Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Openbaring 11

Kingcomments op de hele BijbelKingcomments

Zoek naar…
Enter query below:

Verzen 1-8

De twee getuigen


Op 11:1. Hoewel het niet met zoveel woorden wordt gezegd, lijkt het erop dat dit hoofdstuk de inhoud van het boekje uit het vorige hoofdstuk geeft. De plaats van handeling is Jeruzalem met de tempel van God. De tempel wordt “de tempel van God” genoemd omdat God de ware aanbidders die Hem daar naderen in aanmerking neemt. Maar in werkelijkheid is het de tempel van de antichrist, die in ongeloof is gebouwd en waarin de antichrist tijdens de drieënhalf jaar van de grote verdrukking een beeld van het beest uit de zee zal plaatsen (Op 13:14-15; 2Th 2:4).

Dit beeld zal hoogstwaarschijnlijk in de voorhof van de tempel worden geplaatst en niet in het gebouw zelf. In de voorhof mag ook het volk komen. Vanwege het afgodsbeeld dat daar staat, wordt de voorhof ook niet gemeten.

Deze tempel is de op een na laatste tempel van alle tempels die in de loop van de tijd op aarde gebouwd zijn. We lezen in de Schrift over vijf aardse tempels:
1. de tempel van Salomo (1 Koningen 7; is verwoest door Nebukadnezar in 586 v.Chr.);
2. de tempel van Zerubbabel (Ezra 3; 6; is later geroofd en gewijd aan Jupiter door Antiochus Epiphanes in 170 en 168 v.Chr.);
3. de tempel die door Herodes is gebouwd (Jh 2:20; de bouw ervan is begonnen in 17 v.Chr. en hij is verwoest door de Romeinen in 70); deze tempel is overigens geen volledig nieuwe tempel, maar een vergroting van de tempel van Zerubbabel;
4. de voor de antichrist gebouwde tempel (2Th 2:4);
5. de tempel van Christus (Ezechiël 40-48).

Voor de volledigheid wijs ik er nog op dat er in het Nieuwe Testament nog sprake is van drie geestelijke tempels: het lichaam van de Heer Jezus (Jh 2:21), het lichaam van de gelovige (1Ko 6:19) en de gemeente (1Ko 3:16). Er is verder nog sprake van de tempel van God in de hemel (Op 11:19) en dat God Zelf en ook het Lam de tempel van het nieuwe Jeruzalem worden genoemd (Op 21:22).

Evenals bij het eten van het boekje moet Johannes ook hier actief deelnemen aan de gebeurtenissen. Hij krijgt de opdracht om op te staan en enkele zaken te meten. Daarvoor wordt hem “een rietstok gegeven, aan een staf gelijk”. Dit ‘meten’ gebeurt om de grens te bepalen van wat speciaal aan God toebehoort; het bepaalt Zijn eigendomsrecht (vgl. Ps 16:6; Zc 2:1-5; Op 21:15-17). De tempel is van Hem, het altaar is van Hem en zij die in de tempel Hem aanbidden zijn van Hem. De rietstok aan een staf gelijk wijst op de steun die het geloof vindt in de gedachte dat God ook in de duisterste tijden vaststelt wat van Hem is en wie bij Hem horen.

Op 11:2. De voorhof mag Johannes niet meten. Hij moet die zelfs verwerpen. Dat is, omdat de voorhof God niet toebehoort. Hij heeft daarmee geen verbinding, want de naties hebben daar toegang gekregen, doordat de antichrist met hen een verbond heeft gesloten (Dn 9:26-27). Met “de heilige stad” wordt Jeruzalem bedoeld.

Gedurende een periode van tweeënveertig maanden – dat is drieënhalf jaar, de tijd van de grote verdrukking – is Jeruzalem in handen van deze onheilige bondgenoten. Zij zullen de stad zozeer vertreden en ontheiligen, dat er in de (voorhof van de) voor de antichrist gebouwde tempel zelfs een gruwelijk afgodsbeeld van de Romeinse heerser zal staan.

Op 11:3. Ondanks de heidense overheersing en de druk van de antichrist zal God een krachtig getuigenis in Jeruzalem verwekken. Velen zullen uit Judéa, de landstreek rond Jeruzalem, naar de bergen zijn gevlucht (Mt 24:16), maar in de stad zelf zal er een overblijfsel van aanbidders zijn (Zf 3:12). Te midden daarvan zal God twee getuigen opwekken die Hij “Mijn getuigen” noemt. Dat het twee getuigen zijn, wil zeggen dat het betrouwbaar en aanvaardbaar getuigenis is (Dt 19:15; 2Ko 13:1). Velen zullen zich door hun getuigenis bekeren (Dn 12:10).

“Met zakken bekleed” zullen ze door de stad trekken. De zakken zijn een teken van rouw vanwege de treurige toestand waarin het volk zich bevindt (vgl. Jl 1:13; Jr 4:8). Tevens ondersteunt het de ernst van de boodschap, die een oproep tot bekering is. Ze zullen het volk dat de tempel binnengaat om het beeld van het beest te aanbidden, waarschuwen en wijzen op de spoedige komst van Christus. Je ziet ook bij Johannes de doper dat zijn kleding past bij de ernst van zijn prediking (Mt 3:4) en hoe hij ten slotte zijn prediking ook met de dood moet bekopen (Mt 14:5; 10).

De duur van hun prediking wordt in dagen aangegeven, mogelijk om duidelijk te maken en te benadrukken dat hun prediking elke dag wordt gehoord. Ook wordt ermee aangegeven hoe waardevol elke dag voor God is dat er een getuigenis van Hem op aarde wordt gegeven. Nog een gedachte daarbij is dat deze twaalfhonderdzestig dagen weer dezelfde periode van de grote verdrukking is. Twaalfhonderdzestig dagen is drieënhalf jaar. Omdat het getuigenis onder de grootst mogelijke verdrukking wordt gegeven, wordt er in dagen gerekend. God telt de dagen van Zijn beproefde en vervolgde getuigen. Omdat Hij Zijn twee getuigen macht heeft gegeven, kunnen de vijanden niets doen totdat God het hun toestaat.

Op 11:4. De getuigen worden vergeleken met “de twee olijfbomen en de twee kandelaars” (Zc 4:1-14). Als ‘de twee olijfbomen’ tonen zij de volle kracht van de Heilige Geest, van Wie de olie spreekt, en als ‘de twee kandelaars’ verspreiden zij Goddelijk licht als getuigenis in de duisternis die dan op aarde heerst. Zij staan “vóór de Heer van de aarde” (Ps 24:1), dat wil zeggen dat hun getuigenis de Heer betreft, Die op de aarde en op de zee staat en Die Zijn recht erop binnenkort zal laten gelden.

Op 11:5. Zolang zij moeten getuigen, zal niemand hen kunnen aantasten. Elke aanval zullen de aanvallers met de dood moeten bekopen. De getuigen beschikken namelijk over het vuur van God. Dat komt uit hun mond en doodt iedere tegenstander die hun schade wil toebrengen om hen uit te schakelen en hun de mond te snoeren zodat ze niet meer getuigen.

Deze handelwijze maakt wel duidelijk dat het een totaal andere tijd is dan die waarin wij nu leven. In plaats van onze tegenstanders te verteren die ons willen benadelen als wij getuigen van onze Heer, moeten wij hen zegenen. De Heer berispt Johannes en Jakobus als zij voorstellen om vuur van de hemel te laten neerdalen op een dorp van Samaritanen omdat Hij daar niet welkom is (Lk 9:52-56).

Op 11:6. De getuigen hebben nog meer macht. Zo vaak ze willen, kunnen ze de hemel sluiten, water in bloed veranderen en de aarde met allerlei plagen slaan. Als je iets van de geschiedenis van het Oude Testament kent, met name de geschiedenissen waarin Mozes en Elia een rol spelen, herken je hen in deze plagen. Deze uitingen van macht tref je namelijk aan bij deze twee grootste profeten van het Oude Testament. “De macht de hemel te sluiten” vind je bij Elia (1Kn 17:1) en de “macht over de wateren om die in bloed te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen” vind je bij Mozes (Ex 7:14-25; Exodus 8-10). Elia heeft getuigd tegenover Gods volk dat afvallig geworden was. Mozes heeft getuigd tegenover de vijand van Gods volk, Egypte.

Elia en Mozes worden vaker samen genoemd. Zo tref je ze beiden aan bij de Heer Jezus op de berg der verheerlijking, waar ze als het ware een voorsmaak van het vrederijk krijgen (Mt 17:3). Ook Maleachi, de laatste profeet van het Oude Testament, spreekt over Mozes en Elia als personen die in de laatste dagen nog eens zullen optreden (Ml 4:4-6; vgl. Mt 11:13-14; Mt 17:11-12; Lk 1:17). Het gaat daarbij niet zozeer om hun optreden in persoon, maar om een optreden waarin de kenmerken van hun dienst naar voren komen.

Op 11:7. Als de door God bepaalde tijd van hun getuigenis is afgelopen, worden ze gedood. Zo is het ook met de Heer Jezus gegaan, Die pas werd overgeleverd toen Zijn uur gekomen was en geen uur eerder. Ze worden gedood door het beest. Over het beest zul je in Openbaring 13 uitvoerig worden geïnformeerd.

Het lijkt misschien vreemd dat het beest oorlog gaat voeren met twee mannen. Maar er zijn wel meer voorbeelden dat een leger erop uit wordt gestuurd om een enkele man gevangen te nemen. Je ziet dat bijvoorbeeld bij Elia die enkele keren wordt belaagd door een klein leger (2Kn 1:1-15), bij Elisa in Dothan (2Kn 6:12-14)) en nog meer bij de Heer Jezus in Gethsémané (Mt 26:47). De getuigen hebben hun macht getoond en daaruit begrijpt het beest dat hij met zeer gevaarlijke personen te maken heeft.

Op 11:8. Als de twee getuigen zijn gedood, zal hun lijk “op de straat van de grote stad” liggen. Uit de toevoeging “waar ook hun Heer gekruisigd is”, blijkt duidelijk dat het om Jeruzalem gaat. Maar die naam wordt niet genoemd. De namen die wel worden genoemd, geven het geestelijke verval van de stad aan, waar de stad geestelijk is terechtgekomen. Ze is gelijk geworden aan Sodom en Egypte. Jeruzalem is ‘Sodom’ vanwege haar verdorvenheid en ‘Egypte’ vanwege haar verdrukken van Gods volk. Deze totale boosheid heeft zijn hoogtepunt getoond in de kruisiging van de Heer Jezus.

De twee getuigen worden gedood, nadat zij hun getuigenis hebben afgelegd, op dezelfde plaats waar hun Heer Zijn getuigenis heeft afgelegd en is gedood. Zij ondergaan Zijn lot en delen daarin.

Lees nog eens Openbaring 11:1-8.

Verwerking: Waarom laat God Zijn twee getuigen optreden?

Verzen 1-8

De twee getuigen


Op 11:1. Hoewel het niet met zoveel woorden wordt gezegd, lijkt het erop dat dit hoofdstuk de inhoud van het boekje uit het vorige hoofdstuk geeft. De plaats van handeling is Jeruzalem met de tempel van God. De tempel wordt “de tempel van God” genoemd omdat God de ware aanbidders die Hem daar naderen in aanmerking neemt. Maar in werkelijkheid is het de tempel van de antichrist, die in ongeloof is gebouwd en waarin de antichrist tijdens de drieënhalf jaar van de grote verdrukking een beeld van het beest uit de zee zal plaatsen (Op 13:14-15; 2Th 2:4).

Dit beeld zal hoogstwaarschijnlijk in de voorhof van de tempel worden geplaatst en niet in het gebouw zelf. In de voorhof mag ook het volk komen. Vanwege het afgodsbeeld dat daar staat, wordt de voorhof ook niet gemeten.

Deze tempel is de op een na laatste tempel van alle tempels die in de loop van de tijd op aarde gebouwd zijn. We lezen in de Schrift over vijf aardse tempels:
1. de tempel van Salomo (1 Koningen 7; is verwoest door Nebukadnezar in 586 v.Chr.);
2. de tempel van Zerubbabel (Ezra 3; 6; is later geroofd en gewijd aan Jupiter door Antiochus Epiphanes in 170 en 168 v.Chr.);
3. de tempel die door Herodes is gebouwd (Jh 2:20; de bouw ervan is begonnen in 17 v.Chr. en hij is verwoest door de Romeinen in 70); deze tempel is overigens geen volledig nieuwe tempel, maar een vergroting van de tempel van Zerubbabel;
4. de voor de antichrist gebouwde tempel (2Th 2:4);
5. de tempel van Christus (Ezechiël 40-48).

Voor de volledigheid wijs ik er nog op dat er in het Nieuwe Testament nog sprake is van drie geestelijke tempels: het lichaam van de Heer Jezus (Jh 2:21), het lichaam van de gelovige (1Ko 6:19) en de gemeente (1Ko 3:16). Er is verder nog sprake van de tempel van God in de hemel (Op 11:19) en dat God Zelf en ook het Lam de tempel van het nieuwe Jeruzalem worden genoemd (Op 21:22).

Evenals bij het eten van het boekje moet Johannes ook hier actief deelnemen aan de gebeurtenissen. Hij krijgt de opdracht om op te staan en enkele zaken te meten. Daarvoor wordt hem “een rietstok gegeven, aan een staf gelijk”. Dit ‘meten’ gebeurt om de grens te bepalen van wat speciaal aan God toebehoort; het bepaalt Zijn eigendomsrecht (vgl. Ps 16:6; Zc 2:1-5; Op 21:15-17). De tempel is van Hem, het altaar is van Hem en zij die in de tempel Hem aanbidden zijn van Hem. De rietstok aan een staf gelijk wijst op de steun die het geloof vindt in de gedachte dat God ook in de duisterste tijden vaststelt wat van Hem is en wie bij Hem horen.

Op 11:2. De voorhof mag Johannes niet meten. Hij moet die zelfs verwerpen. Dat is, omdat de voorhof God niet toebehoort. Hij heeft daarmee geen verbinding, want de naties hebben daar toegang gekregen, doordat de antichrist met hen een verbond heeft gesloten (Dn 9:26-27). Met “de heilige stad” wordt Jeruzalem bedoeld.

Gedurende een periode van tweeënveertig maanden – dat is drieënhalf jaar, de tijd van de grote verdrukking – is Jeruzalem in handen van deze onheilige bondgenoten. Zij zullen de stad zozeer vertreden en ontheiligen, dat er in de (voorhof van de) voor de antichrist gebouwde tempel zelfs een gruwelijk afgodsbeeld van de Romeinse heerser zal staan.

Op 11:3. Ondanks de heidense overheersing en de druk van de antichrist zal God een krachtig getuigenis in Jeruzalem verwekken. Velen zullen uit Judéa, de landstreek rond Jeruzalem, naar de bergen zijn gevlucht (Mt 24:16), maar in de stad zelf zal er een overblijfsel van aanbidders zijn (Zf 3:12). Te midden daarvan zal God twee getuigen opwekken die Hij “Mijn getuigen” noemt. Dat het twee getuigen zijn, wil zeggen dat het betrouwbaar en aanvaardbaar getuigenis is (Dt 19:15; 2Ko 13:1). Velen zullen zich door hun getuigenis bekeren (Dn 12:10).

“Met zakken bekleed” zullen ze door de stad trekken. De zakken zijn een teken van rouw vanwege de treurige toestand waarin het volk zich bevindt (vgl. Jl 1:13; Jr 4:8). Tevens ondersteunt het de ernst van de boodschap, die een oproep tot bekering is. Ze zullen het volk dat de tempel binnengaat om het beeld van het beest te aanbidden, waarschuwen en wijzen op de spoedige komst van Christus. Je ziet ook bij Johannes de doper dat zijn kleding past bij de ernst van zijn prediking (Mt 3:4) en hoe hij ten slotte zijn prediking ook met de dood moet bekopen (Mt 14:5; 10).

De duur van hun prediking wordt in dagen aangegeven, mogelijk om duidelijk te maken en te benadrukken dat hun prediking elke dag wordt gehoord. Ook wordt ermee aangegeven hoe waardevol elke dag voor God is dat er een getuigenis van Hem op aarde wordt gegeven. Nog een gedachte daarbij is dat deze twaalfhonderdzestig dagen weer dezelfde periode van de grote verdrukking is. Twaalfhonderdzestig dagen is drieënhalf jaar. Omdat het getuigenis onder de grootst mogelijke verdrukking wordt gegeven, wordt er in dagen gerekend. God telt de dagen van Zijn beproefde en vervolgde getuigen. Omdat Hij Zijn twee getuigen macht heeft gegeven, kunnen de vijanden niets doen totdat God het hun toestaat.

Op 11:4. De getuigen worden vergeleken met “de twee olijfbomen en de twee kandelaars” (Zc 4:1-14). Als ‘de twee olijfbomen’ tonen zij de volle kracht van de Heilige Geest, van Wie de olie spreekt, en als ‘de twee kandelaars’ verspreiden zij Goddelijk licht als getuigenis in de duisternis die dan op aarde heerst. Zij staan “vóór de Heer van de aarde” (Ps 24:1), dat wil zeggen dat hun getuigenis de Heer betreft, Die op de aarde en op de zee staat en Die Zijn recht erop binnenkort zal laten gelden.

Op 11:5. Zolang zij moeten getuigen, zal niemand hen kunnen aantasten. Elke aanval zullen de aanvallers met de dood moeten bekopen. De getuigen beschikken namelijk over het vuur van God. Dat komt uit hun mond en doodt iedere tegenstander die hun schade wil toebrengen om hen uit te schakelen en hun de mond te snoeren zodat ze niet meer getuigen.

Deze handelwijze maakt wel duidelijk dat het een totaal andere tijd is dan die waarin wij nu leven. In plaats van onze tegenstanders te verteren die ons willen benadelen als wij getuigen van onze Heer, moeten wij hen zegenen. De Heer berispt Johannes en Jakobus als zij voorstellen om vuur van de hemel te laten neerdalen op een dorp van Samaritanen omdat Hij daar niet welkom is (Lk 9:52-56).

Op 11:6. De getuigen hebben nog meer macht. Zo vaak ze willen, kunnen ze de hemel sluiten, water in bloed veranderen en de aarde met allerlei plagen slaan. Als je iets van de geschiedenis van het Oude Testament kent, met name de geschiedenissen waarin Mozes en Elia een rol spelen, herken je hen in deze plagen. Deze uitingen van macht tref je namelijk aan bij deze twee grootste profeten van het Oude Testament. “De macht de hemel te sluiten” vind je bij Elia (1Kn 17:1) en de “macht over de wateren om die in bloed te veranderen en om de aarde te slaan met allerlei plagen” vind je bij Mozes (Ex 7:14-25; Exodus 8-10). Elia heeft getuigd tegenover Gods volk dat afvallig geworden was. Mozes heeft getuigd tegenover de vijand van Gods volk, Egypte.

Elia en Mozes worden vaker samen genoemd. Zo tref je ze beiden aan bij de Heer Jezus op de berg der verheerlijking, waar ze als het ware een voorsmaak van het vrederijk krijgen (Mt 17:3). Ook Maleachi, de laatste profeet van het Oude Testament, spreekt over Mozes en Elia als personen die in de laatste dagen nog eens zullen optreden (Ml 4:4-6; vgl. Mt 11:13-14; Mt 17:11-12; Lk 1:17). Het gaat daarbij niet zozeer om hun optreden in persoon, maar om een optreden waarin de kenmerken van hun dienst naar voren komen.

Op 11:7. Als de door God bepaalde tijd van hun getuigenis is afgelopen, worden ze gedood. Zo is het ook met de Heer Jezus gegaan, Die pas werd overgeleverd toen Zijn uur gekomen was en geen uur eerder. Ze worden gedood door het beest. Over het beest zul je in Openbaring 13 uitvoerig worden geïnformeerd.

Het lijkt misschien vreemd dat het beest oorlog gaat voeren met twee mannen. Maar er zijn wel meer voorbeelden dat een leger erop uit wordt gestuurd om een enkele man gevangen te nemen. Je ziet dat bijvoorbeeld bij Elia die enkele keren wordt belaagd door een klein leger (2Kn 1:1-15), bij Elisa in Dothan (2Kn 6:12-14)) en nog meer bij de Heer Jezus in Gethsémané (Mt 26:47). De getuigen hebben hun macht getoond en daaruit begrijpt het beest dat hij met zeer gevaarlijke personen te maken heeft.

Op 11:8. Als de twee getuigen zijn gedood, zal hun lijk “op de straat van de grote stad” liggen. Uit de toevoeging “waar ook hun Heer gekruisigd is”, blijkt duidelijk dat het om Jeruzalem gaat. Maar die naam wordt niet genoemd. De namen die wel worden genoemd, geven het geestelijke verval van de stad aan, waar de stad geestelijk is terechtgekomen. Ze is gelijk geworden aan Sodom en Egypte. Jeruzalem is ‘Sodom’ vanwege haar verdorvenheid en ‘Egypte’ vanwege haar verdrukken van Gods volk. Deze totale boosheid heeft zijn hoogtepunt getoond in de kruisiging van de Heer Jezus.

De twee getuigen worden gedood, nadat zij hun getuigenis hebben afgelegd, op dezelfde plaats waar hun Heer Zijn getuigenis heeft afgelegd en is gedood. Zij ondergaan Zijn lot en delen daarin.

Lees nog eens Openbaring 11:1-8.

Verwerking: Waarom laat God Zijn twee getuigen optreden?

Verzen 9-19

De zevende bazuin


Op 11:9. De twee getuigen zijn gedood. Het ‘succesvolle’ optreden van het beest wordt aan de hele wereld getoond. De lijken worden door de toegestroomde verslaggevers via internet, televisie en satelliet aan de hele wereld getoond. Je kunt je vandaag de dag goed voorstellen hoe dit nieuws direct wereldwijd wordt verspreid, terwijl er ook beelden worden getoond van de verslagen ‘vijanden’. De massamedia spelen overigens een hoofdrol in de vorming van de gedachten van de mens. Zoals iemand zei: Je ziet vandaag een generatie opgroeien die niet door ouders wordt opgevoed, maar door de media.

De lijken van deze ‘vijanden van de mensheid’ zijn geen begrafenis waard. Wie hen zou willen begraven, krijgt daarvoor geen toestemming (vgl. Ps 79:1-3). Tevens blijven de lijken liggen als een overwinningstrofee, een herinnering aan de overwinning die het beest heeft behaald en een bewijs van zijn macht. Het dient alles tot glorie van de dictator die de wereld van deze mensen heeft ‘verlost’. Er gaat ook de waarschuwing van uit dat dit het lot is van ieder die zich tegen het beest verzet.

Op 11:10. Als aan dit ergerlijke getuigenis een einde is gekomen, zal de wereldbevolking feest vieren als in een overwinningsroes. Om de overwinning te vieren sturen ze elkaar geschenken (vgl. Es 9:19; 22). Ze feliciteren elkaar met de dood van deze ellendige profeten die hen zo gepijnigd hebben. Ze hebben zich niet opengesteld voor de boodschap van God die door hen werd verkondigd. De toegebrachte pijniging heeft hen niet uitgedreven tot God. Dat was Gods bedoeling met Zijn twee getuigen.

Niet alleen de ongelovige massa in Israël zal zich over hun dood verheugen. Zoals Joden en heidenen samen de Heer Jezus verwierpen, deelt ook hier de hele wereld in de duivelse vreugde van de afvallige Joden over de dood van de getuigen van de Heer.

Op 11:11. Hun vreugde zal echter van korte duur zijn. Na drieënhalve dag zien zij iets wat hen met grote vrees vervult. De getuigen gaan op hun voeten staan! Dat komt doordat de “levensgeest uit God in hen” komt. Maar daar hebben de toeschouwers geen idee van. Evenals de wereld getuige was van hun dood, zijn ze het ook van hun opstanding. Hierdoor zullen ze moeten erkennen dat God sterker is dan Zijn vijanden.

Op 11:12. Als de twee getuigen zijn opgestaan, krijgen ze vanuit de hemel het bevel dat ze daar moeten komen. Hun getuigenis in leven, sterven en opstanding is voorbij. Ze worden opgeroepen naar de hemel. Van de stem gaat zo’n kracht uit, dat zij naar de hemel opstijgen in een wolk. Het lijkt erop dat deze wolk het symbool is van Gods tegenwoordigheid. God neemt ze in Zijn tegenwoordigheid op. Zij hebben Hem verheerlijkt en nu verheerlijkt Hij hen.

Al hun vijanden “aanschouwden” hen. De hemelvaart van de Heer Jezus is niet aanschouwd door ongelovigen, evenmin als de opname van de gemeente door ongelovigen aanschouwd zal worden. Met de opstanding en hemelvaart van de twee getuigen is dat anders. Die worden niet slechts gezien, maar ‘aanschouwd’. De toeschouwers nemen met verbijstering deze voor onmogelijk gehouden gebeurtenissen waar. Ze kunnen hun ogen niet geloven. Maar hoewel het niet te loochenen is en deze wonderen zich voor hun ogen voltrekken, heeft het geen effect op hun geweten voor God.

Op 11:13. Er kan dan ook niets overblijven dan het oordeel. Als de twee getuigen in de hemel zijn opgenomen, komt er “een grote aardbeving”. Jeruzalem wordt door een machtige hand geschud, waardoor “het tiende deel van de stad” wordt verwoest, wat aan “zevenduizend … mensen” het leven kost. Er staat “namen van mensen”. Dat betekent dat God de namen kent van allen die zijn omgekomen. Hij kent de namen van hen die zich voor het beest hebben gebogen, net zoals Hij de namen kent van de zevenduizend die in de tijd van Elia de knie niet voor Baäl hebben gebogen (1Kn 19:18). God rekent niet in getallen; het gaat Hem niet om statistieken, maar om personen.

“De overigen”, zij die niet door het oordeel getroffen zijn, worden heel bang. Ook geven ze “heerlijkheid aan de God van de hemel”. Dat betekent niet dat zij zich bekeren, maar dat zij Gods hand in deze gebeurtenis erkennen. Toen de Heer Jezus in genade op aarde was en in genade handelde, werd daarvoor ook aan God eer gegeven door de mensen. Maar ook toen was er geen sprake van echte bekering. Je kunt verstandelijk overtuigd zijn dat God aan het werk is, zonder dat het je hart en geweten raakt.

Op 11:14. Met het voorbijgaan van “het tweede ‘Wee’” is de tussenzin, die loopt van Openbaring 10:1-11:13, geëindigd. We zijn nu toe aan de zevende en laatste oordeelsbazuin, die ook “het derde ‘Wee’” wordt genoemd. De laatste drie bazuinen worden ‘Wee’ genoemd, omdat ze nog erger zijn dan de eerste vier. Het eerste ‘Wee’ komt uit de put van de afgrond (Op 9:1-12), het tweede ‘Wee’ komt van de Eufraat (Op 9:13-21) en het derde ‘Wee’ komt uit de hemel, van de Heer Jezus Zelf.

Op 11:15. Het blazen van de zevende bazuin brengt het koninkrijk wel dichtbij, maar het is nog niet helemaal zover dat het ook wordt gevestigd. Toch is het koninkrijk al zo dichtbij, dat de hemel meedeelt dat het “is gekomen”. Zo spreken de stemmen van de hemel het luid uit. Maar er moeten nog andere oordelen komen. Die worden in Openbaring 15-16 beschreven. Het zijn echter oordelen die van korte duur zijn. Die oordelen vormen samen de zevende bazuin.

Het koninkrijk dat als gekomen wordt gezien, is een onverdeeld koninkrijk en strekt zich uit over de hele wereld. Dat kan alleen omdat de Heer en Zijn Christus het gezag in handen nemen. Hij zal rechtvaardig en genadig regeren. Als Hij eenmaal regeert, zal daaraan geen einde komen, zolang zon, maan en aarde zullen bestaan (Ps 72:5; 7; 17). Hij, Die “zal regeren tot in alle eeuwigheid”, is de Heer, God, en Hij regeert in de Persoon van Zijn Christus, de Zoon des mensen, Die Zelf ook God is. Onze Heer en Zijn Christus zijn één en dezelfde Persoon en toch twee Personen. Dit is en blijft het wonder van de eeuwigheid.

Op 11:16. Als dit geweldige nieuws heeft geklonken, reageren de vierentwintig oudsten. Door de Geest begrijpen zij wat er gebeurt en gaat gebeuren. Ze beseffen de grootsheid van de gebeurtenissen en ze beseffen nog meer de grootsheid van Hem Die alles tot stand brengt. Ze kunnen dan ook niet op hun tronen blijven zitten, maar vallen in aanbidding voor God neer (Op 4:10; Op 5:9).

Op 11:17. Terwijl ze aanbidden, danken ze God. Ze spreken Hem met meerdere namen aan. Ze noemen Hem eerst “Heer”, dat is Jahweh, de God van het verbond. Hij doet waartoe Hij Zich heeft verplicht. Ze noemen Hem ook “God de Almachtige”. Dat is God in Zijn scheppingsmacht, Die als de Almachtige alles wat Hij heeft geschapen, onderhoudt en naar Zijn doel brengt.

Verder zeggen ze van Hem dat Hij “is” en “was”. ‘Hij Die komt’ wordt er niet meer aan toegevoegd. “Die is” wijst op Zijn eeuwig bestaan en “Die was” wijst op Zijn verbinding met het verleden. ‘Die komt’ is niet meer nodig, omdat Hij hier wordt gezien als Degene Die is gekomen en Zijn koningschap heeft aanvaard.

Dat heeft Hij gedaan, doordat Hij Zijn “grote kracht” heeft “aangenomen”. Hij heeft die grote kracht altijd gehad. Maar nu grijpt Hij met kracht in het wereldgebeuren in. En wat Hij heeft aangenomen, geeft Hij nooit weer uit handen en zal Hem nooit uit handen genomen kunnen worden. Zijn grote kracht is daarvoor de garantie.

Op 11:18. De oudsten spreken ook over de toorn van God. Ze doen dat in verband met de toorn van de naties, dat is de hele mensheid. De naties zijn in de voorbije eeuwen altijd tegen God in opstand gekomen en hebben zich tegen Hem verzet. Maar het is nu voorbij met hun toorn, want God maakt daaraan in Zijn toorn een einde. De woordspeling laat zien hoe onbetekenend de toorn van de mens is tegenover de toorn van de almachtige God. Je ziet deze twee zijden ook in Psalm 2, waar het onderscheid tussen het woeden van de volken en hoe God daarop reageert nog sterker naar voren komt (Ps 2:1-6).

Met de komst van het koninkrijk is de tijd gekomen dat God de doden zal oordelen, hoewel dat oordeel pas zal worden uitgevoerd na het vrederijk (Op 20:12). Maar voor het uitdelen van het loon is de tijd gekomen. Dat loon is voor hen die als echte “slaven” in gehoorzaamheid aan God, als ware “profeten” Zijn woorden hebben gesproken tot hen tot wie zij gezonden waren. Dat heeft hun verwerping en spot opgeleverd, maar nu krijgen ze de beloning. Dit loon wordt gegeven in het vrederijk (Op 22:12). Hoewel het feitelijk nog niet zover is, kan er toch zo over worden gesproken omdat de regering in handen van de Heer Jezus ligt.

Ook “de heiligen”, zij die voor Hem afgezonderd hebben geleefd in een verdorven wereld, krijgen nu hun loon. Zij hebben zo geleefd uit eerbied voor Zijn Naam en dat ieder naar de mate van zijn verantwoordelijkheid, wat tot uitdrukking komt in “de kleinen en de groten”.

Ten slotte is Gods tijd ook gekomen “om te verderven hen die de aarde verderven”. Daarmee worden de drie beesten uit Openbaring 12-13 – de draak, het beest uit de zee en het beest uit de aarde – en al hun volgelingen bedoeld. Dit is een andere categorie dan de eerder in dit vers genoemde doden.

Zo wordt alles weggedaan wat het vrederijk altijd in de weg heeft gestaan en worden zij beloond die altijd hebben geleefd in het geloof in de Vredevorst en in Zijn komst.

Op 11:19. Hier begint een nieuwe tussenzin die doorloopt tot Openbaring 15:4. Vanaf Openbaring 15:5 worden de zeven schaaloordelen beschreven. In de tussenzin laat de Heilige Geest de oorsprong van de hoofdrolspelers van Openbaring 8-11 zien. Daar zie je: de draak, dat is de satan, en het eerste beest en het tweede beest. Andere hoofdpersonen zijn: de vrouw, dat is Israël, de Zoon, dat is Christus, Michaël en de grote hoer Babylon. In totaal passeren zeven hoofdpersonen de revue.

Uitgangspunt van de tussenzin is “de tempel van God in de hemel” en “de ark van Zijn verbond”. De tempel is Gods woonplaats te midden van Zijn volk. De ark van het verbond herinnert aan Gods trouw ten aanzien van Zijn verbond met Zijn volk. Het is een scherp contrast met wat op hetzelfde ogenblik plaatsvindt in de tempel op aarde. Die wordt op afschuwelijke wijze door de antichrist ontheiligd. God is ten zeerste ontstemd over wat er op aarde gebeurt. De “bliksemstralen, stemmen, donderslagen, aardbeving en grote hagel” geven daaraan op indringende wijze uiting.

Lees nog eens Openbaring 11:9-19.

Verwerking: Welke overeenkomsten zie je tussen de twee getuigen en de Heer Jezus? Wat kun jij voor jouw getuigenis leren van de twee getuigen?

Verzen 9-19

De zevende bazuin


Op 11:9. De twee getuigen zijn gedood. Het ‘succesvolle’ optreden van het beest wordt aan de hele wereld getoond. De lijken worden door de toegestroomde verslaggevers via internet, televisie en satelliet aan de hele wereld getoond. Je kunt je vandaag de dag goed voorstellen hoe dit nieuws direct wereldwijd wordt verspreid, terwijl er ook beelden worden getoond van de verslagen ‘vijanden’. De massamedia spelen overigens een hoofdrol in de vorming van de gedachten van de mens. Zoals iemand zei: Je ziet vandaag een generatie opgroeien die niet door ouders wordt opgevoed, maar door de media.

De lijken van deze ‘vijanden van de mensheid’ zijn geen begrafenis waard. Wie hen zou willen begraven, krijgt daarvoor geen toestemming (vgl. Ps 79:1-3). Tevens blijven de lijken liggen als een overwinningstrofee, een herinnering aan de overwinning die het beest heeft behaald en een bewijs van zijn macht. Het dient alles tot glorie van de dictator die de wereld van deze mensen heeft ‘verlost’. Er gaat ook de waarschuwing van uit dat dit het lot is van ieder die zich tegen het beest verzet.

Op 11:10. Als aan dit ergerlijke getuigenis een einde is gekomen, zal de wereldbevolking feest vieren als in een overwinningsroes. Om de overwinning te vieren sturen ze elkaar geschenken (vgl. Es 9:19; 22). Ze feliciteren elkaar met de dood van deze ellendige profeten die hen zo gepijnigd hebben. Ze hebben zich niet opengesteld voor de boodschap van God die door hen werd verkondigd. De toegebrachte pijniging heeft hen niet uitgedreven tot God. Dat was Gods bedoeling met Zijn twee getuigen.

Niet alleen de ongelovige massa in Israël zal zich over hun dood verheugen. Zoals Joden en heidenen samen de Heer Jezus verwierpen, deelt ook hier de hele wereld in de duivelse vreugde van de afvallige Joden over de dood van de getuigen van de Heer.

Op 11:11. Hun vreugde zal echter van korte duur zijn. Na drieënhalve dag zien zij iets wat hen met grote vrees vervult. De getuigen gaan op hun voeten staan! Dat komt doordat de “levensgeest uit God in hen” komt. Maar daar hebben de toeschouwers geen idee van. Evenals de wereld getuige was van hun dood, zijn ze het ook van hun opstanding. Hierdoor zullen ze moeten erkennen dat God sterker is dan Zijn vijanden.

Op 11:12. Als de twee getuigen zijn opgestaan, krijgen ze vanuit de hemel het bevel dat ze daar moeten komen. Hun getuigenis in leven, sterven en opstanding is voorbij. Ze worden opgeroepen naar de hemel. Van de stem gaat zo’n kracht uit, dat zij naar de hemel opstijgen in een wolk. Het lijkt erop dat deze wolk het symbool is van Gods tegenwoordigheid. God neemt ze in Zijn tegenwoordigheid op. Zij hebben Hem verheerlijkt en nu verheerlijkt Hij hen.

Al hun vijanden “aanschouwden” hen. De hemelvaart van de Heer Jezus is niet aanschouwd door ongelovigen, evenmin als de opname van de gemeente door ongelovigen aanschouwd zal worden. Met de opstanding en hemelvaart van de twee getuigen is dat anders. Die worden niet slechts gezien, maar ‘aanschouwd’. De toeschouwers nemen met verbijstering deze voor onmogelijk gehouden gebeurtenissen waar. Ze kunnen hun ogen niet geloven. Maar hoewel het niet te loochenen is en deze wonderen zich voor hun ogen voltrekken, heeft het geen effect op hun geweten voor God.

Op 11:13. Er kan dan ook niets overblijven dan het oordeel. Als de twee getuigen in de hemel zijn opgenomen, komt er “een grote aardbeving”. Jeruzalem wordt door een machtige hand geschud, waardoor “het tiende deel van de stad” wordt verwoest, wat aan “zevenduizend … mensen” het leven kost. Er staat “namen van mensen”. Dat betekent dat God de namen kent van allen die zijn omgekomen. Hij kent de namen van hen die zich voor het beest hebben gebogen, net zoals Hij de namen kent van de zevenduizend die in de tijd van Elia de knie niet voor Baäl hebben gebogen (1Kn 19:18). God rekent niet in getallen; het gaat Hem niet om statistieken, maar om personen.

“De overigen”, zij die niet door het oordeel getroffen zijn, worden heel bang. Ook geven ze “heerlijkheid aan de God van de hemel”. Dat betekent niet dat zij zich bekeren, maar dat zij Gods hand in deze gebeurtenis erkennen. Toen de Heer Jezus in genade op aarde was en in genade handelde, werd daarvoor ook aan God eer gegeven door de mensen. Maar ook toen was er geen sprake van echte bekering. Je kunt verstandelijk overtuigd zijn dat God aan het werk is, zonder dat het je hart en geweten raakt.

Op 11:14. Met het voorbijgaan van “het tweede ‘Wee’” is de tussenzin, die loopt van Openbaring 10:1-11:13, geëindigd. We zijn nu toe aan de zevende en laatste oordeelsbazuin, die ook “het derde ‘Wee’” wordt genoemd. De laatste drie bazuinen worden ‘Wee’ genoemd, omdat ze nog erger zijn dan de eerste vier. Het eerste ‘Wee’ komt uit de put van de afgrond (Op 9:1-12), het tweede ‘Wee’ komt van de Eufraat (Op 9:13-21) en het derde ‘Wee’ komt uit de hemel, van de Heer Jezus Zelf.

Op 11:15. Het blazen van de zevende bazuin brengt het koninkrijk wel dichtbij, maar het is nog niet helemaal zover dat het ook wordt gevestigd. Toch is het koninkrijk al zo dichtbij, dat de hemel meedeelt dat het “is gekomen”. Zo spreken de stemmen van de hemel het luid uit. Maar er moeten nog andere oordelen komen. Die worden in Openbaring 15-16 beschreven. Het zijn echter oordelen die van korte duur zijn. Die oordelen vormen samen de zevende bazuin.

Het koninkrijk dat als gekomen wordt gezien, is een onverdeeld koninkrijk en strekt zich uit over de hele wereld. Dat kan alleen omdat de Heer en Zijn Christus het gezag in handen nemen. Hij zal rechtvaardig en genadig regeren. Als Hij eenmaal regeert, zal daaraan geen einde komen, zolang zon, maan en aarde zullen bestaan (Ps 72:5; 7; 17). Hij, Die “zal regeren tot in alle eeuwigheid”, is de Heer, God, en Hij regeert in de Persoon van Zijn Christus, de Zoon des mensen, Die Zelf ook God is. Onze Heer en Zijn Christus zijn één en dezelfde Persoon en toch twee Personen. Dit is en blijft het wonder van de eeuwigheid.

Op 11:16. Als dit geweldige nieuws heeft geklonken, reageren de vierentwintig oudsten. Door de Geest begrijpen zij wat er gebeurt en gaat gebeuren. Ze beseffen de grootsheid van de gebeurtenissen en ze beseffen nog meer de grootsheid van Hem Die alles tot stand brengt. Ze kunnen dan ook niet op hun tronen blijven zitten, maar vallen in aanbidding voor God neer (Op 4:10; Op 5:9).

Op 11:17. Terwijl ze aanbidden, danken ze God. Ze spreken Hem met meerdere namen aan. Ze noemen Hem eerst “Heer”, dat is Jahweh, de God van het verbond. Hij doet waartoe Hij Zich heeft verplicht. Ze noemen Hem ook “God de Almachtige”. Dat is God in Zijn scheppingsmacht, Die als de Almachtige alles wat Hij heeft geschapen, onderhoudt en naar Zijn doel brengt.

Verder zeggen ze van Hem dat Hij “is” en “was”. ‘Hij Die komt’ wordt er niet meer aan toegevoegd. “Die is” wijst op Zijn eeuwig bestaan en “Die was” wijst op Zijn verbinding met het verleden. ‘Die komt’ is niet meer nodig, omdat Hij hier wordt gezien als Degene Die is gekomen en Zijn koningschap heeft aanvaard.

Dat heeft Hij gedaan, doordat Hij Zijn “grote kracht” heeft “aangenomen”. Hij heeft die grote kracht altijd gehad. Maar nu grijpt Hij met kracht in het wereldgebeuren in. En wat Hij heeft aangenomen, geeft Hij nooit weer uit handen en zal Hem nooit uit handen genomen kunnen worden. Zijn grote kracht is daarvoor de garantie.

Op 11:18. De oudsten spreken ook over de toorn van God. Ze doen dat in verband met de toorn van de naties, dat is de hele mensheid. De naties zijn in de voorbije eeuwen altijd tegen God in opstand gekomen en hebben zich tegen Hem verzet. Maar het is nu voorbij met hun toorn, want God maakt daaraan in Zijn toorn een einde. De woordspeling laat zien hoe onbetekenend de toorn van de mens is tegenover de toorn van de almachtige God. Je ziet deze twee zijden ook in Psalm 2, waar het onderscheid tussen het woeden van de volken en hoe God daarop reageert nog sterker naar voren komt (Ps 2:1-6).

Met de komst van het koninkrijk is de tijd gekomen dat God de doden zal oordelen, hoewel dat oordeel pas zal worden uitgevoerd na het vrederijk (Op 20:12). Maar voor het uitdelen van het loon is de tijd gekomen. Dat loon is voor hen die als echte “slaven” in gehoorzaamheid aan God, als ware “profeten” Zijn woorden hebben gesproken tot hen tot wie zij gezonden waren. Dat heeft hun verwerping en spot opgeleverd, maar nu krijgen ze de beloning. Dit loon wordt gegeven in het vrederijk (Op 22:12). Hoewel het feitelijk nog niet zover is, kan er toch zo over worden gesproken omdat de regering in handen van de Heer Jezus ligt.

Ook “de heiligen”, zij die voor Hem afgezonderd hebben geleefd in een verdorven wereld, krijgen nu hun loon. Zij hebben zo geleefd uit eerbied voor Zijn Naam en dat ieder naar de mate van zijn verantwoordelijkheid, wat tot uitdrukking komt in “de kleinen en de groten”.

Ten slotte is Gods tijd ook gekomen “om te verderven hen die de aarde verderven”. Daarmee worden de drie beesten uit Openbaring 12-13 – de draak, het beest uit de zee en het beest uit de aarde – en al hun volgelingen bedoeld. Dit is een andere categorie dan de eerder in dit vers genoemde doden.

Zo wordt alles weggedaan wat het vrederijk altijd in de weg heeft gestaan en worden zij beloond die altijd hebben geleefd in het geloof in de Vredevorst en in Zijn komst.

Op 11:19. Hier begint een nieuwe tussenzin die doorloopt tot Openbaring 15:4. Vanaf Openbaring 15:5 worden de zeven schaaloordelen beschreven. In de tussenzin laat de Heilige Geest de oorsprong van de hoofdrolspelers van Openbaring 8-11 zien. Daar zie je: de draak, dat is de satan, en het eerste beest en het tweede beest. Andere hoofdpersonen zijn: de vrouw, dat is Israël, de Zoon, dat is Christus, Michaël en de grote hoer Babylon. In totaal passeren zeven hoofdpersonen de revue.

Uitgangspunt van de tussenzin is “de tempel van God in de hemel” en “de ark van Zijn verbond”. De tempel is Gods woonplaats te midden van Zijn volk. De ark van het verbond herinnert aan Gods trouw ten aanzien van Zijn verbond met Zijn volk. Het is een scherp contrast met wat op hetzelfde ogenblik plaatsvindt in de tempel op aarde. Die wordt op afschuwelijke wijze door de antichrist ontheiligd. God is ten zeerste ontstemd over wat er op aarde gebeurt. De “bliksemstralen, stemmen, donderslagen, aardbeving en grote hagel” geven daaraan op indringende wijze uiting.

Lees nog eens Openbaring 11:9-19.

Verwerking: Welke overeenkomsten zie je tussen de twee getuigen en de Heer Jezus? Wat kun jij voor jouw getuigenis leren van de twee getuigen?

Bibliografische Informatie
de Koning, Ger. Commentaar op Revelation 11". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/commentaries/dut/kng/revelation-11.html. 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland. 2021.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile