Lectionary Calendar
Tuesday, November 5th, 2024
the Week of Proper 26 / Ordinary 31
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
1 Korinthiërs 13

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KORINTHE 13

In dit hoofdstuk gaat de apostel er toe over om meer in bijzonderheden aan te tonen wat de uitnemender weg is, waarvan hij zo-even gesproken heeft. Hij beveelt dien aan:

I. Door te wijzen op zijn noodzakelijkheid en belangrijkheid, 1 Corinthians 13:1.

II. Door een omschrijving te geven van zijn eigenaardigheden en gevolgen, 1 Corinthians 13:4.

III. Door aan te tonen hoezeer hij alle andere gaven en genaden overtreft, hetgeen blijkt uit zijn duurzaamheid, daar hij bestaan zal wanneer al de andere niet meer of van geen nut meer zijn, 1 Corinthians 13:8.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KORINTHE 13

In dit hoofdstuk gaat de apostel er toe over om meer in bijzonderheden aan te tonen wat de uitnemender weg is, waarvan hij zo-even gesproken heeft. Hij beveelt dien aan:

I. Door te wijzen op zijn noodzakelijkheid en belangrijkheid, 1 Corinthians 13:1.

II. Door een omschrijving te geven van zijn eigenaardigheden en gevolgen, 1 Corinthians 13:4.

III. Door aan te tonen hoezeer hij alle andere gaven en genaden overtreft, hetgeen blijkt uit zijn duurzaamheid, daar hij bestaan zal wanneer al de andere niet meer of van geen nut meer zijn, 1 Corinthians 13:8.

Verzen 1-3

1 Corinthiërs 13:1-3

Hier toont de apostel aan welke de uitnemender weg is, dien hij bedoelde en op het oog had aan het eind van het vorige hoofdstuk, namelijk de liefde, agap, niet die liefde, welke gewoonlijk bedoeld wordt als men dit woord gebruikt en die niet veel meer is dan het geven van aalmoezen, maar liefde in de rijkste en verste betekenis van het woord, ware liefde tot God en de mensen, een liefdevolle genegenheid des geestes jegens onze mede-Christenen, voortspruitende uit oprechte en vurige overgave aan God. Dit levende beginsel van alle plichten en gehoorzaamheid is de uitnemender weg, waarvan de apostel spreekt, verre boven alle gaven te verkiezen. Ja, zonder deze zijn de schitterendste gaven niets, komen ons niet ten goede en worden door God niet geacht. Hij onderscheidt:

1. De gave der talen. Al ware het dat ik de talen der mensen en engelen sprak, en de liefde niet had, zo ware ik een klinkend metaal of luidende schel geworden, 1 Corinthians 13:1. Indien iemand al de talen der wereld spreken kon, en dat met de grootste nauwkeurigheid, beschaafd en vloeiend, indien hij kon spreken als een engel, en hij had de liefde niet, dan zou het alles zinledig rumoer zijn, wanluidend en nutteloos geklank, zonder voordeel of verkwikking. Wij worden niet behouden en doen anderen geen nut door vrijmoedig, schoon en geleerd over de dingen Gods te spreken, indien we ontbloot zijn van heilige liefde. Het liefhebbend hart, niet de vlugge tong, is aangenaam voor God. De apostel noemt eerst deze gave, omdat de Corinthiërs, naar het schijnt, daarop zich het meest verhovaardigden met verachting van hun broederen.

2. Profetie, het verstand van alle geheimenissen en alle kennis. Zonder de liefde is deze niets, 1 Corinthians 13:2. Indien iemand het helderste inzicht had in de profetieën en schaduwen des Ouden Verbonds, de nauwkeurigste kennis van de Christelijke leerstellingen, ja zelfs, door ingeving, door onfeilbare mededeling en verlichting des Geestes, zonder de liefde zou hij niets zijn, dat alles zou hem geen nut doen. Een helder en diepzinnig hoofd heeft geen waarde zonder een welwillend en liefhebbend hart. God hecht niet aan onze grote kennis, maar aan trouwe en hartelijke toewijding en liefde.

3. Geloof dat wonderen verricht, het geloof in wonderen of het geloof, waardoor zij die het bezaten instaat waren wonderen te doen. Indien ik al het geloof had (de hoogste mate van deze soort van geloof) zodat ik bergen verzette (tot hen zeggen: Gaat heen in het midden der zee, en door hen gehoorzaamd werd, Mark 11:23) en de liefde niet had, zo ware ik niets. Het grootste wonderdoende geloof, voor hetwelk in zekeren zin niets onmogelijk is, in zichzelf zonder de liefde is het niets. Bergen verzetten is in de schatting der mensen iets zeer belangrijks, maar in Gods oog is een sprank liefde van veel groter waarde dan al het geloof van de gehele wereld van dien aard. Men kan veel wonderen verricht hebben in den naam van Christus, en toch door Hem verloochend worden en het bevel krijgen als werkers der ongerechtigheid van Hem te gaan, Matthew 7:22, Matthew 7:23. Zaligmakend geloof gaat altijd met liefde gepaard, wonderdoend geloof kan zonder liefde bestaan.

4. De uiterlijke daden der liefde. Het uitdelen van al mijn goederen tot onderhoud der armen, 1 Corinthians 13:3. Indien iemand op die wijze alles geeft wat hij heeft, en hij heeft de liefde niet, dan zal het hem geen nut doen. Er kan een open en milde hand zijn zonder vrijgevig en liefderijk hart. De uiterlijke daad van weldadigheid kan uit een zeer slecht beginsel voortkomen. IJdele roemzucht of hoogmoedig tentoonstellen van verdiensten kunnen iemand, die de ware liefde tot God en den naasten mist, op die wijze tot grote uitgaven leiden. Ons weldoen aan anderen zal ons geen nut doen, indien het niet op de rechte wijze geschiedt, namelijk uit het beginsel van toewijding en liefde, liefde tot God en welwillendheid voor de mensen. Zo wij de liefde buiten onzen godsdienst houden, zullen de kostelijkste diensten ons niet helpen. Zo wij geven al wat wij hebben, maar Gode ons hart onthouden, zal het ons geen voordeel brengen.

5. Zelfs het lijden, en dat wel van de zwaarste soort. Al ware het dat ik mijn lichaam overgaf opdat ik verbrand zou worden, en had de liefde niet, zo zou het mij geen nuttigheid geven, 1 Corinthians 13:3. Indien we ons leven opofferden voor de zaak des Evangelies, en verbrand werden om onze handhaving van de waarheid, het zou ons geen baat geven zonder de liefde, zonder dat we tot deze zelfopoffering gedrongen werden door ware toewijding aan God en oprechte liefde voor Zijne gemeente en Zijn volk, en welwillendheid voor het mensdom. De uitwendige daad kan zeer schoon zijn, terwijl het onzichtbaar beginsel zeer slecht is. Sommigen hebben zich in het vuur geworpen ten einde daardoor een naam en roem onder de mensen te verkrijgen. Het is mogelijk, dat hetzelfde beginsel sommigen opgewonden heeft tot genoeg beslistheid om voor den godsdienst te sterven, die nooit van harte er in geloofd en hem omhelsd hadden. Maar het verdedigen van den godsdienst ten koste van ons leven zal ons niets baten indien wij zijne macht niet gevoelen, en de ware liefde is het hart en de ziel van den godsdienst. Indien wij niets van haar heilig vuur in ons gevoelen, zal het ons niet helpen dat we ons zelven tot as laten verbranden, voor de waarheid. Het grievendst lijden en de kostbaarste offers bevelen ons niet bij God aan, indien we onze broederen niet liefhebben, ook al gaven we onze lichamen om verbrand te worden, het helpt ons niet. Maar langs hoe vreemd een weg menen dan zij zich Gode aan te bevelen, die dat denken te doen door anderen te verbranden, door moord en doodslag, door het pijnigen hunner mede-Christenen, of door hen op allerlei wijs te kwellen! Mijn ziel! kom niet in hun raad! Zo ik reeds geen hoop kan hebben door God aangenomen te worden, indien ik mijn eigen lichaam overgeef om verbrand te worden, terwijl ik de liefde niet heb, hoe kan ik dan daarop hopen door het verbranden of mishandelen van anderen in openbare tegenspraak met de liefde!

Verzen 1-3

1 Corinthiërs 13:1-3

Hier toont de apostel aan welke de uitnemender weg is, dien hij bedoelde en op het oog had aan het eind van het vorige hoofdstuk, namelijk de liefde, agap, niet die liefde, welke gewoonlijk bedoeld wordt als men dit woord gebruikt en die niet veel meer is dan het geven van aalmoezen, maar liefde in de rijkste en verste betekenis van het woord, ware liefde tot God en de mensen, een liefdevolle genegenheid des geestes jegens onze mede-Christenen, voortspruitende uit oprechte en vurige overgave aan God. Dit levende beginsel van alle plichten en gehoorzaamheid is de uitnemender weg, waarvan de apostel spreekt, verre boven alle gaven te verkiezen. Ja, zonder deze zijn de schitterendste gaven niets, komen ons niet ten goede en worden door God niet geacht. Hij onderscheidt:

1. De gave der talen. Al ware het dat ik de talen der mensen en engelen sprak, en de liefde niet had, zo ware ik een klinkend metaal of luidende schel geworden, 1 Corinthians 13:1. Indien iemand al de talen der wereld spreken kon, en dat met de grootste nauwkeurigheid, beschaafd en vloeiend, indien hij kon spreken als een engel, en hij had de liefde niet, dan zou het alles zinledig rumoer zijn, wanluidend en nutteloos geklank, zonder voordeel of verkwikking. Wij worden niet behouden en doen anderen geen nut door vrijmoedig, schoon en geleerd over de dingen Gods te spreken, indien we ontbloot zijn van heilige liefde. Het liefhebbend hart, niet de vlugge tong, is aangenaam voor God. De apostel noemt eerst deze gave, omdat de Corinthiërs, naar het schijnt, daarop zich het meest verhovaardigden met verachting van hun broederen.

2. Profetie, het verstand van alle geheimenissen en alle kennis. Zonder de liefde is deze niets, 1 Corinthians 13:2. Indien iemand het helderste inzicht had in de profetieën en schaduwen des Ouden Verbonds, de nauwkeurigste kennis van de Christelijke leerstellingen, ja zelfs, door ingeving, door onfeilbare mededeling en verlichting des Geestes, zonder de liefde zou hij niets zijn, dat alles zou hem geen nut doen. Een helder en diepzinnig hoofd heeft geen waarde zonder een welwillend en liefhebbend hart. God hecht niet aan onze grote kennis, maar aan trouwe en hartelijke toewijding en liefde.

3. Geloof dat wonderen verricht, het geloof in wonderen of het geloof, waardoor zij die het bezaten instaat waren wonderen te doen. Indien ik al het geloof had (de hoogste mate van deze soort van geloof) zodat ik bergen verzette (tot hen zeggen: Gaat heen in het midden der zee, en door hen gehoorzaamd werd, Mark 11:23) en de liefde niet had, zo ware ik niets. Het grootste wonderdoende geloof, voor hetwelk in zekeren zin niets onmogelijk is, in zichzelf zonder de liefde is het niets. Bergen verzetten is in de schatting der mensen iets zeer belangrijks, maar in Gods oog is een sprank liefde van veel groter waarde dan al het geloof van de gehele wereld van dien aard. Men kan veel wonderen verricht hebben in den naam van Christus, en toch door Hem verloochend worden en het bevel krijgen als werkers der ongerechtigheid van Hem te gaan, Matthew 7:22, Matthew 7:23. Zaligmakend geloof gaat altijd met liefde gepaard, wonderdoend geloof kan zonder liefde bestaan.

4. De uiterlijke daden der liefde. Het uitdelen van al mijn goederen tot onderhoud der armen, 1 Corinthians 13:3. Indien iemand op die wijze alles geeft wat hij heeft, en hij heeft de liefde niet, dan zal het hem geen nut doen. Er kan een open en milde hand zijn zonder vrijgevig en liefderijk hart. De uiterlijke daad van weldadigheid kan uit een zeer slecht beginsel voortkomen. IJdele roemzucht of hoogmoedig tentoonstellen van verdiensten kunnen iemand, die de ware liefde tot God en den naasten mist, op die wijze tot grote uitgaven leiden. Ons weldoen aan anderen zal ons geen nut doen, indien het niet op de rechte wijze geschiedt, namelijk uit het beginsel van toewijding en liefde, liefde tot God en welwillendheid voor de mensen. Zo wij de liefde buiten onzen godsdienst houden, zullen de kostelijkste diensten ons niet helpen. Zo wij geven al wat wij hebben, maar Gode ons hart onthouden, zal het ons geen voordeel brengen.

5. Zelfs het lijden, en dat wel van de zwaarste soort. Al ware het dat ik mijn lichaam overgaf opdat ik verbrand zou worden, en had de liefde niet, zo zou het mij geen nuttigheid geven, 1 Corinthians 13:3. Indien we ons leven opofferden voor de zaak des Evangelies, en verbrand werden om onze handhaving van de waarheid, het zou ons geen baat geven zonder de liefde, zonder dat we tot deze zelfopoffering gedrongen werden door ware toewijding aan God en oprechte liefde voor Zijne gemeente en Zijn volk, en welwillendheid voor het mensdom. De uitwendige daad kan zeer schoon zijn, terwijl het onzichtbaar beginsel zeer slecht is. Sommigen hebben zich in het vuur geworpen ten einde daardoor een naam en roem onder de mensen te verkrijgen. Het is mogelijk, dat hetzelfde beginsel sommigen opgewonden heeft tot genoeg beslistheid om voor den godsdienst te sterven, die nooit van harte er in geloofd en hem omhelsd hadden. Maar het verdedigen van den godsdienst ten koste van ons leven zal ons niets baten indien wij zijne macht niet gevoelen, en de ware liefde is het hart en de ziel van den godsdienst. Indien wij niets van haar heilig vuur in ons gevoelen, zal het ons niet helpen dat we ons zelven tot as laten verbranden, voor de waarheid. Het grievendst lijden en de kostbaarste offers bevelen ons niet bij God aan, indien we onze broederen niet liefhebben, ook al gaven we onze lichamen om verbrand te worden, het helpt ons niet. Maar langs hoe vreemd een weg menen dan zij zich Gode aan te bevelen, die dat denken te doen door anderen te verbranden, door moord en doodslag, door het pijnigen hunner mede-Christenen, of door hen op allerlei wijs te kwellen! Mijn ziel! kom niet in hun raad! Zo ik reeds geen hoop kan hebben door God aangenomen te worden, indien ik mijn eigen lichaam overgeef om verbrand te worden, terwijl ik de liefde niet heb, hoe kan ik dan daarop hopen door het verbranden of mishandelen van anderen in openbare tegenspraak met de liefde!

Verzen 4-7

1 Corinthiërs 13:4-7

De apostel noemt ons in deze verzen enige van de eigenschappen en uitwerkingen van de liefde, zowel om die te beschrijven als om ze aan te bevelen, opdat we mogen weten of we deze genade bezitten, en indien niet, opdat we begerig mogen worden om iets dat zo bij uitstek beminnelijk is te verkrijgen, en niet te rusten voor we het hebben. Het is een buitengemene genade, die een volheid van goede eigenschappen bezit. En wel:

I. De liefde is lankmoedig (makrothumei). Zij kan het kwade, onrecht en terging verdragen zonder vervuld te worden met wrok, verontwaardiging en wraakzucht. Zij maakt den geest sterk, geeft hem macht over de hartstochten, voorziet hem van uithoudend geduld, dat eer zal wachten op de verbetering van een broeder dan over zijn gedrag in verwijten losbarsten. Zij zal menige veronachtzaming en verwaarlozing door den persoon, dien ze liefheeft, over het hoofd zien, en geduldig wachten om te zien welke uitwerking dit geduld op hem heeft.

II. Zij is goedertieren (chrsteu etai). Zij is zegenend, vol goedheid, beleefd en verplichtend.

Op haar tong is de leer der goeddadigheid, haar hart is groot, haar hand is open. Zij is bereid om gunsten te verlenen en goed te doen. Zij zoekt zich nuttig te maken, en grijpt niet slechts de gelegenheden om goed te doen aan, maar zoekt ze op. Zo is altijd haar karakter. Zij is geduldig onder onrecht, en gereed en geneigd om al het goede te doen, dat in haar macht staat. En onder deze twee kentekenen kan men al de bijzonderheden van haar karakter saamvatten.

III. De liefde onderdrukt wangunst. Zij is niet afgunstig, zij is niet gebelgd over het goed van anderen, zo min over hun gaven als over hun goede hoedanigheden, hun eer of hun bezittingen. Indien we onzen naasten liefhebben zullen we zover zijn van hem zijn welvaart te benijden of er verdrietig over te zijn, dat we er in delen en ons er over verheugen zullen. Zijn zegen en heiligmaking zullen een toevoegsel tot de onze zijn in plaats van die te schokken of te verminderen. Dat is het natuurlijk gevolg van liefde en vriendelijkheid, afgunst is het gevolg van kwaadwilligheid. De voorspoed van hen, die wij liefhebben, kan ons nooit grieven, en de geest, die zich gebonden gevoelt om goed te doen, kan nooit iemand iets kwaads toewensen.

IV. Liefde overwint hoogmoed en ijdele eer.

Zij handelt niet lichtvaardiglijk, zij is niet opgeblazen, zij is niet gezwollen van zelfverheffing, zij heeft geen aanmatigingen, zij maakt geen aanspraak op eerbewijzen, macht of eerbied, die haar niet toekomen. Zij is niet onbeschaamd, gereed om anderen te verachten, of onder den voet te treden, of met haat en toorn te behandelen. Zij, in wie het beginsel van ware broederliefde woont, zullen de een den ander uitnemender achten dan zich zelven, Romans 12:10. Zij zullen geen ding doen door twisting of ijdele eer, maar door ootmoedigheid de een den ander uitnemender achten dan zichzelf, Philippians 2:3. Ware liefde zal ons achting voor onze broederen geven, en hen in waarde doen stijgen in ons oog, en dat zal onze achting voor ons zelven beperken en de dwaasheden van zelfoverschatting en aanmatiging voorkomen. Deze slechte hoedanigheden kunnen nooit ontkiemen uit tedere liefde voor de broederen of overgegeven welwillendheid. De woorden in onze vertaling weergegeven door "handelt niet ongeschiktelijk" kunnen ook op andere wijzen overgezet worden, ook geven ze naar mijn mening de betekenis niet geheel juist weer, maar in elk geval bedoelen ze iets, dat lijnrecht tegen ware liefde over staat. Men zou kunnen vertalen: ze maakt geen tumult, geen verstoring. De liefde bedaart de nijdige hartstochten in plaats van ze te voeden. Anderen lezen: Zij handelt met niemand verraderlijk, zij zoekt niemand te verstrikken of hem tot zwijgen te brengen door nodeloze moeilijkheden en aanspraken. Zij is niet vals, of honds, of onhandelbaar, ze is niet geneigd tot dwarsbomen en tegenspreken. Sommigen verstaan er onder: veinzerij en vleierij, het tonen van een schoon gelaat en het uiten van lieve woorden, zonder enige bedoeling van waarheid of van goeddoen. De liefde verafschuwt zulke valsheid en vleierij. Niets is dan ook verderflijker, of meer geschikt om de voornemens van ware liefde en welwillendheid te dwarsbomen.

V. De liefde is zorgvuldig om niet de grenzen van de betamelijkheid te overschrijden, oek aschmonei, zij handelt niet ongeschiktelijk, 1 Corinthians 13:5, zij doet niets onwelvoegelijks, niets dat naar het algemeen gevoelen laag en gemeen is. Zij doet niets buiten tijd en plaats, maar gedraagt zich jegens alle mensen overeenkomstig hun rang en staat, met onderscheiding en eerbied jegens de meerderen, met vriendelijkheid en inschikkelijkheid jegens de minderen, met hoffelijkheid en goedwilligheid jegens allen. Zij verbreekt de orde niet, verwaarloost de rangen niet door alle mensen op hetzelfde peil te stellen, maar neemt de onderscheidingen in acht, welke God tussen de mensen gemaakt heeft, handelt voorzichtig in haar eigen roeping, let op haar eigen zaken, zonder zich te begeven tot het regelen, veroordelen of verachten van het gedrag van anderen. De liefde doet niets, dat haar niet wel voegt.

VI. De liefde is de gezworen vijandin van de zelfzucht. Zij zoekt zich zelve niet, begeert niet onmatig eigen roem, eer, voordeel of genoegen. Zelfliefde is inderdaad tot op zekere hoogte allen mensen eigen, zij is hun ingeschapen. En de redelijke liefde voor ons zelven is door onzen Zaligmaker gesteld tot maatstaf van onze liefde voor onze naasten, de liefde welke hier beschreven wordt: Gij zult uwen naasten liefhebben als uzelven. De apostel bedoelt niet, dat de liefde alle zorg voor zich zelve vernietigt, hij bedoelt niet, dat de mens, die liefheeft, nooit voor het zijne mag opkomen, maar zich zelven en eigen belangen ten enenmale verwaarlozen moet. De liefde zou dan het beginsel uitroeien, dat in onze natuur gelegd is. Maar de liefde zoekt het hare niet ten einde anderen te benadelen of met verwaarlozing van anderen. Zij verwaarloost dikwijls haar eigen belangen voor die van anderen, geeft aan hun welzijn, voldoening en voordeel de voorkeur boven haar eigene, en trekt altijd het welzijn van het algemeen, zowel burgerlijk als geestelijk, aan het hare voor. Zij zal zich zelve niet bevoordelen, vergroten, verrijken, ten koste en nadele van de gemeenschap.

VII. De liefde tempert en breidelt de hartstochten, oe paroxunetai, zij wordt niet verbitterd. Zij vermindert de scherpte van humeur, verzacht den geest, zodat hij niet plotseling opstuift, of lang volhoudt in hevigen hartstocht. Waar het vuur der liefde onderhouden wordt, kan de vlam der wraak niet gemakkelijk opstijgen of lang branden. De liefde zal nooit zonder reden toornig worden, en zal trachten de aandoeningen binnen haar grenzen te beperken, zodat die evenmin in hoogte als in duur de juiste maat te buiten gaan. Toorn kan niet blijven in het hart, waar liefde woont. Het is hard toornig te zijn op hen, die wij liefhebben, maar zeer gemakkelijk onze gevoeligheid te onderdrukken en ons te verzoenen.

VIII. De liefde denkt geen kwaad. Zij liefkoost geen ondeugd en zint niet op wraak, zo lezen sommigen dit. Zij is niet spoedig en niet lang toornig, is nooit achterdochtig of wraaklustig, zij verdenkt anderen niet van kwaad, logizetai kokon, zij redeneert niet uit kwaad, zij laadt geen schuld op bij vermoeden, wanneer die niet duidelijk gebleken is. Ware liefde is niet vatbaar voor jaloezie en achterdocht, zij zal fouten die aan het licht komen verbergen, er een sluier over werpen, in plaats van die, welke bedekt en verborgen waren, na te jagen en bloot te leggen, zij zal nimmer verdenking opvatten zonder bewijs, maar zal veeleer geneigd zijn om bewijzen tegen den persoon, die ze liefheeft, niet te geloven. Zij zal moeilijk een slechte gedachte over een ander openbaren, en wanneer de oorzaak niet kan geloochend worden, dat met verdriet en terughouding doen. Zij zal er nooit toe gebracht worden om kwaad te vermoeden of op enkel schijn een ongunstige gedachte over iemand op te vatten, of aanleiding geven tot verdenking. Zij zal nooit de slechtste voorstelling van de dingen geven, maar nog het goede opzoeken in omstandigheden, die een verkeerd voorkomen hebben.

IX. Hier wordt opgenoemd wat de liefde vreugde en blijdschap geeft.

1. In ontkennenden zin: Zij verblijdt zich niet in de ongerechtigheid. Zij vindt er geen vermaak in iemand nadeel of leed te bezorgen. Zij denkt van niemand het kwade zonder deugdelijk bewijs. Zij wenst niemand kwaad toe, maar doet het hem nog veel minder aan, en nooit is het leed van anderen haar tot vreugde, of verblijdt ze zich wanneer zij hem onrecht ziet aandoen. Ook zal ze zich niet verheugen over de fouten en tekortkomingen van anderen, en daarover triomferen, zo min uit hoogmoed als uit kwaadwilligheid, omdat daardoor haar eigen voortreffelijkheid verhoogd of haar onwil verontschuldigd zou worden. De zonden van anderen zijn voor een liefhebbend hart veel meer een oorzaak van droefheid dan een reden van vreugde, de liefde zal er kort bij stilstaan en ze met volle mededogen aanzien, maar er geen aanleiding tot vermaak in vinden. Het is het toppunt van ondeugd vermaak te vinden in het lijden van medeschepselen. En is een val in de zonde niet het grootste ongeluk, dat iemand overkomen kan? Hoe onstandvastig is de Christelijke liefde wanneer ze zich over zulk een val verheugen kan.

2. In bevestigenden zin: Zij verblijdt zich in de waarheid. Ze is verheugd over den zegepraal van het Evangelie, dat gewoonlijk de waarheid genoemd wordt in het Nieuwe Testament, om er bijzonderen nadruk op te leggen, en ze verheugt zich wanneer ze ziet dat de mensen door haar verzacht en verbeterd worden. Zij heeft geen vermaak in hun zonden, maar is ten hoogste verblijd wanneer zij hun goede werken ziet, waardoor ze tonen eerlijk en deugdelijk te zijn. Het geeft haar grote voldoening te zien, dat waarheid en gerechtigheid onder de mensen toenemen, de onschuld verhoogd, wederkerig vertrouwen en betrouwbaarheid gevestigd worden, en godsvrucht en ware Godsverering bloeien.

X. Zij bedekt alle dingen, zij verdraagt alle dingen, 1 Corinthians 13:7, panta stegei, panta hupomenei. De liefde zal menigte van zonden bedekken, 1 Pet. 4:8. Zij zal er een sluier over werpen, zover dat met plicht bestaan kan. Zij openbaart en verspreidt niet de fouten van een broeder, tenzij plicht het uitdrukkelijk eist. Noodzakelijkheid alleen kan een liefhebbend hart daartoe dwingen. Ofschoon het iemand vrijstaat zijn broeder onder vier ogen op zijn fouten te wijzen, is hij zeer onwillig ze tentoon te stellen door ze openlijk te vertellen. Zo doen we met onze eigen fouten, en de liefde leert ons dat dus ook met die van anderen te doen, ze niet tot hun schande en verwijt openbaren, maar ze voor het oog van `t algemeen bedekken zolang we kunnen zonder aan God en mensen ontrouw te worden. Of: gelijk sommigen voor bedekt lezen, zij draagt alle dingen. Zij gaat beledigingen voorbij, zonder ontvlammenden toorn of zucht naar wraak, ze is geduldig onder tergingen, houdt het uit, panta hupomenei, staat vast ofschoon ze hard geschokt moge worden, doorstaat alle soorten van onrecht en mishandeling en blijft staande onder alle vervloekingen, weerstand, lastering, gevangenis, ballingschap, banden, martelingen en zelfs den dood, ter wille van de onrechtplegers en van de anderen, en houdt het in deze standvastigheid uit. Welk een kracht en doorstandsvermogen geeft de liefde aan den geest! Wat kan iemand die liefheeft doorstaan ten bate van den geliefde! Hoeveel onrecht en miskenning kan hij verdragen! Hoeveel gevaren zal hij ontmoeten en hoeveel moeilijkheden moeten ondergaan!

XI. De liefde gelooft en hoopt het goede van anderen. Zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen. Waarlijk, de liefde vernietigt in genen dele de voorzichtigheid en gelooft niet uit onnozelheid en eenvoudigheid zo maar elk woord, Proverbs 14:15. Wijsheid kan wel met liefde gepaard gaan, liefde kan voorzichtig zijn. Maar zij is geneigd om van allen het goede te geloven, een goede mening omtrent hen te onderhouden zolang er geen reden voor het tegendeel is, ja, het goede te blijven geloven ofschoon er duistere vermoedens zijn, zolang het bewijs van schuld niet duidelijk geleverd is. Alle liefde is vol van oprechtheid, geneigd om altijd het beste te geloven en alles in het gunstigste licht te stellen, zij oordeelt het goede en gelooft het goede zolang zij er slechts enige reden voor heeft, en zal desnoods haar geloof buiten de grenzen van waarschijnlijkheid uitstrekken ten einde een goede mening te behouden. Zij zal een ongunstige mening met de uiterste behoedzaamheld opvatten, en er zich tegen verzetten zolang ze dat slechts eerlijk doen kan. En wanneer ze, in spijt van haar neiging daartoe, het goede van anderen niet geloven kan, dan zal ze het hopen, en voortgaan te hopen zolang daartoe slechts enige reden bestaat. Zij zal niet spoedig een geval hopeloos achten, maar wenst de verbetering ook van de slechtste mensen, en is zeer geneigd te hopen hetgeen zij wenst. Welk een goeddoende en beminnelijke eigenschap is de Christelijke liefde! Hoe beminnelijk is een ziel, die doortrokken is van die welwillendheid, en ze over haar gehele wezen uitgestort heeft! Gelukkig de mens, in wiens hart dit hemelse vuur gloeit en uit wiens mond het vloeit om allen, met wie hij in aanraking komt door zijn warmte te verkwikken! Hoe lieflijk zou het Christendom in de ogen der wereld zijn, wanneer zij die het belijden meer door dit goddelijk beginsel werden bezield en tot daden aangespoord, en den verplichten eerbied bewezen aan het gebod, waarop Hij die het gaf den voornaamsten nadruk legde: Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkaar liefhebt, gelijk Ik u liefgehad heb, dat gij ook elkaar liefhebt. Hieraan zullen zij allen bekennen, dat gij Mijne discipelen zijt, John 13:34, John 13:35. Gezegende Jezus! hoe weinigen van uwe discipelen munten uit en trekken de aandacht door dezen karaktertrek!

Verzen 4-7

1 Corinthiërs 13:4-7

De apostel noemt ons in deze verzen enige van de eigenschappen en uitwerkingen van de liefde, zowel om die te beschrijven als om ze aan te bevelen, opdat we mogen weten of we deze genade bezitten, en indien niet, opdat we begerig mogen worden om iets dat zo bij uitstek beminnelijk is te verkrijgen, en niet te rusten voor we het hebben. Het is een buitengemene genade, die een volheid van goede eigenschappen bezit. En wel:

I. De liefde is lankmoedig (makrothumei). Zij kan het kwade, onrecht en terging verdragen zonder vervuld te worden met wrok, verontwaardiging en wraakzucht. Zij maakt den geest sterk, geeft hem macht over de hartstochten, voorziet hem van uithoudend geduld, dat eer zal wachten op de verbetering van een broeder dan over zijn gedrag in verwijten losbarsten. Zij zal menige veronachtzaming en verwaarlozing door den persoon, dien ze liefheeft, over het hoofd zien, en geduldig wachten om te zien welke uitwerking dit geduld op hem heeft.

II. Zij is goedertieren (chrsteu etai). Zij is zegenend, vol goedheid, beleefd en verplichtend.

Op haar tong is de leer der goeddadigheid, haar hart is groot, haar hand is open. Zij is bereid om gunsten te verlenen en goed te doen. Zij zoekt zich nuttig te maken, en grijpt niet slechts de gelegenheden om goed te doen aan, maar zoekt ze op. Zo is altijd haar karakter. Zij is geduldig onder onrecht, en gereed en geneigd om al het goede te doen, dat in haar macht staat. En onder deze twee kentekenen kan men al de bijzonderheden van haar karakter saamvatten.

III. De liefde onderdrukt wangunst. Zij is niet afgunstig, zij is niet gebelgd over het goed van anderen, zo min over hun gaven als over hun goede hoedanigheden, hun eer of hun bezittingen. Indien we onzen naasten liefhebben zullen we zover zijn van hem zijn welvaart te benijden of er verdrietig over te zijn, dat we er in delen en ons er over verheugen zullen. Zijn zegen en heiligmaking zullen een toevoegsel tot de onze zijn in plaats van die te schokken of te verminderen. Dat is het natuurlijk gevolg van liefde en vriendelijkheid, afgunst is het gevolg van kwaadwilligheid. De voorspoed van hen, die wij liefhebben, kan ons nooit grieven, en de geest, die zich gebonden gevoelt om goed te doen, kan nooit iemand iets kwaads toewensen.

IV. Liefde overwint hoogmoed en ijdele eer.

Zij handelt niet lichtvaardiglijk, zij is niet opgeblazen, zij is niet gezwollen van zelfverheffing, zij heeft geen aanmatigingen, zij maakt geen aanspraak op eerbewijzen, macht of eerbied, die haar niet toekomen. Zij is niet onbeschaamd, gereed om anderen te verachten, of onder den voet te treden, of met haat en toorn te behandelen. Zij, in wie het beginsel van ware broederliefde woont, zullen de een den ander uitnemender achten dan zich zelven, Romans 12:10. Zij zullen geen ding doen door twisting of ijdele eer, maar door ootmoedigheid de een den ander uitnemender achten dan zichzelf, Philippians 2:3. Ware liefde zal ons achting voor onze broederen geven, en hen in waarde doen stijgen in ons oog, en dat zal onze achting voor ons zelven beperken en de dwaasheden van zelfoverschatting en aanmatiging voorkomen. Deze slechte hoedanigheden kunnen nooit ontkiemen uit tedere liefde voor de broederen of overgegeven welwillendheid. De woorden in onze vertaling weergegeven door "handelt niet ongeschiktelijk" kunnen ook op andere wijzen overgezet worden, ook geven ze naar mijn mening de betekenis niet geheel juist weer, maar in elk geval bedoelen ze iets, dat lijnrecht tegen ware liefde over staat. Men zou kunnen vertalen: ze maakt geen tumult, geen verstoring. De liefde bedaart de nijdige hartstochten in plaats van ze te voeden. Anderen lezen: Zij handelt met niemand verraderlijk, zij zoekt niemand te verstrikken of hem tot zwijgen te brengen door nodeloze moeilijkheden en aanspraken. Zij is niet vals, of honds, of onhandelbaar, ze is niet geneigd tot dwarsbomen en tegenspreken. Sommigen verstaan er onder: veinzerij en vleierij, het tonen van een schoon gelaat en het uiten van lieve woorden, zonder enige bedoeling van waarheid of van goeddoen. De liefde verafschuwt zulke valsheid en vleierij. Niets is dan ook verderflijker, of meer geschikt om de voornemens van ware liefde en welwillendheid te dwarsbomen.

V. De liefde is zorgvuldig om niet de grenzen van de betamelijkheid te overschrijden, oek aschmonei, zij handelt niet ongeschiktelijk, 1 Corinthians 13:5, zij doet niets onwelvoegelijks, niets dat naar het algemeen gevoelen laag en gemeen is. Zij doet niets buiten tijd en plaats, maar gedraagt zich jegens alle mensen overeenkomstig hun rang en staat, met onderscheiding en eerbied jegens de meerderen, met vriendelijkheid en inschikkelijkheid jegens de minderen, met hoffelijkheid en goedwilligheid jegens allen. Zij verbreekt de orde niet, verwaarloost de rangen niet door alle mensen op hetzelfde peil te stellen, maar neemt de onderscheidingen in acht, welke God tussen de mensen gemaakt heeft, handelt voorzichtig in haar eigen roeping, let op haar eigen zaken, zonder zich te begeven tot het regelen, veroordelen of verachten van het gedrag van anderen. De liefde doet niets, dat haar niet wel voegt.

VI. De liefde is de gezworen vijandin van de zelfzucht. Zij zoekt zich zelve niet, begeert niet onmatig eigen roem, eer, voordeel of genoegen. Zelfliefde is inderdaad tot op zekere hoogte allen mensen eigen, zij is hun ingeschapen. En de redelijke liefde voor ons zelven is door onzen Zaligmaker gesteld tot maatstaf van onze liefde voor onze naasten, de liefde welke hier beschreven wordt: Gij zult uwen naasten liefhebben als uzelven. De apostel bedoelt niet, dat de liefde alle zorg voor zich zelve vernietigt, hij bedoelt niet, dat de mens, die liefheeft, nooit voor het zijne mag opkomen, maar zich zelven en eigen belangen ten enenmale verwaarlozen moet. De liefde zou dan het beginsel uitroeien, dat in onze natuur gelegd is. Maar de liefde zoekt het hare niet ten einde anderen te benadelen of met verwaarlozing van anderen. Zij verwaarloost dikwijls haar eigen belangen voor die van anderen, geeft aan hun welzijn, voldoening en voordeel de voorkeur boven haar eigene, en trekt altijd het welzijn van het algemeen, zowel burgerlijk als geestelijk, aan het hare voor. Zij zal zich zelve niet bevoordelen, vergroten, verrijken, ten koste en nadele van de gemeenschap.

VII. De liefde tempert en breidelt de hartstochten, oe paroxunetai, zij wordt niet verbitterd. Zij vermindert de scherpte van humeur, verzacht den geest, zodat hij niet plotseling opstuift, of lang volhoudt in hevigen hartstocht. Waar het vuur der liefde onderhouden wordt, kan de vlam der wraak niet gemakkelijk opstijgen of lang branden. De liefde zal nooit zonder reden toornig worden, en zal trachten de aandoeningen binnen haar grenzen te beperken, zodat die evenmin in hoogte als in duur de juiste maat te buiten gaan. Toorn kan niet blijven in het hart, waar liefde woont. Het is hard toornig te zijn op hen, die wij liefhebben, maar zeer gemakkelijk onze gevoeligheid te onderdrukken en ons te verzoenen.

VIII. De liefde denkt geen kwaad. Zij liefkoost geen ondeugd en zint niet op wraak, zo lezen sommigen dit. Zij is niet spoedig en niet lang toornig, is nooit achterdochtig of wraaklustig, zij verdenkt anderen niet van kwaad, logizetai kokon, zij redeneert niet uit kwaad, zij laadt geen schuld op bij vermoeden, wanneer die niet duidelijk gebleken is. Ware liefde is niet vatbaar voor jaloezie en achterdocht, zij zal fouten die aan het licht komen verbergen, er een sluier over werpen, in plaats van die, welke bedekt en verborgen waren, na te jagen en bloot te leggen, zij zal nimmer verdenking opvatten zonder bewijs, maar zal veeleer geneigd zijn om bewijzen tegen den persoon, die ze liefheeft, niet te geloven. Zij zal moeilijk een slechte gedachte over een ander openbaren, en wanneer de oorzaak niet kan geloochend worden, dat met verdriet en terughouding doen. Zij zal er nooit toe gebracht worden om kwaad te vermoeden of op enkel schijn een ongunstige gedachte over iemand op te vatten, of aanleiding geven tot verdenking. Zij zal nooit de slechtste voorstelling van de dingen geven, maar nog het goede opzoeken in omstandigheden, die een verkeerd voorkomen hebben.

IX. Hier wordt opgenoemd wat de liefde vreugde en blijdschap geeft.

1. In ontkennenden zin: Zij verblijdt zich niet in de ongerechtigheid. Zij vindt er geen vermaak in iemand nadeel of leed te bezorgen. Zij denkt van niemand het kwade zonder deugdelijk bewijs. Zij wenst niemand kwaad toe, maar doet het hem nog veel minder aan, en nooit is het leed van anderen haar tot vreugde, of verblijdt ze zich wanneer zij hem onrecht ziet aandoen. Ook zal ze zich niet verheugen over de fouten en tekortkomingen van anderen, en daarover triomferen, zo min uit hoogmoed als uit kwaadwilligheid, omdat daardoor haar eigen voortreffelijkheid verhoogd of haar onwil verontschuldigd zou worden. De zonden van anderen zijn voor een liefhebbend hart veel meer een oorzaak van droefheid dan een reden van vreugde, de liefde zal er kort bij stilstaan en ze met volle mededogen aanzien, maar er geen aanleiding tot vermaak in vinden. Het is het toppunt van ondeugd vermaak te vinden in het lijden van medeschepselen. En is een val in de zonde niet het grootste ongeluk, dat iemand overkomen kan? Hoe onstandvastig is de Christelijke liefde wanneer ze zich over zulk een val verheugen kan.

2. In bevestigenden zin: Zij verblijdt zich in de waarheid. Ze is verheugd over den zegepraal van het Evangelie, dat gewoonlijk de waarheid genoemd wordt in het Nieuwe Testament, om er bijzonderen nadruk op te leggen, en ze verheugt zich wanneer ze ziet dat de mensen door haar verzacht en verbeterd worden. Zij heeft geen vermaak in hun zonden, maar is ten hoogste verblijd wanneer zij hun goede werken ziet, waardoor ze tonen eerlijk en deugdelijk te zijn. Het geeft haar grote voldoening te zien, dat waarheid en gerechtigheid onder de mensen toenemen, de onschuld verhoogd, wederkerig vertrouwen en betrouwbaarheid gevestigd worden, en godsvrucht en ware Godsverering bloeien.

X. Zij bedekt alle dingen, zij verdraagt alle dingen, 1 Corinthians 13:7, panta stegei, panta hupomenei. De liefde zal menigte van zonden bedekken, 1 Pet. 4:8. Zij zal er een sluier over werpen, zover dat met plicht bestaan kan. Zij openbaart en verspreidt niet de fouten van een broeder, tenzij plicht het uitdrukkelijk eist. Noodzakelijkheid alleen kan een liefhebbend hart daartoe dwingen. Ofschoon het iemand vrijstaat zijn broeder onder vier ogen op zijn fouten te wijzen, is hij zeer onwillig ze tentoon te stellen door ze openlijk te vertellen. Zo doen we met onze eigen fouten, en de liefde leert ons dat dus ook met die van anderen te doen, ze niet tot hun schande en verwijt openbaren, maar ze voor het oog van `t algemeen bedekken zolang we kunnen zonder aan God en mensen ontrouw te worden. Of: gelijk sommigen voor bedekt lezen, zij draagt alle dingen. Zij gaat beledigingen voorbij, zonder ontvlammenden toorn of zucht naar wraak, ze is geduldig onder tergingen, houdt het uit, panta hupomenei, staat vast ofschoon ze hard geschokt moge worden, doorstaat alle soorten van onrecht en mishandeling en blijft staande onder alle vervloekingen, weerstand, lastering, gevangenis, ballingschap, banden, martelingen en zelfs den dood, ter wille van de onrechtplegers en van de anderen, en houdt het in deze standvastigheid uit. Welk een kracht en doorstandsvermogen geeft de liefde aan den geest! Wat kan iemand die liefheeft doorstaan ten bate van den geliefde! Hoeveel onrecht en miskenning kan hij verdragen! Hoeveel gevaren zal hij ontmoeten en hoeveel moeilijkheden moeten ondergaan!

XI. De liefde gelooft en hoopt het goede van anderen. Zij gelooft alle dingen, zij hoopt alle dingen. Waarlijk, de liefde vernietigt in genen dele de voorzichtigheid en gelooft niet uit onnozelheid en eenvoudigheid zo maar elk woord, Proverbs 14:15. Wijsheid kan wel met liefde gepaard gaan, liefde kan voorzichtig zijn. Maar zij is geneigd om van allen het goede te geloven, een goede mening omtrent hen te onderhouden zolang er geen reden voor het tegendeel is, ja, het goede te blijven geloven ofschoon er duistere vermoedens zijn, zolang het bewijs van schuld niet duidelijk geleverd is. Alle liefde is vol van oprechtheid, geneigd om altijd het beste te geloven en alles in het gunstigste licht te stellen, zij oordeelt het goede en gelooft het goede zolang zij er slechts enige reden voor heeft, en zal desnoods haar geloof buiten de grenzen van waarschijnlijkheid uitstrekken ten einde een goede mening te behouden. Zij zal een ongunstige mening met de uiterste behoedzaamheld opvatten, en er zich tegen verzetten zolang ze dat slechts eerlijk doen kan. En wanneer ze, in spijt van haar neiging daartoe, het goede van anderen niet geloven kan, dan zal ze het hopen, en voortgaan te hopen zolang daartoe slechts enige reden bestaat. Zij zal niet spoedig een geval hopeloos achten, maar wenst de verbetering ook van de slechtste mensen, en is zeer geneigd te hopen hetgeen zij wenst. Welk een goeddoende en beminnelijke eigenschap is de Christelijke liefde! Hoe beminnelijk is een ziel, die doortrokken is van die welwillendheid, en ze over haar gehele wezen uitgestort heeft! Gelukkig de mens, in wiens hart dit hemelse vuur gloeit en uit wiens mond het vloeit om allen, met wie hij in aanraking komt door zijn warmte te verkwikken! Hoe lieflijk zou het Christendom in de ogen der wereld zijn, wanneer zij die het belijden meer door dit goddelijk beginsel werden bezield en tot daden aangespoord, en den verplichten eerbied bewezen aan het gebod, waarop Hij die het gaf den voornaamsten nadruk legde: Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkaar liefhebt, gelijk Ik u liefgehad heb, dat gij ook elkaar liefhebt. Hieraan zullen zij allen bekennen, dat gij Mijne discipelen zijt, John 13:34, John 13:35. Gezegende Jezus! hoe weinigen van uwe discipelen munten uit en trekken de aandacht door dezen karaktertrek!

Verzen 8-13

1 Corinthiërs 13:8-13

De apostel gaat voort de liefde aan te bevelen en aan te tonen hoe verre zij te verkiezen is boven de gaven, waarop de Corinthiërs zich zo gaarne verhovaardigden, tot groot nadeel, ja tot uitdoving, der liefde. Hij wijst op:

I. Haar langeren duur en voortbestaan. De liefde vergaat nimmermeer. Zij is een voortdurende en onophoudelijke genade, bestaande tot in eeuwigheid, terwijl de buitengewone gaven, waaraan de Corinthiërs zoveel waarde hechtten, van korten duur waren. Zij dienden alleen om de kerk op aarde te grondvesten, en dat slechts voor een tijd, niet zolang de wereld zou bestaan, maar in den hemel zouden ze alle opgehouden hebben, want die is de eigenlijke zetel, het element der liefde. Profetieën zullen teniet gedaan worden, dat is, hetzij de voorzegging van toekomende dingen, (hetgeen de gewone betekenis is) of de uitlegging der Schrift door onmiddellijke ingeving. Talen zullen ophouden, dat is de wonderdadige macht van talen te spreken zonder ze geleerd te hebben. Er zal in den hemel slechts ene taal zijn. In de streken van volmaakte rust is geen verwarring van talen. Kennis zal teniet gedaan worden. Niet zo, dat in den staat der volmaaktheid hierboven de heilige en zalige zielen onkundig en onwetend zullen zijn, het zou een zeer armzalig geluk zijn, dat bestaanbaar was met de grootste onwetendheid. De apostel spreekt duidelijk van wonderdadige gaven, en dus van kennis, die buiten den gewonen weg verkregen werd, zie 1 Corinthians 14:6, de kennis van verborgenheden, bovennatuurlijk meegedeeld. Zulke kennis zou teniet gedaan worden. Sommigen echter verstaan dit van de gewone kennis, verkregen door onderwijs en onderricht. Deze wijze van kennis verkrijgen zal teniet gedaan worden, ofschoon de eens verkregen kennis niet verloren gaat. Maar het is duidelijk, dat de apostel hier spreekt van de voortreffelijkheid der liefde boven de bovennatuurlijke gaven. En die heeft meer waarde omdat zij duurzamer is, zij zal er zijn wanneer de andere niet meer meer bestaan, zij zal den hemel binnengaan waar de andere niet kunnen komen, omdat ze daar van geen nut zouden zijn, ofschoon, in zekeren zin, ook onze gewone kennis kan gezegd worden in den hemel op te houden door de grote verbetering, die ze daar ondergaan zal. Het licht van een kaars wordt geheel en al verduisterd door de zon, schijnende in haar kracht.

II. Hij toont aan dat al deze gaven alleen in een staat van onvolmaaktheid gegeven zijn.

Want wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele, 1 Corinthians 13:9. Onze beste kennis en onze grootste bekwaamheden zijn thans gelijk onzen gehelen toestand, bekrompen en tijdelijk. Zelfs de kennis, die zij door ingeving hadden, was ten dele. Hoe weinig aangaande God en de onzichtbare wereld was zelfs door de apostelen en de geïnspireerde mensen gekend! Hoeveel komen de overigen bij hen tekort! Maar deze gaven waren berekend naar den tegenwoordigen onvolmaakten staat van de kerk, waardevol in zich zelve, doch niet te vergelijken met de liefde, want zij zouden verdwijnen met de onvolmaaktheden van de kerk, ja zelfs veel vroeger, terwijl de liefde bestemd was om eeuwig te duren.

III. Hij neemt daaruit aanleiding om aan te tonen in hoeveel beter toestand de kerk hiernamaals zal zijn dan ze nu is. Een staat van volmaaktheid is in zicht, 1 Corinthians 13:10. Wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen ten dele is, teniet gedaan worden. Wanneer het doel bereikt is, houden de middelen natuurlijk op te bestaan. Daar zal geen behoefte meer zijn aan talen, en profetieën en geïnspireerde kennis, in het toekomende leven, want dan zal de kerk in een staat van volmaaktheid verkeren zowel wat kennis als heiligheid aan- gaat. God zal dan geheel duidelijk gekend worden, door intuïtie en zo volkomen als voor verheerlijkte geesten mogelijk is, niet zo omsluierd en gedeeltelijk als hier. Het onderscheid tussen deze beide toestanden is hier in twee bijzonderheden aangegeven.

1. De tegenwoordige toestand is een toestand van kindsheid, de toekomende een van volwassenheid. Toen ik een kind was sprak ik als een kind, (dat is, volgens sommigen: in talen) was ik gezind als een kind (ephronoon, dat is: ik profeteerde, ik werd in de geheimenissen van het koninkrijk der hemelen onderwezen op zulk een buitengewone wijze dat daaruit bleek dat ik nog kind was): ik overlegde, elogizomn, of redeneerde, als een kind, maar wanneer ik een man geworden ben, zo heb ik teniet gedaan hetgeen eens kinds was. Dat is het onderscheid tussen hemel en aarde. Welke bekrompen inzichten, welke verwarde en onduidelijke voorstellingen van de dingen, hebben kinderen in vergelijking met volwassenen! En hoe natuurlijk verachten en verwerpen mensen, wier rede is gerijpt en ontwikkeld geworden, hun kinderlijke gedachten, zetten die op zij en hechten er geen waarde meer aan. Zo zullen wij oordelen over onze meest-gewaardeerde gaven en bekwaamheden, wanneer wij in den hemel komen. Wij zullen verachting gevoelen voor de kinderlijke dwaasheid, waarmee wij op die dingen trots geweest zijn, zodra we zijn opgegroeid tot mannen in Christus.

2. De dingen zijn thans alle duister en verward, in vergelijking met hetgeen ze hiernamaals zijn zullen. Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede (in een raadsel ainigmati) maar alsdan zullen wij zien aangezicht tot aangezicht, nu ken ik ten dele maar alsdan zal ik kennen gelijk ook ik gekend ben. Wij kunnen nu de dingen slechts onderscheiden op groten afstand, als door een telescoop, en in wolken en donkerheid gehuld, maar dan zullen wij de dingen kennen dichtbij en duidelijk, klaar voor onze ogen, en onze kennis zal vrij zijn van alle duisternis en dwaling. God zal worden gezien aangezicht tot aangezicht, en wij zullen Hem kennen gelijk wij door Hem gekend worden, niet zo volkomen, maar in zeker opzicht op dezelfde wijze. Hij kent ons door het bloot aanschouwen, Hij richt zijn oog op ons en kent en doorgrondt ons door en door. Wij zullen de ogen op Hem vestigen en Hem zien gelijk Hij is, 1 John 3:2. Wij zullen kennen gelijk wij gekend zijn, ingaan in al de geheimen der goddelijke liefde en genade. O heerlijke verandering! Uit de duisternis in het licht over te gaan, uit de wolken in den helderen zonneschijn van het aangezicht onzes Zaligmakers, en in Gods eigen licht het licht te zien! Psalms 36:10. Alleen het licht des hemels zal alle wolken en donkerheid van Gods aangezicht verdrijven. In deze wereld zijn we op zijn best in de schemering, daar zal het eeuwig en volkomen dag zijn.

IV. Om de uitnemendheid der liefde te doen uitkomen, verheft hij haar niet alleen boven alle gaven, maar ook boven andere genaden: hoop en liefde, 1 Corinthians 13:13. En nu blijft geloof, hoop en liefde, deze drie, doch de meeste van deze is de liefde. Ware genade is veel voortreffelijker dan enige geestelijke gave, welke ook, en geloof, hoop en liefde zijn de drie voornaamste genaden, waarvan de liefde de eerste is, omdat zij het doel is en de beide andere slechts middelen zijn. Zij is de goddelijke natuur, de zaligheid der ziel, haar heerlijke rust in God, en de heilige blijdschap van alle heiligen. Zij zal in eeuwigheid werkzaam zijn, wanneer geloof en hoop niet meer zijn zullen. Het geloof vestigt zich op de goddelijke openbaring en stemt haar toe, de hoop houdt zich vast aan de toekomstige zaligheid en wacht daar op, en in den hemel wordt het geloof veranderd in aanschouwen, en de hoop in voldoening. Er is geen reden meer om te geloven en te hopen, wanneer we zien en genieten. Maar de liefde richt zich op de goddelijke volmaaktheden zelf, en op het beeld Gods in Zijne schepselen en onze wederkerige betrekking beiden tot God en tot hen. Deze zullen in de toekomende wereld alle glansen in de meest heerlijke schittering, en daar zal de liefde volmaakt zijn, daar zullen wij God volkomen liefhebben, omdat Hij ons boven alles beminnelijk zal zijn, en onze harten zullen tintelen bij het zien van Hem en gloeien van eeuwige toewijding. En daar zullen wij volkomen elkaar liefhebben, wanneer alle heiligen elkaar zullen ontmoeten, want alleen heiligen zijn daar en wel volmaakte heiligen. Heerlijke toestand! Hoe overtreft ge al wat hier beneden is! O beminnelijke en heerlijke genade der liefde! Hoe overtreft gij de schoonste gave, want in u schitteren alle genaden en gij zijt de eeuwige samenvatting van die alle. Wanneer geloof en hoop niet meer zijn, zult gij voor altijd met de helderste vlam branden! Zij naderen het dichtst dezen hemelsen toestand van volmaaktheid, wier harten het meest vervuld zijn met dit hemelse beginsel en van de innigste liefde branden. Zij is rechtstreeks van God gekomen en de heerlijkste uitdrukking van Zijn wezen. Want God is liefde, 1 John 4:8, 1 John 4:16. En waar God gezien wordt gelijk Hij is, van aangezicht tot aangezicht, daar heeft de liefde haar toppunt bereikt, - daar, en daar alleen is zij volmaakt.

Verzen 8-13

1 Corinthiërs 13:8-13

De apostel gaat voort de liefde aan te bevelen en aan te tonen hoe verre zij te verkiezen is boven de gaven, waarop de Corinthiërs zich zo gaarne verhovaardigden, tot groot nadeel, ja tot uitdoving, der liefde. Hij wijst op:

I. Haar langeren duur en voortbestaan. De liefde vergaat nimmermeer. Zij is een voortdurende en onophoudelijke genade, bestaande tot in eeuwigheid, terwijl de buitengewone gaven, waaraan de Corinthiërs zoveel waarde hechtten, van korten duur waren. Zij dienden alleen om de kerk op aarde te grondvesten, en dat slechts voor een tijd, niet zolang de wereld zou bestaan, maar in den hemel zouden ze alle opgehouden hebben, want die is de eigenlijke zetel, het element der liefde. Profetieën zullen teniet gedaan worden, dat is, hetzij de voorzegging van toekomende dingen, (hetgeen de gewone betekenis is) of de uitlegging der Schrift door onmiddellijke ingeving. Talen zullen ophouden, dat is de wonderdadige macht van talen te spreken zonder ze geleerd te hebben. Er zal in den hemel slechts ene taal zijn. In de streken van volmaakte rust is geen verwarring van talen. Kennis zal teniet gedaan worden. Niet zo, dat in den staat der volmaaktheid hierboven de heilige en zalige zielen onkundig en onwetend zullen zijn, het zou een zeer armzalig geluk zijn, dat bestaanbaar was met de grootste onwetendheid. De apostel spreekt duidelijk van wonderdadige gaven, en dus van kennis, die buiten den gewonen weg verkregen werd, zie 1 Corinthians 14:6, de kennis van verborgenheden, bovennatuurlijk meegedeeld. Zulke kennis zou teniet gedaan worden. Sommigen echter verstaan dit van de gewone kennis, verkregen door onderwijs en onderricht. Deze wijze van kennis verkrijgen zal teniet gedaan worden, ofschoon de eens verkregen kennis niet verloren gaat. Maar het is duidelijk, dat de apostel hier spreekt van de voortreffelijkheid der liefde boven de bovennatuurlijke gaven. En die heeft meer waarde omdat zij duurzamer is, zij zal er zijn wanneer de andere niet meer meer bestaan, zij zal den hemel binnengaan waar de andere niet kunnen komen, omdat ze daar van geen nut zouden zijn, ofschoon, in zekeren zin, ook onze gewone kennis kan gezegd worden in den hemel op te houden door de grote verbetering, die ze daar ondergaan zal. Het licht van een kaars wordt geheel en al verduisterd door de zon, schijnende in haar kracht.

II. Hij toont aan dat al deze gaven alleen in een staat van onvolmaaktheid gegeven zijn.

Want wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele, 1 Corinthians 13:9. Onze beste kennis en onze grootste bekwaamheden zijn thans gelijk onzen gehelen toestand, bekrompen en tijdelijk. Zelfs de kennis, die zij door ingeving hadden, was ten dele. Hoe weinig aangaande God en de onzichtbare wereld was zelfs door de apostelen en de geïnspireerde mensen gekend! Hoeveel komen de overigen bij hen tekort! Maar deze gaven waren berekend naar den tegenwoordigen onvolmaakten staat van de kerk, waardevol in zich zelve, doch niet te vergelijken met de liefde, want zij zouden verdwijnen met de onvolmaaktheden van de kerk, ja zelfs veel vroeger, terwijl de liefde bestemd was om eeuwig te duren.

III. Hij neemt daaruit aanleiding om aan te tonen in hoeveel beter toestand de kerk hiernamaals zal zijn dan ze nu is. Een staat van volmaaktheid is in zicht, 1 Corinthians 13:10. Wanneer het volmaakte zal gekomen zijn, dan zal hetgeen ten dele is, teniet gedaan worden. Wanneer het doel bereikt is, houden de middelen natuurlijk op te bestaan. Daar zal geen behoefte meer zijn aan talen, en profetieën en geïnspireerde kennis, in het toekomende leven, want dan zal de kerk in een staat van volmaaktheid verkeren zowel wat kennis als heiligheid aan- gaat. God zal dan geheel duidelijk gekend worden, door intuïtie en zo volkomen als voor verheerlijkte geesten mogelijk is, niet zo omsluierd en gedeeltelijk als hier. Het onderscheid tussen deze beide toestanden is hier in twee bijzonderheden aangegeven.

1. De tegenwoordige toestand is een toestand van kindsheid, de toekomende een van volwassenheid. Toen ik een kind was sprak ik als een kind, (dat is, volgens sommigen: in talen) was ik gezind als een kind (ephronoon, dat is: ik profeteerde, ik werd in de geheimenissen van het koninkrijk der hemelen onderwezen op zulk een buitengewone wijze dat daaruit bleek dat ik nog kind was): ik overlegde, elogizomn, of redeneerde, als een kind, maar wanneer ik een man geworden ben, zo heb ik teniet gedaan hetgeen eens kinds was. Dat is het onderscheid tussen hemel en aarde. Welke bekrompen inzichten, welke verwarde en onduidelijke voorstellingen van de dingen, hebben kinderen in vergelijking met volwassenen! En hoe natuurlijk verachten en verwerpen mensen, wier rede is gerijpt en ontwikkeld geworden, hun kinderlijke gedachten, zetten die op zij en hechten er geen waarde meer aan. Zo zullen wij oordelen over onze meest-gewaardeerde gaven en bekwaamheden, wanneer wij in den hemel komen. Wij zullen verachting gevoelen voor de kinderlijke dwaasheid, waarmee wij op die dingen trots geweest zijn, zodra we zijn opgegroeid tot mannen in Christus.

2. De dingen zijn thans alle duister en verward, in vergelijking met hetgeen ze hiernamaals zijn zullen. Want wij zien nu door een spiegel in een duistere rede (in een raadsel ainigmati) maar alsdan zullen wij zien aangezicht tot aangezicht, nu ken ik ten dele maar alsdan zal ik kennen gelijk ook ik gekend ben. Wij kunnen nu de dingen slechts onderscheiden op groten afstand, als door een telescoop, en in wolken en donkerheid gehuld, maar dan zullen wij de dingen kennen dichtbij en duidelijk, klaar voor onze ogen, en onze kennis zal vrij zijn van alle duisternis en dwaling. God zal worden gezien aangezicht tot aangezicht, en wij zullen Hem kennen gelijk wij door Hem gekend worden, niet zo volkomen, maar in zeker opzicht op dezelfde wijze. Hij kent ons door het bloot aanschouwen, Hij richt zijn oog op ons en kent en doorgrondt ons door en door. Wij zullen de ogen op Hem vestigen en Hem zien gelijk Hij is, 1 John 3:2. Wij zullen kennen gelijk wij gekend zijn, ingaan in al de geheimen der goddelijke liefde en genade. O heerlijke verandering! Uit de duisternis in het licht over te gaan, uit de wolken in den helderen zonneschijn van het aangezicht onzes Zaligmakers, en in Gods eigen licht het licht te zien! Psalms 36:10. Alleen het licht des hemels zal alle wolken en donkerheid van Gods aangezicht verdrijven. In deze wereld zijn we op zijn best in de schemering, daar zal het eeuwig en volkomen dag zijn.

IV. Om de uitnemendheid der liefde te doen uitkomen, verheft hij haar niet alleen boven alle gaven, maar ook boven andere genaden: hoop en liefde, 1 Corinthians 13:13. En nu blijft geloof, hoop en liefde, deze drie, doch de meeste van deze is de liefde. Ware genade is veel voortreffelijker dan enige geestelijke gave, welke ook, en geloof, hoop en liefde zijn de drie voornaamste genaden, waarvan de liefde de eerste is, omdat zij het doel is en de beide andere slechts middelen zijn. Zij is de goddelijke natuur, de zaligheid der ziel, haar heerlijke rust in God, en de heilige blijdschap van alle heiligen. Zij zal in eeuwigheid werkzaam zijn, wanneer geloof en hoop niet meer zijn zullen. Het geloof vestigt zich op de goddelijke openbaring en stemt haar toe, de hoop houdt zich vast aan de toekomstige zaligheid en wacht daar op, en in den hemel wordt het geloof veranderd in aanschouwen, en de hoop in voldoening. Er is geen reden meer om te geloven en te hopen, wanneer we zien en genieten. Maar de liefde richt zich op de goddelijke volmaaktheden zelf, en op het beeld Gods in Zijne schepselen en onze wederkerige betrekking beiden tot God en tot hen. Deze zullen in de toekomende wereld alle glansen in de meest heerlijke schittering, en daar zal de liefde volmaakt zijn, daar zullen wij God volkomen liefhebben, omdat Hij ons boven alles beminnelijk zal zijn, en onze harten zullen tintelen bij het zien van Hem en gloeien van eeuwige toewijding. En daar zullen wij volkomen elkaar liefhebben, wanneer alle heiligen elkaar zullen ontmoeten, want alleen heiligen zijn daar en wel volmaakte heiligen. Heerlijke toestand! Hoe overtreft ge al wat hier beneden is! O beminnelijke en heerlijke genade der liefde! Hoe overtreft gij de schoonste gave, want in u schitteren alle genaden en gij zijt de eeuwige samenvatting van die alle. Wanneer geloof en hoop niet meer zijn, zult gij voor altijd met de helderste vlam branden! Zij naderen het dichtst dezen hemelsen toestand van volmaaktheid, wier harten het meest vervuld zijn met dit hemelse beginsel en van de innigste liefde branden. Zij is rechtstreeks van God gekomen en de heerlijkste uitdrukking van Zijn wezen. Want God is liefde, 1 John 4:8, 1 John 4:16. En waar God gezien wordt gelijk Hij is, van aangezicht tot aangezicht, daar heeft de liefde haar toppunt bereikt, - daar, en daar alleen is zij volmaakt.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Corinthians 13". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-corinthians-13.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile