Lectionary Calendar
Tuesday, November 5th, 2024
the Week of Proper 26 / Ordinary 31
the Week of Proper 26 / Ordinary 31
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Corinthians 10". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-corinthians-10.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Corinthians 10". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KORINTHE 10Er was geen plaats, waar de apostel zoveel tegenwerking van valse apostelen ondervond, als te Corinthe, hij had daar vele vijanden. Laat niemand van de dienaren van Christus het vreemd vinden wanneer hun gevaren overkomen, niet alleen van vijanden, maar ook van valse broederen, want dit overkwam den gezegenden Paulus zelfs. Ofschoon hij zo smetteloos en onaanstotelijk in al zijn gedrag was, zo meegaande en nuttig voor allen, waren er toch steeds die hem met onwil bejegenden, hem benijdden, en al wat ze konden deden om hem te ondermijnen en zijn invloed en goeden naam te benadelen. Daarom verdedigt hij zich tegen hun beschuldigingen en wapent de Corinthiërs tegen hun verdachtmakingen. In dit hoofdstuk handhaaft de apostel, op vriendelijke en nederige wijze, de macht van zijn prediking, en bestraft de tegenstanders, 2 Corinthians 10:1. Daarna gaat hij voort daarover met de Corinthiërs te handelen, hij bespreekt zijne betrekking tot Christus en zijn gezag als diens apostel, 2 Corinthians 10:7, en weigert zich zelven te rechtvaardigen of te handelen op de wijze van de valse leraren, maar zal dat doen volgens betere regelen, die hij zich gesteld heeft, 2 Corinthians 10:12.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KORINTHE 10Er was geen plaats, waar de apostel zoveel tegenwerking van valse apostelen ondervond, als te Corinthe, hij had daar vele vijanden. Laat niemand van de dienaren van Christus het vreemd vinden wanneer hun gevaren overkomen, niet alleen van vijanden, maar ook van valse broederen, want dit overkwam den gezegenden Paulus zelfs. Ofschoon hij zo smetteloos en onaanstotelijk in al zijn gedrag was, zo meegaande en nuttig voor allen, waren er toch steeds die hem met onwil bejegenden, hem benijdden, en al wat ze konden deden om hem te ondermijnen en zijn invloed en goeden naam te benadelen. Daarom verdedigt hij zich tegen hun beschuldigingen en wapent de Corinthiërs tegen hun verdachtmakingen. In dit hoofdstuk handhaaft de apostel, op vriendelijke en nederige wijze, de macht van zijn prediking, en bestraft de tegenstanders, 2 Corinthians 10:1. Daarna gaat hij voort daarover met de Corinthiërs te handelen, hij bespreekt zijne betrekking tot Christus en zijn gezag als diens apostel, 2 Corinthians 10:7, en weigert zich zelven te rechtvaardigen of te handelen op de wijze van de valse leraren, maar zal dat doen volgens betere regelen, die hij zich gesteld heeft, 2 Corinthians 10:12.
Verzen 1-6
2 Corinthiërs 10:1-6Hier hebben wij te letten op:
I. De vriendelijke en nederige wijze, waarop de gezegende apostel zich tot de Corinthiërs wendt, en hoe begerig hij is dat hem geen oorzaak gegeven worde om gestrengheid te gebruiken.
1. Hij spreekt zeer vriendelijk en nederig.
Ik, Paulus, zelf bid u, 2 Corinthians 10:1. Wij zien, in den aanhef van dezen brief, dat hij mede uit naam van Timotheus schreef, maar nu spreekt hij alleen voor zich zelven, want tegen hem vooral hadden de valse apostelen zich verheven, toch temidden van de grootste tergingen toont hij nederigheid en vriendelijkheid, door de zachtmoedigheid en goedertierenheid van Christus, en begeert dat dit grote voorbeeld dezelfden invloed op de Corinthiërs moge hebben. Wanneer we ons gestemd en geprikkeld gevoelen om ruw en hard tegen enige vereniging van mensen te zijn, behoren wij te denken aan de zachtmoedigheid en goedertierenheid van Christus, die in de dagen Zijns vlezes van Hem uitstraalden in al Zijn handelingen en in al Zijn daden van genade voor arme zielen. Hoe nederig spreekt de grote apostel hier over zich zelven, die tegenwoordig zijnde, wel gering ben onder u. Zo zeiden zijn vijanden met verachting van hem, en het schijnt dat hij dat erkent. Terwijl anderen gering van hem dachten en verachtend over hem spraken, had hij geringe gedachten van zich zelven en sprak nederig van zich zelven. Wij behoren onze eigen onvolkomenheden te gevoelen en nederig over ons zelven te denken, ook wanneer anderen ons daarvan verwijten maken.
2. Hij begeert dat hem geen aanleiding gegeven worde om strengheid te gebruiken (stout te zijn) 2 Corinthians 10:2. Hij bidt hen geen aanleiding tot stoutheid te geven, hem niet te noodzaken zijn gezag te gebruiken, zoals hij voorgenomen had te doen tegen sommigen, die hem onrechtvaardig beschuldigden van naar het vlees te wandelen, dat is van, ook in zijn apostolische handelingen, zijn gedrag te regelen naar vleselijk overleg en werelds inzicht. Dat had de apostel verworpen, want het was in strijd met den geest en de bedoeling van het Evangelie, en het was zeer ver van het doel en voornemen des apostels. En daarop:
II. Handhaaft hij de macht van zijn prediking en om de tegenstanders te straffen.
1. De macht van zijn prediking, 2 Corinthians 10:3. Merk hier op:
A. Het werk der bediening is een strijd, niet naar het vlees, want het is een geestelijke strijd met geestelijke bedoeling tegen geestelijke vijanden. En ofschoon de dienaren wandelen in het vlees, in het lichaam leven, en in de gewone zaken des levens handelen als andere mensen, toch in hun werk en strijd mogen zij niet vleselijke wapenen gebruiken of trachten het vlees te behagen, want dat moet met zijn begeerlijkheden en lusten gekruist zijn, gedood en ondergehouden worden.
B. De leerstellingen van het Evangelie en de tucht der gemeente zijn de wapenen in dezen krijg, en die zijn niet vleselijk. Uitwendige kracht is dus niet de wijze van het Evangelie, maar sterke overreding, door de macht der waarheid en de zachtmoedigheid der wijsheid. Dat is een goede tegenwerping tegen vervolging om des gewetens wil, het geweten is alleen aan God verantwoordelijk, en de mensen moeten overreed, en niet door kracht van wapenen gedreven, worden tot God en hun plicht. En zo zijn de wapenen van onzen krijg machtig, de duidelijkheid der waarheid is overtuigend en dwingend. Dat is inderdaad door God en aan Hem te danken, want ze zijn Zijne instellingen, en gaan vergezeld van Zijn zegen om alle sterkten terneder te werpen door Zijn zegepralend Evangelie. Wij hebben hier te letten op den tegenstand tegen het Evangelie, die in de harten der mensen gewekt wordt door de machten van zonde en Satan. Onwetendheid, vooroordelen, boezemzonden, zijn de sterkten des Satans in de zielen van sommigen. IJdele inbeelding, vleselijke overleggingen, hoge gedachten of hoogmoedige gevoelens verheffen zich in anderen tegen de kennis van God. Dat is, door deze middelen tracht de Satan de mensen terug te houden van het geloof en de gehoorzaamheid aan het Evangelie en verzekert zijn bezit van der mensen harten als zijn huis en eigendom. Maar merk nu op de wijze, waarop Gods Woord de overwinning behaalt. Deze sterkten worden neergeworpen door het Evangelie als middel, door de genade en macht Gods, die het vergezellen, als de voorname werkende oorzaken. De bekering van de ziel is de overwinning op Satan in die ziel behaald.
2. Des apostels macht om de tegenstanders (en wel op buitengewone wijze) te straffen, wordt gehandhaafd in 2 Corinthians 10:6. De apostel was een van de voornaamste dienaren in het koninkrijk van Christus, een der hoofdofficieren van het leger, en had gereed om te wreken alle ongehoorzaamheid en alle tegenstanders op de voorbeeldigste en meest buitengewone wijze te straffen, hij had er zowel de macht als het gezag toe. De apostel spreekt hier niet van persoonlijke wraak, maar van straf op ongehoorzaamheid aan het Evangelie en op onordelijk wandelen van gemeenteleden, die kerkelijke tucht noodzakelijk maakten. Ofschoon de apostel goedheid en vriendelijkheid betoont, brengt hij zijn gezag niet in minachting, en daarom laat hij blijken dat hij, na hen, wier gehoorzaamheid kenbaar geworden was, beloond te hebben, de anderen onder strenge straffen zou brengen.
Verzen 1-6
2 Corinthiërs 10:1-6Hier hebben wij te letten op:
I. De vriendelijke en nederige wijze, waarop de gezegende apostel zich tot de Corinthiërs wendt, en hoe begerig hij is dat hem geen oorzaak gegeven worde om gestrengheid te gebruiken.
1. Hij spreekt zeer vriendelijk en nederig.
Ik, Paulus, zelf bid u, 2 Corinthians 10:1. Wij zien, in den aanhef van dezen brief, dat hij mede uit naam van Timotheus schreef, maar nu spreekt hij alleen voor zich zelven, want tegen hem vooral hadden de valse apostelen zich verheven, toch temidden van de grootste tergingen toont hij nederigheid en vriendelijkheid, door de zachtmoedigheid en goedertierenheid van Christus, en begeert dat dit grote voorbeeld dezelfden invloed op de Corinthiërs moge hebben. Wanneer we ons gestemd en geprikkeld gevoelen om ruw en hard tegen enige vereniging van mensen te zijn, behoren wij te denken aan de zachtmoedigheid en goedertierenheid van Christus, die in de dagen Zijns vlezes van Hem uitstraalden in al Zijn handelingen en in al Zijn daden van genade voor arme zielen. Hoe nederig spreekt de grote apostel hier over zich zelven, die tegenwoordig zijnde, wel gering ben onder u. Zo zeiden zijn vijanden met verachting van hem, en het schijnt dat hij dat erkent. Terwijl anderen gering van hem dachten en verachtend over hem spraken, had hij geringe gedachten van zich zelven en sprak nederig van zich zelven. Wij behoren onze eigen onvolkomenheden te gevoelen en nederig over ons zelven te denken, ook wanneer anderen ons daarvan verwijten maken.
2. Hij begeert dat hem geen aanleiding gegeven worde om strengheid te gebruiken (stout te zijn) 2 Corinthians 10:2. Hij bidt hen geen aanleiding tot stoutheid te geven, hem niet te noodzaken zijn gezag te gebruiken, zoals hij voorgenomen had te doen tegen sommigen, die hem onrechtvaardig beschuldigden van naar het vlees te wandelen, dat is van, ook in zijn apostolische handelingen, zijn gedrag te regelen naar vleselijk overleg en werelds inzicht. Dat had de apostel verworpen, want het was in strijd met den geest en de bedoeling van het Evangelie, en het was zeer ver van het doel en voornemen des apostels. En daarop:
II. Handhaaft hij de macht van zijn prediking en om de tegenstanders te straffen.
1. De macht van zijn prediking, 2 Corinthians 10:3. Merk hier op:
A. Het werk der bediening is een strijd, niet naar het vlees, want het is een geestelijke strijd met geestelijke bedoeling tegen geestelijke vijanden. En ofschoon de dienaren wandelen in het vlees, in het lichaam leven, en in de gewone zaken des levens handelen als andere mensen, toch in hun werk en strijd mogen zij niet vleselijke wapenen gebruiken of trachten het vlees te behagen, want dat moet met zijn begeerlijkheden en lusten gekruist zijn, gedood en ondergehouden worden.
B. De leerstellingen van het Evangelie en de tucht der gemeente zijn de wapenen in dezen krijg, en die zijn niet vleselijk. Uitwendige kracht is dus niet de wijze van het Evangelie, maar sterke overreding, door de macht der waarheid en de zachtmoedigheid der wijsheid. Dat is een goede tegenwerping tegen vervolging om des gewetens wil, het geweten is alleen aan God verantwoordelijk, en de mensen moeten overreed, en niet door kracht van wapenen gedreven, worden tot God en hun plicht. En zo zijn de wapenen van onzen krijg machtig, de duidelijkheid der waarheid is overtuigend en dwingend. Dat is inderdaad door God en aan Hem te danken, want ze zijn Zijne instellingen, en gaan vergezeld van Zijn zegen om alle sterkten terneder te werpen door Zijn zegepralend Evangelie. Wij hebben hier te letten op den tegenstand tegen het Evangelie, die in de harten der mensen gewekt wordt door de machten van zonde en Satan. Onwetendheid, vooroordelen, boezemzonden, zijn de sterkten des Satans in de zielen van sommigen. IJdele inbeelding, vleselijke overleggingen, hoge gedachten of hoogmoedige gevoelens verheffen zich in anderen tegen de kennis van God. Dat is, door deze middelen tracht de Satan de mensen terug te houden van het geloof en de gehoorzaamheid aan het Evangelie en verzekert zijn bezit van der mensen harten als zijn huis en eigendom. Maar merk nu op de wijze, waarop Gods Woord de overwinning behaalt. Deze sterkten worden neergeworpen door het Evangelie als middel, door de genade en macht Gods, die het vergezellen, als de voorname werkende oorzaken. De bekering van de ziel is de overwinning op Satan in die ziel behaald.
2. Des apostels macht om de tegenstanders (en wel op buitengewone wijze) te straffen, wordt gehandhaafd in 2 Corinthians 10:6. De apostel was een van de voornaamste dienaren in het koninkrijk van Christus, een der hoofdofficieren van het leger, en had gereed om te wreken alle ongehoorzaamheid en alle tegenstanders op de voorbeeldigste en meest buitengewone wijze te straffen, hij had er zowel de macht als het gezag toe. De apostel spreekt hier niet van persoonlijke wraak, maar van straf op ongehoorzaamheid aan het Evangelie en op onordelijk wandelen van gemeenteleden, die kerkelijke tucht noodzakelijk maakten. Ofschoon de apostel goedheid en vriendelijkheid betoont, brengt hij zijn gezag niet in minachting, en daarom laat hij blijken dat hij, na hen, wier gehoorzaamheid kenbaar geworden was, beloond te hebben, de anderen onder strenge straffen zou brengen.
Verzen 7-11
2 Corinthiërs 10:7-11In deze verzen gaat de apostel voort dit onderwerp met de Corinthiërs te behandelen, in verzet tegen hen, die hem verachtten, veroordeelden of kwaad van hem spraken. Ziet gij aan wat voor ogen is? vraagt hij, 2 Corinthians 10:7. Is dat de juiste wijze om dingen of personen te waarderen, en tussen mij en mijn tegenstanders te oordelen? De uitwendige verschijning van Paulus was onaanzienlijk en in zeker opzicht verachtelijk, hij had geen schoon voorkomen zoals wellicht sommigen zijner tegenstanders, maar dat was een verkeerde maatstaf om naar te oordelen. Het schijnt dat sommigen heel hoog over zich zelven roemden en een goede vertoning maakten. Iemand kan zeer geleerd schijnen, zonder nochtans Christus geleerd te hebben, zeer deugdzaam schijnen zonder enig beginsel van genade in het hart te hebben. Maar toch handhaaft de apostel omtrent zich zelven twee dingen:
I. Zijne betrekking tot Christus. Indien iemand van zich zelven betrouwt dat hij van Christus is, alzo zijn ook wij van Christus, 2 Corinthians 10:7. Het blijkt hieruit dat Paulus' tegenstanders er zich op beroemden dat zij tot Christus in betrekking stonden als Zijn dienaren. Nu zegt de apostel tot de Corinthiërs: "Aangenomen dat dit zo is, toegestemd dat ze daarin de waarheid spreken, laat waar zijn hetgeen waar ze zich op beroemen, dan moeten ze toch van ons toestemmen dat ook wij alzo van Christus zijn". Laat ons hier opmerken, dat bij openhartige bestraffing, wij toch behoren toe te stemmen al wat redelijker wijze erkend moet worden, en het niet voor onmogelijk mogen houden, dat zij die zeer veel van ons verschillen, evengoed als wij Christus kunnen toebehoren.
1. Wij mogen nooit, ook bij de liefderijkste inwilligingen voor anderen, die met ons verschillen, ons zelven van Christus scheiden of onze betrekking tot Hem ontkennen. Want:
2. In Christus is plaats voor velen, en zij, die onderling veel verschillen, kunnen toch een zijn in Hem. Het zou er veel toe bijdragen om onze verschillen uit den weg te ruimen, indien wij ons steeds wilden herinneren, dat met hoeveel vertrouwen wij ook kunnen zeggen dat wij Christus toebehoren, wij terzelfder tijd behoren toe te stemmen dat anderen, die van ons verschillen, Hem ook kunnen toebehoren en als zodanig moeten behandeld worden. Wij mogen niet denken dat wij "het volk" zijn en dat niemand dan wij Christus kan toebehoren. Dit mogen wij voor ons zelven pleiten tegen hen die ons oordelen en verachten, dat wij-hoe zwak we ook zijn mogen, -van Christus zijn evenals zij. Wij belijden hetzelfde geloof, wij wandelen naar dezelfden regel, wij bouwen op hetzelfde fondament en hopen op dezelfde erfenis.
II. Zijn door Christus verleend gezag als apostel. Dit had hij vroeger vermeld, 2 Corinthians 10:6, en nu zegt hij dat hij er opnieuw over spreken mag, en wel met zekeren roem, daar het ene waarheid was, dat de Heere het hem gegeven had, en dat was meer dan zijn tegenstanders met recht van zich zelven beweren konden. Hij was er zeker van, dat hij niet zou beschaamd worden, 2 Corinthians 10:8. Hieromtrent merken wij op:
1. De aard van dit gezag. Het was tot stichting en niet tot neder werping. Dit is inderdaad het doel van alle gezag, zowel burgerlijk als geestelijk, en het was het doel van het apostolisch gezag en van alle kerktucht.
2. De voorzichtigheid, waarmee hij over dat gezag spreekt, belijdende dat zijn voornemen niet was hen te verschrikken door grote woorden of strenge brieven, 2 Corinthians 10:9. Naar het schijnt weert hij hier een vroeger tegen hem gemaakte tegenwerping af, 2 Corinthians 10:10. Maar de apostel verklaart dat zijn doel niet is hen te verschrikken, die gehoorzaam waren, en dat hij niets schreef in zijn brieven, hetgeen hij niet instaat was tot daden te brengen tegen de ongehoorzamen, en hij wil dat zijne tegenstanders dat zullen weten, 2 Corinthians 10:11, dat hij bij de hem opgedragen apostolische macht, wanneer hij die uitoefende, de uitwerking daarvan paren zou.
Verzen 7-11
2 Corinthiërs 10:7-11In deze verzen gaat de apostel voort dit onderwerp met de Corinthiërs te behandelen, in verzet tegen hen, die hem verachtten, veroordeelden of kwaad van hem spraken. Ziet gij aan wat voor ogen is? vraagt hij, 2 Corinthians 10:7. Is dat de juiste wijze om dingen of personen te waarderen, en tussen mij en mijn tegenstanders te oordelen? De uitwendige verschijning van Paulus was onaanzienlijk en in zeker opzicht verachtelijk, hij had geen schoon voorkomen zoals wellicht sommigen zijner tegenstanders, maar dat was een verkeerde maatstaf om naar te oordelen. Het schijnt dat sommigen heel hoog over zich zelven roemden en een goede vertoning maakten. Iemand kan zeer geleerd schijnen, zonder nochtans Christus geleerd te hebben, zeer deugdzaam schijnen zonder enig beginsel van genade in het hart te hebben. Maar toch handhaaft de apostel omtrent zich zelven twee dingen:
I. Zijne betrekking tot Christus. Indien iemand van zich zelven betrouwt dat hij van Christus is, alzo zijn ook wij van Christus, 2 Corinthians 10:7. Het blijkt hieruit dat Paulus' tegenstanders er zich op beroemden dat zij tot Christus in betrekking stonden als Zijn dienaren. Nu zegt de apostel tot de Corinthiërs: "Aangenomen dat dit zo is, toegestemd dat ze daarin de waarheid spreken, laat waar zijn hetgeen waar ze zich op beroemen, dan moeten ze toch van ons toestemmen dat ook wij alzo van Christus zijn". Laat ons hier opmerken, dat bij openhartige bestraffing, wij toch behoren toe te stemmen al wat redelijker wijze erkend moet worden, en het niet voor onmogelijk mogen houden, dat zij die zeer veel van ons verschillen, evengoed als wij Christus kunnen toebehoren.
1. Wij mogen nooit, ook bij de liefderijkste inwilligingen voor anderen, die met ons verschillen, ons zelven van Christus scheiden of onze betrekking tot Hem ontkennen. Want:
2. In Christus is plaats voor velen, en zij, die onderling veel verschillen, kunnen toch een zijn in Hem. Het zou er veel toe bijdragen om onze verschillen uit den weg te ruimen, indien wij ons steeds wilden herinneren, dat met hoeveel vertrouwen wij ook kunnen zeggen dat wij Christus toebehoren, wij terzelfder tijd behoren toe te stemmen dat anderen, die van ons verschillen, Hem ook kunnen toebehoren en als zodanig moeten behandeld worden. Wij mogen niet denken dat wij "het volk" zijn en dat niemand dan wij Christus kan toebehoren. Dit mogen wij voor ons zelven pleiten tegen hen die ons oordelen en verachten, dat wij-hoe zwak we ook zijn mogen, -van Christus zijn evenals zij. Wij belijden hetzelfde geloof, wij wandelen naar dezelfden regel, wij bouwen op hetzelfde fondament en hopen op dezelfde erfenis.
II. Zijn door Christus verleend gezag als apostel. Dit had hij vroeger vermeld, 2 Corinthians 10:6, en nu zegt hij dat hij er opnieuw over spreken mag, en wel met zekeren roem, daar het ene waarheid was, dat de Heere het hem gegeven had, en dat was meer dan zijn tegenstanders met recht van zich zelven beweren konden. Hij was er zeker van, dat hij niet zou beschaamd worden, 2 Corinthians 10:8. Hieromtrent merken wij op:
1. De aard van dit gezag. Het was tot stichting en niet tot neder werping. Dit is inderdaad het doel van alle gezag, zowel burgerlijk als geestelijk, en het was het doel van het apostolisch gezag en van alle kerktucht.
2. De voorzichtigheid, waarmee hij over dat gezag spreekt, belijdende dat zijn voornemen niet was hen te verschrikken door grote woorden of strenge brieven, 2 Corinthians 10:9. Naar het schijnt weert hij hier een vroeger tegen hem gemaakte tegenwerping af, 2 Corinthians 10:10. Maar de apostel verklaart dat zijn doel niet is hen te verschrikken, die gehoorzaam waren, en dat hij niets schreef in zijn brieven, hetgeen hij niet instaat was tot daden te brengen tegen de ongehoorzamen, en hij wil dat zijne tegenstanders dat zullen weten, 2 Corinthians 10:11, dat hij bij de hem opgedragen apostolische macht, wanneer hij die uitoefende, de uitwerking daarvan paren zou.
Verzen 12-18
2 Corinthiërs 10:12-18Merk op in deze verzen:
I. De apostel weigert zich zelven te rechtvaardigen of naar de regelen van de valse apostelen te handelen, 2 Corinthians 10:12. Hij toont duidelijk aan, dat zij een verkeerden maatstaf gebruikten om zich aan te bevelen. Zij meten en vergelijken zich zelven met zich zelven, hetgeen niet wijs is. Zij behaagden zich zelven en prezen zich zelven, ten opzichte van hun eigen aantrekkelijkheid, en letten nooit op anderen, die hen ver overtroffen in gaven en genaden, en dat maakte hen hooghartig en aanmatigend. Zo wij ons zelven wilden vergelijken met anderen die ver boven ons uitsteken, zou dat een goede manier zijn om ons nederig te houden, wij zouden dan tevreden zijn met en dankbaar voor de gaven en genaden, die wij hadden, maar er ons niet op verhovaardigen alsof er niemand met ons vergeleken kon worden of ons kon overtreffen. De apostel wilde niet tot die ijdele mensen behoren, laat ons voor ons zelven dat besluit ook nemen!
II. Hij geeft een beteren regel voor zijn gedrag aan, namelijk, niet te roemen buiten de maat, welke is de maat, die God hem toebedeeld heeft, 2 Corinthians 10:13. Hij bedoelt dat hij niet roemen wil over meer gaven, genaden, macht en gezag, dan God hem verleend heeft, of liever, dat hij ten opzichte van personen en dingen niet handelen wil buiten zijn opdracht of gaan over de hem gestelde grenzen, zoals hij duidelijk aantoont dat de valse apostelen deden, die roemden in den arbeid van anderen. Het besluit des apostels was zich tot zijn eigen werkkring te bepalen, tot dat deel, dat God hem aangewezen had. Zijn zending als apostel was overal het Evangelie te verkondigen, voornamelijk onder de heidenen, en hij was niet tot ene plaats beperkt. Toch lette hij op de leidingen van de Voorzienigheid en van den Heiligen Geest bij de keuze van de plaatsen, waar hij heenging of zich ophield.
III. Hij handelde volgens dezen regel. Wij strekken ons zelven niet te wijd uit, 2 Corinthians 10:14. En vooral handelde hij volgens dezen regel in zijn prediking te Corinthe en in de uitoefening van zijn apostolisch gezag aldaar, want hij kwam daar door goddelijke leiding en bekeerde velen tot het Christendom. Daarom, wanneer hij over hen roemde, ging hij niet buiten de maat, en roemde niet in anderer arbeid, 2 Corinthians 10:15.
IV. Hij schrijft zijn welslagen toe aan het in acht nemen van dezen regel. Zijne hoop was dat hun geloof zou zijn gewassen, en dat anderen, zelfs in afgelegen delen van Achaje, evenzeer het Evangelie zouden omhelzen, maar in dit alles ging hij niet buiten zijn zending en handelde niet in eens anders werkzaamheid.
V. Maar hij schijnt zich in te binden over dit onderwerp, alsof hij teveel tot zijn eigen roem gezegd had. De onrechtvaardige beschuldigingen en aanmerkingen van zijne vijanden hadden hem gedwongen zich zelven te rechtvaardigen, en hun slechte handelwijzen hadden hem goede gelegenheid gegeven om den beteren regel te vermelden, dien hij in acht genomen had. Nu is hij bevreesd te roemen of zich zelven te prijzen, en daarom noemt hij twee dingen op die behartigd moeten worden.
1. Doch wie roemt, die roeme in den Heere, 2 Corinthians 10:17. Indien wij instaat zijn om een goede gedragslijn vast te stellen, en daarnaar te handelen, en daardoor wl slagen, dan komt al de prijs en dank daarvoor Gode toe. Vooral dienaren moeten zorgvuldig zijn om niet te roemen in hun vorderingen, maar moeten Gode de eer van hun werk geven en van het welslagen daarvan.
2. Niet die zich zelven prijst, maar dien de Heere prijst, die is beproefd, 2 Corinthians 10:18. Van alle vleierij is zelfvleierij de slechtste, en toejuiching van zich zelven is zelden iets beter dan zelfvleierij en zelfverheffing. Op zijn best is zelfaanbeveling geen prijs, en het is dikwijls even dwaas en ijdel als hoogmoedig. Daarom, in plaats van ons zelven aan te bevelen of te prijzen, moeten wij er naar streven om Gode aangenaam te zijn, en Zijne goedkeuring zal onze beste aanbeveling zijn.
Verzen 12-18
2 Corinthiërs 10:12-18Merk op in deze verzen:
I. De apostel weigert zich zelven te rechtvaardigen of naar de regelen van de valse apostelen te handelen, 2 Corinthians 10:12. Hij toont duidelijk aan, dat zij een verkeerden maatstaf gebruikten om zich aan te bevelen. Zij meten en vergelijken zich zelven met zich zelven, hetgeen niet wijs is. Zij behaagden zich zelven en prezen zich zelven, ten opzichte van hun eigen aantrekkelijkheid, en letten nooit op anderen, die hen ver overtroffen in gaven en genaden, en dat maakte hen hooghartig en aanmatigend. Zo wij ons zelven wilden vergelijken met anderen die ver boven ons uitsteken, zou dat een goede manier zijn om ons nederig te houden, wij zouden dan tevreden zijn met en dankbaar voor de gaven en genaden, die wij hadden, maar er ons niet op verhovaardigen alsof er niemand met ons vergeleken kon worden of ons kon overtreffen. De apostel wilde niet tot die ijdele mensen behoren, laat ons voor ons zelven dat besluit ook nemen!
II. Hij geeft een beteren regel voor zijn gedrag aan, namelijk, niet te roemen buiten de maat, welke is de maat, die God hem toebedeeld heeft, 2 Corinthians 10:13. Hij bedoelt dat hij niet roemen wil over meer gaven, genaden, macht en gezag, dan God hem verleend heeft, of liever, dat hij ten opzichte van personen en dingen niet handelen wil buiten zijn opdracht of gaan over de hem gestelde grenzen, zoals hij duidelijk aantoont dat de valse apostelen deden, die roemden in den arbeid van anderen. Het besluit des apostels was zich tot zijn eigen werkkring te bepalen, tot dat deel, dat God hem aangewezen had. Zijn zending als apostel was overal het Evangelie te verkondigen, voornamelijk onder de heidenen, en hij was niet tot ene plaats beperkt. Toch lette hij op de leidingen van de Voorzienigheid en van den Heiligen Geest bij de keuze van de plaatsen, waar hij heenging of zich ophield.
III. Hij handelde volgens dezen regel. Wij strekken ons zelven niet te wijd uit, 2 Corinthians 10:14. En vooral handelde hij volgens dezen regel in zijn prediking te Corinthe en in de uitoefening van zijn apostolisch gezag aldaar, want hij kwam daar door goddelijke leiding en bekeerde velen tot het Christendom. Daarom, wanneer hij over hen roemde, ging hij niet buiten de maat, en roemde niet in anderer arbeid, 2 Corinthians 10:15.
IV. Hij schrijft zijn welslagen toe aan het in acht nemen van dezen regel. Zijne hoop was dat hun geloof zou zijn gewassen, en dat anderen, zelfs in afgelegen delen van Achaje, evenzeer het Evangelie zouden omhelzen, maar in dit alles ging hij niet buiten zijn zending en handelde niet in eens anders werkzaamheid.
V. Maar hij schijnt zich in te binden over dit onderwerp, alsof hij teveel tot zijn eigen roem gezegd had. De onrechtvaardige beschuldigingen en aanmerkingen van zijne vijanden hadden hem gedwongen zich zelven te rechtvaardigen, en hun slechte handelwijzen hadden hem goede gelegenheid gegeven om den beteren regel te vermelden, dien hij in acht genomen had. Nu is hij bevreesd te roemen of zich zelven te prijzen, en daarom noemt hij twee dingen op die behartigd moeten worden.
1. Doch wie roemt, die roeme in den Heere, 2 Corinthians 10:17. Indien wij instaat zijn om een goede gedragslijn vast te stellen, en daarnaar te handelen, en daardoor wl slagen, dan komt al de prijs en dank daarvoor Gode toe. Vooral dienaren moeten zorgvuldig zijn om niet te roemen in hun vorderingen, maar moeten Gode de eer van hun werk geven en van het welslagen daarvan.
2. Niet die zich zelven prijst, maar dien de Heere prijst, die is beproefd, 2 Corinthians 10:18. Van alle vleierij is zelfvleierij de slechtste, en toejuiching van zich zelven is zelden iets beter dan zelfvleierij en zelfverheffing. Op zijn best is zelfaanbeveling geen prijs, en het is dikwijls even dwaas en ijdel als hoogmoedig. Daarom, in plaats van ons zelven aan te bevelen of te prijzen, moeten wij er naar streven om Gode aangenaam te zijn, en Zijne goedkeuring zal onze beste aanbeveling zijn.