die leraren willen worden, moeten streven naar de beste middelen om kennis te verkrijgen. Merk nu op:
1. Dat hun aantal toenam, zodat zij gebrek hadden aan ruimte. De plaats is voor ons te eng, 2 Kings 6:1. Dit was aangenaam om te horen, want er blijkt uit dat velen tot hen waren toegedaan. Ongetwijfeld hebben Elisa's wonderen velen tot hem getrokken, misschien namen zij te meer toe, nu Gehazi omslagen was, en waarschijnlijk een eerlijker man in zijn plaats was gekomen om voor hun provisie te zorgen want naar hetgeen wij lazen in 2 Kings 4:43 schijnt het, dat Namans geval niet het enige was, waarin hij zijns meesters edelmoedigheid afkeurde.
2. Het waren nederige mannen, niet gesteld op sierlijkheid of grootheid. Toen zij ruimte nodig hadden, stelden zij niet voor om cederhout en marmer te laten komen, en kunstige werkmeesters, maar alleen, dat ieder van hun een timmerhout zou gaan halen, ten einde er een eenvoudig houten gebouw van op te trekken. Het betaamt de zonen van de profeten, die belijden dat zij naar grote dingen uitzien in de toekomende wereld, met eenvoudige dingen tevreden te zijn in deze wereld.
3. Het waren arme mannen, mannen, die geen invloed hadden bij de groten van de aarde. Het was een teken dat Joram koning was, en ook Izebel nog regeerde, want anders zouden de zonen van de profeten, als zij ruimte nodig hadden, zich slechts tot de regering hebben behoeven te wenden, niet onder elkaar behoeven te beraadslagen, om uitbreiding van hun gebouwen te verkrijgen. Gods profeten zijn zelden in gunst geweest bij de wereld. Ja meer, zij waren zo arm, dat zij niet eens werklieden konden aannemen, maar van hun studie voor het ogenblik moesten aflaten, om zelf het werk te doen, ja zij konden zelfs geen gereedschappen kopen, maar moesten ze van hun naburen lenen. En zo is dan armoede geen hinderpaal voor profetie.
4. Het waren naarstige mannen, bereid en gewillig om zich moeite te geven. Zij begeerden niet als luie hommels, (luie monniken had ik wel kunnen zeggen) te leven van de arbeid van anderen, maar begeerden slechts verlof van hun president om zelf de arbeid te verrichten. Gelijk de zonen van de profeten niet zo in bepeinzing verdiept moeten zijn, dat zij er ongeschikt door worden voor handelen, zo moeten zij zich nog veel minder toegeven in gemakzucht, zodat zij afkerig zijn van werken. Hij die moet eten of sterven, moet werken of verhongeren, 2 Thessalonians 3:8, 2 Thessalonians 3:10. Laat niemand eerlijke arbeid als een last of een verkleining beschouwen.
5. Het waren mannen, die grote waardering van en eerbied voor Elisa hebben gekoesterd. Hoewel zij zelf profeten waren, hebben zij hem grote achting en eerbied betoond. a. Zij wilden volstrekt niet gaan bouwen zonder zijn toestemming, 2 Kings 6:2. Het is voor ons allen goed om ons eigen oordeel te wantrouwen, zelfs als wij denken dat het op alle rede berust, en begerig te zijn naar de raad van hen, die wijzer zijn en meer ervaring hebben dan wij. En het is inzonderheid aanbevelenswaardig voor de zonen van de profeten, om hun vaders mee te nemen, en in alle zaken van gewicht te handelen onder hun leiding, "permissu superiorem-met verlof van hun meerderen."
b. Zij wilden niet gaarne hun bomen gaan vellen zonder zijn gezelschap: het believe u toch te gaan met uw knechten, 2 Kings 6:3, niet alleen om ons van raad te dienen in het een of ander voorkomend geval maar om goede orde onder ons te houden, opdat wij, onder uw oog zijnde, ons gedragen zoals het ons betaamt." Goede discipelen begeren altijd onder goede discipline te zijn.
6. Het waren eerlijke mannen, mannen, die in zorg waren, om aan ieder het zijne te geven. Toen een van hun met al te heftige beweging de bijl ophief om de slag te geven, zoals zij, die slechts zelden zulk werk verrichten, allicht geneigd zijn te doen-vloog de kop van zijn bijl in het water. Nu zei hij niet: "Het was een ongeluk, en wie kan een ongeluk voorkomen? De steel was er niet goed aan vast, en de eigenaar verdient het verlies te dragen." Neen, met smartelijke bezorgdheid roept hij uit: Ach mijn heer! want het was geleend, 2 Kings 6:5. Ware de bijl zijn eigendom geweest, het zou hem slechts verdrietig gemaakt hebben, dat hij nu niet verder zijn broederen kon helpen in het werk, maar daarbij is het hem een smart, dat hij nu niet rechtvaardig kan zijn tegenover de eigenaar, tegenover wie hij niet slechts rechtvaardig maar ook dankbaar moet wezen. Wij behoren met hetgeen wij van iemand geleend hebben even zorgzaam te zijn als met onze eigen zaken, om het niet te verliezen of te beschadigen, omdat wij onze naaste moeten liefhebben als onszelf, en hem doen zoals wij wensen, dat ons gedaan zal worden. Waarschijnlijk was deze profeet arm, en had hij het geld niet om voor de bijl te betalen, hetgeen het verdriet over het verlies er van nog groter maakte. Voor mensen met een eerlijk gemoed bestaat het grievendste van de armoede hierin, dat zij niet bij machte zijn hun schulden te betalen, niet, dat zij zelf er door aan gebrek en schande zijn blootgesteld.
II. Betreffende Elisa, de vader van de profeten.
1. Dat hij een zeer inschikkelijk en medelijdend man was, hij ging met de zonen van de profeten naar het bos, toen zij zijn gezelschap begeerden, 2 Kings 6:3. Laat niemand, laat inzonderheid geen leraar, zich te groot of te voornaam achten om goed te doen, maar teer en vriendelijk zijn voor allen.
2. Dat hij een man was van grote macht, hij kon ijzer op het water doen drijven tegen deszelfs aard, 2 Kings 6:6, want de God van de natuur is niet aan haar wetten gebonden. Hij heeft de steel niet naar de bijl geworpen, maar sneed een nieuw hout af, en wierp het in de rivier. Wij behoeven het wonder niet te verdubbelen door te veronderstellen dat het hout zonk om het ijzer te halen, het was genoeg, dat het tot teken diende van de Goddelijke roepstem tot het ijzer om te komen bovendrijven. Gods genade kan aldus het steenachtige ijzeren hart opheffen, dat verzonken is in het slijk van deze wereld, en de genegenheden, die van nature uitgaan naar hetgeen aards is, verheffen en doen uitgaan naar hetgeen boven is.
Verzen 8-12
2 Koningen 6:8-12Hier zien wij Elisa de koning helpende met zijn geest van de profetie, zoals hij tevoren de zonen van de profeten geholpen heeft, want deze evenals andere gaven, wordt aan een ieder gegeven tot hetgeen oorbaar is, en welk vermogen iemand heeft om goed te doen, hij wordt er een schuldenaar door gemaakt, beide van de wijze en de onwijze.
Merk hier op:
1. Hoe aan de koning van Israël door Elisa bericht werd gegeven van al de plannen en bewegingen van zijn vijand, de koning van Syrië, veel nauwkeuriger dan hij het door de opmerkzaamste en getrouwste verspieders had kunnen ontvangen. Als de koning van Syrië in een geheime krijgsraad het besluit nam, om een inval in het land Israël te doen op een plaats, waar hij dacht dat men dit het minst zou verwachten en waar men het minst instaat zou zijn weerstand te bieden, dan had, eer nog zijn orders het krijgsvolk bereikten, de koning van Israël er reeds door Elisa bericht van ontvangen, en aldus had hij dan de gelegenheid om het kwaad te voorkomen, en dit geschiedde menigmaal, 2 Kings 6:8. Zie hier:
a. Dat de vijanden van Gods Israël listig zijn in hun raadslagen, en rusteloos zijn in hun pogen tegen het Israël van God. "Zij zullen het niet weten noch zien totdat wij in het midden van hen komen en slaan hen dood," Nehemiah 4:11.
b. Al die raadslagen zijn bekend aan God, hoe zij ook in het verborgen worden beraamd. Hij weet niet slechts wat de mensen doen, maar ook wat zij voornemens zijn te doen, en heeft velerlei middelen om hun plannen te verijdelen.
c. Het is ons van het grootste nut om gewaarschuwd te worden voor het gevaar, waarin wij verkeren, zodat wij er tegen op onze hoede kunnen zijn. Het werk van Gods profeten is ons te waarschuwen, indien wij, gewaarschuwd zijnde, ons niet redden dan is het onze eigen schuld, en dan zal ons bloed op ons hoofd zijn. De koning van Israël wilde wl achtgeven op Elisa's waarschuwingen tegen het gevaar, dat hem dreigde van de Syriërs, maar niet op de waarschuwingen, die hij hem gaf voor het gevaar, dat hem dreigde van zijn zonden. Op zulke waarschuwingen wordt door de meesten weinig acht geslagen, zij willen zich redden van de dood, maar niet van de hel.
2. Hoe dit de koning van Syrië vertoornde. Hij verdacht zijn senatoren van verraad, dat iemand zijn raadslagen aan de koning van Israël verried, 2 Kings 6:11. Maar een van zijn dienaren, die door Naman en anderen van Elisa's wonderen gehoord had, komt tot de gevolgtrekking dat hij het moest wezen, die de koning van Israël dit bericht gaf, 2 Kings 6:12. Wat kon hij niet ontdekken, die aan Gehazi kon zeggen wat hij dacht? Hier wordt een bekentenis van de onbegrensde kennis, zoals tevoren van de onbegrensde macht van de God van Israël, aan Syriërs ontwrongen. Niets dat door enigerlei plaats, op enigerlei tijd gedaan, gezegd of gedacht wordt, is buiten het bereik van de kennisneming van God.
Verzen 8-12
2 Koningen 6:8-12Hier zien wij Elisa de koning helpende met zijn geest van de profetie, zoals hij tevoren de zonen van de profeten geholpen heeft, want deze evenals andere gaven, wordt aan een ieder gegeven tot hetgeen oorbaar is, en welk vermogen iemand heeft om goed te doen, hij wordt er een schuldenaar door gemaakt, beide van de wijze en de onwijze.
Merk hier op:
1. Hoe aan de koning van Israël door Elisa bericht werd gegeven van al de plannen en bewegingen van zijn vijand, de koning van Syrië, veel nauwkeuriger dan hij het door de opmerkzaamste en getrouwste verspieders had kunnen ontvangen. Als de koning van Syrië in een geheime krijgsraad het besluit nam, om een inval in het land Israël te doen op een plaats, waar hij dacht dat men dit het minst zou verwachten en waar men het minst instaat zou zijn weerstand te bieden, dan had, eer nog zijn orders het krijgsvolk bereikten, de koning van Israël er reeds door Elisa bericht van ontvangen, en aldus had hij dan de gelegenheid om het kwaad te voorkomen, en dit geschiedde menigmaal, 2 Kings 6:8. Zie hier:
a. Dat de vijanden van Gods Israël listig zijn in hun raadslagen, en rusteloos zijn in hun pogen tegen het Israël van God. "Zij zullen het niet weten noch zien totdat wij in het midden van hen komen en slaan hen dood," Nehemiah 4:11.
b. Al die raadslagen zijn bekend aan God, hoe zij ook in het verborgen worden beraamd. Hij weet niet slechts wat de mensen doen, maar ook wat zij voornemens zijn te doen, en heeft velerlei middelen om hun plannen te verijdelen.
c. Het is ons van het grootste nut om gewaarschuwd te worden voor het gevaar, waarin wij verkeren, zodat wij er tegen op onze hoede kunnen zijn. Het werk van Gods profeten is ons te waarschuwen, indien wij, gewaarschuwd zijnde, ons niet redden dan is het onze eigen schuld, en dan zal ons bloed op ons hoofd zijn. De koning van Israël wilde wl achtgeven op Elisa's waarschuwingen tegen het gevaar, dat hem dreigde van de Syriërs, maar niet op de waarschuwingen, die hij hem gaf voor het gevaar, dat hem dreigde van zijn zonden. Op zulke waarschuwingen wordt door de meesten weinig acht geslagen, zij willen zich redden van de dood, maar niet van de hel.
2. Hoe dit de koning van Syrië vertoornde. Hij verdacht zijn senatoren van verraad, dat iemand zijn raadslagen aan de koning van Israël verried, 2 Kings 6:11. Maar een van zijn dienaren, die door Naman en anderen van Elisa's wonderen gehoord had, komt tot de gevolgtrekking dat hij het moest wezen, die de koning van Israël dit bericht gaf, 2 Kings 6:12. Wat kon hij niet ontdekken, die aan Gehazi kon zeggen wat hij dacht? Hier wordt een bekentenis van de onbegrensde kennis, zoals tevoren van de onbegrensde macht van de God van Israël, aan Syriërs ontwrongen. Niets dat door enigerlei plaats, op enigerlei tijd gedaan, gezegd of gedacht wordt, is buiten het bereik van de kennisneming van God.
Verzen 13-23
2 Koningen 6:13-23I. Hier is de grote krijgsmacht, die de koning van Syrië zond om Elisa gevangen te nemen. Hij vernam waar hij zich bevond, namelijk te Dothan, dat niet ver was van Samaria, daarheen zond hij een sterk leger van krijgslieden, die hem `s nachts moesten overvallen, en hem dood of levend tot de koning moesten brengen, 2 Kings 6:14. Misschien had hij gehoord dat toen slechts een hoofdman met zijn vijftigen gezonden was om Elia gevangen te nemen, hij teleurgesteld was in zijn poging daartoe, en daarom zond hij nu een leger tegen Elisa, alsof het vuur van de hemel, dat vijftig man had verteerd, niet even gemakkelijk vijftig duizend kon verteren. Naman kon hem zeggen dat Elisa in geen versterkte plaats woonde, noch door wachten omgeven was, noch grote invloed had onder het volk, zodat hij voor geen tumult, geen volksoploop beducht behoefde te wezen, waartoe was dan zo groot een krijgsmacht nodig? Maar aldus hoopte hij zich van hem te verzekeren, inzonderheid als hij hem aldus plotseling overviel. Dwaas! Geloofde hij, ja of neen, dat Elisa de koning van Israël zijn geheime raadslagen mededeelde? Zo neen, wat had hij dan tegen hem? Zo ja, kon hij dan zo onnozel zijn om te denken dat hij de raadslagen niet zou ontdekken, die tegen hemzelf gericht waren, en dat hij, invloed genoeg hebbende in de hemel om ze te ontdekken, geen invloed genoeg zou hebben om ze teniet te doen? Zij, die tegen God, tegen Zijn volk en Zijn profeten strijden, weten niet wat zij doen.
II. De grote vrees, die de dienaar van de profeet beving, toen hij bemerkte dat de stad door de Syriërs was ingesloten, en het krachtige middel door de profeet aangewend om hem gerust te stellen en zijn vrees weg te nemen. Elisa schijnt zijn dienaar gewend te hebben om vroeg op te staan, dat is het middel om iets tot stand te brengen, het werk van de dag op zijn dag te doen. Op zijnde, hoorde hij het gedruis van krijgsvolk, toen zag hij uit, en bemerkte dat de stad door een legermacht omsingeld was, 2 Kings 6:15, welk leger ongetwijfeld geheel verzekerd was van succes, en dat zij de lastige profeet weldra in handen zullen hebben. Merk nu op:
1. In welk een ontsteltenis hij kwam, hij gaat terstond tot Elisa om er hem bericht van te geven. "Ach, mijn heer," zegt hij, "hoe zullen wij doen? Wij zijn verloren, wij kunnen er niet aan denken om te strijden of om te vluchten, wij moeten hun onvermijdelijk in handen vallen." Had hij slechts Davids psalmen bestudeerd, die toen reeds bestonden, hij zou hebben kunnen leren "niet te vrezen voor tien duizenden des volks," Psalms 3:7, ja ook dan niet, "ofschoon een leger hem belegerde," Psalms 27:3. Had hij bedacht dat hij in gezelschap was van zijn meester, door wie God grote dingen had gedaan, en die Hij nu niet in de handen van de onbesnedenen zou laten vallen, en die, anderen verlost hebbende, ongetwijfeld ook zichzelf kon verlossen, hij zou niet aldus ten einde raad geweest zijn. Indien hij slechts gezegd had: Hoe zal ik doen? het zou meer te verontschuldigen zijn geweest, zoals de noodkreet van de discipelen toen zij riepen: "Heere behoud ons, wij vergaan!" maar hij behoefde er zijn meester niet bij in te sluiten als zijnde ook in nood, zeggende: Hoe zullen wij doen?
2. Hoe zijn meester hem geruststelde:
A. Door woorden. Wat hij tot hem zei, 2 Kings 6:16, is gezegd tot alle getrouwe dienstknechten Gods, als er van buiten strijd is en van binnen vrees. Vrees niet met de vrees, die pijn heeft, want die bij ons zijn om ons te beschermen, zijn meer dan die bij hen zijn om ons te verderven, engelen, oneindig meer talrijk, God oneindig machtiger." Als wij ons de redenen van onze vrees zo groot voorstellen, dan moeten wij heldere, grote, hoge gedachten koesteren van God en de onzichtbare wereld. "Als God voor ons is," wij weten wat volgt, Romans 8:31.
B. Door een visioen, 2 Kings 6:17..
a. Er scheen Elisa veel aan gelegen te zijn dat zijn dienaar gerustgesteld en tevreden zal zijn. Godvruchtige mensen begeren niet slechts zelf gerust te zijn, maar ook dat degenen, die hen omringen, gerust zullen wezen. Elisa had onlangs zijn vorige dienaar weggezonden, en deze, die nu pas in zijn dienst was gekomen had het voorrecht en voordeel nog niet van ervaring, daarom wenste zijn meester hem een ander overtuigend bewijs te geven van de Almacht, die hem gebruikte, en die dus ook voor hem gebruikt werd. Zij, wier geloof sterk is, moeten medelijden hebben met hen, wier geloof zwak is en die van een vreesachtige geest zijn, en doen wat zij kunnen om hun handen te sterken.
b. Hij zag zich veilig en verlangde niets meer, dan dat zijn dienaar zou zien wat hij zag, namelijk een wacht van engelen om zich heen, dezulken, die zijn meester naar de poorten van de hemel hebben gevoerd, waren zijn beschermers tegen de poorten van de hel vurige wagens en vurige paarden. Vuur is schrikwekkend en verterend, de macht, die gebruikt werd voor Elisa's bescherming, kon de aanvallers verschrikken en verteren. Gelijk engelen Gods boden zijn, zo zijn zij ook Zijn krijgslieden, Zijn legerscharen, Genesis 32:2 Zijn legioenen, of regimenten, Matthew 26:53 ten goede van Zijn volk.
c. Om zijn dienaar gerust te stellen was er niets meer nodig dan dat zijn ogen geopend werden, daar heeft hij voor hem om gebeden, en dat heeft hij voor hem verkregen: Heere, open toch zijn ogen. dat hij zie. Zijn lichamelijke ogen waren open en daarmee zag hij het gevaar. "Heere, open de ogen van zijn geloof, opdat hij daarmee de bescherming zie, waaronder wij ons bevinden." De grootste weldaad, die wij bewijzen kunnen aan hen die vreesachtig en kleinmoedig zijn is voor hen te bidden, en hen aldus aan de machtige genade Gods te bevelen. Het openen van onze ogen zal onze vrees tot zwijgen brengen, in het donker zijn wij altijd vreesachtig, hoe helderder blik wij hebben op de soevereiniteit en macht van de hemel, hoe minder wij de rampen van deze aarde zullen vrezen.
III. De schandelijke nederlaag, die Elisa het leger toebracht, dat gekomen was om hem gevangen te nemen, zij dachten hem tot hun prooi te hebben, maar hij stak de draak met hen, zover was hij van hen, of enig kwaad van hen, te vrezen.
1. Hij bad God hen met verblindheid te slaan en allen werden zij terstond met verblindheid geslagen. Zij waren niet stekeblind, noch waren zij er zich van bewust verblind te zijn, want zij konden het licht zien, maar hun gezichtsvermogen was z veranderd, dat zij de personen en de plaatsen niet konden herkennen waarmee zij vroeger bekend waren, 2 Kings 6:18. Zij waren z in de war, dat diegenen onder hen op wie zij vertrouwden voor het bericht, niet wisten dat de plaats waar zij zich bevonden Dothan was, noch dat de persoon met wie zij spraken, Elisa was, zij "tastten en stieten zich op de middag als in de schemering," Isaiah 59:10, Job 12:24, Job 12:25, hun geheugen en hun onderscheidingsvermogen faalden. Zie de macht van God over de geest en het verstand van de mensen naar beide zijden: Hij verlichtte de ogen van Elisa's vriend, en verduisterde de ogen van zijn vijanden, zodat zij wel zagen, maar niet bemerkten, Isaiah 6:9. Voor dit tweeledig oordeel is Christus in de wereld gekomen, namelijk "Opdat degenen, die niet zien, zien mogen, en die zien, blind worden," John 9:39, voor sommigen een reuk des levens, voor anderen een reuk des doods.
2. Toen zij aldus verbijsterd en verward waren, voerde hij hen naar Samaria, 2 Kings 6:19, hun belovende dat hij hun de man zou tonen, die zij zochten, en hij deed het. Hij loog hun niet toen hij hun zei: Dit is de weg niet, en dit is de stad niet, waar Elisa is, want hij was nu buiten de stad gekomen, en, als zij hem wilden zien, dan moesten zij naar een andere stad gaan, waar hij hen heen zal leiden, zij die strijden tegen God en Zijn profeten bedriegen zichzelf, en worden rechtvaardig aan hun eigen begoocheling overgelaten.
3. Toen hij hen naar Samaria gebracht had, bad hij God dat Hij hun ogen zou openen opdat zij zouden zien waar zij waren, 2 Kings 6:20 en zie, tot hun grote verschrikking waren zij in het midden van Samaria, waar naar alle waarschijnlijkheid een genoegzame krijgsmacht aanwezig was om hen allen te verdelgen of hen tot krijgsgevangenen te maken. Satan, de god van deze wereld, verblindt der mensen ogen en misleidt hen aldus, zodat hij hen ten verderve voert, maar als God hun ogen verlicht, dan zien zij zich temidden van hun vijanden, gevangen in de macht van Satan en in gevaar van de hel, hoewel zij tevoren dachten dat hun staat goed was. De vijanden van God en Zijn kerk zullen, als zij zich verbeelden te kunnen triomferen, zichzelf overwonnen zien en bemerken dat er over hen getriomfeerd wordt.
4. Toen hij hen in zijn macht had, deed hij blijken dat hij onder de invloed was van Goddelijke goedheid, zowel als van Goddelijke macht.
1. Hij droeg zorg om hen te beschermen tegen het gevaar, waarin hij hen gebracht had, en vergenoegde zich er mee hun te tonen wat hij had kunnen doen, hij behoefde het zwaard niet van een engel om zijn twistzaak te wreken het zwaard van de koning Israëls staat hem ten dienste, zo hij er gebruik van wil maken, 2 Kings 6:21. Zal ik hen slaan, mijn vader (zo eerbiedig spreekt hij nu tot hem, hoewel hij hem spoedig daarna de dood zwoer), zal ik hen slaan? En wederom, alsof hij verlangde hen aan te vallen: Zal ik hen slaan? Misschien gedacht hij hoe misnoegd God was op zijn vader omdat hij diegenen uit zijn handen liet ontkomen, die Hij in zijn macht had gegeven om hen te verderven, en wilde hij niet op gelijke wijze overtreden. Maar hij heeft zo'n eerbied voor de profeet, dat hij geen slag wil geven zonder zijn opdracht. Maar de profeet wilde volstrekt niet dat hij zich met hen zou bemoeien, zij waren hier gebracht om overtuigd en beschaamd, niet om gedood te worden, 2 Kings 6:22. Indien zij zijn gevangenen waren, die hij met zijn zwaard en zijn boog gevangen had, en hem toen om lijfsgenade vroegen, het zou barbaars zijn geweest haar te weigeren, en indien hij haar hun had verleend, het zou vals en verraderlijk zijn hun leed te doen, en tegen de wetten van de eer, maar zij waren zijn gevangenen niet, zij waren Gods gevangenen en van de profeet, en daarom moet hij hun geen leed doen. Zij, die zich verootmoedigen onder de hand Gods, nemen de beste maatregelen om zich te beveiligen.
2. Hij droeg zorg om hen van spijs te voorzien, hij beval de koning hen goed te onthalen en hen dan te laten gaan, hetgeen hij deed, 2 Kings 6:24.
a. Het was prijzenswaardig in de koning, dat hij tegen zijn eigen neiging, en naar het scheen, tegen zijn belang, 1 Samuel 24:19, de profeet zo gehoorzaam was. Ja zo gaarne wilde hij Elisa verplichten, dat hij, terwijl hem slechts bevolen was hun brood en water voor te zetten (en dat is een goede kost voor gevangenen) hun een grote maaltijd bereidde, om de eer op te houden van zijn hof en zijn land en van Elisa.
b. Het was loffelijk van de profeet, dat hij zo edelmoedig was jegens zijn vijanden, die, hoewel zij gekomen waren om hem gevangen te nemen, niet konden heengaan zonder hem te bewonderen als de machtigste en de vriendelijkste man die zij ooit ontmoet hadden. De grote plicht om onze vijanden lief te hebben en goed te doen aan degenen, die ons haten, was in het Oude Testament zowel geboden, Proverbs 25:21, Proverbs 25:22. "Indien degene, die u haat, hongert, geef hem brood te eten, " Exodus 23:4, Exodus 23:5, als beoefend, zoals hier door Elisa. Zijn voorganger had een proeve gegeven van de Goddelijke gerechtigheid, toen hij vlammen vuur deed komen op de hoofden van zijn vervolgers om hen te verteren, maar hij gaf een proeve van Goddelijke goedertierenheid, door vurige kolen op hun hoofd te hopen, om hen te vertederen, zo laat ons dan niet overwonnen worden door het kwade, maar het kwade overwinnen door het goede.
Eindelijk. De goede uitwerking, die dit voor het ogenblik had op de Syriërs, zij kwamen niet meer in het land Israëls, namelijk met het doel om Elisa gevangen te nemen, zij zagen dat dit vruchteloos was, geen van hun benden wilde er zich meer toe lenen, om zo'n groot en goed man aan te vallen. De glorierijkste overwinning, behaald over een vijand is die, waardoor hij in een vriend wordt veranderd.
Verzen 13-23
2 Koningen 6:13-23I. Hier is de grote krijgsmacht, die de koning van Syrië zond om Elisa gevangen te nemen. Hij vernam waar hij zich bevond, namelijk te Dothan, dat niet ver was van Samaria, daarheen zond hij een sterk leger van krijgslieden, die hem `s nachts moesten overvallen, en hem dood of levend tot de koning moesten brengen, 2 Kings 6:14. Misschien had hij gehoord dat toen slechts een hoofdman met zijn vijftigen gezonden was om Elia gevangen te nemen, hij teleurgesteld was in zijn poging daartoe, en daarom zond hij nu een leger tegen Elisa, alsof het vuur van de hemel, dat vijftig man had verteerd, niet even gemakkelijk vijftig duizend kon verteren. Naman kon hem zeggen dat Elisa in geen versterkte plaats woonde, noch door wachten omgeven was, noch grote invloed had onder het volk, zodat hij voor geen tumult, geen volksoploop beducht behoefde te wezen, waartoe was dan zo groot een krijgsmacht nodig? Maar aldus hoopte hij zich van hem te verzekeren, inzonderheid als hij hem aldus plotseling overviel. Dwaas! Geloofde hij, ja of neen, dat Elisa de koning van Israël zijn geheime raadslagen mededeelde? Zo neen, wat had hij dan tegen hem? Zo ja, kon hij dan zo onnozel zijn om te denken dat hij de raadslagen niet zou ontdekken, die tegen hemzelf gericht waren, en dat hij, invloed genoeg hebbende in de hemel om ze te ontdekken, geen invloed genoeg zou hebben om ze teniet te doen? Zij, die tegen God, tegen Zijn volk en Zijn profeten strijden, weten niet wat zij doen.
II. De grote vrees, die de dienaar van de profeet beving, toen hij bemerkte dat de stad door de Syriërs was ingesloten, en het krachtige middel door de profeet aangewend om hem gerust te stellen en zijn vrees weg te nemen. Elisa schijnt zijn dienaar gewend te hebben om vroeg op te staan, dat is het middel om iets tot stand te brengen, het werk van de dag op zijn dag te doen. Op zijnde, hoorde hij het gedruis van krijgsvolk, toen zag hij uit, en bemerkte dat de stad door een legermacht omsingeld was, 2 Kings 6:15, welk leger ongetwijfeld geheel verzekerd was van succes, en dat zij de lastige profeet weldra in handen zullen hebben. Merk nu op:
1. In welk een ontsteltenis hij kwam, hij gaat terstond tot Elisa om er hem bericht van te geven. "Ach, mijn heer," zegt hij, "hoe zullen wij doen? Wij zijn verloren, wij kunnen er niet aan denken om te strijden of om te vluchten, wij moeten hun onvermijdelijk in handen vallen." Had hij slechts Davids psalmen bestudeerd, die toen reeds bestonden, hij zou hebben kunnen leren "niet te vrezen voor tien duizenden des volks," Psalms 3:7, ja ook dan niet, "ofschoon een leger hem belegerde," Psalms 27:3. Had hij bedacht dat hij in gezelschap was van zijn meester, door wie God grote dingen had gedaan, en die Hij nu niet in de handen van de onbesnedenen zou laten vallen, en die, anderen verlost hebbende, ongetwijfeld ook zichzelf kon verlossen, hij zou niet aldus ten einde raad geweest zijn. Indien hij slechts gezegd had: Hoe zal ik doen? het zou meer te verontschuldigen zijn geweest, zoals de noodkreet van de discipelen toen zij riepen: "Heere behoud ons, wij vergaan!" maar hij behoefde er zijn meester niet bij in te sluiten als zijnde ook in nood, zeggende: Hoe zullen wij doen?
2. Hoe zijn meester hem geruststelde:
A. Door woorden. Wat hij tot hem zei, 2 Kings 6:16, is gezegd tot alle getrouwe dienstknechten Gods, als er van buiten strijd is en van binnen vrees. Vrees niet met de vrees, die pijn heeft, want die bij ons zijn om ons te beschermen, zijn meer dan die bij hen zijn om ons te verderven, engelen, oneindig meer talrijk, God oneindig machtiger." Als wij ons de redenen van onze vrees zo groot voorstellen, dan moeten wij heldere, grote, hoge gedachten koesteren van God en de onzichtbare wereld. "Als God voor ons is," wij weten wat volgt, Romans 8:31.
B. Door een visioen, 2 Kings 6:17..
a. Er scheen Elisa veel aan gelegen te zijn dat zijn dienaar gerustgesteld en tevreden zal zijn. Godvruchtige mensen begeren niet slechts zelf gerust te zijn, maar ook dat degenen, die hen omringen, gerust zullen wezen. Elisa had onlangs zijn vorige dienaar weggezonden, en deze, die nu pas in zijn dienst was gekomen had het voorrecht en voordeel nog niet van ervaring, daarom wenste zijn meester hem een ander overtuigend bewijs te geven van de Almacht, die hem gebruikte, en die dus ook voor hem gebruikt werd. Zij, wier geloof sterk is, moeten medelijden hebben met hen, wier geloof zwak is en die van een vreesachtige geest zijn, en doen wat zij kunnen om hun handen te sterken.
b. Hij zag zich veilig en verlangde niets meer, dan dat zijn dienaar zou zien wat hij zag, namelijk een wacht van engelen om zich heen, dezulken, die zijn meester naar de poorten van de hemel hebben gevoerd, waren zijn beschermers tegen de poorten van de hel vurige wagens en vurige paarden. Vuur is schrikwekkend en verterend, de macht, die gebruikt werd voor Elisa's bescherming, kon de aanvallers verschrikken en verteren. Gelijk engelen Gods boden zijn, zo zijn zij ook Zijn krijgslieden, Zijn legerscharen, Genesis 32:2 Zijn legioenen, of regimenten, Matthew 26:53 ten goede van Zijn volk.
c. Om zijn dienaar gerust te stellen was er niets meer nodig dan dat zijn ogen geopend werden, daar heeft hij voor hem om gebeden, en dat heeft hij voor hem verkregen: Heere, open toch zijn ogen. dat hij zie. Zijn lichamelijke ogen waren open en daarmee zag hij het gevaar. "Heere, open de ogen van zijn geloof, opdat hij daarmee de bescherming zie, waaronder wij ons bevinden." De grootste weldaad, die wij bewijzen kunnen aan hen die vreesachtig en kleinmoedig zijn is voor hen te bidden, en hen aldus aan de machtige genade Gods te bevelen. Het openen van onze ogen zal onze vrees tot zwijgen brengen, in het donker zijn wij altijd vreesachtig, hoe helderder blik wij hebben op de soevereiniteit en macht van de hemel, hoe minder wij de rampen van deze aarde zullen vrezen.
III. De schandelijke nederlaag, die Elisa het leger toebracht, dat gekomen was om hem gevangen te nemen, zij dachten hem tot hun prooi te hebben, maar hij stak de draak met hen, zover was hij van hen, of enig kwaad van hen, te vrezen.
1. Hij bad God hen met verblindheid te slaan en allen werden zij terstond met verblindheid geslagen. Zij waren niet stekeblind, noch waren zij er zich van bewust verblind te zijn, want zij konden het licht zien, maar hun gezichtsvermogen was z veranderd, dat zij de personen en de plaatsen niet konden herkennen waarmee zij vroeger bekend waren, 2 Kings 6:18. Zij waren z in de war, dat diegenen onder hen op wie zij vertrouwden voor het bericht, niet wisten dat de plaats waar zij zich bevonden Dothan was, noch dat de persoon met wie zij spraken, Elisa was, zij "tastten en stieten zich op de middag als in de schemering," Isaiah 59:10, Job 12:24, Job 12:25, hun geheugen en hun onderscheidingsvermogen faalden. Zie de macht van God over de geest en het verstand van de mensen naar beide zijden: Hij verlichtte de ogen van Elisa's vriend, en verduisterde de ogen van zijn vijanden, zodat zij wel zagen, maar niet bemerkten, Isaiah 6:9. Voor dit tweeledig oordeel is Christus in de wereld gekomen, namelijk "Opdat degenen, die niet zien, zien mogen, en die zien, blind worden," John 9:39, voor sommigen een reuk des levens, voor anderen een reuk des doods.
2. Toen zij aldus verbijsterd en verward waren, voerde hij hen naar Samaria, 2 Kings 6:19, hun belovende dat hij hun de man zou tonen, die zij zochten, en hij deed het. Hij loog hun niet toen hij hun zei: Dit is de weg niet, en dit is de stad niet, waar Elisa is, want hij was nu buiten de stad gekomen, en, als zij hem wilden zien, dan moesten zij naar een andere stad gaan, waar hij hen heen zal leiden, zij die strijden tegen God en Zijn profeten bedriegen zichzelf, en worden rechtvaardig aan hun eigen begoocheling overgelaten.
3. Toen hij hen naar Samaria gebracht had, bad hij God dat Hij hun ogen zou openen opdat zij zouden zien waar zij waren, 2 Kings 6:20 en zie, tot hun grote verschrikking waren zij in het midden van Samaria, waar naar alle waarschijnlijkheid een genoegzame krijgsmacht aanwezig was om hen allen te verdelgen of hen tot krijgsgevangenen te maken. Satan, de god van deze wereld, verblindt der mensen ogen en misleidt hen aldus, zodat hij hen ten verderve voert, maar als God hun ogen verlicht, dan zien zij zich temidden van hun vijanden, gevangen in de macht van Satan en in gevaar van de hel, hoewel zij tevoren dachten dat hun staat goed was. De vijanden van God en Zijn kerk zullen, als zij zich verbeelden te kunnen triomferen, zichzelf overwonnen zien en bemerken dat er over hen getriomfeerd wordt.
4. Toen hij hen in zijn macht had, deed hij blijken dat hij onder de invloed was van Goddelijke goedheid, zowel als van Goddelijke macht.
1. Hij droeg zorg om hen te beschermen tegen het gevaar, waarin hij hen gebracht had, en vergenoegde zich er mee hun te tonen wat hij had kunnen doen, hij behoefde het zwaard niet van een engel om zijn twistzaak te wreken het zwaard van de koning Israëls staat hem ten dienste, zo hij er gebruik van wil maken, 2 Kings 6:21. Zal ik hen slaan, mijn vader (zo eerbiedig spreekt hij nu tot hem, hoewel hij hem spoedig daarna de dood zwoer), zal ik hen slaan? En wederom, alsof hij verlangde hen aan te vallen: Zal ik hen slaan? Misschien gedacht hij hoe misnoegd God was op zijn vader omdat hij diegenen uit zijn handen liet ontkomen, die Hij in zijn macht had gegeven om hen te verderven, en wilde hij niet op gelijke wijze overtreden. Maar hij heeft zo'n eerbied voor de profeet, dat hij geen slag wil geven zonder zijn opdracht. Maar de profeet wilde volstrekt niet dat hij zich met hen zou bemoeien, zij waren hier gebracht om overtuigd en beschaamd, niet om gedood te worden, 2 Kings 6:22. Indien zij zijn gevangenen waren, die hij met zijn zwaard en zijn boog gevangen had, en hem toen om lijfsgenade vroegen, het zou barbaars zijn geweest haar te weigeren, en indien hij haar hun had verleend, het zou vals en verraderlijk zijn hun leed te doen, en tegen de wetten van de eer, maar zij waren zijn gevangenen niet, zij waren Gods gevangenen en van de profeet, en daarom moet hij hun geen leed doen. Zij, die zich verootmoedigen onder de hand Gods, nemen de beste maatregelen om zich te beveiligen.
2. Hij droeg zorg om hen van spijs te voorzien, hij beval de koning hen goed te onthalen en hen dan te laten gaan, hetgeen hij deed, 2 Kings 6:24.
a. Het was prijzenswaardig in de koning, dat hij tegen zijn eigen neiging, en naar het scheen, tegen zijn belang, 1 Samuel 24:19, de profeet zo gehoorzaam was. Ja zo gaarne wilde hij Elisa verplichten, dat hij, terwijl hem slechts bevolen was hun brood en water voor te zetten (en dat is een goede kost voor gevangenen) hun een grote maaltijd bereidde, om de eer op te houden van zijn hof en zijn land en van Elisa.
b. Het was loffelijk van de profeet, dat hij zo edelmoedig was jegens zijn vijanden, die, hoewel zij gekomen waren om hem gevangen te nemen, niet konden heengaan zonder hem te bewonderen als de machtigste en de vriendelijkste man die zij ooit ontmoet hadden. De grote plicht om onze vijanden lief te hebben en goed te doen aan degenen, die ons haten, was in het Oude Testament zowel geboden, Proverbs 25:21, Proverbs 25:22. "Indien degene, die u haat, hongert, geef hem brood te eten, " Exodus 23:4, Exodus 23:5, als beoefend, zoals hier door Elisa. Zijn voorganger had een proeve gegeven van de Goddelijke gerechtigheid, toen hij vlammen vuur deed komen op de hoofden van zijn vervolgers om hen te verteren, maar hij gaf een proeve van Goddelijke goedertierenheid, door vurige kolen op hun hoofd te hopen, om hen te vertederen, zo laat ons dan niet overwonnen worden door het kwade, maar het kwade overwinnen door het goede.
Eindelijk. De goede uitwerking, die dit voor het ogenblik had op de Syriërs, zij kwamen niet meer in het land Israëls, namelijk met het doel om Elisa gevangen te nemen, zij zagen dat dit vruchteloos was, geen van hun benden wilde er zich meer toe lenen, om zo'n groot en goed man aan te vallen. De glorierijkste overwinning, behaald over een vijand is die, waardoor hij in een vriend wordt veranderd.
Verzen 24-33
2 Koningen 6:24-33Deze laatste paragraaf van dit hoofdstuk had eigenlijk de eerste van het volgende behoren te wezen, want zij begint een nieuwe geschiedenis, welke daar voortgezet en geëindigd wordt. Hier is:
I. Het beleg, dat de koning van Syrië voor Samaria sloeg, en de grote nood, die daardoor in de stad heerste. De Syriërs hadden spoedig de vriendelijkheid vergeten, die zij onlangs in Samaria ontvangen hadden, en zeer ondankbaar zoeken zij nu, zonder dat zij er-voorzover blijkt reden of aanleiding toe hadden, haar te verderven, 2 Kings 6:24. Het land was, naar wij kunnen veronderstellen, reeds geplunderd en verwoest, toen de hoofdstad tot de uiterste ellende was gebracht, 2 Kings 6:25. De schaarste, die kortgeleden in het land had geheerst, was waarschijnlijk de oorzaak, dat de voorraadschuren leeg waren, of de belegering moet zo plotseling en snel hebben plaatsgehad, dat zij geen tijd hadden de stad te provianderen, zodat, terwijl van buiten het zwaard verteerde de honger van binnen nog meer ellende veroorzaakte, Lamentations 4:9, want het schijnt dat de Syriërs geen plan hadden de stad te bestormen, maar haar wilden uithongeren. Z groot was de schaarsheid van de levensmiddelen, dat een ezelskop, waaraan slechts weinig vlees is, en dan nog zeer onsmakelijk, ongezond en ceremonieel onrein, verkocht werd voor zestig gulden, en een kleine hoeveelheid van wikken, of linzen, of een dergelijke grove korensoort, toen duivenmest genaamd, voor vijf zilverlingen, of ongeveer negen gulden. Leer overvloed te waarderen en er dankbaar voor te zijn, zie hoe weinig geld waard is, als het in tijden van hongersnood zo geredelijk wordt afgestaan voor iets, dat eetbaar is.
II. De droeve klacht, waarmee een arme vrouw tot de koning kwam in deze ontzettende hongersnood. Hij ging voorbij op de muur, om orders te geven voor het betrekken van de wacht, het posteren van de schutters, het herstellen van de bressen en dergelijke zaken meer, toen een vrouw uit de stad hem toeriep: Help mij, heer koning! 2 Kings 6:26. Tot wie zal de onderdaan, die in nood is, zich om hulp wenden dan tot de koning, die door zijn ambt de beschermer is van het recht en de wreker van het onrecht? Hij geeft een droevig antwoord 2 Kings 6:27. De Heere helpt u niet, waarvan zou ik u helpen? Sommigen denken dat het een twistend woord was, de taal van zijn gemelijk gemoed. "Waarom verwacht gij iets van mij, nu God zelf hard met ons handelt?" Omdat hij haar niet kon helpen, zoals hij gaarne gewild zou hebben, van de dorsvloer of van de wijnpers, wil hij haar in het geheel niet helpen, wij moeten ons er voor wachten om door beproevingen zuur of gemelijk te worden. Maar het schijnt veeleer een kalmerend woord te zijn: "Laat ons tevreden wezen en ons voordeel doen met de beproeving door tot God op te zien, want voordat Hij ons helpt kan ik u niet helpen."
1. Hij betreurt de leegte van de dorsvloer en de wijnpers, die waren niet wat zij geweest zijn, zelfs die van de koning faalden. Wij lezen in 2 Kings 6:23 van de grote voorraad van levensmiddelen, waarover hij te beschikken had, voldoende om een leger te kunnen onthalen, maar nu heeft hij niets, waarmee hij een arme vrouw te hulp kon komen. Op grote overvloed volgt soms schaarste, wij kunnen er niet zeker van wezen, dat "de dag van morgen zal zijn als deze," Isaiah 56:12, Psalms 30:7.
2. Hij bekent zich hiermede onmachtig om te helpen, tenzij God hen hielp. Zonder God zijn schepselen hulpeloos want ieder schepsel is al hetgeen, maar ook alleen hetgeen God het doet zijn. Maar hoewel hij haar niet kan helpen, is hij toch bereid haar te horen, 2 Kings 6:28. " Wat is u? Is er iets bijzonders met u of gaat het u slechter dan uw naburen?" Gewis, zij en een van haar naburen hadden een wrede barbaarse overeenkomst gemaakt, namelijk dat, al haar voorraad levensmiddelen op zijnde, zij eerst haar zoon zouden koken en opeten, en dan die van haar buurvrouw, de hare was gekookt en opgegeten, (wie kan er zonder afgrijzen aan denken!) en nu heeft haar buurvrouw haar zoon verborgen, 2 Kings 6:28, 2 Kings 6:29. Zie hier een voorbeeld van de heerschappij, die het vlees heeft verkregen over de geest, als de meest natuurlijke genegenheid van het hart aldus door de natuurlijke lusten overheerst kunnen worden, zie het woord van God vervuld, onder de bedreigingen van Gods oordelen over Israël om hun zonden, was deze, dat zij het vlees van hun eigen kinderen zullen eten, Deuteronomy 28:53, hetgeen men ongelooflijk zou achten, en toch is het gebeurd.
III. De toorn van de koning tegen Elisa bij die gelegenheid, hij betreurde de ramp, scheurde zijn kleren, en had een zak over zijn vlees, 2 Kings 6:30, als iemand wie de ellende van zijn volk van harte leed is, en die het betreurt dat hij de macht niet heeft hen te helpen, maar hij treurt niet over zijn eigen ongerechtigheid noch over de ongerechtigheid van zijn volk, die de oorzaak was van deze ramp, hij bemerkt niet dat zijn weg en handelingen hem deze dingen gedaan hebben, dat is zijn boosheid, dat het zo bitter is. De dwaasheid van de mensen zal zijn weg omkeren, en dan gaat zijn hart zich tegen de Heere vergrammen. In plaats van de gelofte te doen dat hij de kalveren van Dan en Bethel zal vergruizen, het recht zijn loop zal laten hebben tegen de profeten van Bal en van het bos, zweert hij de dood van Elisa, 2 Kings 6:31. Maar waarom? Wat heeft Elisa gedaan? Zijn hoofd is het onschuldigste en het kostbaarste van geheel Israël, maar toch moet dit vallen, tot een anathema worden gemaakt. Zo werd in de dagen van de vervolgzieke keizers van Rome, als het rijk door een buitengewone ramp werd getroffen, aan de Christenen de schuld gegeven, en werden zij ten verderve gewijd: "Christianos ad leones! De Christenen voor de leeuwen!" Misschien was Joram aldus in toorn ontstoken tegen Elisa, omdat hij dit oordeel voorzegd had of hem bewogen had om vol te houden en de stad niet over te geven, of liever omdat hij door zijn gebeden het beleg niet heeft doen opbreken en de nood van de stad niet heeft verlicht, dat hij naar hij, Joram, dacht, kon doen maar niet wilde doen, terwijl zij, voor zij zich bekeerden, en aldus voor verlossing bereid waren gemaakt geen reden hadden om te verwachten dat de profeet voor hen zou bidden.
IV. Elisa voorzag des konings raadslag tegen hem, 2 Kings 6:32. Hij zat kalm en rustig in zijn huis in gezelschap van de oudsten, nuttig en Godvruchtig bezig ongetwijfeld, terwijl de koning als een wilde os in het net was of als de onstuimige zee, die niet tot bedaren kan komen. Hij zei aan de oudsten dat een beambte van de koning in aantocht was, om zijn hoofd af te hakken, en verzocht hun hem op te houden aan de deur en hem niet binnen te laten, want de koning, zijn meester, volgde hem om de order te herroepen, gelijk wij kunnen veronderstellen. Dezelfde geest van de profetie die Elisa instaat stelde om te zeggen wat er op een afstand voorviel, machtigde hem om de koning de zoon van een moordenaar te noemen, hetgeen wij, niet een gelijke buitengewone opdracht hebben, niet mogen navolgen, verre zij het van ons de heerschappij te verachten en de heerlijkheden te lasteren. Hij beroept zich op de oudsten of hij dit kwaad aan de koning verdiend heeft, zie of hij hierin de zoon van een moordenaar niet is. Want welk kwaad had Elisa gedaan? Hij heeft de dodelijke dag niet begeerd, Jeremiah 17:16.
V. De hartstochtelijke spraak van de koning toen hij kwam om de tenuitvoerbrenging van zijn bevel om Elisa te onthoofden te voorkomen. Er schijnt een strijd te zijn geweest in zijn binnenste tussen zijn overtuiging en zijn bederf, hij wist niet wat te zeggen, maar ziende dat de zaken tot het uiterste zijn gekomen, geeft hij zich aan wanhoop over, 2 Kings 6:33. Dat kwaad is van de Heere, hierin waren zijn denkbeelden juist en goed toegepast, het is een algemene waarheid, dat alle kwaad, dat als straf komt, van de Heere is, als de eerste oorzaak er van, en als de soevereine rechter, Amos 3:6, en dit behoren wij toe te passen op onze particuliere zaken en toestanden, indien alle kwaad, dan ook dit kwaad wlk het ook zij, waaronder wij nu zuchten, en wie er ook de werktuigen voor zijn, God is er de eerste werker van. Maar wat hij afleidt uit deze waarheid was dwaas en goddeloos: Wat zou ik verder op de Heere wachten? Als Eli, en David en Job zeiden: "Het is van de Heere," dan werden zij er geduldig onder, maar deze slechte man werd er beledigend onder: "Ik zal noch erger vrezen, want erger kan er niet komen noch iets beters verwachten, want iets beters zal nooit komen, wij zijn allen verloren, en het is niet te verhelpen." Het is onredelijk om het wachten op God moede te zijn, want Hij is een God van het gericht, en zalig zijn allen, die Hem verwachten.
Verzen 24-33
2 Koningen 6:24-33Deze laatste paragraaf van dit hoofdstuk had eigenlijk de eerste van het volgende behoren te wezen, want zij begint een nieuwe geschiedenis, welke daar voortgezet en geëindigd wordt. Hier is:
I. Het beleg, dat de koning van Syrië voor Samaria sloeg, en de grote nood, die daardoor in de stad heerste. De Syriërs hadden spoedig de vriendelijkheid vergeten, die zij onlangs in Samaria ontvangen hadden, en zeer ondankbaar zoeken zij nu, zonder dat zij er-voorzover blijkt reden of aanleiding toe hadden, haar te verderven, 2 Kings 6:24. Het land was, naar wij kunnen veronderstellen, reeds geplunderd en verwoest, toen de hoofdstad tot de uiterste ellende was gebracht, 2 Kings 6:25. De schaarste, die kortgeleden in het land had geheerst, was waarschijnlijk de oorzaak, dat de voorraadschuren leeg waren, of de belegering moet zo plotseling en snel hebben plaatsgehad, dat zij geen tijd hadden de stad te provianderen, zodat, terwijl van buiten het zwaard verteerde de honger van binnen nog meer ellende veroorzaakte, Lamentations 4:9, want het schijnt dat de Syriërs geen plan hadden de stad te bestormen, maar haar wilden uithongeren. Z groot was de schaarsheid van de levensmiddelen, dat een ezelskop, waaraan slechts weinig vlees is, en dan nog zeer onsmakelijk, ongezond en ceremonieel onrein, verkocht werd voor zestig gulden, en een kleine hoeveelheid van wikken, of linzen, of een dergelijke grove korensoort, toen duivenmest genaamd, voor vijf zilverlingen, of ongeveer negen gulden. Leer overvloed te waarderen en er dankbaar voor te zijn, zie hoe weinig geld waard is, als het in tijden van hongersnood zo geredelijk wordt afgestaan voor iets, dat eetbaar is.
II. De droeve klacht, waarmee een arme vrouw tot de koning kwam in deze ontzettende hongersnood. Hij ging voorbij op de muur, om orders te geven voor het betrekken van de wacht, het posteren van de schutters, het herstellen van de bressen en dergelijke zaken meer, toen een vrouw uit de stad hem toeriep: Help mij, heer koning! 2 Kings 6:26. Tot wie zal de onderdaan, die in nood is, zich om hulp wenden dan tot de koning, die door zijn ambt de beschermer is van het recht en de wreker van het onrecht? Hij geeft een droevig antwoord 2 Kings 6:27. De Heere helpt u niet, waarvan zou ik u helpen? Sommigen denken dat het een twistend woord was, de taal van zijn gemelijk gemoed. "Waarom verwacht gij iets van mij, nu God zelf hard met ons handelt?" Omdat hij haar niet kon helpen, zoals hij gaarne gewild zou hebben, van de dorsvloer of van de wijnpers, wil hij haar in het geheel niet helpen, wij moeten ons er voor wachten om door beproevingen zuur of gemelijk te worden. Maar het schijnt veeleer een kalmerend woord te zijn: "Laat ons tevreden wezen en ons voordeel doen met de beproeving door tot God op te zien, want voordat Hij ons helpt kan ik u niet helpen."
1. Hij betreurt de leegte van de dorsvloer en de wijnpers, die waren niet wat zij geweest zijn, zelfs die van de koning faalden. Wij lezen in 2 Kings 6:23 van de grote voorraad van levensmiddelen, waarover hij te beschikken had, voldoende om een leger te kunnen onthalen, maar nu heeft hij niets, waarmee hij een arme vrouw te hulp kon komen. Op grote overvloed volgt soms schaarste, wij kunnen er niet zeker van wezen, dat "de dag van morgen zal zijn als deze," Isaiah 56:12, Psalms 30:7.
2. Hij bekent zich hiermede onmachtig om te helpen, tenzij God hen hielp. Zonder God zijn schepselen hulpeloos want ieder schepsel is al hetgeen, maar ook alleen hetgeen God het doet zijn. Maar hoewel hij haar niet kan helpen, is hij toch bereid haar te horen, 2 Kings 6:28. " Wat is u? Is er iets bijzonders met u of gaat het u slechter dan uw naburen?" Gewis, zij en een van haar naburen hadden een wrede barbaarse overeenkomst gemaakt, namelijk dat, al haar voorraad levensmiddelen op zijnde, zij eerst haar zoon zouden koken en opeten, en dan die van haar buurvrouw, de hare was gekookt en opgegeten, (wie kan er zonder afgrijzen aan denken!) en nu heeft haar buurvrouw haar zoon verborgen, 2 Kings 6:28, 2 Kings 6:29. Zie hier een voorbeeld van de heerschappij, die het vlees heeft verkregen over de geest, als de meest natuurlijke genegenheid van het hart aldus door de natuurlijke lusten overheerst kunnen worden, zie het woord van God vervuld, onder de bedreigingen van Gods oordelen over Israël om hun zonden, was deze, dat zij het vlees van hun eigen kinderen zullen eten, Deuteronomy 28:53, hetgeen men ongelooflijk zou achten, en toch is het gebeurd.
III. De toorn van de koning tegen Elisa bij die gelegenheid, hij betreurde de ramp, scheurde zijn kleren, en had een zak over zijn vlees, 2 Kings 6:30, als iemand wie de ellende van zijn volk van harte leed is, en die het betreurt dat hij de macht niet heeft hen te helpen, maar hij treurt niet over zijn eigen ongerechtigheid noch over de ongerechtigheid van zijn volk, die de oorzaak was van deze ramp, hij bemerkt niet dat zijn weg en handelingen hem deze dingen gedaan hebben, dat is zijn boosheid, dat het zo bitter is. De dwaasheid van de mensen zal zijn weg omkeren, en dan gaat zijn hart zich tegen de Heere vergrammen. In plaats van de gelofte te doen dat hij de kalveren van Dan en Bethel zal vergruizen, het recht zijn loop zal laten hebben tegen de profeten van Bal en van het bos, zweert hij de dood van Elisa, 2 Kings 6:31. Maar waarom? Wat heeft Elisa gedaan? Zijn hoofd is het onschuldigste en het kostbaarste van geheel Israël, maar toch moet dit vallen, tot een anathema worden gemaakt. Zo werd in de dagen van de vervolgzieke keizers van Rome, als het rijk door een buitengewone ramp werd getroffen, aan de Christenen de schuld gegeven, en werden zij ten verderve gewijd: "Christianos ad leones! De Christenen voor de leeuwen!" Misschien was Joram aldus in toorn ontstoken tegen Elisa, omdat hij dit oordeel voorzegd had of hem bewogen had om vol te houden en de stad niet over te geven, of liever omdat hij door zijn gebeden het beleg niet heeft doen opbreken en de nood van de stad niet heeft verlicht, dat hij naar hij, Joram, dacht, kon doen maar niet wilde doen, terwijl zij, voor zij zich bekeerden, en aldus voor verlossing bereid waren gemaakt geen reden hadden om te verwachten dat de profeet voor hen zou bidden.
IV. Elisa voorzag des konings raadslag tegen hem, 2 Kings 6:32. Hij zat kalm en rustig in zijn huis in gezelschap van de oudsten, nuttig en Godvruchtig bezig ongetwijfeld, terwijl de koning als een wilde os in het net was of als de onstuimige zee, die niet tot bedaren kan komen. Hij zei aan de oudsten dat een beambte van de koning in aantocht was, om zijn hoofd af te hakken, en verzocht hun hem op te houden aan de deur en hem niet binnen te laten, want de koning, zijn meester, volgde hem om de order te herroepen, gelijk wij kunnen veronderstellen. Dezelfde geest van de profetie die Elisa instaat stelde om te zeggen wat er op een afstand voorviel, machtigde hem om de koning de zoon van een moordenaar te noemen, hetgeen wij, niet een gelijke buitengewone opdracht hebben, niet mogen navolgen, verre zij het van ons de heerschappij te verachten en de heerlijkheden te lasteren. Hij beroept zich op de oudsten of hij dit kwaad aan de koning verdiend heeft, zie of hij hierin de zoon van een moordenaar niet is. Want welk kwaad had Elisa gedaan? Hij heeft de dodelijke dag niet begeerd, Jeremiah 17:16.
V. De hartstochtelijke spraak van de koning toen hij kwam om de tenuitvoerbrenging van zijn bevel om Elisa te onthoofden te voorkomen. Er schijnt een strijd te zijn geweest in zijn binnenste tussen zijn overtuiging en zijn bederf, hij wist niet wat te zeggen, maar ziende dat de zaken tot het uiterste zijn gekomen, geeft hij zich aan wanhoop over, 2 Kings 6:33. Dat kwaad is van de Heere, hierin waren zijn denkbeelden juist en goed toegepast, het is een algemene waarheid, dat alle kwaad, dat als straf komt, van de Heere is, als de eerste oorzaak er van, en als de soevereine rechter, Amos 3:6, en dit behoren wij toe te passen op onze particuliere zaken en toestanden, indien alle kwaad, dan ook dit kwaad wlk het ook zij, waaronder wij nu zuchten, en wie er ook de werktuigen voor zijn, God is er de eerste werker van. Maar wat hij afleidt uit deze waarheid was dwaas en goddeloos: Wat zou ik verder op de Heere wachten? Als Eli, en David en Job zeiden: "Het is van de Heere," dan werden zij er geduldig onder, maar deze slechte man werd er beledigend onder: "Ik zal noch erger vrezen, want erger kan er niet komen noch iets beters verwachten, want iets beters zal nooit komen, wij zijn allen verloren, en het is niet te verhelpen." Het is onredelijk om het wachten op God moede te zijn, want Hij is een God van het gericht, en zalig zijn allen, die Hem verwachten.