Lectionary Calendar
Tuesday, November 5th, 2024
the Week of Proper 26 / Ordinary 31
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
2 Korinthiërs 5

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KORINTHE 5

De apostel gaat voort met het aantonen van de redenen, waarom zij niet vertraagden onder hun verdrukkingen, namelijk, hun verwachting van, begeerte naar en verzekerdheid van gelukzaligheid na den dood, 2 Corinthians 5:1, en voegt daar een troostrijke uitweiding tussen voor de gelovigen in hun tegenwoordigen staat, 2 Corinthians 5:6, en een andere om hen tot vervulling van hun plicht op te wekken, 2 Corinthians 5:9. Daarna verdedigt hij zich tegen den schijn van zich zelven aan te bevelen en geeft een goede reden op voor zijn ijver en werkzaamheid, 2 Corinthians 5:12, waarna hij twee dingen noemt, die noodzakelijk zijn om in Christus te leven, namelijk wedergeboorte en verzoening, 2 Corinthians 5:16.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KORINTHE 5

De apostel gaat voort met het aantonen van de redenen, waarom zij niet vertraagden onder hun verdrukkingen, namelijk, hun verwachting van, begeerte naar en verzekerdheid van gelukzaligheid na den dood, 2 Corinthians 5:1, en voegt daar een troostrijke uitweiding tussen voor de gelovigen in hun tegenwoordigen staat, 2 Corinthians 5:6, en een andere om hen tot vervulling van hun plicht op te wekken, 2 Corinthians 5:9. Daarna verdedigt hij zich tegen den schijn van zich zelven aan te bevelen en geeft een goede reden op voor zijn ijver en werkzaamheid, 2 Corinthians 5:12, waarna hij twee dingen noemt, die noodzakelijk zijn om in Christus te leven, namelijk wedergeboorte en verzoening, 2 Corinthians 5:16.

Verzen 1-11

2 Corinthiërs 5:1-11

In deze verzen vervolgt de apostel de redenering van het vorige hoofdstuk betreffende de gronden van hun moed en geduld onder de verdrukkingen.

I. Hij noemt de verwachting van, begeerte naar, en verzekerdheid van eeuwige gelukzaligheld na den dood. Voornamelijk merken we hier op:

1. De verwachting der gelovigen van eeuwige gelukzaligheid na den dood, 2 Corinthians 5:1. Hij weet niet alleen of is door het geloof wl-verzekerd van de waarheid en de werkelijkheid der zaak zelf-dat er een ander en gelukkig leven is wanneer dit leven geëindigd is, maar hij heeft door genade goede hoop op zijn aandeel in de eeuwigdurende zegeningen van de onzichtbare wereld. Wij weten dat wij een gebouw hebben van God, wij hebben een vaste en wl-gegronde verwachting van de toekomstige gelukzaligheid. Laat ons hier nagaan:

A. Welk soort van hemel de gelovige verwacht en in het oog heeft. Hij ziet er naar uit als naar een huis, een woning, een verblijfplaats, een rustoord, een schuilplaats, zijns Vaders huis, waarin vele woningen zijn, ons eeuwig tehuis. Het is een huis in de hemelen, in die hoge en heilige plaats, die zo verheven is boven al de paleizen dezer aarde als de hemel hoger is dan de aarde. Het is een gebouw van God, welks kunstenaar en bouwmeester God is, en daarom is het zijn maker waardig, de gelukzaligheid van den toekomstigen staat is wat God bereid heeft voor hen, die Hem liefhebben. Het is eeuwig in de hemelen, eeuwige woningen, niet gelijk de aardse tabernakelen, de armoedige hutten van klei, waarin onze zielen nu wonen, welke vergaan en verdwijnen, en welker grondslag in het stof is.

B. Wanneer het genot van deze heerlijkheid verwacht wordt. Dadelijk na den dood, zodra ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt. Het lichaam, dit aardse huis, is slechts een tabernakel, die binnenkort moet opgebroken worden, de pinnen zullen worden uitgehaald, de koorden losgemaakt, en dan keert het lichaam tot stof weer, waaruit het genomen is. Wanneer dit geschiedt, komt het huis niet met handen gemaakt. De geest keert terug tot God, die hem gegeven heeft, en zij, die met God hier gewandeld hebben, zullen eeuwig bij God wonen.

2. De ernstige begeerte van den gelovige naar deze toekomstige gelukzaligheid, welke uitgedrukt wordt door het woord stenazomen, wij zuchten, hetwelk betekent:

A. Een zuchten van zwoegen onder een zwaren last, zo zuchten de gelovigen onder den last des levens. In dezen zuchten wij, 2 Corinthians 5:2.

Want ook wij, die in dezen tabernakelzijn, zuchten, 2 Corinthians 5:4. Het lichaam des vlezes is een zware last, de moeilijkheden des vlezes zijn een wichtig pak. Maar de gelovigen zuchten omdat ze met een zondig lichaam bezwaard zijn, en omdat er nog zoveel verderf in hen overgebleven is en werkt. Dit doet hen uitroepen: Ik ellendig mens! Romans 7:24.

B. Er is een zuchten van verlangen naar de gelukzaligheid van het andere leven en daarom zuchten de gelovigen: verlangende met hun woonstede, die uit de hemelen is, overkleed te worden, 2 Corinthians 5:2, de zalige onsterflijkheid te verkrijgen, opdat het sterflijke van het leven verslonden worde, 2 Corinthians 5:4, opdat ze bekleed, en niet naakt bevonden worden, 2 Corinthians 5:3, dat, indien het Gode behaagt, wij niet mogen slapen, maar veranderd worden, want op zich zelve is het niet begeerlijk ontkleed te worden. De dood, alleen beschouwd als de scheiding van ziel en lichaam, is niet begeerlijk maar veel meer vreeslijk, maar beschouwd als een doorgang tot de heerlijkheid, is de gelovige gewillig liever te sterven dan te leven, uit te wonen uit het lichaam, opdat hij moge inwonen bij den Heere, 2 Corinthians 5:6, het lichaam te verlaten opdat hij tot Christus moge gaan, en deze lompen van sterflijkheid af te werpen ten einde de klederen der heerlijkheid aan te trekken. De dood zal ons ontdoen van dit bekleedsel des vlezes en van alle gemakken des levens, zowel als van alle moeiten, die blijven alle achter. Naakt kwamen we in de wereld, naakt zullen wij er uitgaan. Maar begenadigde zielen zullen in de andere wereld niet naakt bevonden worden, zij zijn bekleed met de versierselen des lofs en met de klederen van gerechtigheid en heerlijkheid. Zij zullen verlost zijn van al hun moeiten, en zullen hun klederen gewassen en wit gemaakt hebben in het bloed des Lams, Openbaring7:14.

3. De verzekerdheid van den gelovige omtrent zijn aandeel in de toekomstige zaligheid, op dubbelen grond.

A. Door de ondervinding van Gods genade, die hem bereid en geschikt maakt voor deze heerlijkheid. Die ons nu tot ditzelfde bereid heeft is God, 2 Corinthians 5:5. Allen, die bestemd zijn voor den hemel hiernamaals, worden hier voor den hemel bereid, de stenen van dien geestelijken tempel worden hier gefatsoeneerd en behouwen. En Hij, die er ons voor bereidt, is God, omdat niets minder dan goddelijke macht een mens der goddelijke natuur deelachtig maken kan, geen andere hand dan die van God kan ons daarvoor bewerken. Er is veel te doen om onze zielen voor den hemel te bereiden, en de toebereiding van het hart is van den Heere.

B. Het onderpand des Geestes geeft hem die verzekerdheid, want onderpand is een deel der vervulling en verzekert de vervulling. De tegenwoordige genaden en vertroostingen van den Geest zijn het onderpand van eeuwige genade en vertroosting.

II. De apostel voegt hier een uitweiding tussen ten troost van de gelovigen in hun tegenwoordigen toestand en staat in de wereld, 2 Corinthians 5:6. Merk hier op:

1. Wat hun tegenwoordige toestand is. Zij wonen uit van den Heere, 2 Corinthians 5:6. Zij zijn pelgrims en vreemdelingen in deze wereld, zij houden slechts tijdelijk verblijf in hun aardse huis of in dien tabernakel, en ofschoon God hier met ons is door Zijn Geest en door Zijn instellingen, nochtans zijn wij niet met Hem zoals we hopen eens te zullen zijn, wij kunnen Zijn aangezicht niet zien, want wij wandelen door geloof en niet door aanschouwen, 2 Corinthians 5:7. Wij hebben geen gezicht en genot van God, als van iemand, die bij ons tegenwoordig is, en zoals wij eens hopen te hebben, want wij zullen Hem kennen gelijk wij gekend zijn. Het geloof is voor deze wereld, en het aanschouwen is bewaard voor de toekomende wereld, en het is onze plicht en zal ons deel zijn, te wandelen door geloof tot wij komen in het leven des aanschouwens.

2. Hoe getroost en moedig wij behoren te zijn in alle moeiten van dit leven en in de ure des doods. Daarom hebben wij, behoren te hebben, altijd goeden moed, 2 Corinthians 5:6, en wij hebben goeden moed en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen, 2 Corinthians 5:8. Ware Christenen, indien zij behoorlijk in aanmerking nemen het vooruitzicht van de andere wereld, dat het geloof hun geeft, en de goede redenen voor hun hoop op gelukzaligheid na den dood, behoren vertroost te zijn in de moeiten van dit leven en ondersteund zich te gevoelen in de ure des doods. Zij behoren een moed te grijpen bij de ontmoeting van den laatsten vijand, en gewillig te zijn om liever te sterven dan te leven, wanneer het de wil Gods is dat deze aardse tabernakel verbroken wordt. Zij, die van boven geboren zijn, verlangen daar te wezen, dat is uit te wonen uit het lichaam, om zeer spoedig in te wonen bij den Heere, -te sterven om met Christus te zijn, -de ogen te sluiten voor de dingen dezer wereld om ze te openen in de wereld der heerlijkheid. Daar zal het geloof veranderd zijn in aanschouwen.

III. Hij gaat voort met zijn tussenrede om zichzelf en anderen op te wekken en te verlevendigen tot hunnen plicht, 2 Corinthians 5:9. Wl gegronde hoop op den hemel zal nooit de geringste aanleiding geven tot slordigheid of zondige gerustheid, integendeel, ze zal ons aansporen tot de grootste zorg en den vurigsten ijver in onze Godsverering. Daarom, omdat wij hopen met den Heere te zijn, arbeiden wij en verdragen moeiten, 2 Corinthians 5:9, philotimoe nietha. Wij zijn zeer begerig en arbeiden zo vlijtig als de meest-begerige mensen, om te verkrijgen wat wij bedoelen. Merk hier op:

1. Wat het was, waarnaar de apostel zo begerig was: Gode welbehaaglijk te zijn. Wij zijn begerig, levende en stervende, in het lichaam of er uitwonende, Hem, den Heere, welbehaaglijk te zijn, dat wij mogen behagen Hem, die ons verkoren heeft, dat onze grote Heere eens tot ons zal zeggen: Wl gedaan! Dat beschouwden zij als de grootste gunst en de hoogste eer, dat was het toppunt van hun begeren.

2. Welke andere aansporende beweegredenen zij hadden om hun vlijt uit te spannen, uit aanmerking van het toekomstig oordeel, 2 Corinthians 5:10, 2 Corinthians 5:11. Er zijn vele dingen in betrekking tot deze grote gebeurtenis, die de beste mensen moeten aansporen tot de uiterste zorgvuldigheid en ijver in hun godsvrucht, bijvoorbeeld de zekerheid van dit oordeel, dat wij moeten ondergaan, de algemeenheid van dit oordeel, de grote Rechter voor wiens zetel wij moeten verschijnen, de Heere Jezus Christus, die met vlammend vuur komen zal, de vergelding, die een ieder zal ontvangen voor hetgeen in het lichaam geschied is, die zeer bijzonder, voor ieder afzonderlijk, zijn zal, en zeer rechtvaardig overeenkomstig hetgeen wij gedaan hebben, hetzij goed, hetzij kwaad, De apostel noemt dit ontzaglijk oordeel: de schrik des Heeren, 2 Corinthians 5:11, en was door de beschouwing daarvan aangespoord om de mensen te bewegen tot berouw, tot een heilig leven, opdat wanneer Christus verschrikkelijk zou verschijnen, zij getroost voor Hem mochten verschijnen. En wat zijn eigen getrouwheid en ijver betreft, beroept hij zich getroost op God en de gewetens van hen aan wie hij schreef. Wij zijn Gode openbaar geworden, doch ik hoop ook in uwe gewetens geopenbaard te zijn, 2 Corinthians 5:11.

Verzen 1-11

2 Corinthiërs 5:1-11

In deze verzen vervolgt de apostel de redenering van het vorige hoofdstuk betreffende de gronden van hun moed en geduld onder de verdrukkingen.

I. Hij noemt de verwachting van, begeerte naar, en verzekerdheid van eeuwige gelukzaligheld na den dood. Voornamelijk merken we hier op:

1. De verwachting der gelovigen van eeuwige gelukzaligheid na den dood, 2 Corinthians 5:1. Hij weet niet alleen of is door het geloof wl-verzekerd van de waarheid en de werkelijkheid der zaak zelf-dat er een ander en gelukkig leven is wanneer dit leven geëindigd is, maar hij heeft door genade goede hoop op zijn aandeel in de eeuwigdurende zegeningen van de onzichtbare wereld. Wij weten dat wij een gebouw hebben van God, wij hebben een vaste en wl-gegronde verwachting van de toekomstige gelukzaligheid. Laat ons hier nagaan:

A. Welk soort van hemel de gelovige verwacht en in het oog heeft. Hij ziet er naar uit als naar een huis, een woning, een verblijfplaats, een rustoord, een schuilplaats, zijns Vaders huis, waarin vele woningen zijn, ons eeuwig tehuis. Het is een huis in de hemelen, in die hoge en heilige plaats, die zo verheven is boven al de paleizen dezer aarde als de hemel hoger is dan de aarde. Het is een gebouw van God, welks kunstenaar en bouwmeester God is, en daarom is het zijn maker waardig, de gelukzaligheid van den toekomstigen staat is wat God bereid heeft voor hen, die Hem liefhebben. Het is eeuwig in de hemelen, eeuwige woningen, niet gelijk de aardse tabernakelen, de armoedige hutten van klei, waarin onze zielen nu wonen, welke vergaan en verdwijnen, en welker grondslag in het stof is.

B. Wanneer het genot van deze heerlijkheid verwacht wordt. Dadelijk na den dood, zodra ons aardse huis dezes tabernakels gebroken wordt. Het lichaam, dit aardse huis, is slechts een tabernakel, die binnenkort moet opgebroken worden, de pinnen zullen worden uitgehaald, de koorden losgemaakt, en dan keert het lichaam tot stof weer, waaruit het genomen is. Wanneer dit geschiedt, komt het huis niet met handen gemaakt. De geest keert terug tot God, die hem gegeven heeft, en zij, die met God hier gewandeld hebben, zullen eeuwig bij God wonen.

2. De ernstige begeerte van den gelovige naar deze toekomstige gelukzaligheid, welke uitgedrukt wordt door het woord stenazomen, wij zuchten, hetwelk betekent:

A. Een zuchten van zwoegen onder een zwaren last, zo zuchten de gelovigen onder den last des levens. In dezen zuchten wij, 2 Corinthians 5:2.

Want ook wij, die in dezen tabernakelzijn, zuchten, 2 Corinthians 5:4. Het lichaam des vlezes is een zware last, de moeilijkheden des vlezes zijn een wichtig pak. Maar de gelovigen zuchten omdat ze met een zondig lichaam bezwaard zijn, en omdat er nog zoveel verderf in hen overgebleven is en werkt. Dit doet hen uitroepen: Ik ellendig mens! Romans 7:24.

B. Er is een zuchten van verlangen naar de gelukzaligheid van het andere leven en daarom zuchten de gelovigen: verlangende met hun woonstede, die uit de hemelen is, overkleed te worden, 2 Corinthians 5:2, de zalige onsterflijkheid te verkrijgen, opdat het sterflijke van het leven verslonden worde, 2 Corinthians 5:4, opdat ze bekleed, en niet naakt bevonden worden, 2 Corinthians 5:3, dat, indien het Gode behaagt, wij niet mogen slapen, maar veranderd worden, want op zich zelve is het niet begeerlijk ontkleed te worden. De dood, alleen beschouwd als de scheiding van ziel en lichaam, is niet begeerlijk maar veel meer vreeslijk, maar beschouwd als een doorgang tot de heerlijkheid, is de gelovige gewillig liever te sterven dan te leven, uit te wonen uit het lichaam, opdat hij moge inwonen bij den Heere, 2 Corinthians 5:6, het lichaam te verlaten opdat hij tot Christus moge gaan, en deze lompen van sterflijkheid af te werpen ten einde de klederen der heerlijkheid aan te trekken. De dood zal ons ontdoen van dit bekleedsel des vlezes en van alle gemakken des levens, zowel als van alle moeiten, die blijven alle achter. Naakt kwamen we in de wereld, naakt zullen wij er uitgaan. Maar begenadigde zielen zullen in de andere wereld niet naakt bevonden worden, zij zijn bekleed met de versierselen des lofs en met de klederen van gerechtigheid en heerlijkheid. Zij zullen verlost zijn van al hun moeiten, en zullen hun klederen gewassen en wit gemaakt hebben in het bloed des Lams, Openbaring7:14.

3. De verzekerdheid van den gelovige omtrent zijn aandeel in de toekomstige zaligheid, op dubbelen grond.

A. Door de ondervinding van Gods genade, die hem bereid en geschikt maakt voor deze heerlijkheid. Die ons nu tot ditzelfde bereid heeft is God, 2 Corinthians 5:5. Allen, die bestemd zijn voor den hemel hiernamaals, worden hier voor den hemel bereid, de stenen van dien geestelijken tempel worden hier gefatsoeneerd en behouwen. En Hij, die er ons voor bereidt, is God, omdat niets minder dan goddelijke macht een mens der goddelijke natuur deelachtig maken kan, geen andere hand dan die van God kan ons daarvoor bewerken. Er is veel te doen om onze zielen voor den hemel te bereiden, en de toebereiding van het hart is van den Heere.

B. Het onderpand des Geestes geeft hem die verzekerdheid, want onderpand is een deel der vervulling en verzekert de vervulling. De tegenwoordige genaden en vertroostingen van den Geest zijn het onderpand van eeuwige genade en vertroosting.

II. De apostel voegt hier een uitweiding tussen ten troost van de gelovigen in hun tegenwoordigen toestand en staat in de wereld, 2 Corinthians 5:6. Merk hier op:

1. Wat hun tegenwoordige toestand is. Zij wonen uit van den Heere, 2 Corinthians 5:6. Zij zijn pelgrims en vreemdelingen in deze wereld, zij houden slechts tijdelijk verblijf in hun aardse huis of in dien tabernakel, en ofschoon God hier met ons is door Zijn Geest en door Zijn instellingen, nochtans zijn wij niet met Hem zoals we hopen eens te zullen zijn, wij kunnen Zijn aangezicht niet zien, want wij wandelen door geloof en niet door aanschouwen, 2 Corinthians 5:7. Wij hebben geen gezicht en genot van God, als van iemand, die bij ons tegenwoordig is, en zoals wij eens hopen te hebben, want wij zullen Hem kennen gelijk wij gekend zijn. Het geloof is voor deze wereld, en het aanschouwen is bewaard voor de toekomende wereld, en het is onze plicht en zal ons deel zijn, te wandelen door geloof tot wij komen in het leven des aanschouwens.

2. Hoe getroost en moedig wij behoren te zijn in alle moeiten van dit leven en in de ure des doods. Daarom hebben wij, behoren te hebben, altijd goeden moed, 2 Corinthians 5:6, en wij hebben goeden moed en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen, 2 Corinthians 5:8. Ware Christenen, indien zij behoorlijk in aanmerking nemen het vooruitzicht van de andere wereld, dat het geloof hun geeft, en de goede redenen voor hun hoop op gelukzaligheid na den dood, behoren vertroost te zijn in de moeiten van dit leven en ondersteund zich te gevoelen in de ure des doods. Zij behoren een moed te grijpen bij de ontmoeting van den laatsten vijand, en gewillig te zijn om liever te sterven dan te leven, wanneer het de wil Gods is dat deze aardse tabernakel verbroken wordt. Zij, die van boven geboren zijn, verlangen daar te wezen, dat is uit te wonen uit het lichaam, om zeer spoedig in te wonen bij den Heere, -te sterven om met Christus te zijn, -de ogen te sluiten voor de dingen dezer wereld om ze te openen in de wereld der heerlijkheid. Daar zal het geloof veranderd zijn in aanschouwen.

III. Hij gaat voort met zijn tussenrede om zichzelf en anderen op te wekken en te verlevendigen tot hunnen plicht, 2 Corinthians 5:9. Wl gegronde hoop op den hemel zal nooit de geringste aanleiding geven tot slordigheid of zondige gerustheid, integendeel, ze zal ons aansporen tot de grootste zorg en den vurigsten ijver in onze Godsverering. Daarom, omdat wij hopen met den Heere te zijn, arbeiden wij en verdragen moeiten, 2 Corinthians 5:9, philotimoe nietha. Wij zijn zeer begerig en arbeiden zo vlijtig als de meest-begerige mensen, om te verkrijgen wat wij bedoelen. Merk hier op:

1. Wat het was, waarnaar de apostel zo begerig was: Gode welbehaaglijk te zijn. Wij zijn begerig, levende en stervende, in het lichaam of er uitwonende, Hem, den Heere, welbehaaglijk te zijn, dat wij mogen behagen Hem, die ons verkoren heeft, dat onze grote Heere eens tot ons zal zeggen: Wl gedaan! Dat beschouwden zij als de grootste gunst en de hoogste eer, dat was het toppunt van hun begeren.

2. Welke andere aansporende beweegredenen zij hadden om hun vlijt uit te spannen, uit aanmerking van het toekomstig oordeel, 2 Corinthians 5:10, 2 Corinthians 5:11. Er zijn vele dingen in betrekking tot deze grote gebeurtenis, die de beste mensen moeten aansporen tot de uiterste zorgvuldigheid en ijver in hun godsvrucht, bijvoorbeeld de zekerheid van dit oordeel, dat wij moeten ondergaan, de algemeenheid van dit oordeel, de grote Rechter voor wiens zetel wij moeten verschijnen, de Heere Jezus Christus, die met vlammend vuur komen zal, de vergelding, die een ieder zal ontvangen voor hetgeen in het lichaam geschied is, die zeer bijzonder, voor ieder afzonderlijk, zijn zal, en zeer rechtvaardig overeenkomstig hetgeen wij gedaan hebben, hetzij goed, hetzij kwaad, De apostel noemt dit ontzaglijk oordeel: de schrik des Heeren, 2 Corinthians 5:11, en was door de beschouwing daarvan aangespoord om de mensen te bewegen tot berouw, tot een heilig leven, opdat wanneer Christus verschrikkelijk zou verschijnen, zij getroost voor Hem mochten verschijnen. En wat zijn eigen getrouwheid en ijver betreft, beroept hij zich getroost op God en de gewetens van hen aan wie hij schreef. Wij zijn Gode openbaar geworden, doch ik hoop ook in uwe gewetens geopenbaard te zijn, 2 Corinthians 5:11.

Verzen 12-15

2 Corinthiërs 5:12-15

Merk hier op:

I. De apostel verdedigt zich en zijn medearbeiders tegen den schijn van zich zelven te prijzen, 2 Corinthians 5:12, en zegt hun:

1. Het was niet om zich zelven te prijzen of voor hun eigen belang, dat hij in de vorige verzen gesproken had van hun getrouwheid en ijver, ook bedoelde hij niet hun goede gedachte over hem te verdenken. Maar:

2. De ware reden was deze: hij wilde hun een verweermiddel geven om zijn beschuldigers te kunnen antwoorden, die ijdele eer najoegen en alleen in het aangezicht roemden, hij wilde hun een oorzaak van roem over hem geven, opdat ze zich verdedigen konden tegen hun tegenstanders. Het is de beste verdediging van de dienaren des Woords, wanneer zij belasterd en gesmaad worden, indien de mensen kunnen zeggen dat het Woord in hun gewetens geopenbaard is, en nuttig geweest is voor hun bekering en stichting.

II. Hij geeft goede redenen op voor hun groten ijver en toewijding. Sommigen van Paulus tegenstanders hadden, naar het schijnt, hem zijn ijver en vurigheid verweten alsof hij een krankzinnige ware, of in de taal onzer dagen: een dweper. Zij schreven het alles toe aan dweepzucht, gelijk de Romeinse rechter hem toevoegde: Uw grote geleerdheid brengt u tot razernij, Hand 26:24. Maar de apostel zegt hun:

1. Dat het voor de ere Gods en het welzijn der gemeente was, dat hij zo ijverig werkzaam was. Hetzij wij uitzinnig zijn of hetzij wij gematigd van zinnen zijn (hetzij wij volgens uw gedachten het een of het ander zijn) wij zijn het Gode, en tot Zijn eer, en wij zijn het ulieden, om uw welzijn te bevorderen, 2 Corinthians 5:13. Hetzij zij de grootste vurigheid en voortvarendheid op sommige tijden betoonden, hetzij zij bij andere gelegenheden de grootste kalmte in strenge redeneringen openbaarden, het was alles met de beste bedoeling, en in beide gevallen hadden zij goede redenen voor hetgeen zij deden. Want:

2. De liefde van Christus drong hen, 2 Corinthians 5:14. Zij hadden de heerlijkste en sterkste drangreden voor hun handelen. De liefde is de sterkste aansporing van dienaren en van alle Christenen, tot hun plicht. Onze liefde tot Christus heeft die kracht, en Christus' liefde voor ons, die Hij betoonde door voor ons in den dood te gaan, zal dezelfde uitwerking op ons hebben, indien ze wl beschouwd en beoordeeld wordt. Want merk op hoe de apostel de redelijkheid van dezen drang der liefde handhaaft, door aan te tonen:

A. Wat wij vroeger waren en hadden moeten blijven, indien Christus niet voor ons gestorven ware. Wij waren dood. Indien een voor allen gestorven is, dan zijn zij allen gestorven, gestorven voor de wet, onder het vonnis des doods, dood in zonden en misdaden, geestelijk dood. Dat was de betreurenswaardige toestand van allen, voor welken Christus gestorven is, zij waren verloren, dood, verwoest, en hadden dat eeuwig moeten blijven indien Christus niet voor hen gestorven ware. B. Wat zij behoren te doen, voor wie Christus stierf. Zij moeten Hem leven. Dat was wat Christus bedoelde, dat zij die leven, die door God door middel van Zijn dood levend gemaakt zijn, zouden leven dien, die voor hen gestorven en opgewekt is, en dat zij niet meer zich zelven zouden leven, 2 Corinthians 5:15. Wij mogen niet ons zelven, maar Christus, tot het doel van ons leven en onze daden stellen, het was het doel van Christus om door Zijn dood ons te genezen van onze zelfzucht, en ons altijd op te wekken om te handelen onder den onweerstaanbaren invloed van Zijne liefde. Het leven van den Christen moet Christus gewijd zijn, en eerst dan leven wij gelijk het behoort, wanneer wij leven voor Christus, die voor ons stierf.

Verzen 12-15

2 Corinthiërs 5:12-15

Merk hier op:

I. De apostel verdedigt zich en zijn medearbeiders tegen den schijn van zich zelven te prijzen, 2 Corinthians 5:12, en zegt hun:

1. Het was niet om zich zelven te prijzen of voor hun eigen belang, dat hij in de vorige verzen gesproken had van hun getrouwheid en ijver, ook bedoelde hij niet hun goede gedachte over hem te verdenken. Maar:

2. De ware reden was deze: hij wilde hun een verweermiddel geven om zijn beschuldigers te kunnen antwoorden, die ijdele eer najoegen en alleen in het aangezicht roemden, hij wilde hun een oorzaak van roem over hem geven, opdat ze zich verdedigen konden tegen hun tegenstanders. Het is de beste verdediging van de dienaren des Woords, wanneer zij belasterd en gesmaad worden, indien de mensen kunnen zeggen dat het Woord in hun gewetens geopenbaard is, en nuttig geweest is voor hun bekering en stichting.

II. Hij geeft goede redenen op voor hun groten ijver en toewijding. Sommigen van Paulus tegenstanders hadden, naar het schijnt, hem zijn ijver en vurigheid verweten alsof hij een krankzinnige ware, of in de taal onzer dagen: een dweper. Zij schreven het alles toe aan dweepzucht, gelijk de Romeinse rechter hem toevoegde: Uw grote geleerdheid brengt u tot razernij, Hand 26:24. Maar de apostel zegt hun:

1. Dat het voor de ere Gods en het welzijn der gemeente was, dat hij zo ijverig werkzaam was. Hetzij wij uitzinnig zijn of hetzij wij gematigd van zinnen zijn (hetzij wij volgens uw gedachten het een of het ander zijn) wij zijn het Gode, en tot Zijn eer, en wij zijn het ulieden, om uw welzijn te bevorderen, 2 Corinthians 5:13. Hetzij zij de grootste vurigheid en voortvarendheid op sommige tijden betoonden, hetzij zij bij andere gelegenheden de grootste kalmte in strenge redeneringen openbaarden, het was alles met de beste bedoeling, en in beide gevallen hadden zij goede redenen voor hetgeen zij deden. Want:

2. De liefde van Christus drong hen, 2 Corinthians 5:14. Zij hadden de heerlijkste en sterkste drangreden voor hun handelen. De liefde is de sterkste aansporing van dienaren en van alle Christenen, tot hun plicht. Onze liefde tot Christus heeft die kracht, en Christus' liefde voor ons, die Hij betoonde door voor ons in den dood te gaan, zal dezelfde uitwerking op ons hebben, indien ze wl beschouwd en beoordeeld wordt. Want merk op hoe de apostel de redelijkheid van dezen drang der liefde handhaaft, door aan te tonen:

A. Wat wij vroeger waren en hadden moeten blijven, indien Christus niet voor ons gestorven ware. Wij waren dood. Indien een voor allen gestorven is, dan zijn zij allen gestorven, gestorven voor de wet, onder het vonnis des doods, dood in zonden en misdaden, geestelijk dood. Dat was de betreurenswaardige toestand van allen, voor welken Christus gestorven is, zij waren verloren, dood, verwoest, en hadden dat eeuwig moeten blijven indien Christus niet voor hen gestorven ware. B. Wat zij behoren te doen, voor wie Christus stierf. Zij moeten Hem leven. Dat was wat Christus bedoelde, dat zij die leven, die door God door middel van Zijn dood levend gemaakt zijn, zouden leven dien, die voor hen gestorven en opgewekt is, en dat zij niet meer zich zelven zouden leven, 2 Corinthians 5:15. Wij mogen niet ons zelven, maar Christus, tot het doel van ons leven en onze daden stellen, het was het doel van Christus om door Zijn dood ons te genezen van onze zelfzucht, en ons altijd op te wekken om te handelen onder den onweerstaanbaren invloed van Zijne liefde. Het leven van den Christen moet Christus gewijd zijn, en eerst dan leven wij gelijk het behoort, wanneer wij leven voor Christus, die voor ons stierf.

Verzen 16-21

2 Corinthiërs 5:16-21

In deze verzen noemt de apostel twee dingen op, die noodzakelijk zijn, zullen we voor Christus leven, welke beide de gevolgen zijn van Zijn sterven voor ons, namelijk wedergeboorte en verzoening.

I. Wedergeboorte, welke uit twee dingen bestaat.

1. Ontwenning van de wereld. Wij kennen van nu aan niemand naar het vlees, 2 Corinthians 5:16. Wij hechten ons aan niemand, hebben niemand lief, en niets in deze wereld, om vleselijke doeleinden en uitwendig voordeel, door de goddelijke genade zijn wij bekwaam gemaakt om niet te letten op de dingen dezer wereld of op deze wereld zelf, maar op het leven dat boven is. De liefde van Christus is in onze harten en de wereld onder onze voeten. Goede Christenen moeten de aangenaamheden van dit leven en hun betrekkingen in deze wereld genieten met heilige onverschilligheid. Zelfs indien wij ook Christus naar het vlees gekend hebben, zegt de apostel, nochtans kennen wij Hem nu niet meer naar het vlees. Het is niet te beslissen of Paulus Christus in het vlees gezien heeft. Evenwel de overige apostelen hadden dat gedaan, en wellicht ook sommigen van hen, aan wie hij schreef. Maar hij wilde niet, dat iemand zich daarop iets liet voorstaan, want zelfs de lichamelijke tegenwoordigheid van Christus behoort niet door Zijn discipelen begeerd te worden. Wij moeten leven door Zijn geestelijke tegenwoordigheid en de vertroosting welke deze aanbiedt. Zij, die afbeeldingen van Christus maken en die in hun eredienst gebruiken, gaan niet den weg, dien God aangewezen heeft ter versterking van het geloof en ter verlevendiging van de liefde, want het is Gods wil dat wij Christus niet meer naar het vlees kennen zullen.

2. Een grondige verandering van hart. Zo dan, die in Christus is, die waarlijk Christen is en toont te zijn, die is, of moet zijn, een nieuw schepsel, 2 Corinthians 5:17. Sommigen lezen hier: die behoort een nieuw schepsel te zijn. Dat behoort de zorg te zijn van allen, die het Christelijk geloof belijden, dat ze nieuwe schepselen zijn, niet alleen dat zij een nieuwen naam dragen, een nieuwe livrei aanhebben, maar dat ze een nieuw hart en een nieuwe natuur hebben. En zo groot is de verandering, die de goddelijke genade in de ziel tot stand brengt, dat -gelijk hier volgt-het oude is voorbijgegaan, oude gedachten, oude beginselen, oude gewoonten zijn voorbijgegaan, en ziet het is alles nieuw geworden. Weder barende genade schept een nieuwe wereld in de ziel, alle dingen worden nieuw. De wedergeborene handelt uit nieuwe beginselen, door nieuwe wetten, met nieuwe bedoeling, in nieuw gezelschap.

II. Verzoening, waarvan hier gesproken wordt in tweeërlei opzicht.

1. Als een onbetwistbaar voorrecht, 2 Corinthians 5:18 en 19. Verzoening onderstelt twist, vredebreuk, en de zonde heeft die breuk veroorzaakt, zij heeft de vriendschap tussen God en den mens verbroken. Het hart van den zondaar is vervuld met vijandschap tegen God, en God gevoelt zich rechtvaardiglijk beledigd door den zondaar. Maar zie, daar kan verzoening tot stand komen, de beledigde hemelse Majesteit is gewillig om verzoend te worden. Merk nu op:

A. Hij heeft den Middelaar der verzoening aangesteld. Hij heeft ons met zich zelven verzoend in Christus Jezus, 2 Corinthians 5:18. Van het begin tot het einde moet God erkend worden in het werken en volbrengen der verzoening. Alle dingen betreffende onze verzoening door Jezus Christus zijn van God, die door de tussenkomst van Jezus Christus de wereld met zich zelven verzoend heeft, en daardoor zich zelven in de gelegenheid stelde om werkelijk verzoend te worden met overtreders, zonder Zijne rechtvaardigheid en heiligheid te krenken. Daardoor rekent Hij den mensen hun zonden niet toe, maar ontslaat hen van de strengheid van het eerste verbond, maakt geen gebruik van het voordeel, dat de breuk van dat eerste verbond Hem op ons geeft, maar is gewillig een nieuw verbond aan te gaan, een nieuw verbond van genade, en krachtens dat verbond vergeeft Hij ons al onze zonden en rechtvaardigt door Zijne genade allen, die in Hem geloven.

B. Hij heeft de bediening der verzoening gegeven, 2 Corinthians 5:18. De Schriften zijn geschreven door de ingeving Gods, die bevatten het woord der verzoening, ons aantonende hoe er vrede gemaakt is door het bloed des kruizes en daardoor verzoening teweeggebracht is, terwijl zij ons aanwijzen op welke wijze wij daaraan deel krijgen kunnen. En Hij heeft de bediening daarvan, de bediening der verzoening, gegeven, er zijn dienaren aangesteld om den zondaren de voorwaarden van genade en verzoening mede te delen en aan te bieden, en hen over te halen die aan te nemen. Want:

2. Van de verzoening wordt hier gesproken als van onzen onafwijsbaren plicht, 2 Corinthians 5:20. Indien God gewillig is om met ons verzoend te worden, behoren wij ons met God te laten verzoenen. En het is het grote einddoel van het Evangelie, het woord der verzoening zo op zondaren te doen inwerken, dat zij hun vijandschap tegen God afleggen. Getrouwe dienaren zijn gezanten van Christus, gezonden om met zondaren te onderhandelen over vrede en verzoening, zij komen in Gods naam, met Zijn aanbiedingen, en handelen in Christus' plaats, doende hetzelfde wat Hij deed toen Hij op aarde was, en wat Hij verlangt dat gedaan zal worden nu Hij in den hemel is. Wonderbare inschikkelijkheid! Ofschoon God bij de vijandschap niets verliezen, bij den vrede niets winnen kan, bidt Hij door Zijne dienaren zondaren om hun vijandschap af te leggen en de voorwaarden aan te nemen die Hij aanbiedt, waardoor zij met Hem verzoend kunnen worden, en met al Zijn eigenschappen, al Zijn wetten, al Zijn voorzienigheid, om te geloven in den Middelaar, de verzoening aan te nemen, in te stemmen met het Evangelie, in al zijn delen en zijn gehele bedoeling. En tot onze aanmoediging om dat te doen, voegt de apostel er bij wat wij goed weten en zeer in aanmerking nemen moeten, 2 Corinthians 5:21.

A. De reinheid van den Middelaar: Hij heeft gene zonde gekend.

B. De offerande door Hem gebracht: Hij is zonde voor ons gemaakt, niet een zondaar, maar zonde, een zondoffer, een offer voor de zonde.

C. Het doel van dit alles: dat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem, zouden gerechtvaardigd worden om niet door de genade Gods door de verzoening, welke is in Christus Jezus. Indien Christus, die zelf geen zonde gekend heeft, zonde gemaakt is voor ons, dan worden wij, die geen rechtvaardigheid in ons zelven hebben, rechtvaardigheid Gods gemaakt in Hem. Onze verzoening met God is alleen door Jezus Christus en ter wille van Zijne verdiensten, op Hem alleen moeten we ons dus verlaten en alleen in Zijne rechtvaardigheid roemen.

Verzen 16-21

2 Corinthiërs 5:16-21

In deze verzen noemt de apostel twee dingen op, die noodzakelijk zijn, zullen we voor Christus leven, welke beide de gevolgen zijn van Zijn sterven voor ons, namelijk wedergeboorte en verzoening.

I. Wedergeboorte, welke uit twee dingen bestaat.

1. Ontwenning van de wereld. Wij kennen van nu aan niemand naar het vlees, 2 Corinthians 5:16. Wij hechten ons aan niemand, hebben niemand lief, en niets in deze wereld, om vleselijke doeleinden en uitwendig voordeel, door de goddelijke genade zijn wij bekwaam gemaakt om niet te letten op de dingen dezer wereld of op deze wereld zelf, maar op het leven dat boven is. De liefde van Christus is in onze harten en de wereld onder onze voeten. Goede Christenen moeten de aangenaamheden van dit leven en hun betrekkingen in deze wereld genieten met heilige onverschilligheid. Zelfs indien wij ook Christus naar het vlees gekend hebben, zegt de apostel, nochtans kennen wij Hem nu niet meer naar het vlees. Het is niet te beslissen of Paulus Christus in het vlees gezien heeft. Evenwel de overige apostelen hadden dat gedaan, en wellicht ook sommigen van hen, aan wie hij schreef. Maar hij wilde niet, dat iemand zich daarop iets liet voorstaan, want zelfs de lichamelijke tegenwoordigheid van Christus behoort niet door Zijn discipelen begeerd te worden. Wij moeten leven door Zijn geestelijke tegenwoordigheid en de vertroosting welke deze aanbiedt. Zij, die afbeeldingen van Christus maken en die in hun eredienst gebruiken, gaan niet den weg, dien God aangewezen heeft ter versterking van het geloof en ter verlevendiging van de liefde, want het is Gods wil dat wij Christus niet meer naar het vlees kennen zullen.

2. Een grondige verandering van hart. Zo dan, die in Christus is, die waarlijk Christen is en toont te zijn, die is, of moet zijn, een nieuw schepsel, 2 Corinthians 5:17. Sommigen lezen hier: die behoort een nieuw schepsel te zijn. Dat behoort de zorg te zijn van allen, die het Christelijk geloof belijden, dat ze nieuwe schepselen zijn, niet alleen dat zij een nieuwen naam dragen, een nieuwe livrei aanhebben, maar dat ze een nieuw hart en een nieuwe natuur hebben. En zo groot is de verandering, die de goddelijke genade in de ziel tot stand brengt, dat -gelijk hier volgt-het oude is voorbijgegaan, oude gedachten, oude beginselen, oude gewoonten zijn voorbijgegaan, en ziet het is alles nieuw geworden. Weder barende genade schept een nieuwe wereld in de ziel, alle dingen worden nieuw. De wedergeborene handelt uit nieuwe beginselen, door nieuwe wetten, met nieuwe bedoeling, in nieuw gezelschap.

II. Verzoening, waarvan hier gesproken wordt in tweeërlei opzicht.

1. Als een onbetwistbaar voorrecht, 2 Corinthians 5:18 en 19. Verzoening onderstelt twist, vredebreuk, en de zonde heeft die breuk veroorzaakt, zij heeft de vriendschap tussen God en den mens verbroken. Het hart van den zondaar is vervuld met vijandschap tegen God, en God gevoelt zich rechtvaardiglijk beledigd door den zondaar. Maar zie, daar kan verzoening tot stand komen, de beledigde hemelse Majesteit is gewillig om verzoend te worden. Merk nu op:

A. Hij heeft den Middelaar der verzoening aangesteld. Hij heeft ons met zich zelven verzoend in Christus Jezus, 2 Corinthians 5:18. Van het begin tot het einde moet God erkend worden in het werken en volbrengen der verzoening. Alle dingen betreffende onze verzoening door Jezus Christus zijn van God, die door de tussenkomst van Jezus Christus de wereld met zich zelven verzoend heeft, en daardoor zich zelven in de gelegenheid stelde om werkelijk verzoend te worden met overtreders, zonder Zijne rechtvaardigheid en heiligheid te krenken. Daardoor rekent Hij den mensen hun zonden niet toe, maar ontslaat hen van de strengheid van het eerste verbond, maakt geen gebruik van het voordeel, dat de breuk van dat eerste verbond Hem op ons geeft, maar is gewillig een nieuw verbond aan te gaan, een nieuw verbond van genade, en krachtens dat verbond vergeeft Hij ons al onze zonden en rechtvaardigt door Zijne genade allen, die in Hem geloven.

B. Hij heeft de bediening der verzoening gegeven, 2 Corinthians 5:18. De Schriften zijn geschreven door de ingeving Gods, die bevatten het woord der verzoening, ons aantonende hoe er vrede gemaakt is door het bloed des kruizes en daardoor verzoening teweeggebracht is, terwijl zij ons aanwijzen op welke wijze wij daaraan deel krijgen kunnen. En Hij heeft de bediening daarvan, de bediening der verzoening, gegeven, er zijn dienaren aangesteld om den zondaren de voorwaarden van genade en verzoening mede te delen en aan te bieden, en hen over te halen die aan te nemen. Want:

2. Van de verzoening wordt hier gesproken als van onzen onafwijsbaren plicht, 2 Corinthians 5:20. Indien God gewillig is om met ons verzoend te worden, behoren wij ons met God te laten verzoenen. En het is het grote einddoel van het Evangelie, het woord der verzoening zo op zondaren te doen inwerken, dat zij hun vijandschap tegen God afleggen. Getrouwe dienaren zijn gezanten van Christus, gezonden om met zondaren te onderhandelen over vrede en verzoening, zij komen in Gods naam, met Zijn aanbiedingen, en handelen in Christus' plaats, doende hetzelfde wat Hij deed toen Hij op aarde was, en wat Hij verlangt dat gedaan zal worden nu Hij in den hemel is. Wonderbare inschikkelijkheid! Ofschoon God bij de vijandschap niets verliezen, bij den vrede niets winnen kan, bidt Hij door Zijne dienaren zondaren om hun vijandschap af te leggen en de voorwaarden aan te nemen die Hij aanbiedt, waardoor zij met Hem verzoend kunnen worden, en met al Zijn eigenschappen, al Zijn wetten, al Zijn voorzienigheid, om te geloven in den Middelaar, de verzoening aan te nemen, in te stemmen met het Evangelie, in al zijn delen en zijn gehele bedoeling. En tot onze aanmoediging om dat te doen, voegt de apostel er bij wat wij goed weten en zeer in aanmerking nemen moeten, 2 Corinthians 5:21.

A. De reinheid van den Middelaar: Hij heeft gene zonde gekend.

B. De offerande door Hem gebracht: Hij is zonde voor ons gemaakt, niet een zondaar, maar zonde, een zondoffer, een offer voor de zonde.

C. Het doel van dit alles: dat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in Hem, zouden gerechtvaardigd worden om niet door de genade Gods door de verzoening, welke is in Christus Jezus. Indien Christus, die zelf geen zonde gekend heeft, zonde gemaakt is voor ons, dan worden wij, die geen rechtvaardigheid in ons zelven hebben, rechtvaardigheid Gods gemaakt in Hem. Onze verzoening met God is alleen door Jezus Christus en ter wille van Zijne verdiensten, op Hem alleen moeten we ons dus verlaten en alleen in Zijne rechtvaardigheid roemen.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Corinthians 5". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-corinthians-5.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile