Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
2 Kronieken 27

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KRONIEKEN 27

Hier is een zeer kort bericht van de regering van Jotham, een Godvruchtige, voorspoedige vorst van wie men zou wensen meer te weten, maar wij kunnen te eerder genoegen nemen met het beknopte van het verhaal, daar wat de geschiedenis van de laatste drie koningen verlengd heeft, hun ontaarding was in het laatste gedeelte van hun regering, maar van zijn regering was geen zo treurig einde te vermelden.

I. Wij hebben hier slechts de datum en de deur van zijn regering, 2 Chronicles 27:1.

II. Het algemeen goede karakter ervan, 2-6.

III. De voorspoed ervan, 2 Chronicles 27:3.

IV. Het einde ervan, 2 Chronicles 27:7, 2 Chronicles 27:9.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KRONIEKEN 27

Hier is een zeer kort bericht van de regering van Jotham, een Godvruchtige, voorspoedige vorst van wie men zou wensen meer te weten, maar wij kunnen te eerder genoegen nemen met het beknopte van het verhaal, daar wat de geschiedenis van de laatste drie koningen verlengd heeft, hun ontaarding was in het laatste gedeelte van hun regering, maar van zijn regering was geen zo treurig einde te vermelden.

I. Wij hebben hier slechts de datum en de deur van zijn regering, 2 Chronicles 27:1.

II. Het algemeen goede karakter ervan, 2-6.

III. De voorspoed ervan, 2 Chronicles 27:3.

IV. Het einde ervan, 2 Chronicles 27:7, 2 Chronicles 27:9.

Verzen 1-9

2 Kronieken 27:1-9

Er wordt hier betreffende Jotham niet veel meer verhaald dan hetgeen wij hadden in 2 Kings 15:32 en verv.

1. Dat hij goed regeerde, hij deed dat recht was in de ogen des Heeren, de loop van zijn regering was goed en welbehaaglijk voor God, wiens gunst hij zich ten doel en wiens woord hij zich ten regel stelde, en-hetgeen bewees dat hij uit een goed beginsel handelde-hij richtte zijn wegen voor het aangezicht des Heeren zijns Gods, 2 Chronicles 27:6,, dat is: hij wandelde met grote omzichtigheid, bedacht hoe hij kon vermijden hetgeen kwaad is en bereiken hetgeen goed is.

Hij zag voor zich heen en bracht zijn zaken in zo goede orde, dat het hem gemakkelijk viel ze te besturen. Of, hij bevestigde zijn wegen voor het aangezicht des Heeren, dat is:

hij wandelde standvastig in de weg van zijn plicht, was er gelijkmatig en vastberaden in, niet zoals sommigen van zijn voorgangers, die, hoewel er wel wat goeds in hen was, hun eer verloren door hun onstandvastigheid en hun ongelijk blijven aan zichzelf. Zij hadden goed gelopen, maar iets heeft hen verhinderd goed te blijven lopen. Zo was het niet met Jotham.

Er worden twee dingen opgemerkt in zijn karakter.

A. Hetgeen verkeerd was in zijn veder heeft hij verbeterd in zichzelf, 2 Chronicles 27:2. Hij deed naar alles, dat zijn vader Uzzia gedaan had hetgeen hij wijs en wel gedaan had, maar hij wilde hem niet navolgen in het verkeerde, dat hij gedaan had, want hij ging niet in de tempel des Heeren om reukwerk te branden, zoals zijn vader gedaan heeft, maar gewaarschuwd door hetgeen hem overkomen is, heeft hij zo vermetel een daad niet durven doen.

Wij moeten de beste mensen, hen voor wie wij de grootsten eerbied koesteren, niet navolgen dan voor zoveel zij wl gedaan hebben, terwijl daarentegen hun val en de schadelijke gevolgen ervan waarschuwingen voor ons moeten zijn om met meer omzichtigheid te wandelen, opdat wij ons niet stoten aan dezelfde steen, waaraan zij zich gestoten hebben.

B. Hetgeen in zijn volk verkeerd was vermocht hij niet te verbeteren. Het volk verderf zich nog Misschien werpt het enigszins een blaam op hem, dat hij voor de reformatie van zijn land tekort schoot. De mensen kunnen zelf wel zeer goed en Godvruchtig zijn, terwijl het hun toch aan moed en ijver ontbreekt om te doen wat zij zouden kunnen doen voor de hervorming of bekering van anderen. Maar het werpt voorzeker een groter blaam op het volk, dat zij niet gedaan hebben wat zij hadden kunnen doen, om van de voordelen van een zo goede regering een goed gebruik te maken. Er werd hun goed onderricht gegeven, zij hadden een goed voorbeeld voor ogen, maar zij wilden zich niet laten verbeteren, zodat zij, zelfs onder de regering van hun goede koningen zowel als onder die van de slechte, zich toorn vergaderden als een schat in de dag des toorns want zij verdierven zich nog, de smelter heeft tevergeefs gesmolten.

2. Dat hij voorspoedig was en in waarheid vermaard werd ten goede. A. Hij bouwde. Hij begon met de hoge poort aan het huis des Heeren, die hij herstelde, verfraaide en hoger maakte. Daarna versterkte hij de muur van Ofel en bouwde steden op het gebergte van Juda, 2 Chronicles 27:3, 2 Chronicles 27:4, droeg alle mogelijke zorg voor de versterking van zijn land en om het in goeden staat te brengen.

B. Hij overwon in de krijg. Hij krijgde tegen de Ammonieten, die in Josafats tijd een inval hadden gedaan in Juda, 2 Chronicles 20:1, had de overhand over hen en legde hun een zware schatting op, 2 Chronicles 27:4.

C. Hij werd machtig, hij versterkte zich, 2 Chronicles 27:6, verkreeg rijkdom, macht en invloed op de naburige volken die naar zijn vriendschap dongen en zijn misnoegen vreesden, en dat alles verkreeg hij door zijn wegen te richten voor het aangezicht des Heeren, zijns Gods. Hoe standvastiger wij zijn in de Godsdienst, zoveel sterker zijn wij om het kwade te weerstaan en het goede te doen.

3. Dat hij zijn loop al te spoedig voleindigde, maar hem voleindigde met eer.

Hij had het ongeluk van te sterven in het midden van zijn dagen, maar als vergoeding daarvoor had hij het geluk van zijn roem niet te overleven zoals dit met zijn laatste drie voorgangers het geval was.

Hij stierf toen hij nog pas een en veertig oud was, 2 Chronicles 27:8, maar zijn krijgen en zijn wegen, zijn krijgen buitenslands en zijn wegen in zijn eigen land, waren zo roemrijk dat zij geschreven zijn in het boek van de koningen Israëls zowel als in dat van de koningen van Juda, 2 Chronicles 27:7.

De laatste woorden van het hoofdstuk geven het smartelijk bericht dat zijn zoon Achaz koning werd in zijn plaats, wiens karakter in alle opzichten het tegenovergestelde was van het zijne.

Als de rijkdom en macht, waarmee wijze mannen goed gedaan hebben, overgaan op dwazen, die er kwaad mee doen, dan is dit een weeklage en tot een weeklage geworden.

Verzen 1-9

2 Kronieken 27:1-9

Er wordt hier betreffende Jotham niet veel meer verhaald dan hetgeen wij hadden in 2 Kings 15:32 en verv.

1. Dat hij goed regeerde, hij deed dat recht was in de ogen des Heeren, de loop van zijn regering was goed en welbehaaglijk voor God, wiens gunst hij zich ten doel en wiens woord hij zich ten regel stelde, en-hetgeen bewees dat hij uit een goed beginsel handelde-hij richtte zijn wegen voor het aangezicht des Heeren zijns Gods, 2 Chronicles 27:6,, dat is: hij wandelde met grote omzichtigheid, bedacht hoe hij kon vermijden hetgeen kwaad is en bereiken hetgeen goed is.

Hij zag voor zich heen en bracht zijn zaken in zo goede orde, dat het hem gemakkelijk viel ze te besturen. Of, hij bevestigde zijn wegen voor het aangezicht des Heeren, dat is:

hij wandelde standvastig in de weg van zijn plicht, was er gelijkmatig en vastberaden in, niet zoals sommigen van zijn voorgangers, die, hoewel er wel wat goeds in hen was, hun eer verloren door hun onstandvastigheid en hun ongelijk blijven aan zichzelf. Zij hadden goed gelopen, maar iets heeft hen verhinderd goed te blijven lopen. Zo was het niet met Jotham.

Er worden twee dingen opgemerkt in zijn karakter.

A. Hetgeen verkeerd was in zijn veder heeft hij verbeterd in zichzelf, 2 Chronicles 27:2. Hij deed naar alles, dat zijn vader Uzzia gedaan had hetgeen hij wijs en wel gedaan had, maar hij wilde hem niet navolgen in het verkeerde, dat hij gedaan had, want hij ging niet in de tempel des Heeren om reukwerk te branden, zoals zijn vader gedaan heeft, maar gewaarschuwd door hetgeen hem overkomen is, heeft hij zo vermetel een daad niet durven doen.

Wij moeten de beste mensen, hen voor wie wij de grootsten eerbied koesteren, niet navolgen dan voor zoveel zij wl gedaan hebben, terwijl daarentegen hun val en de schadelijke gevolgen ervan waarschuwingen voor ons moeten zijn om met meer omzichtigheid te wandelen, opdat wij ons niet stoten aan dezelfde steen, waaraan zij zich gestoten hebben.

B. Hetgeen in zijn volk verkeerd was vermocht hij niet te verbeteren. Het volk verderf zich nog Misschien werpt het enigszins een blaam op hem, dat hij voor de reformatie van zijn land tekort schoot. De mensen kunnen zelf wel zeer goed en Godvruchtig zijn, terwijl het hun toch aan moed en ijver ontbreekt om te doen wat zij zouden kunnen doen voor de hervorming of bekering van anderen. Maar het werpt voorzeker een groter blaam op het volk, dat zij niet gedaan hebben wat zij hadden kunnen doen, om van de voordelen van een zo goede regering een goed gebruik te maken. Er werd hun goed onderricht gegeven, zij hadden een goed voorbeeld voor ogen, maar zij wilden zich niet laten verbeteren, zodat zij, zelfs onder de regering van hun goede koningen zowel als onder die van de slechte, zich toorn vergaderden als een schat in de dag des toorns want zij verdierven zich nog, de smelter heeft tevergeefs gesmolten.

2. Dat hij voorspoedig was en in waarheid vermaard werd ten goede. A. Hij bouwde. Hij begon met de hoge poort aan het huis des Heeren, die hij herstelde, verfraaide en hoger maakte. Daarna versterkte hij de muur van Ofel en bouwde steden op het gebergte van Juda, 2 Chronicles 27:3, 2 Chronicles 27:4, droeg alle mogelijke zorg voor de versterking van zijn land en om het in goeden staat te brengen.

B. Hij overwon in de krijg. Hij krijgde tegen de Ammonieten, die in Josafats tijd een inval hadden gedaan in Juda, 2 Chronicles 20:1, had de overhand over hen en legde hun een zware schatting op, 2 Chronicles 27:4.

C. Hij werd machtig, hij versterkte zich, 2 Chronicles 27:6, verkreeg rijkdom, macht en invloed op de naburige volken die naar zijn vriendschap dongen en zijn misnoegen vreesden, en dat alles verkreeg hij door zijn wegen te richten voor het aangezicht des Heeren, zijns Gods. Hoe standvastiger wij zijn in de Godsdienst, zoveel sterker zijn wij om het kwade te weerstaan en het goede te doen.

3. Dat hij zijn loop al te spoedig voleindigde, maar hem voleindigde met eer.

Hij had het ongeluk van te sterven in het midden van zijn dagen, maar als vergoeding daarvoor had hij het geluk van zijn roem niet te overleven zoals dit met zijn laatste drie voorgangers het geval was.

Hij stierf toen hij nog pas een en veertig oud was, 2 Chronicles 27:8, maar zijn krijgen en zijn wegen, zijn krijgen buitenslands en zijn wegen in zijn eigen land, waren zo roemrijk dat zij geschreven zijn in het boek van de koningen Israëls zowel als in dat van de koningen van Juda, 2 Chronicles 27:7.

De laatste woorden van het hoofdstuk geven het smartelijk bericht dat zijn zoon Achaz koning werd in zijn plaats, wiens karakter in alle opzichten het tegenovergestelde was van het zijne.

Als de rijkdom en macht, waarmee wijze mannen goed gedaan hebben, overgaan op dwazen, die er kwaad mee doen, dan is dit een weeklage en tot een weeklage geworden.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Chronicles 27". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-chronicles-27.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile