Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Koningen 11

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KONINGEN 11

Totnutoe hebben wij van Salomo niets anders gelezen dan wat groot en goed was, maar de luister van zijn grootheid en goedheid wordt nu bezoedeld en verduisterd, en zijn zon gaat verscholen achter een wolk.

I. De heerlijkheid van zijn Godsvrucht wordt bevlekt door zijn afwijken van God en van zijn plicht in zijn laatste dagen, daar hij vreemde vrouwen huwde en vreemde goden aanbad, 1 Kings 11:1.

II. De glans van zijn voorspoed taant door Gods misnoegen tegen hem en de vruchten van dat misnoegen.

1.Hij zond hem een toornig boodschap, 1 Kings 11:9.

2.Hij verwekte hem vijanden, die hem onrust bezorgden, Hadad 1 Kings 11:14. Rezon, 1 Kings 11:23 -1 Kings 11:25.3. Hij ontnam aan zijn nakomelingen tien van de twaalf stammen, en gaf die aan Jerobeam, die Salomo deswege tevergeefs getracht heeft te doden, 1 Kings 11:26. En dit is alles, dat hier overblijft om van Salomo gezegd te worden behalve zijn dood en begrafenis, 1 Kings 11:41 want er is niets volmaakte onder de zon, maar alles is dit boven de zon.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KONINGEN 11

Totnutoe hebben wij van Salomo niets anders gelezen dan wat groot en goed was, maar de luister van zijn grootheid en goedheid wordt nu bezoedeld en verduisterd, en zijn zon gaat verscholen achter een wolk.

I. De heerlijkheid van zijn Godsvrucht wordt bevlekt door zijn afwijken van God en van zijn plicht in zijn laatste dagen, daar hij vreemde vrouwen huwde en vreemde goden aanbad, 1 Kings 11:1.

II. De glans van zijn voorspoed taant door Gods misnoegen tegen hem en de vruchten van dat misnoegen.

1.Hij zond hem een toornig boodschap, 1 Kings 11:9.

2.Hij verwekte hem vijanden, die hem onrust bezorgden, Hadad 1 Kings 11:14. Rezon, 1 Kings 11:23 -1 Kings 11:25.3. Hij ontnam aan zijn nakomelingen tien van de twaalf stammen, en gaf die aan Jerobeam, die Salomo deswege tevergeefs getracht heeft te doden, 1 Kings 11:26. En dit is alles, dat hier overblijft om van Salomo gezegd te worden behalve zijn dood en begrafenis, 1 Kings 11:41 want er is niets volmaakte onder de zon, maar alles is dit boven de zon.

Verzen 1-8

1 Koningen 11:1-8

Het is een treurige, verbazingwekkende geschiedenis, die van Salomo's afval en ontaarding.

I. Laat ons onderzoeken naar de gelegenheden en bijzonderheden er van. Zal Salomo vallen, Salomo, die het sieraad was van Israël, en zo groot een zegen voor zijn geslacht? Ja het is maar al te waar, en de Schrift is getrouw in het te verhalen en te herhalen, en er naar te verwijzen, lang naderhand, Nehemiah 13:26. Er was geen koning gelijk Salomo, en hij was zijn God lief.... ook hem deden de vreemde vrouwen zondigen, daar ligt het kort begrip van zijn afval, en het was de vrouw, die hem bedroog, en de eerste was in de overtreding. Hij was verzot op vreemde vrouwen, veel vreemde vrouwen. Hier begon zijn rebellie.

a. Hij gaf zich aan vrouwen, waartegen zijn moeder hem zeer bijzonder gewaarschuwd had, Proverbs 31:3. "Geef aan de vrouwen uw kracht niet," (misschien zinspelende op Simson, die zijn kracht verloor door er inlichting over te geven aan een vrouw) want dat is het, hetwelk evenzeer als iets anders, koningen verdelgt. De val van zijn vader David begon met de lusten van het vlees, waaraan hij zich had moeten spiegelen. "De liefde tot vrouwen heeft vele gewonden neergeveld," Proverbs 7:26. en aan velen, zegt bisschop Hall, werd het hoofd gebroken door hun eigen ribbe.

b. Hij nam vele vrouwen, z vele, dat zij ten laatste tot een getal klommen van zeven honderd, met nog drie honderd bijwijven, dus duizend tezamen, en onder die allen geen enkele goede, zoals hij zelf in boetvaardige woorden erkent, Ecclesiastes 7:28, want geen deugdzame vrouw wilde tot zo'n bende behoren. God had in Zijn wet in het bijzonder de koningen verboden om hetzij paarden of vrouwen te vermenigvuldigen, Deuteronomy 17:16, Deuteronomy 17:17. Hoe hij de eerste van die twee wetten overtrad, door de paarden te vermenigvuldigen, en ze nog wel uit Egypte te hebben (hetgeen in die wet uitdrukkelijk verboden was), lazen wij in Hoofdst, 10:29, en hier hoe hij de tweede overtrad, (hetgeen nog noodlottiger gevolgen bleek te hebben), door de vrouwen te vermenigvuldigen. Mindere zonden openen de deur voor grotere. David had de vrouwen al te veel vermenigvuldigd, en dat Salomo misschien doen denken dat het geoorloofd was, Indien zij, die bekend zijn om hun Godsdienstzin, ergens een slecht voorbeeld in geven, dan weten zij niet hoeveel kwaad zij er mee doen kunnen, in het bijzonder aan hun eigen kinderen. Een slechte daad van een Godvruchtig man kan van verderfelijker gevolgen zijn voor anderen, dan twintig van een goddeloos man. Toen Salomo begon de vrouwen te vermenigvuldigen, was hij waarschijnlijk niet voornemens het aantal vrouwen van zijn vader te overtreffen, maar de weg van de zonde gaat bergafwaarts, zij, die er zich op bevinden, kunnen zich niet gemakkelijk tot staan brengen. De Goddelijke wijsheid heeft een vrouw bestemd voor een man, en zij, die denken, dat n niet genoeg is, zullen twee of drie ook niet genoeg vinden, tomeloze lusten zullen bandeloos zijn. Maar dit was niet alles.

c. Het waren vreemde vrouwen, Moabietische, Ammonietische enz, behorende tot die volken, met wie huwelijken aan te gaan in het bijzonder door God was verboden, 1 Kings 11:2. Sommigen denken dat hij uit staatkunde die vreemde vrouwen gehuwd heeft, om door haar bericht te krijgen van de toestand van die landen. Ik vrees dat het veeleer was, omdat de dochters Israëls hem te ernstig en zedig waren, en dat deze vreemde vrouwen hem behaagden om de lichtzinnigheid en wulpsheid, die zich openbaarden in haar kleding, in haar houding en gesprekken. Of misschien werd het beschouwd als een statigheid, om, evenals zijn andere schatten, ook zijn vrouwen van verre te doen komen, alsof het ook voor de besten van zijn onderdanen een te grote eer zou geweest zijn, hetgeen in werkelijkheid ook voor de geringsten van hen een schande zou geweest zijn-om zijn bijzit te wezen. En,

d. Om het ongeluk te voltooien: aan deze hing Salomo met liefde, 1 Kings 11:2. Hij hield ze niet slechts, maar was buitensporig op haar verzot, stelde zijn hart op haar, bracht zijn tijd onder haar door, vond alles goed wat zij zeiden en deden, en minachtte Farao's dochter, zijn wettige vrouw, die hem lief was geweest, en ook al de vrouwen van Israël, in vergelijking met haar. Salomo had ontzaglijk veel kennis, maar waartoe diende die hem, als hij zijn lusten niet beter wist te regeren?

2. Door haar werd hij er toe gebracht om vreemde goden te aanbidden zoals Israël door de dochters van Moab er toe gebracht werd om Bal-Peor te aanbidden. Dit was het slechte gevolg van zijn vermenigvuldigen van de vrouwen. Wij hebben reden te geloven dat zijn gezondheid er door benadeeld werd, en het verval van de ouderdom bij hem heeft verhaast, het putte zijn schatten uit, die wel zeer groot waren, maar toch klein genoeg zouden bevonden worden om de hoogmoed en de ijdelheid van al die vrouwen te voldoen. Misschien heeft het hem op latere leeftijd er ook toe gebracht om zijn zaken te veronachtzamen waardoor hij de toevloed van buiten verloor, en genoodzaakt was om belastingen te heffen van zijn onderdanen, om zijn staat te kunnen ophouden, over welke belastingen zij geklaagd hebben. 1 Kings 12:4. Maar niets van dat alles was zo erg als dit: zijn vrouwen neigden zijn hart om andere goden te dienen, 1 Kings 11:3,1 Kings 11:4.

A. Hij werd koel en onverschillig voor zijn eigen Godsdienst, nalatig in de dienst van de God Israëls. Zijn hart was niet volkomen met de Heere, zijn God, 1 Kings 11:4, hij volhardde niet de Heere te volgen gelijk zijn vader David, 1 Kings 11:6. Wij kunnen niet veronderstellen dat hij de aanbidding van God geheel verzaakte, en nog veel minder, dat hij haar belette of verhinderde (de tempeldienst bleef als gewoonlijk voortgaan), maar zijn opgang in het huis des Heeren had niet meer zo dikwijls plaats, en hij was er niet meer zo ernstig bij, hij woonde de dienst aan zijn altaar niet zo dikwijls meer bij, hij verliet zijn eerste liefde, verloor zijn ijver voor God, en volhardde niet tot het einde zoals hij was begonnen. Daarom wordt gezegd dat zijn hart niet volkomen was, omdat hij niet standvastig was, en hij volhardde niet God te volgen, want hij volgde Hem niet ten einde toe. Zijn vader David had vele gebreken maar nooit heeft hij de aanbidding Gods veronachtzaamd, noch is hij daar ooit nalatig in geworden, zoals Salomo, wiens vrouwen al haar kunstenarijen aanwendden om hem er van af te leiden, en daar begon zijn afval.

B. Hij verdroeg en handhaafde zijn vrouwen in haar afgoderij, en had geen bezwaar er zich met haar in te verenigen. Farao's dochter was naar verondersteld wordt-tot de Joodse Godsdienst bekeerd, maar toen hijzelf lauw en onverschillig was geworden voor de dienst van God, heeft hij geen middelen gebruikt om er zijn andere vrouwen toe te bekeren. Uit beleefdheid voor haar bouwde hij kapellen voor haar goden, 1 Kings 11:7, 1 Kings 11:8, onderhield haar priesters, en heeft nu en dan zelf de dienst aan hun altaren bijgewoond, er mee schertsende, alsof er geen kwaad in stak, maar dat alle Godsdiensten gelijk waren, hetgeen (zegt bisschop Patrick) de kwaal was van sommige grote vernuften. Als hij de ene aldus ter wille was, dan zouden de anderen het hem kwalijk namen indien hij haar niet evenzo genoegen deed, zodat hij het alles deed voor zijn vrouwen, 1 Kings 11:8, totdat hij ten slotte tot zo'n hoogte van goddeloosheid was gekomen, dat hij een hoogte bouwde voor Kamos op de berg, die voor Jeruzalem is, de Olijfberg, als om tegenover de tempel te staan, die hijzelf gebouwd heeft. Deze hoogten bleven daar, werden niet volkomen neergeworpen, voor Josia het gedaan heeft, 2 Kings 23:13. Dit is het bericht, dat hier gegeven wordt van Salomo's afval. II. Laat ons nu een ogenblik stilstaan om Salomo's val te betreuren. Met recht kunnen wij er verbaasd over staan. `Hoe is het goud zo verdonkerd! het goede, fijne goud zo veranderd! Ontzet u hierover, gij hemelen! en zijt verschrikt," zoals de profeet in een gelijk geval uitroept Jerem. 2:12. Het is vreemd:

1. Dat Salomo in zijn ouderdom verstrikt is door vleselijke lusten, lusten van de jeugd. Gelijk wij nooit moeten vertrouwen op de kracht van onze voornemens en besluiten, zo moeten wij ook niet vertrouwen op de zwakheid van ons bederf, zodat wij gerust zijn en er niet meer tegen waken.

2. Dat zo'n wijs man als Salomo die zo vermaard was voor zijn vlug begrip en gezond oordeel, zich door deze dwaze vrouwen zo heeft laten verdwazen.

3. Dat iemand, die zo dikwijls en zo duidelijk anderen gewaarschuwd heeft voor het gevaar van de liefde van de vrouwen, er zelf zo ellendig door betoverd werd. Het is gemakkelijker een kwaad te zien en er anderen voor te waarschuwen, dan het zelf te schuwen.

4. Dat zo'n Godvruchtig man, die zo ijverig was voor de aanbidding Gods, bekend is geweest met Goddelijke dingen, en dat uitnemende gebed heeft gebeden bij de inwijding van de tempel, die zondige dingen zou doen-is dit Salomo? Is het met al zijn wijsheid en Godsvrucht ten slotte hiertoe gekomen? Nooit heeft een prachtig schip zo ontzettend een schipbreuk geleden, nooit werd een kroon zo ontwijd.

Wat zullen wij er van zeggen?

A. Waarom God het heeft toegelaten, betaamt ons niet te onderzoeken. Zijn weg is in de zee, en Zijn pad in grote wateren, Hij wist er zich in te verheerlijken. God voorzag het toen Hij betreffende hem, die de tempel zou bouwen, gezegd heeft: als hij misdoet, enz, 2 Samuel 7:14.

B. Maar wl betaamt het ons te vragen welke lering wij er uit kunnen trekken.

a. Die meent te staan, zie toe dat hij niet valle, wij zien hoe zwak wij zijn in onszelf zonder de genade Gods, laat ons dus voortdurend leven in afhankelijkheid van die genade.

b. Zie het gevaar van een toestand van voorspoed, en hoe moeilijk het is de verzoekingen er van te overwinnen. Gelijk Jeshurun werd Salomo vet, en toen sloeg hij achteruit, het brood des bescheiden deels, waar Agur om heeft gebeden, is veiliger en beter dan de overvloed van spijs, waarvan Salomo oververzadigd was.

c. Zie hoe diegenen, die een schone belijdenis van Godsvrucht hebben afgelegd en zich ijverig hebben betoond in de dienst van God, het nodig hebben om op hun hoede te zijn, want op hen zal de duivel zijn verwoedste aanvallen richten, en zo zij misdoen is de smaad nog zoveel te groter. Het is de avond, die de dag looft, laat ons dus vrezen, dat wij wl gelopen hebbende, toch blijken achtergebleven te zijn.

Verzen 1-8

1 Koningen 11:1-8

Het is een treurige, verbazingwekkende geschiedenis, die van Salomo's afval en ontaarding.

I. Laat ons onderzoeken naar de gelegenheden en bijzonderheden er van. Zal Salomo vallen, Salomo, die het sieraad was van Israël, en zo groot een zegen voor zijn geslacht? Ja het is maar al te waar, en de Schrift is getrouw in het te verhalen en te herhalen, en er naar te verwijzen, lang naderhand, Nehemiah 13:26. Er was geen koning gelijk Salomo, en hij was zijn God lief.... ook hem deden de vreemde vrouwen zondigen, daar ligt het kort begrip van zijn afval, en het was de vrouw, die hem bedroog, en de eerste was in de overtreding. Hij was verzot op vreemde vrouwen, veel vreemde vrouwen. Hier begon zijn rebellie.

a. Hij gaf zich aan vrouwen, waartegen zijn moeder hem zeer bijzonder gewaarschuwd had, Proverbs 31:3. "Geef aan de vrouwen uw kracht niet," (misschien zinspelende op Simson, die zijn kracht verloor door er inlichting over te geven aan een vrouw) want dat is het, hetwelk evenzeer als iets anders, koningen verdelgt. De val van zijn vader David begon met de lusten van het vlees, waaraan hij zich had moeten spiegelen. "De liefde tot vrouwen heeft vele gewonden neergeveld," Proverbs 7:26. en aan velen, zegt bisschop Hall, werd het hoofd gebroken door hun eigen ribbe.

b. Hij nam vele vrouwen, z vele, dat zij ten laatste tot een getal klommen van zeven honderd, met nog drie honderd bijwijven, dus duizend tezamen, en onder die allen geen enkele goede, zoals hij zelf in boetvaardige woorden erkent, Ecclesiastes 7:28, want geen deugdzame vrouw wilde tot zo'n bende behoren. God had in Zijn wet in het bijzonder de koningen verboden om hetzij paarden of vrouwen te vermenigvuldigen, Deuteronomy 17:16, Deuteronomy 17:17. Hoe hij de eerste van die twee wetten overtrad, door de paarden te vermenigvuldigen, en ze nog wel uit Egypte te hebben (hetgeen in die wet uitdrukkelijk verboden was), lazen wij in Hoofdst, 10:29, en hier hoe hij de tweede overtrad, (hetgeen nog noodlottiger gevolgen bleek te hebben), door de vrouwen te vermenigvuldigen. Mindere zonden openen de deur voor grotere. David had de vrouwen al te veel vermenigvuldigd, en dat Salomo misschien doen denken dat het geoorloofd was, Indien zij, die bekend zijn om hun Godsdienstzin, ergens een slecht voorbeeld in geven, dan weten zij niet hoeveel kwaad zij er mee doen kunnen, in het bijzonder aan hun eigen kinderen. Een slechte daad van een Godvruchtig man kan van verderfelijker gevolgen zijn voor anderen, dan twintig van een goddeloos man. Toen Salomo begon de vrouwen te vermenigvuldigen, was hij waarschijnlijk niet voornemens het aantal vrouwen van zijn vader te overtreffen, maar de weg van de zonde gaat bergafwaarts, zij, die er zich op bevinden, kunnen zich niet gemakkelijk tot staan brengen. De Goddelijke wijsheid heeft een vrouw bestemd voor een man, en zij, die denken, dat n niet genoeg is, zullen twee of drie ook niet genoeg vinden, tomeloze lusten zullen bandeloos zijn. Maar dit was niet alles.

c. Het waren vreemde vrouwen, Moabietische, Ammonietische enz, behorende tot die volken, met wie huwelijken aan te gaan in het bijzonder door God was verboden, 1 Kings 11:2. Sommigen denken dat hij uit staatkunde die vreemde vrouwen gehuwd heeft, om door haar bericht te krijgen van de toestand van die landen. Ik vrees dat het veeleer was, omdat de dochters Israëls hem te ernstig en zedig waren, en dat deze vreemde vrouwen hem behaagden om de lichtzinnigheid en wulpsheid, die zich openbaarden in haar kleding, in haar houding en gesprekken. Of misschien werd het beschouwd als een statigheid, om, evenals zijn andere schatten, ook zijn vrouwen van verre te doen komen, alsof het ook voor de besten van zijn onderdanen een te grote eer zou geweest zijn, hetgeen in werkelijkheid ook voor de geringsten van hen een schande zou geweest zijn-om zijn bijzit te wezen. En,

d. Om het ongeluk te voltooien: aan deze hing Salomo met liefde, 1 Kings 11:2. Hij hield ze niet slechts, maar was buitensporig op haar verzot, stelde zijn hart op haar, bracht zijn tijd onder haar door, vond alles goed wat zij zeiden en deden, en minachtte Farao's dochter, zijn wettige vrouw, die hem lief was geweest, en ook al de vrouwen van Israël, in vergelijking met haar. Salomo had ontzaglijk veel kennis, maar waartoe diende die hem, als hij zijn lusten niet beter wist te regeren?

2. Door haar werd hij er toe gebracht om vreemde goden te aanbidden zoals Israël door de dochters van Moab er toe gebracht werd om Bal-Peor te aanbidden. Dit was het slechte gevolg van zijn vermenigvuldigen van de vrouwen. Wij hebben reden te geloven dat zijn gezondheid er door benadeeld werd, en het verval van de ouderdom bij hem heeft verhaast, het putte zijn schatten uit, die wel zeer groot waren, maar toch klein genoeg zouden bevonden worden om de hoogmoed en de ijdelheid van al die vrouwen te voldoen. Misschien heeft het hem op latere leeftijd er ook toe gebracht om zijn zaken te veronachtzamen waardoor hij de toevloed van buiten verloor, en genoodzaakt was om belastingen te heffen van zijn onderdanen, om zijn staat te kunnen ophouden, over welke belastingen zij geklaagd hebben. 1 Kings 12:4. Maar niets van dat alles was zo erg als dit: zijn vrouwen neigden zijn hart om andere goden te dienen, 1 Kings 11:3,1 Kings 11:4.

A. Hij werd koel en onverschillig voor zijn eigen Godsdienst, nalatig in de dienst van de God Israëls. Zijn hart was niet volkomen met de Heere, zijn God, 1 Kings 11:4, hij volhardde niet de Heere te volgen gelijk zijn vader David, 1 Kings 11:6. Wij kunnen niet veronderstellen dat hij de aanbidding van God geheel verzaakte, en nog veel minder, dat hij haar belette of verhinderde (de tempeldienst bleef als gewoonlijk voortgaan), maar zijn opgang in het huis des Heeren had niet meer zo dikwijls plaats, en hij was er niet meer zo ernstig bij, hij woonde de dienst aan zijn altaar niet zo dikwijls meer bij, hij verliet zijn eerste liefde, verloor zijn ijver voor God, en volhardde niet tot het einde zoals hij was begonnen. Daarom wordt gezegd dat zijn hart niet volkomen was, omdat hij niet standvastig was, en hij volhardde niet God te volgen, want hij volgde Hem niet ten einde toe. Zijn vader David had vele gebreken maar nooit heeft hij de aanbidding Gods veronachtzaamd, noch is hij daar ooit nalatig in geworden, zoals Salomo, wiens vrouwen al haar kunstenarijen aanwendden om hem er van af te leiden, en daar begon zijn afval.

B. Hij verdroeg en handhaafde zijn vrouwen in haar afgoderij, en had geen bezwaar er zich met haar in te verenigen. Farao's dochter was naar verondersteld wordt-tot de Joodse Godsdienst bekeerd, maar toen hijzelf lauw en onverschillig was geworden voor de dienst van God, heeft hij geen middelen gebruikt om er zijn andere vrouwen toe te bekeren. Uit beleefdheid voor haar bouwde hij kapellen voor haar goden, 1 Kings 11:7, 1 Kings 11:8, onderhield haar priesters, en heeft nu en dan zelf de dienst aan hun altaren bijgewoond, er mee schertsende, alsof er geen kwaad in stak, maar dat alle Godsdiensten gelijk waren, hetgeen (zegt bisschop Patrick) de kwaal was van sommige grote vernuften. Als hij de ene aldus ter wille was, dan zouden de anderen het hem kwalijk namen indien hij haar niet evenzo genoegen deed, zodat hij het alles deed voor zijn vrouwen, 1 Kings 11:8, totdat hij ten slotte tot zo'n hoogte van goddeloosheid was gekomen, dat hij een hoogte bouwde voor Kamos op de berg, die voor Jeruzalem is, de Olijfberg, als om tegenover de tempel te staan, die hijzelf gebouwd heeft. Deze hoogten bleven daar, werden niet volkomen neergeworpen, voor Josia het gedaan heeft, 2 Kings 23:13. Dit is het bericht, dat hier gegeven wordt van Salomo's afval. II. Laat ons nu een ogenblik stilstaan om Salomo's val te betreuren. Met recht kunnen wij er verbaasd over staan. `Hoe is het goud zo verdonkerd! het goede, fijne goud zo veranderd! Ontzet u hierover, gij hemelen! en zijt verschrikt," zoals de profeet in een gelijk geval uitroept Jerem. 2:12. Het is vreemd:

1. Dat Salomo in zijn ouderdom verstrikt is door vleselijke lusten, lusten van de jeugd. Gelijk wij nooit moeten vertrouwen op de kracht van onze voornemens en besluiten, zo moeten wij ook niet vertrouwen op de zwakheid van ons bederf, zodat wij gerust zijn en er niet meer tegen waken.

2. Dat zo'n wijs man als Salomo die zo vermaard was voor zijn vlug begrip en gezond oordeel, zich door deze dwaze vrouwen zo heeft laten verdwazen.

3. Dat iemand, die zo dikwijls en zo duidelijk anderen gewaarschuwd heeft voor het gevaar van de liefde van de vrouwen, er zelf zo ellendig door betoverd werd. Het is gemakkelijker een kwaad te zien en er anderen voor te waarschuwen, dan het zelf te schuwen.

4. Dat zo'n Godvruchtig man, die zo ijverig was voor de aanbidding Gods, bekend is geweest met Goddelijke dingen, en dat uitnemende gebed heeft gebeden bij de inwijding van de tempel, die zondige dingen zou doen-is dit Salomo? Is het met al zijn wijsheid en Godsvrucht ten slotte hiertoe gekomen? Nooit heeft een prachtig schip zo ontzettend een schipbreuk geleden, nooit werd een kroon zo ontwijd.

Wat zullen wij er van zeggen?

A. Waarom God het heeft toegelaten, betaamt ons niet te onderzoeken. Zijn weg is in de zee, en Zijn pad in grote wateren, Hij wist er zich in te verheerlijken. God voorzag het toen Hij betreffende hem, die de tempel zou bouwen, gezegd heeft: als hij misdoet, enz, 2 Samuel 7:14.

B. Maar wl betaamt het ons te vragen welke lering wij er uit kunnen trekken.

a. Die meent te staan, zie toe dat hij niet valle, wij zien hoe zwak wij zijn in onszelf zonder de genade Gods, laat ons dus voortdurend leven in afhankelijkheid van die genade.

b. Zie het gevaar van een toestand van voorspoed, en hoe moeilijk het is de verzoekingen er van te overwinnen. Gelijk Jeshurun werd Salomo vet, en toen sloeg hij achteruit, het brood des bescheiden deels, waar Agur om heeft gebeden, is veiliger en beter dan de overvloed van spijs, waarvan Salomo oververzadigd was.

c. Zie hoe diegenen, die een schone belijdenis van Godsvrucht hebben afgelegd en zich ijverig hebben betoond in de dienst van God, het nodig hebben om op hun hoede te zijn, want op hen zal de duivel zijn verwoedste aanvallen richten, en zo zij misdoen is de smaad nog zoveel te groter. Het is de avond, die de dag looft, laat ons dus vrezen, dat wij wl gelopen hebbende, toch blijken achtergebleven te zijn.

Verzen 9-13

1 Koningen 11:9-13

I. Hier is Gods toorn tegen Salomo vanwege zijn zonde. Hij deed wat kwaad was in de ogen des Heeren. Er was een tijd toen de Heere Salomo liefhad, 2 Samuel 12:24, en behagen in hem had 1 Kings 10:9, maar nu vertoornde zich de Here tegen Salomo, 1 Kings 11:9, want in zijn zonde was:

1. De laagste ondankbaarheid, hij keerde zich af van de Heere, die hem tweemaal verschenen was, eens v r hij de tempel begon te bouwen, 1 Kings 3:5, en eens nadat hij hem had ingewijd, 1 Kings 9:2. God houdt rekening van de genaderijke bezoeken, die Hij ons doet, of wij dit nu al of niet doen, Hij weet hoe dikwijls Hij aan ons en voor ons is verschenen, en zal het tegen ons gedenken indien wij ons van Hem afwenden. Dat God aan Salomo verscheen was zo'n merkbare bevestiging van zijn geloof, dat het voor altijd zijn aanbidden van andere goden had moeten voorkomen. Het was ook zo'n onderscheidende gunst, en heeft hem zo'n grote eer aangedaan, dat hij haar nooit had moeten vergeten, in aanmerking wat God in die twee verschijningen tot hem gezegd heeft.

2. De moedwilligste ongehoorzaamheid. Het was juist wat God hem geboden had niet te doen, namelijk dat hij andere goden niet zou nawandelen, en toch is hij door die vermaning niet staande gebleven. Zij, die heerschappij hebben over de mensen, zijn maar al te geneigd om te vergeten dat God heerschappij heeft over hen, en terwijl zij van hun minderen gehoorzaamheid eisen, zelf die gehoorzaamheid te weigeren aan Hem, die de opperste is.

II. De boodschap die Hij hem hierop gezonden heeft, 1 Kings 11:11 Daarom zei de Heere tot Salomo (waarschijnlijk door een profeet) dat hij moet verwachten gestraft te worden voor zijn afval. En hier:

1. Is het vonnis rechtvaardig, dat, daar hij van God was afgevallen, een deel van zijn koninkrijk zal afvallen van zijn geslacht. Hij had Gods eer aan het schepsel gegeven, en daarom zal God zijn kroon aan zijn knecht geven. "Ik zal dit koninkrijk van u scheuren van u in uw nakomelingen, en zal het uw knecht geven, die heerschappij zal voeren over veel, waar gij voor gearbeid hebt". Dit was een grote vernedering voor Salomo, die zich ongetwijfeld gevleid heeft dat het erfrecht van zijn rijk koninkrijk voor altijd op zijn nageslacht zou overgaan. De zonde brengt verderf over geslachten, neemt erfrecht weg, vervreemdt bezittingen, en legt van de mensen eer en heerlijkheid in het stof.

2. De verzachting van dat vonnis is echter zeer liefderijk, om Davids wil, 1 Kings 11:12, 1 Kings 11:13, dat is: om de wille van de belofte, gedaan aan David, zo is alle gunst, die God aan de mens bewijst, om Christus' wil, en om ter wille van het verbond, dat met Hem gemaakt is. Het koninkrijk zal afgescheurd worden van Salomo's huis, maar:

a. Niet terstond. Salomo zal het niet beleven, dat dit gebeurt, maar van de hand van zijn zoon zal het gescheurd worden, van zijn zoon, die bij een van zijn vreemde vrouwen geboren werd, want zijn moeder was een Ammonietische, 1 Kings 14:31, die waarschijnlijk een bevorderaarster is geweest van afgoderij. Welke vertroosting kan iemand smaken in kinderen en een bezitting na te laten, indien hij geen zegen nalaat? Maar, indien oordelen komen, dan is het een gunst jegens ons, zo zij niet komen in onze dagen, zoals wij zien in 2 Kings 20:19. b. Niet geheel en al, een stam, die van Juda, de sterkste en talrijkste, zal aan het huis van David verblijven, 1 Kings 11:13, om Jeruzalems wil, dat David gebouwd had, en ter wille van de tempel aldaar, die Salomo gebouwd had, deze zullen niet in andere handen overgaan. Salomo is niet spoedig, niet geheel en al van God afgeweken, daarom heeft God niet spoedig en niet geheel en al het koninkrijk van hem weggenomen.

Wij hebben reden te hopen dat Salomo, op de boodschap, die God hem genadig zond om zijn geweten te doen ontwaken en hem tot berouw en bekering te brengen, zich voor God verootmoedigd heeft, zijn zonde heeft beleden, om vergeving heeft gevraagd, en teruggekeerd is tot zijn plicht, dat hij toen zijn bekering bekend gemaakt heeft door zijn boek van de Prediker, waarin hij zijn dwaasheid en waanzin bitter betreurt, 1 Kings 7:25, 1 Kings 7:26, en anderen waarschuwt om zich voor dergelijk kwaad te hoeden, hen vermaant en aanspoort om God te vrezen en Zijn geboden te houden, uit aanmerking van het komende oordeel, waarvoor hij, evenals Felix, bevreesd was geworden. Deze boetpredikatie was een even ware aanduiding van een verbroken hart om de zonde, van een hart dat zich van de zonde had afgewend, als Davids boetpsalmen, al zijn zij ook van een anderen aard. Gods genade werkt op verschillende wijze in het hart Zijns volks. En zo is dan Salomo wel gevallen, maar niet weggeworpen. Wat God, hem betreffende, tot David gezegd heeft, werd vervuld: "Ik zal hem met een mensenroede straffen, maar Mijn goedertierenheid zal van hem niet wijken," 2 Samuel 7:14, 2 Samuel 7:15. God kan wel toelaten dat degenen die Hij liefheeft in zonde vallen maar Hij zal niet toelaten dat zij er stil in blijven liggen. Salomo's afval was wel een smaad voor hemzelf en een vlek op zijn persoonlijk karakter, maar op de aard van zijn regering werd er toch geen nadelige invloed door uitgeoefend, want later werd zij als een voorbeeld gesteld van een goede regering, 2 Chronicles 11:17, waar gezegd wordt, dat zij wl deden, zolang zij wandelden in de weg van David en Salomo. Maar hoewel wij al die redenen hebben om te hopen dat hij berouw heeft gehad en zich bekeerd heeft, en genade heeft gevonden, heeft het de Heiligen Geest toch niet goed gedacht om dit uitdrukkelijk te vermelden, maar heeft het in het onzekere gelaten, ter waarschuwing van anderen om niet te zondigen in het vertrouwen van wel weer tot bekering te komen, want het is slechts een misschien, dat God hun bekering zal geven, of, zo Hij het al doet, of Hij eraan hen en aan anderen het blijk en bewijs van zal geven. Grote zondaren kunnen tot bekering komen, en er het voordeel van hebben, terwijl hun toch de troost en de eer er van ontzegd blijft, de schuld kan weggenomen zijn, terwijl toch de smaad en de schande blijven.

Verzen 9-13

1 Koningen 11:9-13

I. Hier is Gods toorn tegen Salomo vanwege zijn zonde. Hij deed wat kwaad was in de ogen des Heeren. Er was een tijd toen de Heere Salomo liefhad, 2 Samuel 12:24, en behagen in hem had 1 Kings 10:9, maar nu vertoornde zich de Here tegen Salomo, 1 Kings 11:9, want in zijn zonde was:

1. De laagste ondankbaarheid, hij keerde zich af van de Heere, die hem tweemaal verschenen was, eens v r hij de tempel begon te bouwen, 1 Kings 3:5, en eens nadat hij hem had ingewijd, 1 Kings 9:2. God houdt rekening van de genaderijke bezoeken, die Hij ons doet, of wij dit nu al of niet doen, Hij weet hoe dikwijls Hij aan ons en voor ons is verschenen, en zal het tegen ons gedenken indien wij ons van Hem afwenden. Dat God aan Salomo verscheen was zo'n merkbare bevestiging van zijn geloof, dat het voor altijd zijn aanbidden van andere goden had moeten voorkomen. Het was ook zo'n onderscheidende gunst, en heeft hem zo'n grote eer aangedaan, dat hij haar nooit had moeten vergeten, in aanmerking wat God in die twee verschijningen tot hem gezegd heeft.

2. De moedwilligste ongehoorzaamheid. Het was juist wat God hem geboden had niet te doen, namelijk dat hij andere goden niet zou nawandelen, en toch is hij door die vermaning niet staande gebleven. Zij, die heerschappij hebben over de mensen, zijn maar al te geneigd om te vergeten dat God heerschappij heeft over hen, en terwijl zij van hun minderen gehoorzaamheid eisen, zelf die gehoorzaamheid te weigeren aan Hem, die de opperste is.

II. De boodschap die Hij hem hierop gezonden heeft, 1 Kings 11:11 Daarom zei de Heere tot Salomo (waarschijnlijk door een profeet) dat hij moet verwachten gestraft te worden voor zijn afval. En hier:

1. Is het vonnis rechtvaardig, dat, daar hij van God was afgevallen, een deel van zijn koninkrijk zal afvallen van zijn geslacht. Hij had Gods eer aan het schepsel gegeven, en daarom zal God zijn kroon aan zijn knecht geven. "Ik zal dit koninkrijk van u scheuren van u in uw nakomelingen, en zal het uw knecht geven, die heerschappij zal voeren over veel, waar gij voor gearbeid hebt". Dit was een grote vernedering voor Salomo, die zich ongetwijfeld gevleid heeft dat het erfrecht van zijn rijk koninkrijk voor altijd op zijn nageslacht zou overgaan. De zonde brengt verderf over geslachten, neemt erfrecht weg, vervreemdt bezittingen, en legt van de mensen eer en heerlijkheid in het stof.

2. De verzachting van dat vonnis is echter zeer liefderijk, om Davids wil, 1 Kings 11:12, 1 Kings 11:13, dat is: om de wille van de belofte, gedaan aan David, zo is alle gunst, die God aan de mens bewijst, om Christus' wil, en om ter wille van het verbond, dat met Hem gemaakt is. Het koninkrijk zal afgescheurd worden van Salomo's huis, maar:

a. Niet terstond. Salomo zal het niet beleven, dat dit gebeurt, maar van de hand van zijn zoon zal het gescheurd worden, van zijn zoon, die bij een van zijn vreemde vrouwen geboren werd, want zijn moeder was een Ammonietische, 1 Kings 14:31, die waarschijnlijk een bevorderaarster is geweest van afgoderij. Welke vertroosting kan iemand smaken in kinderen en een bezitting na te laten, indien hij geen zegen nalaat? Maar, indien oordelen komen, dan is het een gunst jegens ons, zo zij niet komen in onze dagen, zoals wij zien in 2 Kings 20:19. b. Niet geheel en al, een stam, die van Juda, de sterkste en talrijkste, zal aan het huis van David verblijven, 1 Kings 11:13, om Jeruzalems wil, dat David gebouwd had, en ter wille van de tempel aldaar, die Salomo gebouwd had, deze zullen niet in andere handen overgaan. Salomo is niet spoedig, niet geheel en al van God afgeweken, daarom heeft God niet spoedig en niet geheel en al het koninkrijk van hem weggenomen.

Wij hebben reden te hopen dat Salomo, op de boodschap, die God hem genadig zond om zijn geweten te doen ontwaken en hem tot berouw en bekering te brengen, zich voor God verootmoedigd heeft, zijn zonde heeft beleden, om vergeving heeft gevraagd, en teruggekeerd is tot zijn plicht, dat hij toen zijn bekering bekend gemaakt heeft door zijn boek van de Prediker, waarin hij zijn dwaasheid en waanzin bitter betreurt, 1 Kings 7:25, 1 Kings 7:26, en anderen waarschuwt om zich voor dergelijk kwaad te hoeden, hen vermaant en aanspoort om God te vrezen en Zijn geboden te houden, uit aanmerking van het komende oordeel, waarvoor hij, evenals Felix, bevreesd was geworden. Deze boetpredikatie was een even ware aanduiding van een verbroken hart om de zonde, van een hart dat zich van de zonde had afgewend, als Davids boetpsalmen, al zijn zij ook van een anderen aard. Gods genade werkt op verschillende wijze in het hart Zijns volks. En zo is dan Salomo wel gevallen, maar niet weggeworpen. Wat God, hem betreffende, tot David gezegd heeft, werd vervuld: "Ik zal hem met een mensenroede straffen, maar Mijn goedertierenheid zal van hem niet wijken," 2 Samuel 7:14, 2 Samuel 7:15. God kan wel toelaten dat degenen die Hij liefheeft in zonde vallen maar Hij zal niet toelaten dat zij er stil in blijven liggen. Salomo's afval was wel een smaad voor hemzelf en een vlek op zijn persoonlijk karakter, maar op de aard van zijn regering werd er toch geen nadelige invloed door uitgeoefend, want later werd zij als een voorbeeld gesteld van een goede regering, 2 Chronicles 11:17, waar gezegd wordt, dat zij wl deden, zolang zij wandelden in de weg van David en Salomo. Maar hoewel wij al die redenen hebben om te hopen dat hij berouw heeft gehad en zich bekeerd heeft, en genade heeft gevonden, heeft het de Heiligen Geest toch niet goed gedacht om dit uitdrukkelijk te vermelden, maar heeft het in het onzekere gelaten, ter waarschuwing van anderen om niet te zondigen in het vertrouwen van wel weer tot bekering te komen, want het is slechts een misschien, dat God hun bekering zal geven, of, zo Hij het al doet, of Hij eraan hen en aan anderen het blijk en bewijs van zal geven. Grote zondaren kunnen tot bekering komen, en er het voordeel van hebben, terwijl hun toch de troost en de eer er van ontzegd blijft, de schuld kan weggenomen zijn, terwijl toch de smaad en de schande blijven.

Verzen 14-25

1 Koningen 11:14-25

Zolang Salomo zich dicht bij God hield en bij zijn plicht, was er geen tegenstander en geen bejegening van kwaad, 1 Kings 5:4, niets om hem de minste stoornis of onrust te veroorzaken, maar hier hebben wij een bericht van twee tegenstanders, die tegen hem verschenen, het waren onbeduidende vijanden, die niets hadden kunnen uitrichten wat van de vermelding waardig is, indien Salomo niet eerst God tot zijn vijand had gemaakt. Welk kwaad zou Hadad of Rezon hebben kunnen doen aan zo groot en machtig een koning als Salomo was, indien hij zich niet door zijn zonde gering en zwak had gemaakt? En nu kunnen deze nietsbeduidende mannen hem dreigen en beledigen. Als God aan onze zijde is, dan behoeven wij de grootste tegenstander niet te vrezen, maar als Hij tegen ons is, dan kan Hij ons voor het minste en geringste bevreesd maken, en dan zal zelfs de sprinkhaan ons een last zijn.

Deze beide tegenstanders heeft God verwekt, 1 Kings 11:14, 1 Kings 11:23. Zij zelf werden gedreven door beginselen van eerzucht of van wraak, maar God heeft gebruik van hen gemaakt om Salomo te kastijden. Het zwaarste oordeel, dat bedreigd werd, werd uitgesteld, namelijk de afscheuring van het koninkrijk van hem, maar hijzelf moest toch ook, tot zijn grotere vernedering, de roede van de kastijding gevoelen. Wie ook op enigerlei wijze onze tegenstanders zijn, wij moeten de hand van God zien, die hen verwekt om dit te zijn, zoals Hij Simeï verwekt heeft om David te vloeken, over de werktuigen van onze moeilijkheden heen moeten wij zien op de werker er van, en er de twist des Heeren in horen.

De vijandschap van deze beide tegenstanders tegen Salomo en Israël had haar oorsprong in Davids tijd en in zijn verovering van hun respectieve landen, 1 Kings 11:15, 1 Kings 11:24. Salomo had het nut en het voordeel van zijns vaders succes zowel in de uitbreiding van zijn heerschappij, als in de vermeerdering van zijn schatten. en hij zou er nooit iets anders dan nut en voordeel van gekend hebben, indien hij zich dicht bij God had gehouden, maar nu bevindt hij het voordeel opgewogen door kwaad bevindt hij dat David zich vijanden gemaakt heeft, die als doornen in zijn zijde zijn. Zij, die al te gereed zijn om ergernis en toorn bij anderen op te wekken, moeten bedenken dat dit misschien later herdacht en met interest teruggegeven zal worden aan hun kinderen. Weinig vrienden in deze wereld hebbende, zal het onze wijsheid zijn, om ons niet meer vijanden te maken dan nodig is.

1. Hadad, een Edomiet, was een tegenstander van Salomo. Er wordt ons niet gezegd wat hij tegen hem gedaan heeft noch op wat wijze hij hem hinder of stoornis veroorzaakt heeft, doch slechts in het algemeen dat hij hem een tegenstander was, maar wel wordt ons gezegd:

a. Waarom hij wrok koesterde tegen Salomo. David had Edom veroverd, 2 Samuel 8:14. Joab had er al wat mannelijk was over de kling gejaagd, 1 Kings 11:15, 1 Kings 11:16, hij richtte een ontzettende slachting onder hen aan, aldus wraak doende over hun oude vijandschap tegen Israël, maar misschien wel met al te grote strengheid. Terwijl Joab de verslagenen begroef, (want hij liet van hun eigen volk niemand in leven om dit te doen, en begraven moesten zij toch worden, of zij zouden een hinder en kwelling worden voor het land, Ezechiël 39:1 werd Hadad een loot van de koninklijke familie, toen nog een klein kind, door sommigen van de knechten van de koning gered, en naar Egypte gebracht 1 Kings 11:17. Op weg daarheen hielden zij halt, eerst in Midian, en daarna in Paran, waar zij zich voorzagen van mannen, niet om voor hen te strijden of zich met geweld een weg te banen, maar om hen te vergezellen, opdat hun jonge meester in Egypte zou komen met een gevolg overeenkomstig zijn rang en hoedanigheid. Daar werd hij vriendelijk ontvangen en beschermd door Farao, als een in nood verkerende prins en goed verzorgd, hij wist zich zo aangenaam te maken, dat hij na verloop van tijd de zuster van de koningin huwde, 1 Kings 11:9 en een kind bij haar had, voor hetwelk de koningin zelf zulk een genegenheid opvatte, dat zij het onder de kinderen van de koning in Farao's huis opvoedde.

b. Wat hem instaat stelde om Salomo kwaad te doen. Na de dood van Joab en David keerde hij terug in zijn eigen land, waar hij zich vestigde en rustig scheen te houden, zolang Salomo wijs en waakzaam bleef voor het algemeen belang, maar vanwaar hij gelegenheid had vijandelijke invallen te doen in het land Israëls, toch Salomo, zijn wijsheid weggezondigd hebbende zoals Simson zijn kracht, (en op dezelfde wijze), onverschillig werd voor de publieke aangelegenheden, zelf niet meer op zijn hoede was, en de bescherming van God had verbeurd. Welke kwelling hij aan Salomo veroorzaakt heeft, wordt ons hier niet gezegd, maar wel hoe ongaarne Farao zich van hem scheidde, en hoe ernstig hij bij hem aandrong om te blijven 1 Kings 11:22. Wat ontbreekt u bij mij "Niets" zegt Hadad, "maar laat mij evenwel gaan, naar mijn eigen land, mijn geboortegrond." Peter Martyr vond hier aanleiding in tot de Godvruchtige overdenking: "Dat de hemel ons tehuis is, waarvoor wij een heilige genegenheid moeten onderhouden, er naar moeten verlangen, zelfs dan, als de wereld, de plaats van onze ballingschap, ons het vriendelijkst toelacht." Vraagt zij: Wat ontbreekt u, dat gij zo verlangend zijt om weg te gaan? Dan kunnen wij antwoorden: "Niets van hetgeen de wereld voor ons doen kan, evenwel, laat ons daarheen gaan, waar onze hoop en onze eer en onze schat zijn.

2. Rezon, een Syriër, was ook een tegenstander van Salomo. Toen David de Syriërs had verslagen en overwonnen, stelde hij, Rezon, zich aan het hoofd van de overgeblevenen, leefde van plundering en roof, totdat Salomo zorgeloos werd, en toen kreeg hij bezit van Damascus en regeerde daar en over het omliggende land 1 Kings 11:24, 1 Kings 11:25, en hij berokkende moeilijkheden aan Israël, waarschijnlijk in verbintenis met Hadad, al de dagen van Salomo, namelijk, na zijn afval, of, hij was gedurende de gehele regering van Salomo een vijand van Israël, en koelde bij alle gelegenheden zijn, toen onmachtige, woede tegen hen. Maar v r Salomo's rebellie, voordat zijn schaduw van hem geweken was, kon hij hem generlei kwaad doen. Er wordt van hem gezegd, dat hij een afkeer had van Israël, andere vorsten beminden en bewonderden Israël en Salomo, en begeerden hun vriendschap, maar hier was nu een, die een afkeer van hen had. De grootste en beste vorsten en volken, die nog zo geëerd worden door de meesten, zullen toch nog door sommigen gehaat en verafschuwd worden.

Verzen 14-25

1 Koningen 11:14-25

Zolang Salomo zich dicht bij God hield en bij zijn plicht, was er geen tegenstander en geen bejegening van kwaad, 1 Kings 5:4, niets om hem de minste stoornis of onrust te veroorzaken, maar hier hebben wij een bericht van twee tegenstanders, die tegen hem verschenen, het waren onbeduidende vijanden, die niets hadden kunnen uitrichten wat van de vermelding waardig is, indien Salomo niet eerst God tot zijn vijand had gemaakt. Welk kwaad zou Hadad of Rezon hebben kunnen doen aan zo groot en machtig een koning als Salomo was, indien hij zich niet door zijn zonde gering en zwak had gemaakt? En nu kunnen deze nietsbeduidende mannen hem dreigen en beledigen. Als God aan onze zijde is, dan behoeven wij de grootste tegenstander niet te vrezen, maar als Hij tegen ons is, dan kan Hij ons voor het minste en geringste bevreesd maken, en dan zal zelfs de sprinkhaan ons een last zijn.

Deze beide tegenstanders heeft God verwekt, 1 Kings 11:14, 1 Kings 11:23. Zij zelf werden gedreven door beginselen van eerzucht of van wraak, maar God heeft gebruik van hen gemaakt om Salomo te kastijden. Het zwaarste oordeel, dat bedreigd werd, werd uitgesteld, namelijk de afscheuring van het koninkrijk van hem, maar hijzelf moest toch ook, tot zijn grotere vernedering, de roede van de kastijding gevoelen. Wie ook op enigerlei wijze onze tegenstanders zijn, wij moeten de hand van God zien, die hen verwekt om dit te zijn, zoals Hij Simeï verwekt heeft om David te vloeken, over de werktuigen van onze moeilijkheden heen moeten wij zien op de werker er van, en er de twist des Heeren in horen.

De vijandschap van deze beide tegenstanders tegen Salomo en Israël had haar oorsprong in Davids tijd en in zijn verovering van hun respectieve landen, 1 Kings 11:15, 1 Kings 11:24. Salomo had het nut en het voordeel van zijns vaders succes zowel in de uitbreiding van zijn heerschappij, als in de vermeerdering van zijn schatten. en hij zou er nooit iets anders dan nut en voordeel van gekend hebben, indien hij zich dicht bij God had gehouden, maar nu bevindt hij het voordeel opgewogen door kwaad bevindt hij dat David zich vijanden gemaakt heeft, die als doornen in zijn zijde zijn. Zij, die al te gereed zijn om ergernis en toorn bij anderen op te wekken, moeten bedenken dat dit misschien later herdacht en met interest teruggegeven zal worden aan hun kinderen. Weinig vrienden in deze wereld hebbende, zal het onze wijsheid zijn, om ons niet meer vijanden te maken dan nodig is.

1. Hadad, een Edomiet, was een tegenstander van Salomo. Er wordt ons niet gezegd wat hij tegen hem gedaan heeft noch op wat wijze hij hem hinder of stoornis veroorzaakt heeft, doch slechts in het algemeen dat hij hem een tegenstander was, maar wel wordt ons gezegd:

a. Waarom hij wrok koesterde tegen Salomo. David had Edom veroverd, 2 Samuel 8:14. Joab had er al wat mannelijk was over de kling gejaagd, 1 Kings 11:15, 1 Kings 11:16, hij richtte een ontzettende slachting onder hen aan, aldus wraak doende over hun oude vijandschap tegen Israël, maar misschien wel met al te grote strengheid. Terwijl Joab de verslagenen begroef, (want hij liet van hun eigen volk niemand in leven om dit te doen, en begraven moesten zij toch worden, of zij zouden een hinder en kwelling worden voor het land, Ezechiël 39:1 werd Hadad een loot van de koninklijke familie, toen nog een klein kind, door sommigen van de knechten van de koning gered, en naar Egypte gebracht 1 Kings 11:17. Op weg daarheen hielden zij halt, eerst in Midian, en daarna in Paran, waar zij zich voorzagen van mannen, niet om voor hen te strijden of zich met geweld een weg te banen, maar om hen te vergezellen, opdat hun jonge meester in Egypte zou komen met een gevolg overeenkomstig zijn rang en hoedanigheid. Daar werd hij vriendelijk ontvangen en beschermd door Farao, als een in nood verkerende prins en goed verzorgd, hij wist zich zo aangenaam te maken, dat hij na verloop van tijd de zuster van de koningin huwde, 1 Kings 11:9 en een kind bij haar had, voor hetwelk de koningin zelf zulk een genegenheid opvatte, dat zij het onder de kinderen van de koning in Farao's huis opvoedde.

b. Wat hem instaat stelde om Salomo kwaad te doen. Na de dood van Joab en David keerde hij terug in zijn eigen land, waar hij zich vestigde en rustig scheen te houden, zolang Salomo wijs en waakzaam bleef voor het algemeen belang, maar vanwaar hij gelegenheid had vijandelijke invallen te doen in het land Israëls, toch Salomo, zijn wijsheid weggezondigd hebbende zoals Simson zijn kracht, (en op dezelfde wijze), onverschillig werd voor de publieke aangelegenheden, zelf niet meer op zijn hoede was, en de bescherming van God had verbeurd. Welke kwelling hij aan Salomo veroorzaakt heeft, wordt ons hier niet gezegd, maar wel hoe ongaarne Farao zich van hem scheidde, en hoe ernstig hij bij hem aandrong om te blijven 1 Kings 11:22. Wat ontbreekt u bij mij "Niets" zegt Hadad, "maar laat mij evenwel gaan, naar mijn eigen land, mijn geboortegrond." Peter Martyr vond hier aanleiding in tot de Godvruchtige overdenking: "Dat de hemel ons tehuis is, waarvoor wij een heilige genegenheid moeten onderhouden, er naar moeten verlangen, zelfs dan, als de wereld, de plaats van onze ballingschap, ons het vriendelijkst toelacht." Vraagt zij: Wat ontbreekt u, dat gij zo verlangend zijt om weg te gaan? Dan kunnen wij antwoorden: "Niets van hetgeen de wereld voor ons doen kan, evenwel, laat ons daarheen gaan, waar onze hoop en onze eer en onze schat zijn.

2. Rezon, een Syriër, was ook een tegenstander van Salomo. Toen David de Syriërs had verslagen en overwonnen, stelde hij, Rezon, zich aan het hoofd van de overgeblevenen, leefde van plundering en roof, totdat Salomo zorgeloos werd, en toen kreeg hij bezit van Damascus en regeerde daar en over het omliggende land 1 Kings 11:24, 1 Kings 11:25, en hij berokkende moeilijkheden aan Israël, waarschijnlijk in verbintenis met Hadad, al de dagen van Salomo, namelijk, na zijn afval, of, hij was gedurende de gehele regering van Salomo een vijand van Israël, en koelde bij alle gelegenheden zijn, toen onmachtige, woede tegen hen. Maar v r Salomo's rebellie, voordat zijn schaduw van hem geweken was, kon hij hem generlei kwaad doen. Er wordt van hem gezegd, dat hij een afkeer had van Israël, andere vorsten beminden en bewonderden Israël en Salomo, en begeerden hun vriendschap, maar hier was nu een, die een afkeer van hen had. De grootste en beste vorsten en volken, die nog zo geëerd worden door de meesten, zullen toch nog door sommigen gehaat en verafschuwd worden.

Verzen 26-40

1 Koningen 11:26-40

Hier wordt voor het eerst melding gemaakt van die eerloze naam, Jerobeam, de zoon van Nebat, die Israël deed zondigen, hij wordt hier ten tonele gevoerd als een tegenstander van Salomo, aan wie God uitdrukkelijk gezegd had dat Hij het grootste deel van zijn koninkrijk aan zijn knecht zou geven, en Jerobeam was die knecht. Wij hebben hier een bericht:

I. Van zijn afkomst, 1 Kings 11:26. Hij was van de stam van Efraïm, de naaste in eer en aanzien na Juda. Zijn moeder was een weduwe, aan wie Gods voorzienigheid het verlies van haar man vergoed had in een zoon, die arbeidzaam en vernuftig was, en die (naar wij kunnen veronderstellen) haar zeer tot steun en troost was.

II. Van zijn verheffing. Het was Salomo's wijsheid, om als hij werk te doen had, er geschikte personen voor te gebruiken. Hij bemerkte dat Jerobeam een zeer arbeidzame jonge man was, die acht gaf op zijn werk, er behagen in schepte, en het deed met al zijn macht, daarom heeft hij hem gaandeweg verhoogd, totdat hij hem eindelijk tot ontvanger-generaal over de twee stammen van Efraïm en Manasse had aangesteld, of hem wellicht een post had gegeven die gelijk stond met gouverneur van deze twee provincies, want hij was gesteld over de last, of de schatting, dat is: hetzij van de belastingen of van de staande krijgsmacht van het huis van Jozef. Arbeidzaamheid is het middel tot bevordering. Hebt gij een man gezien, die vaardig in zijn werk is, die er zich zorg en moeite voor geeft en er in volhardt? hij zal voor het aangezicht van de koningen gesteld worden, en niet altijd op gelijke voet blijven met minderen.

Merk op het verschil tussen David en beide zijn voorganger en zijn opvolger, als Saul kloeke mannen zag, vergaderde hij hen tot zich, 1 Samuel 14:52, als Salomo een arbeidzaam man zag, bevorderde hij hem, maar Davids ogen waren op de getrouwen in den lande, om hen bij zich te doen zitten, als hij een Godvruchtige zag, verhoogde hij hem, want hij was een man naar Gods hart, wiens aangezicht de oprechte aanschouwt.

III. Van zijn bestemming voor de regering over de tien stammen na de dood van Salomo. Sommigen denken dat hij zelf een komplot smeedde tegen Salomo, dat hij streefde naar de kroon, woelziek en eerzuchtig was. De Joden zeggen dat hij, toen hij door Salomo gebruikt werd bij het bouwen van Millo, alle gelegenheden waarnam om aanmerkingen te maken op Salomo, hem voor te stellen als een verdrukker van het volk, dingen te kennen gevende, die geschikt waren om het volk te vervreemden van zijn regering. Het is wel niet waarschijnlijk dat hij heel veel van die strekking heeft kunnen zeggen, want Salomo zou er kennis van gekregen hebben, en dan zou het zijn bevordering in de weg hebben gestaan. Maar er wordt toch duidelijk te kennen gegeven dat dit in zijn gedachten was, want de profeet zegt hem: Gij zult regeren over al dat uw ziel zal begeren, 1 Kings 11:37. Maar dit was de oorzaak, of liever de geschiedenis, van het opheffen van zijn hand tegen de koning. Deze stelde hem tot overste aan over de stammen van Jozef, en toen hij bezit ging nemen van zijn gouvernement, werd hem door een profeet in de naam van God gezegd dat hij koning zal zijn, hetgeen hem verstoutte om naar hoge dingen te streven in sommige zaken de koning tegen te staan en hem kwelling en onrust te veroorzaken.

1. De profeet, door wie hem deze boodschap gezonden werd, was Ahia van Silo, wij zullen nog meer van hem lezen, 1 Kings 14:2. Het schijnt dat Silo niet zo volkomen door God verlaten en vergeten was, of de herinnering aan vroegere dagen leefde er nog. Het was gezegend met een profeet. Hij gaf aan Jerobeam zijn boodschap over op de weg daar aan zijn dienaren waarschijnlijk bevolen was zich te verwijderen, evenals in eenzelfde geval, 1 Samuel 9:27, toen Samuël zijn boodschap overgaf aan Saul. Gods woord was er niet minder heilig en zeker om, dat het hem aldus in het verborgen, onder een heg misschien, overgeleverd werd.

2. Het teken, waarmee het hem voorgesteld werd, was het scheuren van een kleed in twaalf stukken, waarvan hem tien werden gegeven, 1 Kings 11:30. Het is niet zeker of het kleed van Jerobeam was, zoals gewoonlijk wordt aangenomen, of van Ahia, hetgeen waarschijnlijker is, hij, (dat is de profeet) had zich een nieuw kleed aangedaan, met het doel hem dit teken er mee te geven. Het afscheuren van het rijk van Saul werd aangeduid door het scheuren van Samuëls mantel, niet van Sauls mantel, 1 Samuel 15:27, 1 Samuel 15:28. En er lag meer betekenis in, dat hem tien stukken gegeven werden van hetgeen tevoren niet van hem was, dan van hetgeen wl het zijne was. De profeten, zowel de ware als de valse, gebruikten zulke tekenen, zelfs onder het Nieuwe Testament, zoals Agabus, Acts 21:11.

3. De boodschap zelf, die zeer nauwkeurig is.

A. Hij verzekert hem dat hij koning zal zijn over tien van de twaalf stammen Israëls, 1 Kings 11:31. De geringheid van zijn afkomst en van zijn tegenwoordig ambt, zal zijn verheffing niet in de weg staan, als de God Israëls (door wie de koningen regeren), zegt: Ik zal u tien stammen geven.

B. Hij deelt hem de reden er van mede. Het is niet om zijn goed karakter of om zijn verdiensten, maar ter kastijding van Salomo's afval, omdat hij en zijn familie en ook velen van zijn volk met hem, Mij hebben verlaten, en zich neergebogen hebben voor andere goden 1 Kings 11:33. Het was omdat zij kwaad gedaan hebben, niet omdat het waarschijnlijk was dat hij beter zou doen. Zo moest Israël weten dat het niet om hun gerechtigheid was, dat zij meesters van Kanan zijn gemaakt, maar om de goddeloosheid van de Kananieten, Deuteronomy 9:4. Jerobeam heeft zo'n goede post niet verdiend maar Israël verdiende zo'n slechte vorst. Door hem te zeggen dat de reden waarom Hij het koninkrijk van het huis van Salomo afscheurde, was dat zij God hadden verlaten, waarschuwt Hij hen om niet evenzo zijn verhoging weg te zondigen.

C. Hij beperkt zijn verwachtingen tot de tien stammen, en wel alleen na de dood van Salomo, opdat hij niet het geheel zou beogen en reeds terstond stoornis en onrust aan de regering zou veroorzaken. Hem wordt hier gezegd:

a. Dat twee stammen (hier slechts een stam genoemd, omdat Benjamin, de kleine zich als het ware verloor in de duizenden van Juda) aan het huis van David verzekerd zullen blijven, en dat hij dus nooit op hen een aanslag moest doen, een stam zal hij hebben, 1 Kings 11:32, en wederom, 1 Kings 11:36, zijn zoon zal ik een stam geven, opdat Mijn knecht David altijd een lamp voor Mijn aangezicht hebbe, dat is: een schitterende naam en gedachtenis, Psalms 132:17, en zijn geslacht als koninkrijk geslacht in stand blijve. Hij moet niet denken dat David, evenals Saul, verworpen was, neen, God zal Zijn goedertierenheid niet van hem wegnemen zoals Hij die van Saul weggenomen heeft. Het huis van David moet in stand en eer worden gehouden, omdat daaruit de Messias zal voortkomen. Verderf het niet, want die zegen is er in. b. Dat Salomo gedurende zijn leven in het bezit moet blijven, 1 Kings 11:34, 1 Kings 11:35. Daarom moet Jerobeam niet beproeven hem te onttronen, maar geduldig wachten totdat zijn dag komt. Salomo moet een vorst zijn al de dagen van zijn leven, niet om zijnentwil (hij had zijn kroon aan de gerechtigheid Gods verbeurd) maar terwille van Mijn knecht David, die Mijn geboden en Mijn inzettingen gehouden heeft. Kinderen, die niet wandelen in de voetstappen van hun ouders, varen toch dikwijls te beter in deze wereld om de Godsvrucht van hun ouders.

D. Er wordt hem te verstaan gegeven dat hij zich goed zal hebben te gedragen. De schenking van de kroon zal gelden quamdiu se bene gesserit-zolang hij zich goed gedraagt. Indien gij zult doen dat recht in Mijn ogen is, dan zal Ik u een bestendig huis bouwen, maar anders niet, 1 Kings 11:38 te kennen gevende dat, zo hij God verlaat, zijn verhoging zelf op de troon zijn familie mettertijd in het stof zal leggen, terwijl het zaad van David wl beproefd maar niet voor altijd verootmoedigd zal worden, 1 Kings 11:39, maar weer zal bloeien zoals dit ook geschied is in velen van de doorluchtige koningen van Juda, die met roem geregeerd hebben, toen Jerobeams geslacht uitgeroeid was.

IV. Jerobeams vlucht naar Egypte, 1 Kings 11:40. Op de een of andere wijze is Salomo dit te weten gekomen, waarschijnlijk doordat Jerobeam zelf er van gesproken heeft, hij kon het niet zoals Saul, verbergen noch er over zwijgen. Indien hij er wel over gezwegen had, hij zou in zijn eigen land hebben kunnen blijven, om zich daar voor zijn toekomstige verhoging te bereiden, maar daar hij het ruchtbaar maakte:

1. Heeft Salomo dwaas getracht zijn opvolger te doden. Heeft hij anderen niet geleerd dat, welke raadslagen er ook zijn in het hart van de mensen, de raad des Heeren toch bestaan zal? En denkt hijzelf nu die raad teniet te kunnen doen?

2. Jerobeam trok zich voorzichtig terug in Egypte, hoewel Gods belofte hem overal beveiligd zou hebben, wilde hij toch middelen gebruiken voor zijn veiligheid, en was hij tevreden om in ballingschap te leven voor een tijd in onbekendheid daar hij zeker was ten slotte een koninkrijk te zullen hebben. En zullen wij dit dan niet zijn, wij die weten dat ons een beter koninkrijk is weggelegd?

Verzen 26-40

1 Koningen 11:26-40

Hier wordt voor het eerst melding gemaakt van die eerloze naam, Jerobeam, de zoon van Nebat, die Israël deed zondigen, hij wordt hier ten tonele gevoerd als een tegenstander van Salomo, aan wie God uitdrukkelijk gezegd had dat Hij het grootste deel van zijn koninkrijk aan zijn knecht zou geven, en Jerobeam was die knecht. Wij hebben hier een bericht:

I. Van zijn afkomst, 1 Kings 11:26. Hij was van de stam van Efraïm, de naaste in eer en aanzien na Juda. Zijn moeder was een weduwe, aan wie Gods voorzienigheid het verlies van haar man vergoed had in een zoon, die arbeidzaam en vernuftig was, en die (naar wij kunnen veronderstellen) haar zeer tot steun en troost was.

II. Van zijn verheffing. Het was Salomo's wijsheid, om als hij werk te doen had, er geschikte personen voor te gebruiken. Hij bemerkte dat Jerobeam een zeer arbeidzame jonge man was, die acht gaf op zijn werk, er behagen in schepte, en het deed met al zijn macht, daarom heeft hij hem gaandeweg verhoogd, totdat hij hem eindelijk tot ontvanger-generaal over de twee stammen van Efraïm en Manasse had aangesteld, of hem wellicht een post had gegeven die gelijk stond met gouverneur van deze twee provincies, want hij was gesteld over de last, of de schatting, dat is: hetzij van de belastingen of van de staande krijgsmacht van het huis van Jozef. Arbeidzaamheid is het middel tot bevordering. Hebt gij een man gezien, die vaardig in zijn werk is, die er zich zorg en moeite voor geeft en er in volhardt? hij zal voor het aangezicht van de koningen gesteld worden, en niet altijd op gelijke voet blijven met minderen.

Merk op het verschil tussen David en beide zijn voorganger en zijn opvolger, als Saul kloeke mannen zag, vergaderde hij hen tot zich, 1 Samuel 14:52, als Salomo een arbeidzaam man zag, bevorderde hij hem, maar Davids ogen waren op de getrouwen in den lande, om hen bij zich te doen zitten, als hij een Godvruchtige zag, verhoogde hij hem, want hij was een man naar Gods hart, wiens aangezicht de oprechte aanschouwt.

III. Van zijn bestemming voor de regering over de tien stammen na de dood van Salomo. Sommigen denken dat hij zelf een komplot smeedde tegen Salomo, dat hij streefde naar de kroon, woelziek en eerzuchtig was. De Joden zeggen dat hij, toen hij door Salomo gebruikt werd bij het bouwen van Millo, alle gelegenheden waarnam om aanmerkingen te maken op Salomo, hem voor te stellen als een verdrukker van het volk, dingen te kennen gevende, die geschikt waren om het volk te vervreemden van zijn regering. Het is wel niet waarschijnlijk dat hij heel veel van die strekking heeft kunnen zeggen, want Salomo zou er kennis van gekregen hebben, en dan zou het zijn bevordering in de weg hebben gestaan. Maar er wordt toch duidelijk te kennen gegeven dat dit in zijn gedachten was, want de profeet zegt hem: Gij zult regeren over al dat uw ziel zal begeren, 1 Kings 11:37. Maar dit was de oorzaak, of liever de geschiedenis, van het opheffen van zijn hand tegen de koning. Deze stelde hem tot overste aan over de stammen van Jozef, en toen hij bezit ging nemen van zijn gouvernement, werd hem door een profeet in de naam van God gezegd dat hij koning zal zijn, hetgeen hem verstoutte om naar hoge dingen te streven in sommige zaken de koning tegen te staan en hem kwelling en onrust te veroorzaken.

1. De profeet, door wie hem deze boodschap gezonden werd, was Ahia van Silo, wij zullen nog meer van hem lezen, 1 Kings 14:2. Het schijnt dat Silo niet zo volkomen door God verlaten en vergeten was, of de herinnering aan vroegere dagen leefde er nog. Het was gezegend met een profeet. Hij gaf aan Jerobeam zijn boodschap over op de weg daar aan zijn dienaren waarschijnlijk bevolen was zich te verwijderen, evenals in eenzelfde geval, 1 Samuel 9:27, toen Samuël zijn boodschap overgaf aan Saul. Gods woord was er niet minder heilig en zeker om, dat het hem aldus in het verborgen, onder een heg misschien, overgeleverd werd.

2. Het teken, waarmee het hem voorgesteld werd, was het scheuren van een kleed in twaalf stukken, waarvan hem tien werden gegeven, 1 Kings 11:30. Het is niet zeker of het kleed van Jerobeam was, zoals gewoonlijk wordt aangenomen, of van Ahia, hetgeen waarschijnlijker is, hij, (dat is de profeet) had zich een nieuw kleed aangedaan, met het doel hem dit teken er mee te geven. Het afscheuren van het rijk van Saul werd aangeduid door het scheuren van Samuëls mantel, niet van Sauls mantel, 1 Samuel 15:27, 1 Samuel 15:28. En er lag meer betekenis in, dat hem tien stukken gegeven werden van hetgeen tevoren niet van hem was, dan van hetgeen wl het zijne was. De profeten, zowel de ware als de valse, gebruikten zulke tekenen, zelfs onder het Nieuwe Testament, zoals Agabus, Acts 21:11.

3. De boodschap zelf, die zeer nauwkeurig is.

A. Hij verzekert hem dat hij koning zal zijn over tien van de twaalf stammen Israëls, 1 Kings 11:31. De geringheid van zijn afkomst en van zijn tegenwoordig ambt, zal zijn verheffing niet in de weg staan, als de God Israëls (door wie de koningen regeren), zegt: Ik zal u tien stammen geven.

B. Hij deelt hem de reden er van mede. Het is niet om zijn goed karakter of om zijn verdiensten, maar ter kastijding van Salomo's afval, omdat hij en zijn familie en ook velen van zijn volk met hem, Mij hebben verlaten, en zich neergebogen hebben voor andere goden 1 Kings 11:33. Het was omdat zij kwaad gedaan hebben, niet omdat het waarschijnlijk was dat hij beter zou doen. Zo moest Israël weten dat het niet om hun gerechtigheid was, dat zij meesters van Kanan zijn gemaakt, maar om de goddeloosheid van de Kananieten, Deuteronomy 9:4. Jerobeam heeft zo'n goede post niet verdiend maar Israël verdiende zo'n slechte vorst. Door hem te zeggen dat de reden waarom Hij het koninkrijk van het huis van Salomo afscheurde, was dat zij God hadden verlaten, waarschuwt Hij hen om niet evenzo zijn verhoging weg te zondigen.

C. Hij beperkt zijn verwachtingen tot de tien stammen, en wel alleen na de dood van Salomo, opdat hij niet het geheel zou beogen en reeds terstond stoornis en onrust aan de regering zou veroorzaken. Hem wordt hier gezegd:

a. Dat twee stammen (hier slechts een stam genoemd, omdat Benjamin, de kleine zich als het ware verloor in de duizenden van Juda) aan het huis van David verzekerd zullen blijven, en dat hij dus nooit op hen een aanslag moest doen, een stam zal hij hebben, 1 Kings 11:32, en wederom, 1 Kings 11:36, zijn zoon zal ik een stam geven, opdat Mijn knecht David altijd een lamp voor Mijn aangezicht hebbe, dat is: een schitterende naam en gedachtenis, Psalms 132:17, en zijn geslacht als koninkrijk geslacht in stand blijve. Hij moet niet denken dat David, evenals Saul, verworpen was, neen, God zal Zijn goedertierenheid niet van hem wegnemen zoals Hij die van Saul weggenomen heeft. Het huis van David moet in stand en eer worden gehouden, omdat daaruit de Messias zal voortkomen. Verderf het niet, want die zegen is er in. b. Dat Salomo gedurende zijn leven in het bezit moet blijven, 1 Kings 11:34, 1 Kings 11:35. Daarom moet Jerobeam niet beproeven hem te onttronen, maar geduldig wachten totdat zijn dag komt. Salomo moet een vorst zijn al de dagen van zijn leven, niet om zijnentwil (hij had zijn kroon aan de gerechtigheid Gods verbeurd) maar terwille van Mijn knecht David, die Mijn geboden en Mijn inzettingen gehouden heeft. Kinderen, die niet wandelen in de voetstappen van hun ouders, varen toch dikwijls te beter in deze wereld om de Godsvrucht van hun ouders.

D. Er wordt hem te verstaan gegeven dat hij zich goed zal hebben te gedragen. De schenking van de kroon zal gelden quamdiu se bene gesserit-zolang hij zich goed gedraagt. Indien gij zult doen dat recht in Mijn ogen is, dan zal Ik u een bestendig huis bouwen, maar anders niet, 1 Kings 11:38 te kennen gevende dat, zo hij God verlaat, zijn verhoging zelf op de troon zijn familie mettertijd in het stof zal leggen, terwijl het zaad van David wl beproefd maar niet voor altijd verootmoedigd zal worden, 1 Kings 11:39, maar weer zal bloeien zoals dit ook geschied is in velen van de doorluchtige koningen van Juda, die met roem geregeerd hebben, toen Jerobeams geslacht uitgeroeid was.

IV. Jerobeams vlucht naar Egypte, 1 Kings 11:40. Op de een of andere wijze is Salomo dit te weten gekomen, waarschijnlijk doordat Jerobeam zelf er van gesproken heeft, hij kon het niet zoals Saul, verbergen noch er over zwijgen. Indien hij er wel over gezwegen had, hij zou in zijn eigen land hebben kunnen blijven, om zich daar voor zijn toekomstige verhoging te bereiden, maar daar hij het ruchtbaar maakte:

1. Heeft Salomo dwaas getracht zijn opvolger te doden. Heeft hij anderen niet geleerd dat, welke raadslagen er ook zijn in het hart van de mensen, de raad des Heeren toch bestaan zal? En denkt hijzelf nu die raad teniet te kunnen doen?

2. Jerobeam trok zich voorzichtig terug in Egypte, hoewel Gods belofte hem overal beveiligd zou hebben, wilde hij toch middelen gebruiken voor zijn veiligheid, en was hij tevreden om in ballingschap te leven voor een tijd in onbekendheid daar hij zeker was ten slotte een koninkrijk te zullen hebben. En zullen wij dit dan niet zijn, wij die weten dat ons een beter koninkrijk is weggelegd?

Verzen 41-43

1 Koningen 11:41-43

Wij hebben hier het besluit van de geschiedenis van Salomo, en daarin:

1. Wordt verwezen naar een andere geschiedenis, die toen bestond, maar (daar zij niet door de Heiligen Geest was ingegeven) sedert verloren geraakt is, het boek van de geschiedenissen van Salomo, 1 Kings 11:41. Waarschijnlijk is dit boek geschreven door een chronograaf of geschiedschrijver, die hij gebruikte om zijn annalen te schrijven, waaraan de gewijde geschiedschrijver ontleend heeft wat God geschikt oordeelde om aan de kerk overgeleverd te worden.

2. Een opgave van de jaren van zijn regering, 1 Kings 11:42. Hij regeerde te Jeruzalem (niet zoals zijn vader, een deel van zijn tijd te Hebron en een ander deel te Jeruzalem) over geheel Israël (niet zoals zijn zoon en zijn vader in het begin van zijn tijd, alleen over Juda) veertig jaren. Zijn regering was even lang als die van zijn vader, maar hij heeft niet even lang geleefd. De zonde heeft zijn dagen verkort.

3. Zijn dood en begrafenis, en zijn opvolger, 1 Kings 11:43. a. Hij volgde zijn vaderen naar het graf, ontsliep met hen, en werd begraven in Davids begraafplaats, met eer ongetwijfeld.

b. Zijn zoon volgde hem op op de troon. Aldus worden de graven gevuld met de geslachten, die heengaan, en worden huizen gevuld met hen, die opkomen. Gelijk het graf roept: "Geef, geef", zo is land nooit verloren uit gebrek aan een erfgenaam.

Verzen 41-43

1 Koningen 11:41-43

Wij hebben hier het besluit van de geschiedenis van Salomo, en daarin:

1. Wordt verwezen naar een andere geschiedenis, die toen bestond, maar (daar zij niet door de Heiligen Geest was ingegeven) sedert verloren geraakt is, het boek van de geschiedenissen van Salomo, 1 Kings 11:41. Waarschijnlijk is dit boek geschreven door een chronograaf of geschiedschrijver, die hij gebruikte om zijn annalen te schrijven, waaraan de gewijde geschiedschrijver ontleend heeft wat God geschikt oordeelde om aan de kerk overgeleverd te worden.

2. Een opgave van de jaren van zijn regering, 1 Kings 11:42. Hij regeerde te Jeruzalem (niet zoals zijn vader, een deel van zijn tijd te Hebron en een ander deel te Jeruzalem) over geheel Israël (niet zoals zijn zoon en zijn vader in het begin van zijn tijd, alleen over Juda) veertig jaren. Zijn regering was even lang als die van zijn vader, maar hij heeft niet even lang geleefd. De zonde heeft zijn dagen verkort.

3. Zijn dood en begrafenis, en zijn opvolger, 1 Kings 11:43. a. Hij volgde zijn vaderen naar het graf, ontsliep met hen, en werd begraven in Davids begraafplaats, met eer ongetwijfeld.

b. Zijn zoon volgde hem op op de troon. Aldus worden de graven gevuld met de geslachten, die heengaan, en worden huizen gevuld met hen, die opkomen. Gelijk het graf roept: "Geef, geef", zo is land nooit verloren uit gebrek aan een erfgenaam.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Kings 11". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-kings-11.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile